Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52017IE0804

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de EU-ontwikkelingspartnerschappen en de uitdaging van internationale belastingverdragen (initiatiefadvies)

PB C 81 van 2.3.2018, p. 29–36 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

2.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 81/29


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de EU-ontwikkelingspartnerschappen en de uitdaging van internationale belastingverdragen

(initiatiefadvies)

(2018/C 081/05)

Rapporteur:

Alfred GAJDOSIK

Corapporteur:

Thomas WAGNSONNER

Besluit van de voltallige vergadering

26.1.2017

Rechtsgrondslag

Artikel 29, lid 2, van het reglement van orde

 

Initiatiefadvies

 

 

Bevoegde afdeling

Externe betrekkingen

Goedkeuring door de afdeling

28.9.2017

Goedkeuring door de voltallige vergadering

18.10.2017

Zitting nr.

529

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

182/0/1

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC is voorstander van een ontwikkelingsbeleid dat ontwikkeling beschouwt als een proces dat door landen op basis van gelijkheid wordt uitgevoerd, alsook op basis van respect en soevereine beslissingen. Financiering en tenuitvoerlegging van de door de Verenigde Naties (VN) overeengekomen doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG) vereisen wereldwijd gecoördineerde inspanningen. De Economische en Sociale Raad van de VN (Ecosoc) kan een nog krachtigere rol spelen als forum op het gebied van belastingaangelegenheden. Dit zou zeer ten goede komen aan zowel de SDG van Agenda 2030 als aan de deelname van alle landen op voet van gelijkheid.

1.2.

In het licht van de internationale overeenkomsten ter hervorming van het internationale belastingrecht, bijvoorbeeld door het BEPS-actieplan („Base Erosion and Profit Shifting”-winstverschuiving) van de OESO, zou moeten worden gemeten wat de impact van deze internationale hervormingen op de SDG is en ook moeten deze beter voor ogen worden gehouden bij de verdere ontwikkeling van internationaal belastingbeleid. Het EESC wijst erop dat er financiële middelen nodig zijn voor het verwezenlijken van de SDG. Veel landen worden echter met grote problemen geconfronteerd als het gaat om het genereren van overheidsinkomsten via belastingopbrengsten. Dit hangt samen met het feit dat inkomsten- en omzetbelastingsystemen moeilijk te implementeren zijn in ontwikkelingslanden. Ook de wereldwijde belastingconcurrentie op het gebied van de vennootschapsbelasting en de opzet van dubbelebelastingverdragen (DBV) met de EU-lidstaten spelen een rol. Andere factoren die meespelen, zijn capaciteitsbeperking en ontoereikende informatieoverdracht.

1.3.

Het EESC is er zeer over te spreken dat de Europese Unie (EU) en haar lidstaten aanzienlijke inspanningen hebben geleverd in het kader van de internationale hervormingen om de zwaktes van het internationale belastingstelsel aan te pakken. Deze inspanningen zijn welkom, moeten worden ondersteund en doeltreffend ten uitvoer worden gelegd en, uiteindelijk, regelmatig worden gecontroleerd. Die hervormingen worden echter voornamelijk geleid door de voornaamste ontwikkelde landen binnen de OESO. Daarom zou moeten worden nagegaan of de VN, een wereldwijde organisatie waarvan met name de ontwikkelingslanden lid zijn, niet geschikter is voor de verdere ontwikkeling van het internationale belastingbeleid. Het Comité wijst evenwel op het gebrek aan middelen en personeel van het VN-belastingcomité. De VN moeten daarom van voldoende middelen worden voorzien.

1.4.

De EU-maatregelen betreffende fiscale transparantie en het BEPS-actieplan zullen ook gevolgen hebben voor de ontwikkelingslanden. Het EESC is ingenomen met het feit dat het Europees Parlement (EP) en de Commissie zich reeds hebben uitgelaten over het verband tussen belastingen en ontwikkelingsbeleid. Dat geldt met name voor het door de Commissie opgerichte Platform of Tax Good Governance. De daar als werkdocument gepresenteerde toolbox over „spill-over”-effecten van DBV vormt een goede basis voor de lidstaten voor reflectie en herziening van DBV met ontwikkelingslanden.

1.5.

In een rapport van 2015 heeft het EP opgeroepen tot een aantal verbeteringen, maar die zijn nog niet aangebracht. In dit verband herinnert het EESC aan zijn eerdere adviezen over de bevindingen betreffende met name rapportage per land, bestrijding van witwassen en openbare eigendomsregisters. Momenteel wordt een lijst opgesteld van op fiscaal gebied weigerachtige landen. Het Comité roept op tot meer inspanningen voor de uitvoering van de verzoeken van het EP en beveelt aan om aandacht te schenken aan de kritiek van ngo’s. Het is dienstig om de wereldwijde invoering van deze maatregelen via internationale belastingregelingen te bevorderen. Op die manier kunnen de informatiestromen naar de belastingautoriteiten in ontwikkelingslanden worden verbeterd. Het doel moet zijn om wereldwijd tot dezelfde normen te komen, waarbij ontwikkelingslanden evenveel inspraak hebben bij de opstelling van die normen als andere landen.

1.6.

Het EESC wil dat er voor coherentie wordt gezorgd tussen het internationale belastingbeleid van de lidstaten en de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid, zulks om conflicten te vermijden tussen het belastingbeleid van individuele landen en de gemeenschappelijke ontwikkelingsprioriteiten.

1.7.

Het beschouwt effectbeoordelingen van het internationale belastingbeleid van de lidstaten als een goede manier om de gevolgen van de DBV en fiscale stimulansen voor ontwikkelingslanden te testen. Dit moet worden ondersteund en tot de gangbare praktijk worden gemaakt. Bij mogelijke conflicten met het Europees ontwikkelingsbeleid zouden dergelijke analyses van de EU zeker van pas komen. Bestaande DBV zouden moeten worden herzien en nieuwe verdragen zouden in het licht van voorgaande opmerkingen moeten worden gesloten.

1.8.

Het OESO-modelverdrag tot vermijding van dubbele belasting, dat momenteel het meest wordt gebruikt, werd vooral in het licht van het belang van de geïndustrialiseerde landen ontwikkeld. Het Comité beveelt derhalve aan dat de lidstaten bij onderhandelingen over DBV met ontwikkelingslanden meer oog tonen voor de behoeften van die landen. Het OESO-modelverdrag inzake dubbele belasting heeft als basis gediend voor een modelverdrag van de VN. Dat laatste was ontwikkeld om belastingheffing tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden te regelen, en in dit opzicht meer heffingsrechten aan de bronstaat te doen toekomen.

1.9.

Het EESC was en is voorstander van particuliere investeringen ter bevordering van ontwikkeling, mits deze in overeenstemming zijn met de SDG, de algemene sociale, economische en milieurechten, de kernverdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en de Agenda voor waardig werk. Rechtszekerheid is een belangrijke factor voor de ondersteuning van een gunstig ondernemingsklimaat en dus ook voor buitenlandse directe investeringen. Fiscale vraagstukken zijn verbonden met SDG en daarom moeten bedrijven belasting betalen waar zij meerwaarde genereren (bijv. via productie of winning van grondstoffen).

1.10.

Het EESC constateert dat de EU en haar lidstaten zich via de nieuwe Europese consensus inzake ontwikkeling hebben vastgelegd om met partnerlanden samen te werken voor het verspreiden van progressieve belastingen, corruptiebestrijdingsmaatregelen, herverdelingsbeleid en de strijd tegen twijfelachtige financiële stromen. Belastingbeleid zou evenwel een nog belangrijker onderdeel van het Europese ontwikkelingsbeleid moeten zijn. Het is goed dat de Commissie zich inzet voor regionale fora en maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden, die werkzaam zijn op het gebied van belastingen. Die organisaties spelen in ontwikkelingslanden een controlerende en ondersteunende rol, ook in het kader van fiscaliteit, en moeten daarom nauwer bij maatregelen worden betrokken en worden gesteund. Steun voor passende maatregelen inzake capaciteitsopbouw voor belastingbeheer, met inbegrip van peer learning en zuid-zuidsamenwerking, zou een blijvend effect hebben op de ontwikkelingsprojecten.

1.11.

Verantwoord fiscaal gedrag zou deel moeten uitmaken van jaarverslagen onder de kop MVO (maatschappelijke verantwoordelijkheid ondernemen).

1.12.

Clausules inzake goed fiscaal bestuur moeten in alle relevante overeenkomsten tussen de EU en derde landen of regio’s worden opgenomen, teneinde duurzame ontwikkeling te bevorderen.

1.13.

Nieuwe of herziene vrijhandelsovereenkomsten tussen de EU en ontwikkelingslanden zouden moeten worden bekeken om daarna eventueel tevens bilaterale belastingverdragen te analyseren. Een dergelijke analyse moet gepaard gaan met een effectbeoordeling van de werking van het internationale fiscale beleid van de lidstaten op de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid.

2.   Algemene opmerkingen

2.1.

Een aantal studies (1) doet de vraag rijzen of het internationale fiscale beleid van de lidstaten, met name veel bepalingen in DBV, eigenlijk wel in overeenstemming is met de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid van de EU. Bovendien zijn de ontwikkelingslanden netto-uitvoerders van kapitaal naar de industrielanden en zulks als gevolg van een aanzienlijke mate aan belastingontwijkende kapitaalstromen. Dit zou met name de armste ontwikkelingslanden betreffen, want die hebben nauwelijks eigen inkomsten.

2.2.

De EU en haar lidstaten zijn samen de grootste donor van ontwikkelingsgeld en belangrijke partijen bij internationale belastingverdragen. Zij hebben toegezegd de SDG te verwezenlijken, hoewel slechts een paar lidstaten de doelstelling van 0,7 % van het bbp voor ontwikkelingshulp hebben bereikt. De gevolgen van de brexit voor de financiering van de Europese ontwikkelingssamenwerking zijn onduidelijk. Er zijn verdere maatregelen gepland om particuliere investeringen met betrekking tot de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid te bevorderen. De ODA-middelen (officiële ontwikkelingshulp) zijn uiteindelijk afhankelijk van het beleid van de donoren.

2.3.

De SDG omvatten voor ontwikkelingslanden onder meer het mobiliseren van binnenlandse middelen, internationale steun voor capaciteitsopbouw voor inning van belastingen, minder dubieuze geldstromen en deelname aan mondiale bestuursinstellingen. Een stabiele basis voor publieke inkomsten, inspanningen om illegale kapitaalstromen te bestrijden en gelijkwaardig zeggenschap van alle landen bij de totstandkoming van mondiale belastingregels, vormen derhalve belangrijke pijlers van duurzame ontwikkeling. Kinderen, vrouwen en andere kwetsbare groepen in de samenleving van ontwikkelingslanden hebben vooral baat hebben bij ontwikkeling (2).

2.4.

Gelden uit openbare ontwikkelingssamenwerking zijn ontoereikend voor de financiering van duurzaamheid. Binnenlandse middelen zijn nodig voor de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (3). Om deze middelen te doen toenemen, moet de inning van belastingen worden verbeterd en moet er meer duurzame economische groei komen door een verruiming van de belastinggrondslag en daarmee van de belastingopbrengsten.

3.   Uitdagingen voor ontwikkelingslanden

3.1.

Belasting is een meer stabiele inkomstenbron dan andere soorten ontvangsten, maar veel ontwikkelingslanden ervaren meer moeilijkheden dan ontwikkelde landen bij het genereren van voldoende belasting.

3.2.

In de afgelopen decennia is in sterke mate liberalisering van de wereldhandel nagestreefd door de verlaging van import- en uitvoertarieven, met als doel om economische ontwikkeling, investeringen en welvaart van de gehele bevolking te bevorderen. Deze in principe positieve effecten kunnen ook bijdragen tot een verbreding van de belastinggrondslag, voor zover de belastingdiensten daarvan gebruik kunnen maken. Maar tegelijkertijd verminderen de ontvangsten van ontwikkelingslanden uit belangrijke, gemakkelijk toegankelijke bronnen. Groei en investeringen moeten zich echter ook in de inkomstenstructuur van de ontwikkelingslanden weerspiegelen.

3.3.

Om inkomstenverliezen goed te maken, voeren ontwikkelingslanden vaak omzetbelasting in hetgeen een regressief effect kan hebben. Een belastingstelsel met diverse soorten belasting vermindert de afhankelijkheid van één belasting en zorgt voor stabiele binnenlandse inkomsten.

3.4.

De belasting van grond en vermogen is in ontwikkelingslanden vaak moeilijk uitvoerbaar. Ook leveren loon- en inkomstenbelasting daar relatief weinig op omdat de inkomens laag liggen. Inkomstenbelasting wordt met name geïnd bij werknemers in de openbare sector en mensen die voor internationale ondernemingen werken. Bovendien is er vaak sprake van een grote informele economie.

3.5.

In het Mbeki-rapport worden ontvangsten uit belastingontwijking als onzuivere financiële stromen aangemerkt (4). Deze ontvangsten schijnen hoger te liggen dan wat er aan ontwikkelingshulp binnenkomt (5). Meer internationale samenwerking tussen de autoriteiten ten behoeve van meer transparantie en versterkte wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen zijn belangrijk om deze ontvangsten te doen stoppen. De versterking van de eigendomsrechten in ontwikkelingslanden vormt ook een belangrijke negatieve prikkel voor kapitaalexport.

3.6.

Bedrijfsbelastingen spelen in ontwikkelingslanden een grotere rol dan in de geïndustrialiseerde landen. Als gevolg daarvan hebben ze meer te lijden van strategieën om die belastingen te ontwijken. Tegelijkertijd dalen de desbetreffende tarieven sinds de jaren 1980 wereldwijd om investeringen aan te trekken. Die belastingen zijn voor een onderneming een belangrijke indicator voor het investeringsklimaat. Die daling resulteerde in een internationale belastingconcurrentie die voor ontwikkelingslanden op grond van hun belastingopbrengstenstructuur een groter probleem vormt dan voor geïndustrialiseerde landen. De spill-overeffecten van belastingconcurrentie werden reeds door het IMF aan de orde gesteld (6). Bovendien kennen veel ontwikkelingslanden maar weinig grote bedrijven die fors investeren en flink wat vennootschapsbelasting betalen.

3.7.

Het is moeilijk voor de fiscus om verrekenprijzen aan de hand van het „arm’s length principle” te beoordelen voor grensoverschrijdende transacties tussen bedrijven binnen een groep. Belastingautoriteiten in ontwikkelingslanden hebben hiervoor slechts een beperkte capaciteit en fiscaalgeoriënteerde manipulatie van verrekenprijzen blijft een groot probleem.

3.8.

DBV verduidelijken de heffingsbevoegdheden van de verdragslanden, bevatten regels voor de uitwisseling van informatie tussen de belastingautoriteiten en scheppen op die manier rechtszekerheid. Ondernemingen zouden die verdragen daarom kunnen beschouwen als een prikkel voor buitenlandse directe investeringen, en dat zou uiteindelijk groeibevorderend werken. DBV kunnen echter gevolgen hebben voor de heffingsbevoegdheid van de bronstaten. De tarieven van de bronbelasting op licenties, rente en dividenden liggen meestal onder de binnenlandse tarieven. Een aantal bepalingen, zoals een restrictieve definitie van vaste vestiging, kunnen de heffingsbevoegdheid inperken. Ontwikkelingslanden zijn uiteraard geïnteresseerd in meer investeringen, maar kunnen wel heffingsbevoegdheid verliezen. Verdragen inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken zouden zodoende een betere optie kunnen zijn als een land voornamelijk tracht belastinginformatie te verkrijgen uit andere landen.

3.9.

Als uitgangspunt voor de onderhandelingen wordt het vaakst naar het OESO-modelverdrag gegrepen, maar dat is meer geënt op de belangen van de ontwikkelde landen (7). Het VN-modelverdrag is bedoeld als alternatief om de belangen van ontwikkelingslanden beter te weerspiegelen (8). Over het algemeen is het veeleer de bedoeling om de bronstaat meer heffingsrechten toe te kennen dan het land van oorsprong van een producerend bedrijf.

3.10.

Ontwikkelingslanden kunnen belastinginkomsten mislopen wanneer bedrijven voor een bijzonder doel opgerichte entiteiten in verschillende landen als tussenschakel oprichten om een aantal DBV tegen elkaar uit te spelen. Het kan voor de bronlanden moeilijk zijn om op basis van de die verdragen diensten en indirecte overdracht van participatie in een onderneming te belasten. Ook moet er oog zijn voor het streven naar gunstige mogelijkheden voor technologieoverdracht ter bevordering van duurzame groei in ontwikkelingslanden.

3.11.

Er zijn studies over de vermindering van de ontvangsten van de ontwikkelingslanden. De Nederlandse ngo SOMO schat de jaarlijkse derving aan inkomsten uit bronheffingen op rente en dividenden als gevolg van DBV tussen Nederland en 28 ontwikkelingslanden op 554 miljoen EUR (9). In een Oostenrijkse studie werd geconcludeerd dat er effectbeoordelingen moeten worden uitgevoerd van die beoordelingenverdragen, omdat deze (zelfs als het aantal investeringen toeneemt) kunnen leiden tot inkomstenverliezen (10). Volgens schattingen van Unctad (World Investment Report 2015) droegen toonaangevende multinationals tot circa 730 miljard USD aan de begrotingen van de ontwikkelingslanden bij. Unctad wijst echter ook op een jaarlijks verlies van zo’n 100 miljard USD voor de ontwikkelingslanden vanwege het feit dat buitenlandse investeringen via offshore investeringshubs gestalte krijgen (11). Dergelijke inkomstenverliezen zijn niet in overeenstemming met de bovengenoemde duurzameontwikkelingsdoelstellingen.

4.   Maatregelen op nationaal, regionaal en internationaal niveau — De bijdrage van de Europese Unie en haar lidstaten

4.1.

Er worden steeds meer pogingen ondernomen om ontwikkelingslanden op fiscaal gebied te helpen, zoals in het kader van het „Addis Tax Initiative”. Het internationale belastingbeleid ligt in handen van de lidstaten. DBV worden bilateraal gesloten en wetgevingsinitiatieven van de EU blijven hoofdzakelijk beperkt tot instrumenten ter voltooiing van de interne markt. Met betrekking tot de beleidscoherentie voor ontwikkeling (Policy Coherence for Development — PCD) (12) is er samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten. De gevolgen van het internationale belastingstelsel voor ontwikkeling worden ook door de Commissie erkend en zij werkt eraan (13). Om voor coherent ontwikkelingsbeleid te zorgen, moet worden onderzocht wat voor de ontwikkelingslanden de gevolgen zijn van fiscale maatregelen in de EU die niet verenigbaar zijn met de ontwikkelingsbeleidsdoelstellingen, en moet er zo nodig passend worden gereageerd.

4.2.

Op VN-niveau wordt er gewerkt aan belastingkwesties via het VN-proces inzake ontwikkelingsfinanciering van Ecosoc en het VN-belastingcomité, alsook via gespecialiseerde agentschappen zoals Unctad. Op verzoek van de G20 werden verregaande hervormingen overeengekomen met de OESO met het doel om BEPS te bestrijden. De belangrijkste aandachtspunten waren het tegengaan van „treaty shopping”, schadelijke belastingpraktijken van regeringen (zoals octrooiboxen en ondoorzichtige „besluiten”), hybride mismatches in de fiscale behandeling van schulden en inefficiënte verrekenprijzen en aanmeldingsplicht ter zake van regels. Wat het belang van bedrijfsbelastingen voor ontwikkelingslanden betreft, zal het BEPS-plan naar verwachting een positief effect hebben op die landen.

4.3.

Veel landen die geen lid van de OESO zijn, waaronder Afrikaanse landen, hebben zich aangesloten bij het BEPS-plan. 103 landen hebben in juni 2017 overeenstemming bereikt over een nieuw multilateraal BEPS-akkoord dat uniformiteit aanbrengt in de interpretatie van bilaterale belastingverdragen in de zin van het BEPS-plan. Daarnaast werd een platform voor samenwerking inzake belastingen gelanceerd door de Verenigde Naties, de OESO, het IMF en de Wereldbank met de bedoeling om de internationale samenwerking op het gebied van belastingkwesties te versterken. Het initiatief kan bijdragen tot verbetering van de samenhang tussen de werkzaamheden van de OESO en de VN-organen. Of dit het gewenste effect heeft, moet nog worden afgewacht.

4.4.

Het EESC waardeert de inspanningen van de OESO betreffende de verdere ontwikkeling van een internationaal belastingsysteem. Maatschappelijke organisaties (14) bekritiseren echter dat ontwikkelingslanden geen stemrecht binnen de OESO hebben. Pas na de vaststelling van het BEPS-plan werden zij uitgenodigd om deel te nemen. In dezelfde geest heeft het EP opgeroepen om de relevante VN-organen te versterken met het oog op de vormgeving en de herziening, met gelijkheid van alle betrokken landen, van het internationaal fiscaal beleid (15). In een werkdocument van het IMF gaven deskundigen ook uiting aan hun bedenkingen ten aanzien van de gevolgen van het BEPS-plan voor ontwikkelingslanden (16).

4.5.

Om de effecten van de hervorming te evalueren en eventueel bij te stellen, moeten de relevante VN-organen, met name het VN-belastingcomité, worden versterkt en dienen zij meer middelen te krijgen. In ieder geval moet de Europese Commissie toezicht houden op de uitvoering van het multilaterale BEPS-verdrag dat in juni 2017 werd ondertekend. En ook moet zij zich blijven inzetten voor de intensivering van de internationale samenwerking tussen de VN, de OESO en de internationale financiële instellingen op het gebied van belastingkwesties.

4.6.   Huidige EU-maatregelen hebben effect op ontwikkelingslanden

4.6.1.

Het pakket van maatregelen om belastingontwijking te bestrijden was gericht op vraagstukken met betrekking tot internationale fiscale beleidsmaatregelen, d.w.z. die de EU overstijgen (17). De informatie in de rapportage per land (18), overeenkomstig de door EU, de G20 en de OESO geformuleerde richtsnoeren, is een belangrijk hulpmiddel voor de belastingautoriteiten. Een wereldwijde publicatie van landspecifieke informatie kan een groter publiek, waaronder ook werknemers en verantwoordelijke investeerders, in staat stellen om beter te beoordelen of ondernemingen belasting betalen waar zij hun winst maken. In een rapport van 2015 heeft het EP opgeroepen tot een aantal verbeteringen, maar die zijn nog niet aangebracht. In dit verband herinnert het EESC aan zijn eerdere adviezen over de bevindingen betreffende met name rapportage per land, bestrijding van witwassen en openbare eigendomsregisters. Momenteel wordt een lijst opgesteld van op fiscaal gebied weigerachtige landen. Het Comité roept op tot meer inspanningen voor de uitvoering van de verzoeken van het EP en beveelt aan om aandacht te schenken aan de kritiek van ngo’s. Het is dienstig om de wereldwijde invoering van deze maatregelen via internationale belastingregelingen te bevorderen. Op die manier kunnen de informatiestromen naar de belastingautoriteiten in ontwikkelingslanden worden verbeterd. Het doel moet zijn om wereldwijd tot dezelfde normen te komen, waarbij ontwikkelingslanden evenveel inspraak hebben bij de opstelling van die normen als andere landen.

4.6.2.

De automatische uitwisseling van fiscale informatie werd in de Europese Unie gegarandeerd via een bijstelling van de wederzijdsebijstandsrichtlijn (19). De ontwikkelingslanden moeten echter nog steeds bilaterale overeenkomsten inzake wederzijdse bijstand sluiten met de Europese landen. Dit vereist wederzijdse gegevensuitwisseling en gegevensbeveiliging, hetgeen vaak voor capaciteitsproblemen zorgt in de ontwikkelingslanden.

4.6.3.

De mededeling van de Commissie over een externe strategie voor effectieve belastingheffing (20) gaat in op de in dit advies besproken problemen. Een gemeenschappelijke EU-lijst van niet-coöperatieve landen wordt momenteel voorbereid (21). Het Comité heeft zich reeds ingenomen getoond met de lijst. Ngo’s kijken daarentegen veel sceptischer tegen een dergelijke lijst aan (22). Het EP riep ook op tot een mondiale definitie van belastingparadijzen, waaronder ook lidstaten van de EU, met inbegrip van hun overzeese gebieden (23).

4.6.4.

De aanbeveling over belastingverdragen (24) gaat in op belangrijke kwesties die verband houden met DBV en ook worden de lidstaten verzocht om hun belastingverdragen tegen misbruik en „treaty shopping” te beschermen. Er wordt echter niet opgeroepen tot eventuele effectbeoordelingen van die verdragen, in het bijzonder wat hun implicaties betreft voor de samenhang in het ontwikkelingsbeleid of de overloopeffecten. Het verdienstelijke „Platform of good tax governance” heeft zich, met betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld, over kwesties van internationale belastingheffing gebogen en een werkdocument over die effecten gepubliceerd (25). De lidstaten moeten dat goed lezen.

4.6.5.

De belastingontwijkingsstrategieën zijn vaak gerelateerd aan ondoorzichtig eigendomsrecht. Na de wijziging van de vierde antiwitwasrichtlijn (26) zijn er echter geen openbare registers van eigendom ingevoerd voor trusts en investerende bedrijven. Dergelijke registers zouden ontwikkelingslanden helpen om gevallen van vermoede witwaspraktijken en belastingfraude te onderzoeken.

4.6.6.

De voorstellen voor een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CC(C)TB) zijn onderwerp van een ander EESC-advies (27). In het kader van de deelname aan internationale belastingafspraken en in het belang voor de belastingdiensten van ontwikkelingslanden zou een dergelijke gemeenschappelijke grondslag — en de daaruit voortvloeiende informatie — kunnen dienen als voorbeeld met impact op DBV met derde landen. De binnen Europa vergaarde informatie zou aanknopingspunten kunnen geven voor vergelijkende berekeningen in ontwikkelingslanden. Het doel moet zijn om wereldwijd normen nader bij elkaar te brengen, waarbij ontwikkelingslanden evenveel inspraak hebben bij de opstelling van die normen als andere landen.

4.6.7.

Clausules inzake goed fiscaal bestuur moeten in alle relevante overeenkomsten tussen de EU en derde landen of regio’s worden opgenomen, teneinde duurzame ontwikkeling te bevorderen.

4.6.8.

Nieuwe of herziene vrijhandelsovereenkomsten tussen de EU en ontwikkelingslanden zouden moeten worden bekeken om daarna eventueel tevens bilaterale belastingverdragen te analyseren. Een dergelijke analyse moet gepaard gaan met een effectbeoordeling van de werking van het internationale fiscale beleid van de lidstaten op de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid. Dat kan ook bijdragen aan de uitvoering van de verzoeken in het rapport van het Europees Parlement.

5.   Door het EESC aanbevolen verdere maatregelen

5.1.

In overeenstemming met het pakket bestrijding belastingontwijking, en omwille van de coherentie met het ontwikkelingsbeleid van de lidstaten en de EU (Policy Coherence for Development (PCD)), moeten het effect van het internationale belastingbeleid en de DBV van de lidstaten regelmatig worden beoordeeld (28). Ter verbetering van de coördinatie van het ontwikkelingsbeleid van de EU en het fiscaal beleid van de lidstaten moet de Commissie ervoor zorgen dat de lidstaten die met een ontwikkelingsland over een DBV onderhandelen, rekening houden met het ontwikkelingsbeleid van de Unie. In dit verband heeft de Commissie een terechte aanbeveling geformuleerd over de uitvoering van maatregelen om misbruik van belastingverdragen tegen te gaan (29). Met het oog op de ontwikkelingsdoelstellingen dienen de behoeften van ontwikkelingslanden meer aandacht te krijgen. Zo moet onder meer de betrokkenheid van de EU op VN-niveau (het VN-belastingcomité) worden opgevoerd. Ook moet worden gewerkt aan capaciteitsopbouw van een mondiaal forum met betrokkenheid op voet van gelijkheid van alle landen.

5.2.

Er moet worden voorzien in overgangsperiodes zodat de ontwikkelingslanden worden betrokken bij de maatregelen voor automatische informatie-uitwisseling, terwijl de capaciteit geleidelijk wordt versterkt.

5.3.

Verantwoord fiscaal gedrag zou integraal deel moeten uitmaken van jaarverslagen van rapportageplichtige ondernemingen onder de kop MVO (maatschappelijke verantwoordelijkheid ondernemen).

5.4.

Nu er plannen zijn om particuliere investeerders nauwer te betrekken bij het Europese ontwikkelingsbeleid, worden vraagstukken op het gebied van belastingvoordelen voor een dergelijke betrokkenheid bij ontwikkeling des te relevanter (30). Fiscale vraagstukken zijn verbonden met SDG en daarom moeten bedrijven belasting betalen waar via waardetoevoeging winst wordt gemaakt (31). Dit moet vaststaan als men deelname van de particuliere sector wil gaan steunen.

5.5.

Bovendien moet er over de gehele linie op worden gelet dat die eventuele fiscale voordelen de uitvoering van SDG niet ondermijnen.

5.6.

Het EESC vestigt de aandacht op zijn opmerkingen over een openbaar register van de echte economische eigenaren van bankrekeningen, bedrijven, trusts en transacties (32) en is van mening dat het bepaald dienstig is dat de invoering van deze maatregelen via internationale belastingverdragen wereldwijd wordt gesteund. Ook is het primordiaal dat de genoemde maatregelen door inspanningen op het gebied van capaciteitsvergroting worden geflankeerd om de strijd tegen dubieuze kapitaalstromen uit ontwikkelingslanden te ondersteunen. Omdat mag worden gevreesd dat veel in ontwikkelingslanden actieve Europese ondernemingen buiten de reikwijdte van de rapportage per land blijven, verwijst het Comité naar zijn eerdere opmerkingen over deze kwestie (33). Het beveelt aan om ook andere relevante regelingen te evalueren. Het denkt daarbij met name aan regelingen waarvan het toepassingsgebied is gebaseerd op cijfers betreffende de jaaromzet om het effect op de ontwikkelingslanden te meten.

5.7.

Het EESC benadrukt dat de EU en haar lidstaten zich via de nieuwe Europese consensus inzake ontwikkeling hebben vastgelegd om met partnerlanden samen te werken voor het verspreiden van progressieve belastingen, corruptiebestrijdingsmaatregelen, herverdelingsbeleid en de strijd tegen twijfelachtige financiële stromen (34). In de ontwikkelingslanden moet de technische en personele capaciteit om ten volle deel te nemen aan internationale afspraken, nog worden opgebouwd. Maar reeds nu zou er al informatie moeten kunnen worden uitgewisseld om de overeengekomen doelstellingen te verwezenlijken. De toezegging van de Commissie (35) om naast regionale fora (36) ook het VN-belastingcomité te steunen, wordt toegejuicht en van het EESC mag ze haar inspanningen in deze zelfs opvoeren. Er dient ervoor te worden gezorgd dat deze fora een sterke betrokkenheid van belanghebbenden kennen en dat zij solide raadplegingsprocedures kennen. Maatschappelijke organisaties spelen in ontwikkelingslanden een controlerende en ondersteunende rol, ook in het kader van fiscaliteit, en moeten daarom worden gesteund.

5.8.

Er moet meer rekening worden gehouden met het belastingstelsel van een land bij de ontwikkelingssamenwerking. Middels capaciteitsopbouw zouden de ontvangende landen beter in staat moeten zijn om zichzelf te helpen, zou de doeltreffendheid van de belastingstelsels moeten toenemen en zou de legitimiteit van de staat moeten worden versterkt. Bijzonder goede ervaringen zijn opgedaan met rechtstreekse uitwisseling tussen belastingdiensten met dezelfde problemen (peer learning) en samenwerking tussen landen met een vergelijkbare ontwikkelingsituatie (bijv. de zuid-zuidsamenwerking). Dat creëerde en creëert mogelijkheden voor wederzijdse afstemming betreffende dezelfde uitdagingen en voor de uitwisseling van goede praktijken die ook capaciteit ten goede komen.

5.9.

Het EESC benadrukt dat beleidscoherentie vereist is voor ontwikkeling op het gebied van belastingzaken, aangezien de EU-maatregelen internationaal ingrijpende gevolgen hebben voor de ontwikkelingslanden. Er moet daarom rekening worden gehouden met deze gevolgen, en de ontwikkelingslanden moeten in het proces worden betrokken.

Brussel, 18 oktober 2017.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  Eurodad, The State of Finance for Developing countries, 2014; Braun & Fuentes, Double Taxation Treaties between Austria and developing countries, Wenen 2014; Farny et al., Tax Avoidance, Tax Evasion and Tax Havens, Wenen 2015. Tax Avoidance, Tax Evasion and Tax Havens, Wenen 2015.

(2)  Resolutie van het Europees Parlement over belastingontwijking en belastingontduiking als uitdagingen voor bestuur, sociale bescherming en ontwikkeling in ontwikkelingslanden, P8_TA(2015)0265, punt 14.

(3)  Development Finance International & Oxfam, Financing the sustainable development goals, 2015.

(4)  AU/ECA, Illicit Financial Flows — Report of the High Level Panel on Illicit Financial Flows from Africa, (blz. 23 e.v.).

(5)  Studie van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement: The inclusion of financial services in EU free trade and association agreements: Effects on money laundering, tax evasion and avoidance, EP 579.326, blz. 15.

(6)  IMF „Spillovers in international corporate taxation”, 2014.

(7)  Owens & Lang, The Role of Tax Treaties in Facilitating Development and Protecting the Tax Base, in Bloomberg Daily Tax Report, 1 mei 2013.

(8)  Zie Michael Lennard (2009), The UN Model Tax Convention as Compared with the OECD Model Tax Convention — Current Points of Difference and Recent Developments, Asia-Pacific Tax Bulletin, vol. 49, nr. 08; Daurer, V, en Krever, R (2012), Choosing between the UN and OECD Tax Policy Models: an African Case Study, EUI werkdocument RSCAS 2012/60.

(9)  Mc Gauran, Should the Netherlands Sign Tax Treaties with Developing Countries, 2013.

(10)  Zie voetnoot 1, Braun & Fuentes.

(11)  Unctad, World Investment Report 2015, blz. 200.

(12)  COM(2016) 740 final; zie ook het EESC-advies over een nieuwe Europese consensus over ontwikkeling (PB C 246 van 28.7.2017, blz. 71).

(13)  C(2016) 271 final, COM(2016) 24 final, EC, Collect More Spend Better, 2015.

(14)  Christian Aid, persbericht van 19.7.2013, OECD Action Plan on tax dodging is step forward but fails developing countries; Oxfam, perscommuniqué van 13.11.2014, Oxfam reaction to OECD’s roadmap to include developing countries in international tax reform.

(15)  Zie ook het EESC-advies over het voorstel voor een nieuwe Europese consensus over ontwikkeling (PB C 246 van 28.7.2017, blz. 71), punt 13.

(16)  Crivelli, E., De Mooij, R., en Keen, M., Base Erosion, Profit Shifting and Developing Countries, IMF-werkdocument WP/15/118.

(17)  COM(2016) 25 final — 2016/010 (CNS), COM(2016) 26 final — 2016/011 (CNS), zie het advies van het EESC over het pakket regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken (PB C 264 van 20.7.2016, blz. 93).

(18)  Zie het advies van het EESC over fiscale transparantie (PB C 487 van 28.12.2016, blz. 62).

(19)  Zie het advies van het EESC over het actieplan kapitaalmarktenunie (PB C 133 van 14.4.2016, blz. 17).

(20)  Zie het advies van het EESC over het pakket regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken (PB C 264 van 20.7.2016, blz. 93).

(21)  Te vinden via https://ec.europa.eu/taxation_customs/tax-common-eu-list_en (laatst bijgewerkt op 29.8.2017).

(22)  Bijv. Tax Justice Network van 23.2.2017, Verdict on Finance ministers’ blacklist: „whitewashing tax havens”.

(23)  Zie voetnoot 2, punt 10.

(24)  Zie het advies van het EESC over het pakket regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken (PB C 264 van 20.7.2016, blz. 93).

(25)  Discussienota van de Commissie voor het platform over „toolbox spill-over effects of EU tax policies on developing countries”, juni 2017, Platform/26/2017/EN.

(26)  COM(2016) 450 final — 2016/0208 (COD). Zie het advies van het EESC over de antiwitwasrichtlijn (PB C 34 van 2.2.2017, blz. 121).

(27)  PB C 434 van 15.12.2017, blz. 58.

(28)  Zie voetnoot 2, punt 15.

(29)  Zie het advies van het EESC over het pakket regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken (PB C 264 van 20.7.2016, blz. 93).

(30)  Zie het advies van het EESC over het instellen van een EFDO-garantie en het EFDO-garantiefonds (PB C 173 van 31.5.2017, blz. 62).

(31)  Zie voetnoot 2, overweging A en punt 6.

(32)  Zie het advies van het EESC over de antiwitwasrichtlijn, en met name punt 1.5 (PB C 34 van 2.2.2017, blz. 121).

(33)  Zie met name punt 1.11 van het advies van het EESC over fiscale transparantie (PB C 487 van 28.12.2016, blz. 62).

(34)  COM(2016) 740 final; zie ook het EESC-advies over een nieuwe Europese consensus over ontwikkeling (PB C 246 van 28.7.2017, blz. 71).

(35)  Zie Europese Commissie, Collect More Spend Better, 2015.

(36)  Bijv. het „African Tax Administrations Forum” (ATAF), het „Inter-American Center of Tax Administrations” (CIAT) en het „Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes” (Centre de rencontres et d’études des dirigeants des administrations fiscales — Credaf).


Top