Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011CN0456

    Zaak C-456/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Bremen (Duitsland) op 2 september 2011 — Gothaer Allgemeine Versicherung AG, ERGO Versicherung AG, Versicherungskammer Bayern-Versicherungsanstalt des öffentlichen Rechts, Nürnberger Allgemeine Versicherungs-AG, Krones AG/Samskip GmbH

    PB C 331 van 12.11.2011, p. 12–12 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    12.11.2011   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 331/12


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Bremen (Duitsland) op 2 september 2011 — Gothaer Allgemeine Versicherung AG, ERGO Versicherung AG, Versicherungskammer Bayern-Versicherungsanstalt des öffentlichen Rechts, Nürnberger Allgemeine Versicherungs-AG, Krones AG/Samskip GmbH

    (Zaak C-456/11)

    2011/C 331/20

    Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Landgericht Bremen

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partijen: Gothaer Allgemeine Versicherung AG, ERGO Versicherung AG, Versicherungskammer Bayern-Versicherungsanstalt des öffentlichen Rechts, Nürnberger Allgemeine Versicherungs AG, Krones AG

    Verwerende partij: Samskip GmbH

    Prejudiciële vragen

    1)

    Moeten de artikelen 32 en 33 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I) (1), aldus worden uitgelegd dat het begrip „beslissing” in principe ook beslissingen omvat waarbij enkel wordt vastgesteld dat niet is voldaan aan de procedurele ontvankelijkheidsvoorwaarden (zogenaamde beslissing inzake niet-ontvankelijkheid)?

    2)

    Moeten de artikelen 32 en 33 van verordening nr. 44/2001 aldus worden uitgelegd dat het begrip „beslissing” ook een eindarrest omvat waarbij de internationale onbevoegdheid wordt vastgesteld op basis van een overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter?

    3)

    Moeten de artikelen 32 en 33 van verordening nr. 44/2001 in het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake het beginsel van de uitbreiding van de werking (arrest van 4 februari 1988, Horst Ludwig Martin Hoffmann/Adelheid Krieg, 145/86, Jurispr. blz. 645) aldus worden uitgelegd dat iedere lidstaat de beslissingen van de rechter van een andere lidstaat inzake de geldigheid van een tussen partijen gesloten overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter moet erkennen wanneer volgens het nationale recht van de eerste rechter de vaststelling van de geldigheid van de overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter in kracht van gewijsde is gegaan, zelfs indien de beslissing hierover deel uitmaakt van een beslissing waarbij de vordering als niet ontvankelijk wordt verworpen?


    (1)  PB 2001, L 12, blz. 1.


    Top