This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62016CA0046
Case C-46/16: Judgment of the Court (Fifth Chamber) of 9 November 2017 (request for a preliminary ruling from the Augstākā tiesa — Latvia) — Valsts ieņēmumu dienests v ‘LS Customs Services’ SIA (Reference for a preliminary ruling — Customs union — Regulation (EEC) No 2913/92 — Community Customs Code — Non-Community goods — External Community customs transit procedure — Unlawful removal from customs supervision of goods liable to import duties — Determination of the customs value — Article 29(1) — Conditions for the application of the transaction value method — Articles 30 and 31 — Choice of the method for determining the customs value — Obligation imposed upon the customs authorities to state reasons for the chosen method)
Zaak C-46/16: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa — Letland) — Valsts ieņēmumu dienests / „LS Customs Services” SIA (Prejudiciële verwijzing — Douane-unie — Verordening (EEG) nr. 2913/92 — Communautair douanewetboek — Niet-communautaire goederen — Regeling extern communautair douanevervoer — Onttrekking aan het douanetoezicht van goederen waarover invoerrechten verschuldigd zijn — Vaststelling van de douanewaarde — Artikel 29, lid 1 — Voorwaarden voor toepassing van de methode van de transactiewaarde — Artikelen 30 en 31 — Keuze van de methode voor de vaststelling van de douanewaarde — Verplichting van de douaneautoriteiten om de gekozen methode te rechtvaardigen)
Zaak C-46/16: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa — Letland) — Valsts ieņēmumu dienests / „LS Customs Services” SIA (Prejudiciële verwijzing — Douane-unie — Verordening (EEG) nr. 2913/92 — Communautair douanewetboek — Niet-communautaire goederen — Regeling extern communautair douanevervoer — Onttrekking aan het douanetoezicht van goederen waarover invoerrechten verschuldigd zijn — Vaststelling van de douanewaarde — Artikel 29, lid 1 — Voorwaarden voor toepassing van de methode van de transactiewaarde — Artikelen 30 en 31 — Keuze van de methode voor de vaststelling van de douanewaarde — Verplichting van de douaneautoriteiten om de gekozen methode te rechtvaardigen)
PB C 5 van 8.1.2018, p. 6–7
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
8.1.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 5/6 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 9 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa — Letland) — Valsts ieņēmumu dienests / „LS Customs Services” SIA
(Zaak C-46/16) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Douane-unie - Verordening (EEG) nr. 2913/92 - Communautair douanewetboek - Niet-communautaire goederen - Regeling extern communautair douanevervoer - Onttrekking aan het douanetoezicht van goederen waarover invoerrechten verschuldigd zijn - Vaststelling van de douanewaarde - Artikel 29, lid 1 - Voorwaarden voor toepassing van de methode van de transactiewaarde - Artikelen 30 en 31 - Keuze van de methode voor de vaststelling van de douanewaarde - Verplichting van de douaneautoriteiten om de gekozen methode te rechtvaardigen))
(2018/C 005/07)
Procestaal: Lets
Verwijzende rechter
Augstākā tiesa
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Valsts ieņēmumu dienests
Verwerende partij:„LS Customs Services” SIA
Dictum
1) |
Artikel 29, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 955/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 1999, moet aldus worden uitgelegd dat de daarin genoemde methode voor de vaststelling van de douanewaarde niet geldt voor goederen die niet voor uitvoer naar de Europese Unie zijn verkocht. |
2) |
Artikel 31 van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 955/1999, gelezen in samenhang met artikel 6, lid 3, van die verordening, zoals gewijzigd, moet aldus worden uitgelegd dat de douaneautoriteiten in hun besluit tot vaststelling van het bedrag van de verschuldigde invoerrechten moeten aangeven waarom zij geen gebruik hebben gemaakt van de methoden die in de artikelen 29 en 30 van die verordening, zoals gewijzigd, voor de vaststelling van de douanewaarde zijn voorzien, alvorens te kunnen concluderen dat de methode van artikel 31 van het douanewetboek moet worden toegepast, en dat zij moeten aangeven op basis van welke gegevens de douanewaarde van de goederen is berekend, en wel om de betrokkene in staat te stellen de gegrondheid ervan te beoordelen en met volledige kennis van zaken te beslissen of het zinvol is om beroep tegen dat besluit in te stellen. Het staat aan de lidstaten om in de uitoefening van hun procedurele autonomie de gevolgen te regelen van een niet-nakoming door de douaneautoriteiten van hun motiveringsplicht, en vast te leggen of en in hoeverre het mogelijk is een dergelijke niet-nakoming te verhelpen tijdens een gerechtelijke procedure, onder voorbehoud van de eerbiediging van het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel. |
3) |
Artikel 30, lid 2, onder a), van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 955/1999, moet aldus worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteit alvorens de methode die in die bepaling voor de vaststelling van de douanewaarde is voorzien, buiten toepassing te kunnen laten, niet verplicht is om de producent te vragen om haar de informatie te verstrekken die nodig is voor de toepassing van die methode. Die autoriteit is echter wel gehouden om alle informatiebronnen en databanken te raadplegen waarover zij beschikt. Zij dient de betrokken marktdeelnemers tevens in staat te stellen om haar elke informatie te verstrekken die kan bijdragen tot de vaststelling van de douanewaarde van de goederen krachtens die bepaling. |
4) |
Artikel 30, lid 2, van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 955/1999, moet aldus worden uitgelegd dat de douaneautoriteiten niet verplicht zijn om aan te geven waarom geen gebruik is gemaakt van de methoden voorzien in artikel 30, lid 2, onder c) en d), wanneer zij besluiten de douanewaarde van de goederen vast te stellen op basis van de transactiewaarde van soortgelijke goederen overeenkomstig artikel 151, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1762/95 van de Commissie van 19 juli 1995. |