EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011CN0504

Zaak C-504/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 30 september 2011 door ThyssenKrupp Ascenseurs Luxemburg Sàrl tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 30 september 2011 in de gevoegde zaken T-144/07, T-147/07, T-148/07, T-149/07, T-150/07 en T-154/07, ThyssenKrupp Liften Ascenseurs e.a./Europese Commissie

PB C 347 van 26.11.2011, p. 22–22 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

26.11.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 347/22


Hogere voorziening ingesteld op 30 september 2011 door ThyssenKrupp Ascenseurs Luxemburg Sàrl tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 30 september 2011 in de gevoegde zaken T-144/07, T-147/07, T-148/07, T-149/07, T-150/07 en T-154/07, ThyssenKrupp Liften Ascenseurs e.a./Europese Commissie

(Zaak C-504/11 P)

2011/C 347/32

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: ThyssenKrupp Ascenseurs Luxemburg Sàrl (vertegenwoordiger: T. Schaper, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt

het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juli 2011 in gevoegde zaken T-144/07, T-147/07, T-148/07, T-149/07, T-150/07 en T-154/07 (ThyssenKrupp Liften Ascenseurs e.a./Europese Commissie), geheel te vernietigen voor zover het beroep daarbij is verworpen en dit rekwirante betreft;

subsidiair, de geldboete die rekwirante is opgelegd bij artikel 2 van de litigieuze beschikking van de Europese Commissie van 21 februari 2007 op gepaste wijze verder te verlagen;

meer subsidiair, de zaak voor verdere afdoening terug te verwijzen naar het Gerecht;

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante komt met de onderhavige hogere voorziening op tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 13 juli 2011 in zaak T-147/07 e.a. (ThyssenKrupp Liften Ascenseurs e.a./Europese Commissie), voor zover daarbij het beroep van 7 mei 2007 tegen beschikking C (2007) 512 def. van de Commissie van 21 februari 2007 (zaak COMP/E-1/38.823 — Liften en roltrappen) is verworpen en dit rekwirante betreft.

Rekwirante voert in drie middelen de onbevoegdheid van de Commissie aan, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van het EG-Verdrag dan wel het VWEU en de ter uitvoering van deze Verdragen toe te passen bepalingen alsook misbruik van bevoegdheid en schendingen van grondrechten.

Het eerste middel is eraan ontleend dat de Gerecht ten onrechte heeft erkend dat de Commissie bevoegd was de procedure in te leiden. Rekwirante meent dat het Gerecht de beschikking van de Commissie wegens de niet-toepasselijkheid van artikel 101 VWEU (voorheen artikel 81 EG) had moeten nietig verklaren, daar de verweten lokale inbreukmakende gedragingen geen invloed hebben gehad op het interstatelijke handelsverkeer. Zelfs indien het Gerecht artikel 101 VWEU toepasselijk mocht verklaren, had het in overweging moeten nemen dat het op verordening nr. 1/2003 (1) gebaseerde stelsel van parallelle bevoegdheden overeenkomstig de ECN-mededeling, hoe dan ook aan de bevoegdheid van de Commissie in de weg stond. Tot slot is het Gerecht eraan voorbij gegaan dat de omstandigheid dat de procedure alsnog door de Commissie is ingeleid, een schending oplevert van het grondrechtelijk beschermde legaliteitsbeginsel ter zake van straffen.

Rekwirante betoogt in de tweede plaats dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de beschikking van de Commissie waarbij rekwirante op basis van de concernomzet van ThyssenKrupp AG hoofdelijk aansprakelijk is gehouden te bevestigen. Het arrest is in dat verband in strijd met artikel 23 van verordening nr. 1/2003, het rechtstatelijke beginsel in de vorm van het beginsel nulla poena sine lege, het beginsel van de evenredigheid van straffen, het beginsel in dubio pro reo en het schuldbeginsel. Met het arrest is blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting voor zover het berust op de aanname dat een dochteronderneming tezamen met haar moedermaatschappij (en andere concernondernemingen) een verliesdelingsregeling in de vorm van een economische eenheid vormt. Daarnaast en los daarvan is het in strijd met het schuldbeginsel omdat rekwirante tezamen met haar moedermaatschappij een geldboete waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk is wordt opgelegd. Subsidiair wordt betoogd dat het Gerecht de hoofdelijke aansprakelijkheid heeft bevestigd ondanks dat in de onderlinge verhouding geen verdeling van de aansprakelijkheid is gemaakt.

In de derde plaats betoogt rekwirante dat het Gerecht in zijn arrest zijn rechtens voorgeschreven alomvattende toetsingsplicht heeft geschonden, doordat het de onrechtmatigheid van de vaststelling van het uitgangsbedrag, van de multiplicator voor afschrikking en het feit dat de Commissie de medewerking van rekwirantes niet heeft beloond, ontoereikend heeft getoetst en daarmee het grondrecht op een eerlijk proces en de daarin besloten liggende waarborg van rechtsbescherming heeft geschonden.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).


Top