Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021IP0358

    Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over de herziening van het macro-economische wetgevingskader voor een grotere impact op de reële economie van Europa en meer transparantie inzake besluitvorming en democratische verantwoordingsplicht (2020/2075(INI))

    PB C 99 van 1.3.2022, p. 191–203 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    1.3.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 99/191


    P9_TA(2021)0358

    Herziening van het macro-economische wetgevingskader

    Resolutie van het Europees Parlement van 8 juli 2021 over de herziening van het macro-economische wetgevingskader voor een grotere impact op de reële economie van Europa en meer transparantie inzake besluitvorming en democratische verantwoordingsplicht (2020/2075(INI))

    (2022/C 99/21)

    Het Europees Parlement,

    gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, ondertekend te Rome in 1957,

    gezien artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

    gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name de artikelen 121, 122, 126 en 136, en Protocol nr. 12,

    gezien zijn resolutie van 20 oktober 2010 over de financiële, economische en sociale crisis: aanbevelingen voor te nemen maatregelen en initiatieven (tussentijds verslag) (1), en zijn resolutie van 6 juli 2011 over de financiële, economische en sociale crisis: aanbevelingen voor te nemen maatregelen en initiatieven (2),

    gezien Richtlijn 2011/85/EU van de Raad van 8 november 2011 tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten (3),

    gezien Verordening (EU) nr. 1173/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 inzake de effectieve handhaving van het begrotingstoezicht in het eurogebied (4),

    gezien Verordening (EU) nr. 1174/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende handhavingsmaatregelen voor de correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in het eurogebied (5),

    gezien Verordening (EU) nr. 1175/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (6),

    gezien Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden (7),

    gezien Verordening (EU) nr. 1177/2011 van de Raad van 8 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (8),

    gezien Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende de versterking van het economische en budgettaire toezicht op lidstaten in de eurozone die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit (9),

    gezien Verordening (EU) nr. 473/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van de eurozone (10),

    gezien zijn resolutie van 24 juni 2015 over de evaluatie van het kader voor economische governance: balans en uitdagingen (11),

    gezien de mededeling van de Commissie van 10 februari 2015 getiteld “Optimaal benutten van de flexibiliteit binnen de bestaande regels van het stabiliteits- en groeipact” (COM(2015)0012/2),

    gezien het verslag van de vier voorzitters van 5 december 2012 getiteld “Naar een echte economische en monetaire unie”, het verslag van de vijf voorzitters van 22 juni 2015 getiteld “De voltooiing van Europa’s economische en monetaire unie”, het Witboek van de Commissie van 1 maart 2017 over de toekomst van Europa, en de discussienota van de Commissie van 31 mei 2017 over de verdieping van de economische en monetaire unie,

    gezien Speciaal verslag nr. 03/2018 van de Europese Rekenkamer getiteld “Controle van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden (PMO)”,

    gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019)0640),

    gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal (12),

    gezien de mededeling van de Commissie van 5 februari 2020 over de evaluatie van de economische governance (COM(2020)0055),

    gezien de mededeling van de Commissie van 13 maart 2020 getiteld “Gecoördineerde economische respons op de uitbraak van COVID-19” (COM(2020)0112),

    gezien de mededeling van de Commissie van 20 maart 2020 over de activering van de algemene ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact (COM(2020)0123),

    gezien de mededeling van de Commissie van 27 mei 2020 getiteld “Het moment van Europa: herstel en voorbereiding voor de volgende generatie” (COM(2020)0456),

    gezien de mededeling van de Commissie van 27 mei 2020 getiteld “De EU-begroting als drijvende kracht achter het herstelplan voor Europa” (COM(2020)0442),

    gezien het voorstel van de Commissie van 28 mei 2020 voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een herstelinstrument voor de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel in de nasleep van de COVID-19-pandemie (COM(2020)0441),

    gezien Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (13),

    gezien Speciaal verslag nr. 16/2020 van de Europese Rekenkamer getiteld “Het Europees Semester — Landspecifieke aanbevelingen hebben betrekking op belangrijke kwesties, maar moeten beter worden uitgevoerd”,

    gezien de beoordeling van de EU-begrotingsregels door het Europees Begrotingscomité (EFB), met bijzondere aandacht voor de sixpack- en twopackwetgeving van 11 september 2019, het jaarverslag van het EFB van 29 oktober 2019, de verklaring van het EFB van 24 maart 2020 over COVID-19, de beoordeling van de gewenste begrotingskoers voor de eurozone in 2021 door het EFB van 1 juli 2020, en het jaarverslag 2020 van het EFB van 20 oktober 2020,

    gezien de conclusies van de Europese Raad van 11 december 2020 over het meerjarig financieel kader (MFK) en NextGenerationEU, COVID-19, klimaatverandering, veiligheid en externe betrekkingen,

    gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (14),

    gezien zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden (15),

    gezien zijn resolutie van 15 mei 2020 over het nieuwe meerjarig financieel kader, eigen middelen en het herstelplan (16),

    gezien Verordening (EU) 2020/672 van de Raad van 19 mei 2020 betreffende de instelling van een Europees instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand (SURE) als gevolg van de COVID-19-uitbraak (17),

    gezien de conclusies van de Europese Raad van 21 juli 2020,

    gezien zijn resolutie van 23 juli 2020 over de conclusies van de buitengewone Europese Raad van 17 tot en met 21 juli 2020 (18),

    gezien de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2021 van de Commissie van 17 september 2020 (COM(2020)0575),

    gezien zijn standpunt van 16 september 2020 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (19),

    gezien zijn resolutie van 13 november 2020 over het investeringsplan voor een duurzaam Europa — Financiering van de Green Deal (20),

    gezien Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (21),

    gezien de Europese economische prognose van de Commissie: winter 2021 (Institutional Paper 144), uit februari 2021,

    gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2021 getiteld “Een jaar na de uitbraak van COVID-19: de respons vanuit het begrotingsbeleid” (COM(2021)0105),

    gezien de mededeling van de Commissie van 5 februari 2020 getiteld “Evaluatie van de economische governance — Verslag over de toepassing van de Verordeningen (EU) nrs. 1173/2011, 1174/2011, 1175/2011, 1176/2011, 1177/2011, 472/2013 en 473/2013, en over de geschiktheid van Richtlijn 2011/85/EU van de Raad” (COM(2020)0055),

    gezien de Europese economische prognose van de Commissie: voorjaar 2021 (Institutional Paper 149), uit mei 2021,

    gezien de mededeling van de Commissie van 2 juni 2021 getiteld “Coördinatie van het economisch beleid in 2021: COVID-19 overwinnen, het herstel ondersteunen en onze economie moderniseren” (COM(2021)0500),

    gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie constitutionele zaken (A9-0212/2021),

    gezien artikel 54 van zijn Reglement,

    A.

    overwegende dat het kader voor economische governance de afgelopen 30 jaar een aantal keer is gewijzigd om tekortkomingen in het ontwerp en de toepassing ervan aan te pakken, en het af te stemmen op de nieuwe economische uitdagingen;

    B.

    overwegende dat het huidige kader voor governance conceptuele en praktische zwaktes vertoont, die resulteren in buitensporig ingewikkelde regels, een zwakke handhaving, een gebrek aan ownership, en te weinig stimulansen om een symmetrisch anticyclisch beleid te voeren; overwegende dat het huidige kader er niet in is geslaagd de verschillen binnen de EU te reduceren, of groeibevorderende openbare investeringen te beschermen of te bevorderen;

    C.

    overwegende dat bij de opeenvolgende hervormingen van de EMU in de nasleep van de wereldwijde financiële crisis de nadruk op risicovermindering lag, maar er geen elementen van risicodeling werden ingevoerd;

    D.

    overwegende dat de macro-economische aanpassingsprogramma’s gekenmerkt werden door een gebrek aan eigen inbreng van de lidstaten en schade hebben veroorzaakt aan het sociale weefsel van de landen die ze ten uitvoer hebben gelegd;

    E.

    overwegende dat de Commissie in 2015 richtsnoeren heeft vastgesteld voor een optimaal gebruik van de flexibiliteit in de regels van het stabiliteits- en groeipact met het oog op het versterken van de band tussen structurele hervormingen, investeringen en begrotingsdiscipline;

    F.

    overwegende dat de Europese Unie geconfronteerd wordt met meerdere langetermijnuitdagingen: een volksgezondheidscrisis, een klimaatcrisis en achterblijvende investeringen in publieke infrastructuur, die de sociaal-economische verschillen verder vergroten;

    G.

    overwegende dat de uitdaging van de twee transities betekent dat meer overheidsinvesteringen nodig zijn, hetgeen in het huidige begrotingskader problematisch is; overwegende dat de investeringen in zowel de publieke als de particuliere sector ook vóór de crisis al onvoldoende waren, ondanks de historisch lage rentetarieven;

    H.

    overwegende dat de bruto-overheidsinvesteringen als gevolg van de financiële en staatsschuldcrisis zijn verlaagd en dat de netto-overheidsinvesteringen in veel lidstaten zelfs negatief zijn, hetgeen impliceert dat het huidige begrotingskader tot buitensporig recessieve consolidatiemaatregelen leidt en een daling van de overheidsinvesteringen tijdens perioden van begrotingsconsolidatie in de hand werkt;

    I.

    overwegende dat er sprake is van aanzienlijke tekorten aan financiering voor investeringen, waaraan iets moet worden gedaan: 470 miljard EUR per jaar tot 2030 om de milieudoelstellingen van de EU te verwezenlijken (22), 142 miljard EUR per jaar voor sociale infrastructuurvoorzieningen zoals ziekenhuizen en scholen (23), en 190 miljard EUR per jaar om de voorraad publiek kapitaal te stabiliseren (24);

    J.

    overwegende dat de overheidsschulden aan het begin van de pandemie al hoog waren, en dat de niet eerder geziene economische recessie, de ongekende nationale begrotingsmaatregelen in reactie op de pandemie en de noodzaak om een duurzaam en inclusief herstel te bevorderen, gevolgen zullen hebben voor de overheidsfinanciën en de overheidsschuldquote van de EU naar een nieuwe piek van boven de 100 % zullen duwen;

    K.

    overwegende dat de begroting, om ecologische (25) en sociale duurzaamheid mogelijk te maken, op lange termijn houdbaar moet zijn;

    L.

    overwegende dat de pandemie een ongekende exogene schok teweegbrengt met grote asymmetrische effecten, wat negatieve gevolgen heeft voor de economische vooruitzichten voor de EU en de verschillen tussen lidstaten groter maakt;

    M.

    overwegende dat de pandemie de reeds bestaande ongelijkheden en armoede heeft vergroot, en het belang van het Europese sociale model en de bijbehorende sociale vangnetten heeft aangetoond;

    N.

    overwegende dat uit de economische prognoses (26) (27) naar voren komt dat het herstel in Europa onvolledig en ongelijk zal zijn, en dat de snelheid zal variëren; overwegende dat de vaccinatiecampagnes op stoom komen, en dat de risico’s op verschillen en grotere ongelijkheid tussen landen, sectoren en delen van de samenleving, met name jonge werknemers, vrouwen en laagopgeleide werknemers, aanzienlijk zijn;

    O.

    overwegende dat de risico’s voor schade aan de economieën van bepaalde lidstaten nog niet geweken zijn en dat de intrekking van steun derhalve geflankeerd moet worden met maatregelen voor het aanzwengelen van de werkgelegenheid en hertoewijzing, in het bijzonder via her- en omscholingsprogramma’s, in combinatie met, in voorkomend geval, inkomenssteun;

    P.

    overwegende dat geopolitieke risico’s gevolgen zouden kunnen hebben voor de houdbaarheid van de staatsschulden;

    Q.

    overwegende dat er verschillen waren tussen de lidstaten wat de omvang en samenstelling van hun discretionaire begrotingssteun betreft, met een duidelijke positieve correlatie tussen begrotingsruimte en de omvang van de beleidsrespons, met asymmetrie tot gevolg, waardoor ook het risico van een ongelijk speelveld op de interne markt zou kunnen ontstaan en de verschillen in de snelheid van het herstel nog groter zouden kunnen worden;

    R.

    overwegende dat de EU via haar reactie op de crisis (28) de EMU heeft versterkt en er tot nu toe in is geslaagd vertrouwen te kweken, waarmee de volatiliteit op de financiële markten in toom is gehouden; onderstreept in dit verband hoe belangrijk de uitgifte van EU-obligaties is;

    S.

    overwegende dat de Commissie in 2020 een openbare raadpleging is gestart over de evaluatie van de doeltreffendheid van het kader voor economische governance, die werd onderbroken door de uitbraak van de COVID-19-pandemie;

    1.   

    verzoekt de Commissie het publieke debat over de herziening van het Europese kader voor economische governance nieuw leven in te blazen en in het verlengde daarvan alomvattende, toekomstgerichte wetgevingsvoorstellen te presenteren; merkt op dat de herziening van het kader voor economische governance wegens de pandemie werd uitgesteld;

    Begrotingsbeleid voor een duurzaam en inclusief herstel

    2.

    verwelkomt het dat de algemene ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact is geactiveerd, hetgeen volledig gerechtvaardigd is door de sociaal-economische gevolgen van de pandemie; merkt op dat de activering van de algemene ontsnappingsclausule niet betekent dat de procedures van het stabiliteits- en groeipact worden opgeschort, en erkent dat de clausule de Commissie en de Raad de mogelijkheid biedt om binnen het kader van het pact de noodzakelijke maatregelen voor beleidscoördinatie te nemen én af te wijken van de begrotingsregels zoals die normaliter zouden gelden; onderstreept dat de lidstaten door de activering van de algemene ontsnappingsclausule zeer omvangrijke maatregelen aan zowel de uitgaven- als de inkomstenkant hebben kunnen nemen om de sociaal-economische gevolgen van de pandemie tot een minimum te beperken, en dat de begrotingssteun geleidelijk moet worden afgebouwd ter ondersteuning van de inspanningen van de lidstaten voor herstel en versterking van de sociaal-economische veerkracht; neemt kennis van de mate van flexibiliteit van het huidige kader voor economische governance in de gecoördineerde beleidsreactie op de COVID-19-crisis;

    3.

    verwelkomt de mededeling van de Commissie van 3 maart 2021 met de voorgestelde overwegingen betreffende de deactivering of voortgezette activering van de algemene ontsnappingsclausule; merkt op dat rekening moet worden gehouden met een algehele evaluatie van de toestand van de economie op basis van — hoofdzakelijk — kwantitatieve criteria; is het ermee eens dat het niveau van de economische activiteit in de EU of de eurozone ten opzichte van de niveaus van voor de crisis het belangrijkste criterium moet vormen; benadrukt in dit verband evenwel het belang van de ontwikkeling van de situatie op gezondheids-, sociaal en economisch vlak in de EU en van de economie van de eurozone; verwelkomt de mededeling van de Commissie over coördinatie van het economisch beleid, waarin staat dat de algemene ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact ook in 2022 zal worden gebruikt en naar verwachting in 2023 zal worden gedeactiveerd;

    4.

    is van mening dat de herziening van het kader voor economische governance zal plaatsvinden tegen de achtergrond van grote uitdagingen, te weten lage rentetarieven en de ongekend hoge schuldenlast, en in het kader van een groot begrotingspakket voor herstel dat uit subsidies en leningen bestaat die met EU-schuld worden gefinancierd;

    5.

    is van mening dat het EU-kader voor economische governance daadwerkelijk moet worden herzien; is het met het Europees Begrotingscomité (EFB) eens dat het belangrijk is om, bij voorkeur vóór de deactivering van de algemene ontsnappingsclausule, over een duidelijk traject naar een herzien begrotingskader te beschikken;

    6.

    is zich ervan bewust dat de herziening, als deze van start gaat na de deactivering van de algemene ontsnappingsclausule, moeilijker en meer omstreden zal zijn en tot meer verdeeldheid zal leiden; is derhalve van mening dat eerst over de herziening van het kader voor economische governance moet worden nagedacht en pas dan overwogen kan worden eventueel terug te grijpen op de begrotingsregels;

    7.

    merkt op dat — in de huidige context — de toepassing van het bestaande begrotingskader, met name de aanpassingstrajecten, tot een hoog tempo van schuldvermindering zou leiden dat het hersteltraject van de economieën zou kunnen ondermijnen en afbreuk zou kunnen doen aan de bereidheid van de lidstaten om zich aan de regels te houden;

    8.

    verzoekt de Commissie de lidstaten tijdens de periode van activering van de algemene ontsnappingsclausule duidelijke richtsnoeren voor het begrotingsbeleid te geven, teneinde op middellange termijn tot prudente en houdbare overheidsbegrotingen te komen; dringt erop aan om, in de periode dat de algemene ontsnappingsclausule reeds gedeactiveerd maar een herzien kader nog niet operationeel is, op landenspecifieke basis gebruik te maken van alle in het huidige kader voor economische governance voorziene flexibiliteiten, zoals de “clausule inzake buitengewone gebeurtenissen”, teneinde een voortijdige begrotingsconsolidatie te vermijden en het risico op schade op de lange termijn te beperken;

    9.

    is van mening dat economische indicatoren en aanpassingstrajecten voorzichtig ten uitvoer moeten worden gelegd, en dringt er daarom op aan dat het vademecum en de gedragscode voor de tenuitvoerlegging van het stabiliteits- en groeipact worden herzien; benadrukt dat begrotingsrichtsnoeren procyclische neigingen moeten voorkomen, opwaartse convergentie moeten bevorderen, een duurzaam, inclusief, groen en digitaal herstel moeten ondersteunen, door bij te dragen aan de Europese Green Deal en aan de uitvoering van de Europese Pijler van sociale rechten, rekening moeten houden met de onderling verschillende situaties in de lidstaten, en macro-economische onevenwichtigheden moeten tegengaan;

    10.

    is van oordeel dat de leningen die in het kader van NextGenerationEU (NGEU) worden verstrekt als staatsschuld moeten worden aangemerkt; verzoekt de Commissie er in de geactualiseerde versie van de richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van het stabiliteits- en groeipact in te voorzien dat met NGEU-leningen gefinancierde uitgaven op dezelfde wijze moeten worden behandeld als het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) in het kader van de mededeling van de Commissie over flexibiliteit;

    11.

    dringt erop aan zo lang als nodig is een op expansie gericht begrotingsbeleid te voeren, ter ondersteuning van het herstel van de COVID-19-pandemie en voor het realiseren van de transformatieve veranderingen die de economieën groener, digitaler en inclusiever maken, in combinatie met waarborgen inzake duurzame overheidsfinanciën op de middellange termijn; waarschuwt ervoor de steun vroegtijdig stop te zetten en is het eens met de aanbeveling van de Commissie om het begrotingsbeleid flexibel te houden en aan te passen aan de veranderende context wanneer dat gerechtvaardigd is; is van mening dat de budgettaire steunmaatregelen gerichter moeten worden naarmate het herstel vordert; is voorstander van beleidsmaatregelen die afgestemd zijn op de fase van de pandemie, het traject naar economisch herstel en de individuele omstandigheden van landen;

    12.

    verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de lidstaten geloofwaardige “exit”-strategieën in verband met de aan de crisis gerelateerde maatregelen ontwikkelen, zonder daarbij vooruit te lopen op toekomstige begrotingstrajecten;

    13.

    wijst op de risico’s van langdurige schade in kapitaalcumulatie en de arbeidsmarkt als gevolg van de pandemie, met potentiële gevolgen voor de economie; wijst erop dat de verschillen in de snelheid van het herstel waarschijnlijk zullen blijven en dat het begrotingsbeleid de schade moet beperken en de ongelijkheid moet reduceren door die segmenten van de economie en samenleving te steunen waarvoor het risico van divergentie het grootst is;

    14.

    roept de lidstaten ertoe op de kwalitatief hoogwaardige begrotingssteun te integreren in geloofwaardige middellangetermijnkaders en robuuste plannen voor begrotingsbeleid op de middellange termijn uit te werken, teneinde te waarborgen dat expansieve begrotingsmaatregelen, wanneer die noodzakelijk zijn, worden ondersteund door groei en inclusieve maatregelen, en de anticyclische rol van het begrotingsbeleid te garanderen, rekening houdend met het feit dat noodmaatregelen in het kader van het begrotingsbeleid tijdelijk, beperkt en gericht zijn om te bewerkstelligen dat de overheidsfinanciën op middellange termijn houdbaar zijn; dringt er bij de lidstaten op aan de begrotingsrisico’s, met name voorwaardelijke verplichtingen, op gepaste wijze te monitoren; herinnert eraan dat het steeds belangrijker wordt de risico’s met betrekking tot de houdbaarheid van de begroting te monitoren; merkt op dat een dergelijk goed publiek financieel beheer de transparantie en verantwoording zou vergroten;

    15.

    is ingenomen met de onmiddellijke en gecoördineerde beleidsreactie van de instellingen van de EU en de lidstaten, gericht op het vermijden van een sterke stijging van het aantal bedrijfsfaillissementen en de werkloosheid; beveelt aan de steun van algemenere aard geleidelijk te vervangen door specifiekere regelingen om de risico’s van problemen voor bedrijven en van schade aan de economie te beperken; beveelt aan uitsluitend overheidssteun te geven aan bedrijven die op de lange termijn levensvatbaar zijn, in het licht van de groene en de digitale agenda van de EU;

    16.

    merkt op dat de begrotingskoers op lidstaatniveau, net als het macro-economisch kader, veelal procyclisch begrotingsbeleid bevorderde, zowel in goede als in slechte tijden, respectievelijk door in sommige perioden niet voldoende buffers op te bouwen, en in andere niet voldoende gebruik te maken van budgettaire ruimte; merkt daarnaast op dat er op het niveau van de lidstaten sprake was van een positieve correlatie tussen begrotingsruimte en het vermogen om op korte termijn veel sneller en zonder bijkomende kredietkosten overheidssteun te mobiliseren, hetgeen geholpen heeft bij het beperken van de negatieve sociaal-economische gevolgen van de pandemie;

    17.

    onderstreept dat het begrotingsbeleid ook belangrijk is om de lidstaten in de gelegenheid te stellen om, enerzijds, voor duurzaam, groen, digitaal en inclusief herstel te zorgen, en, anderzijds, houdbaar begrotingsbeleid te implementeren en te waarborgen dat de staatsschuld op de lange termijn houdbaar is;

    18.

    is van oordeel dat de gemeenschappelijke Europese begrotingsreactie (NGEU) van essentieel belang is voor het herstel; pleit voor een snel en doelmatig gebruik van de NGEU-middelen, met volledige inachtneming van de overeengekomen criteria, hetgeen een belangrijke rol zal spelen bij de bevordering van duurzaam en inclusief economisch herstel en het aanzwengelen van de productiviteit en de investeringen in de EU;

    Een herziening van het macro-economisch wetgevend kader

    19.

    beklemtoont de inherente interactie tussen het monetair en het begrotingsbeleid, met volledige inachtneming van het mandaat van de ECB, haar onafhankelijkheid en haar democratische legitimiteit; wijst op het succes van passend en verantwoord monetair en begrotingsbeleid wat het genereren van de noodzakelijke steun voor onze economieën na de COVID-19-pandemie betreft, waarbij het monetair beleid ervoor heeft gezorgd dat gunstige financieringscondities werden gehandhaafd en in het kader van het begrotingsbeleid steun is verleend aan bedrijven, werknemers en personen, hetgeen duidelijk heeft gemaakt dat ze beide crisisbestendig zijn; is van oordeel dat het begrotingsbeleid niet vroegtijdig moet worden losgelaten, teneinde de stimulerende werking van het herstelprogramma niet in de wielen te rijden;

    20.

    onderstreept dat stabilisatie de afgelopen jaren en crisissen voornamelijk een zaak van het monetair beleid is geweest; merkt op dat de door de pandemie veroorzaakte crisis heeft aangetoond dat stabilisatie niet uitsluitend de verantwoordelijkheid van het monetair beleid kan zijn en dat het begrotingsbeleid een grotere rol moet gaan spelen; waarschuwt ervoor om, hoewel de huidige monetaire condities accommoderend zijn en bijdragen aan het herstel van de economie in de crisis, te veel te vertrouwen op een accommoderende monetairebeleidsbenadering en extreem lage staatschuldkosten;

    21.

    benadrukt dat zowel het begrotingsbeleid van de lidstaten als de beleidsmaatregelen van de Unie een belangrijke rol zullen spelen bij het naleven van de toezeggingen en het invullen van de verantwoordelijkheden van de Europese Unie in de wereldwijde aanpak van de klimaatverandering;

    22.

    onderstreept dat er structurele factoren zijn, zoals de vergrijzing, oplopende spaartegoeden, een lage inflatie, investeringspreferenties en een vertragende productiviteit, die de effectieve rentepercentages op de middellange tot lange termijn laag zouden kunnen houden; is van mening dat het macro-economisch beleid de onderliggende oorzaken van het risico van langdurige stagnatie moet aanpakken door middel van evenwichtige en maatschappelijk rechtvaardige hervormingen die de duurzame groei en de productiviteit bevorderen; herinnert eraan dat langdurige stagnatie meestal gekenmerkt wordt door — onder andere — een krimpende beroepsbevolking, geringe vraag, buitensporig spaargedrag en weinig investeringen;

    23.

    benadrukt dat het belangrijk is voorbereid te zijn op minder positieve scenario’s; merkt op dat de COVID-19-crisis ertoe heeft geleid dat mensen meer zijn gaan sparen en sommige investeringen zijn uitgesteld; geeft aan dat wanneer de beperkingen worden versoepeld en de economie weer opveert de rentetarieven zouden kunnen stijgen als gevolg van hogere inflatieverwachtingen; beklemtoont hoe belangrijk het is overheids- en particuliere investeringen te bevorderen om aanvullend kapitaal aan te boren, met name in het kader van het herstel van de EU; onderstreept dat niet alleen het niveau van de investeringen relevant is voor groei, maar ook de invulling, de kwaliteit en de tenuitvoerlegging van investeringsprogramma’s; merkt op dat zich tijdens de laatste crisis een aanzienlijk verlies aan investeringen heeft voorgedaan en benadrukt dat het belangrijk is dat het economische herstel in een grotere investeringsrentabiliteit resulteert;

    24.

    is van oordeel dat een gedegen en geloofwaardig kader voor economische governance een noodzakelijke voorwaarde is voor beleid inzake houdbare begrotingen alsook schuld- en tekorttrajecten die geloofwaardige mogelijkheden op schuldverlaging inhouden middels het bevorderen van duurzame en inclusieve groei op de lange termijn, in combinatie met gunstige financieringscondities, met name op de lange termijn; is daarnaast van oordeel dat het kader elementen moet bevatten die helpen om pro-cyclisch beleid te vermijden en in goede tijden voldoende buffers op te bouwen die, indien noodzakelijk, kortstondig een macrostabilisatiefunctie kunnen vervullen, en die voor verbeterde en transparante governance zorgen, hetgeen er dan weer voor zorgt dat de economie de mens ten dienst staat;

    Een alomvattende staatsschuldhoudbaarheidsanalyse (SDSA: sovereign debt sustainability analysis)

    25.

    merkt op dat de staatsschuldniveaus aanzienlijk zijn gestegen en dat de geaggregeerde overheidsschuldquote in de eurozone bijna 102 % bedraagt en in 2021 en 2022 naar verwachting verder zal stijgen, en dat sommige lidstaten al een aanzienlijke schulderfenis bezitten; merkt op dat de omstandigheden sinds de vaststelling van de criteria van Maastricht zijn veranderd; benadrukt dan ook dat het kader voor economische governance moet worden herzien tegen de achtergrond van het huidige economische klimaat en dat het, rekening houdend met de ervaringen die met het bestaande kader zijn opgedaan en met volledige inachtneming van de Verdragen, op feiten gebaseerd en toekomstgericht moet zijn;

    26.

    is van oordeel dat het Uniekader voor economische governance moet worden herzien om de schuldregels eenvoudiger te maken en de handhaafbaarheid te vergroten, en tot doel moet hebben de economische groei op de lange termijn te ondersteunen met passende publieke en private investeringen;

    27.

    is van oordeel dat een herzien kader voor economische governance bij moet dragen aan een landenspecifiek tempo van staatsschuldreductie dat zorgt voor op de lange termijn houdbare overheidsfinanciën en duurzame en inclusieve groei; dringt aan op schulddoelstellingen die goed de nieuwe economische realiteit, alsook de landenspecifieke uitdagingen weerspiegelen;

    28.

    is van oordeel dat een veilig Europees vermogen de financiële stabiliteit zou vergroten, de transmissie van het monetair beleid zou verbeteren, en aan een sterkere internationale rol van de euro zou bijdragen;

    29.

    is zich ervan bewust dat de zeer hoge begrotingstekorten in 2020 en 2021 en het nominale bbp-verlies tot uiting zullen komen in de overheidsschuldquotes;

    30.

    onderkent dat de context van lage rentevoeten de druk op het begrotingsbeleid vermindert doordat het betekent dat de kosten voor het aflossen van de staatsschuld zeer laag zijn; is van oordeel dat bij de analyse van de houdbaarheid op middellange termijn van de staatsschuld terdege rekening moet worden gehouden met de implicaties van de lage rentestand, een mogelijke verandering van het rentepercentageklimaat en eventuele toekomstige monetairebeleidsmaatregelen; merkt op dat de risicopremies van de lidstaten hoger zouden kunnen worden, met name voor landen met een hoge of een oplopende schuld, en dat dit het begrotingsbeleid en de economie onder bijkomende druk zou kunnen zetten;

    31.

    benadrukt dat de kosten voor het aflossen van schulden in de nabije toekomst naar verwachting laag zullen blijven doordat een groot deel van de schuld wordt gedekt door langlopende leningen en obligaties die in sommige gevallen een negatieve opbrengst hebben, en primaire begrotingstekorten mogelijkerwijs gecompenseerd kunnen worden door het gunstige groei/rente-ecart; merkt op dat de huidige gunstige context van lage rentevoeten relatief snel kan veranderen, terwijl een duurzame verlaging van de staatsschuld aanzienlijk meer tijd kost; is van oordeel dat de gunstige omstandigheid van lage rentevoeten een kans biedt om de hoge schuldenniveaus te stabiliseren en geleidelijk te reduceren naar een houdbaar niveau, de groei aan te zwengelen en de veerkracht van de economie te vergroten;

    32.

    geeft aan dat de asymmetrische groeipercentages van de lidstaten terug te voeren zijn op structurele problemen; is van mening dat groei niet de enige doelstelling is, aangezien het tot stand brengen van een economie die de mens ten dienst staat en de verwezenlijking van de doelstellingen van de Green Deal en de Overeenkomst van Parijs gerichte beleidsondersteuning vereist, inclusief begrotingsinspanningen;

    33.

    herinnert eraan dat niet alleen hervormingen belangrijk zijn, maar ook groeibevorderende beleidsmaatregelen en duurzame overheids- en particuliere investeringen die gericht zijn op het vergroten van het groeipotentieel en het verwezenlijken van de doelstellingen van de EU, die georiënteerd zijn op de groene en de digitale transitie, het vergroten van het groeipotentieel en de productiviteit, en het aanzwengelen van de interne markt; herhaalt dat toekomstgerichte investeringen en uitgaven positieve overloopeffecten hebben op de schuldhoudbaarheid op middellange en lange termijn; verzoekt de lidstaten een houdbaar begrotingsbeleid te voeren, in combinatie met handhaving van nationaal gefinancierde en groei-ondersteunende overheidsinvesteringen;

    34.

    verzoekt de Commissie een alomvattende brede en transparante staatsschuldhoudbaarheidsanalyse (SDSA) te verrichten ter ondersteuning van het besluit van de beleidsmakers om een passend landenspecifiek, duidelijk en transparant aanpassingstraject vast te stellen; onderstreept dat ook gebruik moet worden gemaakt van innovatieve instrumenten en technieken zoals stresstests en stochastische analyses om de risico’s voor de overheidsschulddynamiek (zoals het rente/groei-ecart, de schuldsamenstelling, demografie en houdbaarheid) en de kwaliteit van de overheidsuitgaven beter in kaart te brengen;

    EU-kader voor de coördinatie van het begrotingsbeleid

    35.

    verzoekt de Commissie in het kader van het herzieningsproces haar gedachten te laten gaan over de rol van het begrotingsbeleid binnen de Europese economie, en aandacht te besteden aan de reeds voor de uitbraak vastgestelde tekortkomingen van het EU-kader voor overheidsfinanciën (29), ook gezien de gevolgen van de pandemie;

    36.

    verzoekt de Commissie te bekijken hoe houdbare overheidsfinanciën en anti-cyclische regels kunnen worden bevorderd, en na te denken over vereenvoudiging van het kader en vergroting van de autonomie van de Commissie bij het handhaven van de regels binnen een kader met grotere verantwoordingsplicht met een grotere eigen inbreng; dringt daarnaast aan op helder gedefinieerde flexibiliteitsmechanismen en transparante regels voor de inzet daarvan, telkens wanneer dit gerechtvaardigd is, resulterend in grotere doeltreffendheid en geloofwaardigheid; beklemtoont het belang van een kader dat zorgt voor coördinatie van het begrotingsbeleid, rekening houdt met veranderingen in de economieën en de financieringscondities, en oog heeft voor de specifieke kenmerken en de beleidsdoelstellingen van de lidstaten; is daarnaast van oordeel dat het EU-kader voor coördinatie van het begrotingsbeleid bij moet dragen aan duurzame en inclusieve groei op de lange termijn in de EU, in combinatie met maatregelen ter waarborging van de schuldhoudbaarheid;

    37.

    neemt kennis van het voorstel van het EFB waarin staat dat het begrotingskader van de EU moet stoelen op de volgende drie beginselen: i) een schuldanker, dat wil zeggen een schuldratiodoelstelling en een landenspecifieke geleidelijke daling die moet worden bewerkstelligd om deze te bereiken, ii) één enkele indicator voor begrotingsresultaten, dat wil zeggen een uitgavenplafond voor landen die de schuldratiodoelstelling niet halen, en iii) een algemene ontsnappingsclausule, die stoelt op een onafhankelijke analyse en advies;

    38.

    is van oordeel dat we behoefte hebben aan een realistische en op transparante wijze vastgestelde landenspecifieke geleidelijke daling voor het bereiken van de schuldratiodoelstelling, teneinde voor een betere aansluiting op de situaties in de lidstaten te zorgen en rekening te houden met de mate van schuldhoudbaarheid op nationaal niveau;

    39.

    is van mening dat, overeenkomstig het voorstel van het EFB, een uitgavenregel met een plafond (30) voor nominale overheidsuitgaven wanneer de overheidsschuld van een land een bepaalde drempel overschrijdt, voor transparantere begrotingsregels in de EU kan zorgen; is van oordeel dat het plafond afhankelijk moet zijn van de verwachte potentiële productiegroei, de verwachte inflatie en de afwijking ten opzichte van het schuldanker; merkt op dat de schuldaflossingskosten en de betalingen voor werkloosheidsuitkeringen (tegen vaste tarieven) uitgesloten zijn, en dat het uitgavenplafond aangepast wordt aan de impact van decretionaire veranderingen in de overheidsinkomsten (d.w.z. directe en indirecte belastingtarieven);

    40.

    merkt op dat de landenspecifieke daling met een eigen inbreng van de lidstaten de geloofwaardigheid ten goede zal komen en erin zal resulteren dat de lidstaten de regels beter gaan naleven; merkt verder op dat de landenspecifieke daling het resultaat moet zijn van een transparante en alomvattende economische analyse alsook van gesprekken tussen de lidstaten en de Commissie, in de context van het Europees Semester, aangevuld met, in voorkomend geval, overleg met het EFB en de nationale onafhankelijke begrotingsinstanties;

    41.

    onderstreept dat uitgavenregels een ingebouwde automatische stabiliserende werking hebben (31); merkt op dat uitgavenregels doeltreffender zijn gebleken in het verminderen van de procycliciteitsneiging van begrotingsbeleid (32); beklemtoont het belang van automatische stabilisatoren met het oog op de toenemende onzekerheid; verwijst daarnaast naar de aanbeveling van het EFB om een compensatierekening op te zetten om afwijkingen van het plafond voor netto primaire uitgaven te cumuleren;

    42.

    wijst erop dat de indicatoren die in het kader voor economische governance centraal staan door de politieke besluitvormers gemakkelijk waargenomen en beheerst moeten kunnen worden zodat de transparantie en begrijpelijkheid voor zowel beleidsmakers als het publiek kunnen worden vergroot; merkt op dat concepten als “analyse van productietekorten” niet aan deze criteria voldoen; beklemtoont dat de onzekerheid omtrent het productietekort in de periode na de crisis nog groter zal zijn dan in het verleden; stelt dat de potentiële productiegroei weliswaar niet waarneembaar is en moet worden geraamd, maar minder vatbaar is voor herzieningen dan het productietekort;

    43.

    suggereert, in overeenstemming met het EFB, dat de Commissie een aanbeveling doet voor een — door de Raad vast te stellen — algemene ontsnappingsclausule in het geval van onvoorziene economische ontwikkelingen, naar aanleiding van een advies op basis van een onafhankelijke en helder gedefinieerde economische analyse, teneinde de complexiteit te verminderen en ervoor te zorgen dat het in onvoorziene situaties mogelijk blijft te handelen; beklemtoont dat, indien een onafhankelijk orgaan wordt ingeschakeld, de samenstelling daarvan nader moet worden verduidelijkt, teneinde bij de vaststelling van de regels voor objectiviteit te zorgen, de onafhankelijkheid van het orgaan te waarborgen en vertragingen in het proces te voorkomen;

    44.

    onderstreept dat wanneer de overheidsfinanciën onder druk komen te staan regeringen geneigd zijn minder te investeren; merkt op dat de huidige economische, sociale en milieu-uitdagingen in de EU gerichte inspanningen vergen, met name ten aanzien van sociale veerkracht, klimaatverandering en digitalisering; onderstreept het belang van het EU-kader voor economische governance om regeringen in staat te stellen de overheidsinvesteringen te beschermen zonder de schuldhoudbaarheid in gevaar te brengen; onderstreept dat meer moet worden gedaan om de kwaliteit van de overheidsfinanciën te verbeteren; is van mening dat het accent in het herziene kader meer op de kwaliteit van de staatsschuld moet liggen; onderstreept dat de kwaliteit van de overheidsfinanciën van invloed is op de schuldhoudbaarheid op de lange termijn, en het groeipotentieel op de lange termijn ten goede komt;

    45.

    wijst er in het bijzonder op dat het EFB heeft aangegeven dat sommige, duidelijk afgebakende duurzame groeibevorderende uitgaven van het plafond voor de netto primaire uitgaven uitgesloten zouden moeten worden;

    46.

    benadrukt dat overheidsinkomsten een belangrijk aspect zijn van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en dat hun stabiliteit kan bijdragen aan een geloofwaardige strategie om de staatsschuld te verminderen; verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen om belastingfraude, belastingontwijking, belastingontduiking en witwaspraktijken harder aan te pakken; herhaalt dat indien de lidstaten op dit gebied serieus actie ondernemen, dit het vertrouwen in de governance van de overheidsfinanciën ten goede komt; merkt op dat een verantwoord uitgavenbeleid een “must” is om te voorkomen dat teruggegrepen moet worden op het middel van belastingverhogingen;

    47.

    merkt op dat het EFB sterk heeft gepleit voor de invoering van een gemeenschappelijke begrotingscapaciteit op Europees niveau, hetgeen prikkels zou creëren voor een betere naleving van de EU-begrotingsregels; merkt daarnaast op dat andere instellingen zoals het IMF en de ECB deze zienswijze delen;

    48.

    verwelkomt de initiatieven NGEU en SURE; beklemtoont dat NGEU gefinancierd wordt met door de EU-begroting gegarandeerde schuldemissies; onderstreept dat de EU-schuldemissies (33) voor een nieuw aanbod van veilige Europese activa van hoge kwaliteit zullen zorgen; verzoekt de Commissie het potentieel van het herstelpakket en het SURE-instrument ten volle te benutten, teneinde de convergentie tussen de lidstaten te verbeteren, de beleidsmaatregelen van de EU te bevorderen, en de EU minder kwetsbaar te maken voor economische schokken; merkt op dat de bestaande instrumenten NGEU en SURE in principe een tijdelijk karakter hebben, en onderstreept dat het belangrijk is over een transparant plan te beschikken voor de terugbetaling van de schuld naar aanleiding van de emissies van

    Toezicht op macro-economische onevenwichtigheden

    49.

    beklemtoont het belang van de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden (PMO) voor de opsporing, preventie en aanpak van macro-economische onevenwichtigheden in de EU; neemt nota van de constatering van de Europese Rekenkamer (34) dat het mechanisme voor de tenuitvoerlegging van de PMO over het algemeen goed vormgegeven is, maar dat het potentieel ervan niet volledig wordt benut op een manier die de doeltreffende preventie en correctie van onevenwichtigheden garandeert; merkt verder op dat de classificatie van lidstaten met onevenwichtigheden niet transparant is, de procedure en de implicaties ervan onvoldoende bekend zijn, en de aanbevelingen onvoldoende aanzetten tot beleidsmaatregelen voor het aanpakken van de onevenwichtigheden in kwestie, met name in de eurozone;

    50.

    dringt aan op een doeltreffender gebruik van het waarschuwingsmechanismeverslag (AMR), en neemt nota van de laatste technische herziening van het PMO-scorebord door de Commissie, en is ingenomen met de gedetailleerde en alomvattende analyse waarop het verslag gebaseerd is; geeft aan dat het scorebord voor de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden rond betekenisvolle indicatoren en drempels gericht en gestroomlijnd moet worden, die de onevenwichtigheden in de eurozone duidelijker definiëren, en op gegevens moet stoelen en transparant moet zijn; wijst erop dat de landenspecifieke aanbevelingen toekomstgerichte richtsnoeren voor de lidstaten moeten zijn; is van mening dat minder strenge aanbevelingen tot meer naleving zullen leiden en dat PMO-relevante landenspecifieke aanbevelingen op beleidsmaatregelen gericht moeten zijn die een rechtstreekse impact kunnen hebben op onevenwichtigheden en, in voorkomend geval, aan moeten sluiten op aanbevelingen voor de eurozone;

    51.

    is van mening dat duidelijkheid en coherentie met betrekking tot de wisselwerking tussen de PMO en het stabiliteits- en groeipact van cruciaal belang zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de PMO en het stabiliteits- en groeipact;

    52.

    steunt in dit verband de voorstellen van het EFB die behelzen overwegingen van de PMO mee te laten wegen bij de vaststelling van de eerder genoemde uitgavenregel, waarbij — op basis van een onderlinge afspraak — voor landen met hoge begrotingstekorten een lager uitgavenplafond zou gelden, terwijl landen met een buitensporig extern overschot een hogere drempel voor de uitgavengroei zouden hebben;

    53.

    dringt aan op een grotere rol voor macroprudentiële autoriteiten met het oog op een betere identificatie van macro-economische onevenwichtigheden vanuit macroprudentieel oogpunt, alsook voor nationale productiviteitsraden, teneinde het gemeenschappelijke begrip van macro-economische ontwikkelingen in het PMO-proces te vergroten;

    Governance

    54.

    onderstreept het belang van het institutionele kader van de EU en van de communautaire methode voor de vaststelling en doeltreffende handhaving van de regels en voor het waarborgen en vergroten van een sterke politieke betrokkenheid en verantwoordingsplicht, en benadrukt dat zwakke politieke betrokkenheid en/of verantwoordingsplicht op nationaal niveau de naleving ondermijnt;

    55.

    vraagt dat de democratische legitimiteit en de verantwoordingsplicht van en de controle op het kader voor economische governance worden versterkt; is van mening dat, met het oog op meer ownership, de verantwoordelijkheden moeten worden toegewezen op het niveau waar de besluiten worden genomen of uitgevoerd, d.w.z. dat de nationale parlementen de nationale regeringen moeten controleren en dat het Europees Parlement de Europese uitvoerende macht moet controleren; wijst dan ook in het bijzonder op de rol van instellingen en onderstreept hoe belangrijk het is een passend evenwicht te garanderen in de verdeling van verantwoordelijkheden tussen de verschillende instellingen bij de tenuitvoerlegging van het EU-kader voor economische governance;

    56.

    herinnert eraan dat het Europees Semester een goed functionerend kader is voor de coördinatie van het begrotings-, economisch, sociaal en werkgelegenheidsbeleid in de Europese Unie; geeft aan dat het Semester bijdraagt aan de langetermijndoelstellingen van de EU van duurzame groei, houdbare overheidsfinanciën en opwaartse convergentie; merkt op dat het Semester, sinds de instelling ervan, is uitgebreid met — onder andere — onderwerpen in verband met de financiële sector en belastingen, alsook elementen van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN; merkt op dat de EU, om de economische en sociale veerkracht verder te versterken, invulling moet geven aan de beginselen van de Europese Pijler van sociale rechten; herinnert eraan dat het bevorderen van duurzame groei het bevorderen betekent van begrotingsbeleid dat gericht is op het op middellange termijn realiseren van prudente en houdbare overheidsfinanciën, het bevorderen van sociaal rechtvaardige structurele hervormingen, het aanzwengelen van investeringen om de benutting van het groeipotentieel te verbeteren, en het ondersteunen van een inclusieve transitie naar een duurzame en digitale economie; onderstreept het belang van een nauwere samenwerking op het gebied van beleidscoördinatie tussen de ministers van Werkgelegenheid en Sociale Zaken en de ministers van Financiën, met name in de eurozone; merkt op dat het concept van het Europees Semester geïntroduceerd is met Verordening (EU) nr. 1175/2011, die onderdeel uitmaakt van de herziening van de economische governance in de EU, en dat voorstellen van de Commissie voor het verbeteren van het proces van het Semester welkom zijn;

    57.

    wijst erop dat een gebrek aan ownership een van de voornaamste zwakke punten van het Europees Semester is; merkt op dat dit kader een reeks langetermijndoelstellingen en -richtsnoeren op EU-niveau moet bevatten, met het oog op de coördinatie van beleidskeuzes die naar behoren aansluiten op de nationale behoeften en prioriteiten, dit alles op basis van een open en inclusieve beleidsdialoog tussen de EU en de nationale instellingen en belanghebbenden; is van oordeel dat de ervaringen die met de governancestructuur van de faciliteit voor herstel en veerkracht zijn opgedaan van groot nut zijn met betrekking tot de nationale ownership, de bevordering van de strategische doelstellingen van de EU, duurzame groei en de landenspecifieke aanbevelingen;

    58.

    dringt erop aan het Europees Parlement inhoudelijk te betrekken bij het proces van het Europees Semester; beklemtoont het belang van een alomvattend debat over de vaststelling van de overkoepelende doelstellingen en de richtsnoeren;

    59.

    herinnert eraan dat in het akkoord “Beter wetgeven” wordt herhaald dat het Europees Parlement en de Raad als medewetgevers hun bevoegdheden op voet van gelijkheid moeten uitoefenen en dat de Commissie hen derhalve gelijk moet behandelen, en wijst met klem op de rol en verantwoordelijkheid van de nationale parlementen; merkt op dat het Europees Parlement, overeenkomstig de artikelen 121 en 126 VWEU, de aanbevelingen die de Raad in het kader van het Europees Semester aanneemt niet kan toetsen of amenderen;

    60.

    dringt aan op strengere democratische controle op EU- en nationaal niveau om de nationale overheden ter verantwoording te roepen; benadrukt dat een grotere nationale politieke ownership of verantwoordingsplicht tot betere naleving leidt; dringt erop aan de interparlementaire samenwerking, inclusief de in artikel 13 van het begrotingspact bedoelde conferentie, verder te ontwikkelen, teneinde, zo nodig, tijdig inhoudelijke besprekingen te kunnen voeren;

    61.

    erkent dat de macro-economische dialoog op het niveau van de EU belangrijk is voor vergroting van de ownership en verbetering van de beleidscoördinatie, en dringt er dan ook op aan deze nieuw leven in te blazen door middel van dialogen op het niveau van de eurozone en op nationaal niveau met regeringsvertegenwoordigers, werkgeversorganisaties en vakbonden, en te overwegen op beide niveaus uitwisselingen met de centrale banken te organiseren;

    62.

    wijst erop dat de bevoegde commissie van het Europees Parlement, in overeenstemming met de wetgeving, de voorzitter van de Raad, de Commissie en, in voorkomend geval, de voorzitter van de Europese Raad of de voorzitter van de Eurogroep, mag verzoeken voor de commissie in kwestie te verschijnen, net als lidstaten, in het kader van een specifieke procedure in het kader van de economische governance;

    63.

    benadrukt het belang van de tenuitvoerlegging van de Europese Pijler van sociale rechten en van de verwezenlijking van de milieudoelstellingen overeenkomstig de verbintenissen van de EU op het gebied van klimaat, milieu en duurzame ontwikkeling; verzoekt de Commissie en de Europese Raad dringend om bij het economisch bestuur van de Unie rekening te houden met deze verbintenissen; vraagt dat bij de monitoring van de prestaties van de lidstaten ten aanzien van de beginselen van de Europese Pijler van sociale rechten ten volle rekening wordt gehouden met het sociaal scorebord daarvan; neemt er kennis van dat de Commissie haar initiatief bevestigt om het herziene sociale scorebord onderdeel te laten uitmaken van het kader voor beleidscoördinatie in het kader van het Europees Semester neemt er kennis van dat de leiders van de EU positief hebben gereageerd op het gezamenlijke voorstel van de Europese sociale partners voor een reeks alternatieve indicatoren voor het meten van de vooruitgang op economisch, sociaal en milieuvlak, ter aanvulling van het bbp als welvaartsmaat voor inclusieve en duurzame groei; pleit ervoor bij het uitwerken van beleidsaanbevelingen beter rekening te houden met scoreborden;

    64.

    is van oordeel dat afstemming van het begrotingsbeleid van de lidstaten op de toezeggingen van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs prioriteit verdient en dat het concept competitieve duurzaamheid en de vier assen daarvan, zoals geïdentificeerd in de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2020, dé prioriteit van de EU-strategie voor groei op de lange termijn moeten zijn, in overeenstemming met de Europese Green Deal; merkt op dat het klimaat een reëel en groot risico vormt voor de houdbaarheid van het begrotingsbeleid van de lidstaten;

    65.

    is het eens met de Europese Rekenkamer dat de landenspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester beter ontworpen en ten uitvoer gelegd moeten worden (35); stelt voor de beleidsaanbevelingen nauwkeuriger te richten met landenspecifieke beleidsdoelstellingen voor de middellange en de lange termijn;

    66.

    is ingenomen met de aanzienlijke verbeteringen in de rol van onafhankelijke begrotingsinstanties in de nationale begrotingsprocessen, hetgeen door middel van zowel monitoring als onafhankelijke analyses voor meer transparantie en verantwoording met betrekking tot het begrotingsbeleid zorgt; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de onafhankelijke begrotingsinstanties aan de voorwaarden voldoen om hun mandaten en taken uit te voeren, en onderstreept dat het belangrijk is te garanderen dat deze instanties, in voorkomend geval, verantwoording afleggen aan het Europees Parlement en de nationale parlementen;

    67.

    benadrukt dat elke lidstaat met het oog op een betere handhaving moet streven naar een sterke betrokkenheid bij aanbevelingen met betrekking tot het economisch beleid en dat in dit kader moet worden gestreefd naar een juist evenwicht tussen collegiale ondersteuning, groepsdruk, financiële prikkels en financiële gevolgen;

    68.

    is ingenomen met de sluiting van het interinstitutionele akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende nieuwe eigen middelen, met een routekaart voor de invoering daarvan;

    69.

    verzoekt de Commissie verder na te denken over de opzet en de tenuitvoerlegging van de macro-economische aanpassingsprogramma’s, en in het bijzonder over de noodzaak van vergroting van de transparantie, de ownership en de democratische verantwoordingsplicht van het besluitvormingsproces, met de passende participatie van de belanghebbende partijen en het Europees Parlement; herinnert de Commissie en de Raad in dit verband aan het standpunt dat het Parlement in de plenaire vergadering heeft ingenomen ten aanzien van Verordening (EU) nr. 472/2013;

    70.

    merkt op dat lidstaten waarvoor geen macro-economisch aanpassingsprogramma meer geldt ook onder verscherpt toezicht staan binnen het Europees Semester en dat, in voorkomend geval, grondige evaluaties kunnen worden uitgevoerd;

    71.

    merkt op dat de Eurogroep en de Eurotop informele formaties voor discussie binnen van de Raad Economische en Financiële Zaken (Ecofin) zijn; verzoekt de lidstaten binnen het communautaire kader te handelen en daarbij de rol van het Europees Parlement als medewetgever en zijn recht op democratisch toezicht te waarborgen;

    72.

    dringt erop aan dat de Eurogroep wordt onderworpen aan een reglement van orde met het oog op transparantere besluitvorming en meer verantwoordingsplicht; dringt aan op onderlinge overeenstemming tussen de Eurogroep en het Europees Parlement over de vraag hoe deze doelstellingen het best kunnen worden verwezenlijkt; onderstreept dat het belangrijk is over mechanismen te beschikken die het mogelijk maken dat, in voorkomend geval, ook landen die geen onderdeel van de eurozone uitmaken aan de discussies kunnen deelnemen;

    73.

    benadrukt dat het belangrijk is het besluitvormingskader voor de economische governance van de EU onder de communautaire methode te laten vallen;

    74.

    benadrukt het belang van een debat over economische governance met de burgers, maatschappelijke organisaties, de sociale partners en een reeks belanghebbenden op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau, als onderdeel van de Conferentie over de toekomst van Europa; ziet in dit verband de Conferentie over de toekomst van Europa als potentieel forum om over grotere democratische legitimiteit na te denken middels een grotere betrokkenheid van het Europees Parlement, als publiek en democratisch gremium, bij de vaststelling en handhaving van gemeenschappelijke EU-regels inzake de coördinatie van economisch beleid;

    o

    o o

    75.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Eurogroep, het Comité van de Regio's, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

    (1)  PB C 70 E van 8.3.2012, blz. 19.

    (2)  PB C 33 E van 5.2.2013, blz. 140.

    (3)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 41.

    (4)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 1.

    (5)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 8.

    (6)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 12.

    (7)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25.

    (8)  PB L 306 van 23.11.2011, blz. 33.

    (9)  PB L 140 van 27.5.2013, blz. 1.

    (10)  PB L 140 van 27.5.2013, blz. 11.

    (11)  PB C 407 van 4.11.2016, blz. 86.

    (12)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0005.

    (13)  PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13.

    (14)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.

    (15)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0054.

    (16)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0124.

    (17)  PB L 159 van 20.5.2020, blz. 1.

    (18)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0206.

    (19)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0220.

    (20)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0305.

    (21)  PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17.

    (22)  Commissie, SWD(2020)0098, “De herstelbehoeften van Europa in kaart brengen”, 27.5.2020, blz. 14.

    (23)  In deze raming wordt alleen rekening gehouden met gezondheidszorg en langdurige zorg (70 miljard EUR), onderwijs en een leven lang leren (15 miljard EUR), en betaalbare huisvesting (57 miljard EUR). Bron: Fransen, L., Bufalo, G., Reviglio, E., “Boosting Investment in Social Infrastructure in Europe”, verslag van de taskforce op hoog niveau inzake investeringen in sociale infrastructuur in Europa, 2018, blz. 116.

    (24)  Commissie, SWD(2020)0098, “De herstelbehoeften van Europa in kaart brengen”, 27.5.2020, blz. 18.

    (25)  Extreme rampen leiden vaak tot een daling van de economische productie (Botzen, Deschenes en Sanders, 2019). Het IMF voorspelt dat grote, met het weer verband houdende rampen negatieve effecten kunnen hebben op het reële bbp per hoofd van de bevolking en dat landen die grote natuurrampen beter het hoofd kunnen bieden, deze effecten beter zullen kunnen opvangen.

    (26)  De economische voorjaarsprognose 2021 van de Commissie laat voor 2020 een krimp van 6,1 % van het bbp in de EU zien en van 6,6 % in de eurozone. De groei van het bbp zal zich op de korte termijn naar verwachting slechts langzaam herstellen, met 4,2 % in 2021 en 4,4 % in 2022 in de EU, en 4,3 % in 2021 en 4,4 % in 2022 in de eurozone.

    (27)  World Economic Outlook: Managing Divergent Recoveries, IMF (april 2021).

    (28)  Met name via het herstelpakket en het SURE-instrument.

    (29)  Europees Begrotingscomité (2018), Jaarverslag 2018, september, en Europees Begrotingscomité (2020), Jaarverslag 2020, september.

    (30)  Een plafond dat wordt vastgelegd voor 3 à 5 jaar en dat afhankelijk is van de verwachte potentiële productiegroei, de verwachte inflatie en de afwijking ten opzichte van het schuldanker.

    (31)  Beoordeling van de EU-begrotingsregels door het EFB, met bijzondere aandacht voor de sixpack- en twopackwetgeving: “het plafond voor primaire netto-uitgaven heeft een ingebouwde automatische stabiliserende werking: wanneer de groei van de daadwerkelijke productie trager is dan het trendpercentage van potentiële productie, zullen de primaire uitgaven sneller stijgen dat dit percentage, terwijl een stijgende verhouding tussen uitgaven en bbp zal helpen de economie te stabiliseren, en vice versa, als het daadwerkelijke bbp sneller stijgt dan de trend, zal het aandeel van de netto-uitgaven als percentage van het bbp dalen”.

    (32)  Manescu, C., Bova, E. (2021), Effectiveness of national expenditure rules: Evidence from EU member states.

    (33)  NGEU- en SURE-obligaties.

    (34)  Speciaal verslag nr. 03/2018: Controle van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden (PMO), Europese Rekenkamer.

    (35)  Europese Rekenkamer.


    Top