Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CN0169

    Zaak C-169/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Derde afdeling van de Audiencia Provincial de Castellón (Spanje) op 7 april 2014 — Juan Carlos Sánchez Morcillo en María del Carmen Abril García/Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, S.A.

    PB C 175 van 10.6.2014, p. 32–33 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    10.6.2014   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 175/32


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Derde afdeling van de Audiencia Provincial de Castellón (Spanje) op 7 april 2014 — Juan Carlos Sánchez Morcillo en María del Carmen Abril García/Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, S.A.

    (Zaak C-169/14)

    2014/C 175/40

    Procestaal: Spaans

    Verwijzende rechter

    Audiencia Provincial de Castellón

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partijen: Juan Carlos Sánchez Morcillo en María del Carmen Abril García

    Verwerende partij: Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, S.A.

    Prejudiciële vragen

    1)

    Verzet artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG (1), dat de lidstaten verplicht erop toe te zien dat er in het belang van de consumenten doeltreffende en geschikte middelen bestaan om een eind te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen consumenten en verkopers, zich tegen een procesregel die, zoals artikel 695, lid 4, van het Spaanse wetboek van burgerlijke rechtsvordering, bij de regeling van het beroep tegen de beslissing op het verzet tegen de executie van verhypothekeerde of verpande zaken, uitsluitend het instellen van hoger beroep toestaat tegen de beschikking waarbij de beëindiging van de executie of de buitentoepassinglating van een oneerlijk beding wordt gelast en het beroep in de overige gevallen uitsluit, hetgeen rechtstreeks tot gevolg heeft dat, terwijl de executerende partij beroep kan instellen wanneer het verzet van de partij waartegen de executie wordt verzocht wordt toegewezen en de beëindiging van de procedure of de buitentoepassinglating van een oneerlijk beding wordt gelast, de consument/geëxecuteerde geen hoger beroep toekomt wanneer zijn verzet wordt afgewezen?

    2)

    Is binnen de werkingssfeer van de Unierechtelijke bepalingen inzake consumentenbescherming, neergelegd in richtlijn 93/13/EEG, een bepaling van nationaal recht die, zoals artikel 695, lid 4, van het Spaanse wetboek van burgerlijke rechtsvordering, bij de regeling van het beroep tegen de beslissing op het verzet tegen de executie van verhypothekeerde of verpande zaken, uitsluitend het instellen van hoger beroep toestaat tegen de beschikking waarbij de beëindiging van de executie of de buitentoepassinglating van een oneerlijk beding wordt gelast en het beroep in de overige gevallen uitsluit, hetgeen rechtstreeks tot gevolg heeft dat, terwijl de executerende partij beroep kan instellen wanneer het verzet van de partij waartegen de executie wordt verzocht wordt toegewezen en de beëindiging van de procedure of de buitentoepassinglating van een oneerlijk beding wordt gelast, de geëxecuteerde geen hoger beroep toekomt wanneer zijn verzet wordt afgewezen, verenigbaar met het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces op basis van „equality of arms”, neergelegd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (2)?


    (1)  Richtlijn van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29).

    (2)  PB 2000, C 364, blz. 1.


    Top