Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CN0439

Zaak C-439/16: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad (Bulgarije) op 5 augustus 2016 — Strafzaak tegen Emil Milev

PB C 364 van 3.10.2016, p. 12–12 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

3.10.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 364/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Spetsializiran nakazatelen sad (Bulgarije) op 5 augustus 2016 — Strafzaak tegen Emil Milev

(Zaak C-439/16)

(2016/C 364/07)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Spetsializiran nakazatelen sad

Partij in de strafzaak

Emil Milev

Prejudiciële vraag

Is nationale rechtspraak — met name een bindend advies van de Varhoven Sad [hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken] (gewezen nadat richtlijn 2016/343 (1) van 9 maart 2016 is vastgesteld, maar voordat de termijn voor omzetting ervan is verstreken) volgens welke de Varhoven Sad, na een tegenstrijdigheid te hebben vastgesteld tussen artikel 5, lid 4, gelezen in samenhang met lid 1, onder c), van datzelfde artikel, van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en de nationale wetgeving (artikel 270, lid 2, NPK), met betrekking tot het al dan niet in aanmerking nemen van een redelijk vermoeden dat iemand een strafbaar feit heeft begaan (in het kader van de procedure ter toetsing van de verlenging van een dwangmaatregel van „voorlopige hechtenis” nadat vervolging is ingesteld), waarbij de bodemrechters de vrijheid is gegeven te beslissen of het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden moet worden geëerbiedigd — in overeenstemming met de artikelen 3 en 6 van richtlijn 2016/343 van 9 maart 2016 (betreffende het vermoeden van onschuld en de bewijslast in strafprocedures)?


(1)  Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (PB 2016, L 65, blz. 1).


Top