EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CA0018

Zaak C-18/18: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 3 oktober 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Oberste Gerichtshof - Oostenrijk) – Eva Glawischnig-Piesczek/Facebook Ireland Limited („Prejudiciële verwijzing – Informatiemaatschappij – Vrij verkeer van diensten – Richtlijn 2000/31/EG – Aansprakelijkheid van dienstverleners die als tussenpersoon optreden – Artikel 14, leden 1 en 3 – Verlener van „host”-diensten – Mogelijkheid om van de dienstverlener te eisen dat hij een inbreuk beëindigt of voorkomt – Artikel 18, lid 1 – Persoonlijke, materiële en territoriale beperkingen van de reikwijdte van een rechterlijk bevel – Artikel 15, lid 1 – Geen algemene toezichtverplichting)

PB C 413 van 9.12.2019, p. 5–5 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

9.12.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 413/5


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 3 oktober 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Oberste Gerichtshof - Oostenrijk) – Eva Glawischnig-Piesczek/Facebook Ireland Limited

(Zaak C-18/18) (1)

(„Prejudiciële verwijzing - Informatiemaatschappij - Vrij verkeer van diensten - Richtlijn 2000/31/EG - Aansprakelijkheid van dienstverleners die als tussenpersoon optreden - Artikel 14, leden 1 en 3 - Verlener van „host”-diensten - Mogelijkheid om van de dienstverlener te eisen dat hij een inbreuk beëindigt of voorkomt - Artikel 18, lid 1 - Persoonlijke, materiële en territoriale beperkingen van de reikwijdte van een rechterlijk bevel - Artikel 15, lid 1 - Geen algemene toezichtverplichting)

(2019/C 413/05)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Eva Glawischnig-Piesczek

Verwerende partij: Facebook Ireland Limited

Dictum

Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”), in het bijzonder artikel 15, lid 1, ervan, moet aldus worden uitgelegd dat zij er niet aan in de weg staat dat een rechterlijke instantie van een lidstaat:

een hostingprovider gelast om de door hem opgeslagen informatie die inhoudelijk identiek is aan informatie die eerder onwettig is verklaard, te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken, ongeacht wie om opslag van die informatie heeft verzocht;

een hostingprovider gelast om de door hem opgeslagen informatie die inhoudelijk overeenstemt met informatie die eerder onwettig is verklaard, te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken, op voorwaarde dat het toezicht op en het onderzoek van de informatie waarop een dergelijk bevel betrekking heeft, beperkt is tot informatie waarmee een boodschap wordt overgebracht waarvan de inhoud in wezen ongewijzigd blijft ten opzichte van de onwettig verklaarde inhoud, en die de specifiek in dat bevel genoemde gegevens bevat, en dat de verschillen tussen de formulering van die overeenstemmende inhoud en de formulering van de eerder onwettig verklaarde inhoud niet van dien aard zijn dat de betrokken hostingprovider verplicht is die inhoud autonoom te beoordelen, en

een hostingprovider gelast om wereldwijd de in het bevel bedoelde informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken binnen de grenzen van het relevante internationale recht.


(1)  PB C 104 van 19.3.2018.


Top