Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016AE6928

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Energieprijzen en -kosten in Europa (COM(2016) 769 final)

PB C 345 van 13.10.2017, p. 120–125 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

13.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 345/120


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Energieprijzen en -kosten in Europa

(COM(2016) 769 final)

(2017/C 345/20)

Rapporteur:

Laure BATUT

Raadpleging

Europese Commissie: 17.2.2017

Rechtsgrond

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Vervoer, Energie, Infrastructuur en Informatiemaatschappij

Goedkeuring door de afdeling

14.6.2017

Goedkeuring door de voltallige vergadering

5.7.2017

Zitting nr.

527

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

127/15/4

1.   Aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) wijst erop dat het Europese pakket „Energie” de „consument centraal” stelt, en zou graag zien dat de Commissie ook met een definitie komt en aangeeft hoe een en ander in praktijk moet worden gebracht. De consument kan die nieuwe rol alleen vervullen als hij zich kan baseren op duidelijke teksten op grond waarvan hij actie kan ondernemen. Om de energie-unie te doen slagen is er een toekomstvisie nodig en moet duidelijk worden gemaakt wat de burgers en de Europese bedrijven hierbij te winnen hebben, zoals bijvoorbeeld meer gelijkheid.

1.2.

Om de vraag naar energie te kunnen beïnvloeden moeten zowel burgers als mensen uit de sector beter worden voorgelicht (via onderwijs en opleiding), zodat zij op energiegebied bewuste keuzes kunnen maken en zich verantwoordelijk kunnen opstellen. De energie-efficiëntie kan worden opgenomen in de balans van de energiebehoeften, en kan bijdragen aan het terugdringen van het verbruik en dus van invloed zijn op de kosten, zelfs als de prijzen stijgen. Energie-efficiëntie op zich kan echter geen oplossing bieden voor de problemen in verband met de klimaatverandering, de zekerheid van de energievoorziening en energiearmoede (1). Energie-efficiëntie en het niet verbruiken van energie vormen geen energiebron op zich.

1.3.

De komende jaren zou het gegevensonderzoek nog moeten worden uitgebreid en zouden meer energiebronnen moeten worden onderzocht; ook zou moeten worden gekeken naar drie soorten consumptie, nl. van huishoudens, van de industrie en van dienstverleners.

1.4.

Ook zou in het verslag moeten worden nagegaan hoe tegemoet wordt gekomen aan de energievraag, zodat duidelijk wordt in hoeverre aan de behoefte wordt voldaan tegen een houdbare prijs (artikel 14 VWEU).

1.5.

Voorts moet in het verslag aandacht worden besteed aan de bedragen die bedrijven en/of consumenten investeren in O&O en de toepassing van onderzoeksresultaten in energieopslag; dit moet te zien zijn in de energieprijzen en de kosten van de financiering van netwerken.

1.6.

De kosten van milieuschade moeten worden berekend en voor iedereen toegankelijk zijn.

1.7.

De tweejaarlijkse verslagen van de Commissie over energieprijzen en -kosten zouden moeten beginnen met een woordenlijst, zodat een en ander inzichtelijk wordt voor alle consumenten.

1.8.

Nog met het oog op transparantie verzoekt het Comité de Commissie om voor alle onderzochte lidstaten een fiche op te stellen met per energiebron vijf ijkpunten, te weten:

de jaarlijkse kloof tussen groothandelsprijzen en detailhandelsprijzen;

de verschillende componenten van de consumentenprijs, nl. „grondstoffen”, „netwerken”, en „belastingen”;

de jaarlijkse winstmarge van de ondernemingen in de waardeketen en vooral ook van de nationale leveranciers;

de percentages en verdeling van de Europese steun aan staten en ondernemingen, en

het aandeel van de gereguleerde en de sociale tarieven in alle detailhandelsprijzen.

2.   Inleiding

2.1.

In 2014 heeft de Europese Commissie een eerste verslag over energieprijzen en -kosten in de Europese Unie gepubliceerd. De gebrekkige kwaliteit van de verzamelde gegevens heeft haar er vervolgens toe gebracht een verordening (2) betreffende Europese statistieken over de prijzen van aardgas en elektriciteit voor te stellen.

2.2.

Bedoeling is na te gaan hoe het staat met de ontwikkeling van de nog niet voltooide interne energiemarkt en een bijdrage te leveren aan de uitwerking van maatregelen om de Europese energie-efficiëntie en de energiezekerheid te verbeteren; er is hier immers sprake van gedeelde bevoegdheid.

3.   Samenvatting van het Commissieverslag

3.1.

Het Comité buigt zich hier dus over het tweede verslag van de Commissie ter zake. De Commissie geeft aan hoe het staat met de energieprijzen in de sectoren gas, elektriciteit en aardolieproducten en welke de gevolgen daarvan zijn voor huishoudens en industrie; daarnaast vestigt zij de aandacht op de strategische beleidsmaatregelen die de EU neemt om een energie-unie tot stand te brengen.

4.   Elektriciteitsprijzen

4.1.

Om de elektriciteitsprijs te kunnen ombuigen moet volgens de Commissie worden voldaan aan een aantal voorwaarden: de energie-efficiëntie moet worden verhoogd en er moet gebruik worden gemaakt van alternatieve energie, een gebied waarop de Unie zich wil ontpoppen als wereldleider.

4.2.

De netto-invoer van elektriciteit uit fossiele brandstoffen door de lidstaten is immers gestegen — en hun afhankelijkheid is toegenomen —, waardoor het netelige debat over schaliegas en -olie weer op gang is gekomen.

4.3.

De groothandelsprijzen zijn sinds 2008 herhaaldelijk gekelderd en zijn op de interne markt naar elkaar toe gegroeid, wat tot lagere kolen- en gasprijzen heeft geleid. Diverse nationale factoren verhinderen echter dat deze dalingen van invloed zijn op de kleinhandelsprijzen, die juist blijven stijgen. Zo steeg de gemiddelde elektriciteitsprijs voor huishoudens in dezelfde periode met 3,2 % per jaar:

de „energiecomponent” is tussen 2008 en 2015 met 15 % afgenomen;

de „netwerkcomponent” is jaarlijks met 3,3 % gestegen;

de component „belastingen en heffingen”, die is opgedeeld in 10 subcomponenten (3) waaronder de btw, sociale tarieven, werkgelegenheid, compensaties, voorzieningszekerheid, kosten van concessies enz., is met 10 procentpunten gestegen van 28 % tot 38 % van de prijs.

4.4.

De stijging van de elektriciteitsprijs voor bedrijven is minder uitgesproken: tussen 0,8 % en 3,1 % per jaar in de periode 2008-2015, en „grote” energieverbruikers konden profiteren van aangepaste tarieven.

4.5.

De Commissie wijst erop dat de verschillen tussen de lidstaten enorm zijn en dat de prijzen voor huishoudens in sommige landen wel drie keer hoger liggen dan in andere, wat te maken heeft met de factor „belastingen en heffingen” (59 % in Denemarken, 5 % in Malta).

4.6.

Europese elektriciteit is gemiddeld duurder dan in de VS, maar veel minder duur dan in Japan.

5.   Gasprijzen

5.1.

Gas is goed voor 23 % van het primaire energieverbruik in de EU. De sector voorziet in 15 % van onze elektriciteitsbehoefte en in „een derde van de totale energiebehoefte van zowel de huishoudens als het bedrijfsleven”.

5.2.

De EU is voor 69 % afhankelijk van de import van aardgas door een beperkt aantal leveranciers en kan dus niet anders dan de wereldwijde prijsschommelingen volgen.

5.3.

De groothandelsprijzen zijn sinds 2013 met 50 % gedaald, wat met name samenhangt met de zwakke mondiale vraag, de Amerikaanse productie van schaliegas en de koppeling van de gasprijs aan de olieprijs.

5.4.

De gasprijs voor huishoudens is sinds 2008 met 2 % per jaar toegenomen. Een belangrijke factor is ook hier weer de component „belastingen en heffingen”, die met 4,2 % per jaar is gestegen en samen met de netwerkkosten aan de basis ligt van de grote verschillen tussen de lidstaten; zo bedraagt de hoogste prijs (in Zweden) vier keer meer dan de laagste (in Roemenië).

5.5.

De prijzen voor de industrie en de grote industriële verbruikers zijn gedaald. Het is de energiecomponent die doorslaggevend is bij de prijsvorming, wat tot gevolg heeft dat de groothandelsprijs van invloed is op de kleinhandelsprijs en de prijzen op de interne markt dichter bij elkaar zijn komen te liggen.

5.6.

Wereldwijd ligt de convergentie in Europa rond het gemiddelde, en is er sinds 2013 sprake van een dalende trend, hoewel de prijzen nog altijd hoger zijn dan die in de VS of Rusland.

6.   Prijzen van aardolieproducten

6.1.

De prijzen in dollar voor ruwe aardolie zijn in de periode van mei 2014 tot januari 2016, dat wil zeggen in 19 maanden, met 77 % gedaald, om zich daarna weer enigszins te herstellen. Toch liggen zij nog steeds maar half zo hoog als in 2014.

6.2.

De gevolgen hiervan voor de kleinhandelsprijzen worden getemperd door de waardevermindering van de euro ten opzichte van de dollar en door de accijnzen die een belangrijke rol blijven spelen in de prijsvorming.

De EU heeft minimumaccijnzen (4) vastgesteld, maar de meeste lidstaten kiezen er over het algemeen voor hogere percentages vast te stellen: zo waren de belastingen in 2015 goed voor 63 % van de gemiddelde kleinhandelsprijs voor benzine en 57 % van de dieselprijs; wel variëren de accijnzen van lidstaat tot lidstaat.

6.3.

Samengevat zijn de prijzen voor de drie energiebronnen sinds het laatste verslag gedaald, wat ook blijkt uit de groothandelsprijzen. Dit heeft tevens geresulteerd in een lagere kleinhandelsprijs voor aardolieproducten, terwijl de elektriciteits- en gasprijzen zijn gestegen, wat het gevolg is van de stijging van de netwerkkosten en met name van de belastingen en heffingen.

7.   De energiekosten voor huishoudens

7.1.

Voor de drie energiebronnen geldt dat het verbruik sinds 2008 voor huishoudens redelijk stabiel is gebleven.

De stijgende kleinhandelsprijzen van elektriciteit en gas hadden echter tot gevolg dat hun uitgaven (vervoer buiten beschouwing gelaten) zijn gestegen. De uitgaven van huishoudens voor energie variëren sterk van lidstaat tot lidstaat, en het spreekt voor zich dat de armste huishoudens een groter deel van hun middelen aan energie besteden, namelijk 8,6 % in 2016 tegenover 6,2 % in 2004. Het verbruik van huishoudens is in deze periode met 4 % gedaald.

7.2.

De Commissie onderstreept dan ook dat sociale maatregelen voor kwetsbare consumenten onmisbaar zijn om energiearmoede aan te pakken.

8.   De energiekosten voor de industrie

8.1.

Voor 14 energie-intensieve industriesectoren zijn de energiekosten voor bedrijven tussen 2008 en 2013 omlaag gegaan. Het aandeel van de energiekosten in de productiekosten schommelt de laatste jaren gemiddeld tussen 5 en 10 %. Dit is het gevolg van de daling van de prijzen voor de grote consumenten, de belastingvrijstellingen en -verlagingen, meer dan van de invoering van energie-efficiëntiemaatregelen.

8.2.

De Commissie is van oordeel dat de Unie internationaal gezien geen bijzonder energie-intensieve economie is, en dat een concurrerende en goed functionerende energiemarkt zou moeten volstaan om de energie die huishoudens en industrie nodig hebben op de meest kosteneffectieve wijze te leveren, waarbij inflatoire effecten moeten worden vermeden en er een einde moet worden gemaakt aan de overheidssubsidies die de concurrentieverhoudingen scheeftrekken: zo werd er in 2012 voor 113 miljard EUR aan subsidies verstrekt, waarvan 17,2 % rechtstreekse subsidies, en werd 263 miljard EUR belastingen geïnd, ofwel 1,88 % van het bbp van de EU.

9.   Algemene opmerkingen

9.1.

Zowel de economie als de huishoudens draaien op energie. Energieverbruik is verantwoordelijk voor de CO2-uitstoot die schadelijk is voor het klimaat en alle levende wezens. De Unie heeft de eerste stappen gezet op weg naar een koolstofarme economie. Om die overgang vlotter te doen verlopen en de strijd aan te binden tegen energiearmoede, moet inzicht worden verkregen in de mechanismen voor de vaststelling van de energiekosten en -prijzen (5).

9.2.

Het Commissieverslag is duidelijk: er is niet één energieprijs in de Unie, maar er zijn verschillende prijzen voor de verschillende soorten energie, die worden beïnvloed door de geografische situatie, nationale praktijken, en het tijdstip en de wijze van consumptie.

9.3.

Diverse Europese landen publiceren een „Barometer van de energieprijzen” (European Climate Foundation) voor huishoudens, en de Commissie brengt op haar beurt elke twee jaar een verslag uit.

10.   De verschillende soorten energie

10.1.

Aardolie, steenkool en gas, die goed zijn voor het leeuwendeel van het wereldwijde energieverbruik, samen met biomassa, kernenergie en elektriciteit, kunnen qua opslag en vervoer niet met elkaar worden vergeleken:

petroleum is gemakkelijk te vervoeren: de prijs ervan kan in grote geografische gebieden homogeen zijn;

aardgas moet vloeibaar worden gemaakt: dit vereist kostbare infrastructuur, die door verschillende instanties wordt ondersteund;

elektriciteit, een product dat is „afgeleid” van andere energiebronnen, kan niet worden opgeslagen; ook moet worden voorzien in infrastructuur voor productie en transport en zijn de eindkosten verschillend voor gebruikers en industrie.

10.2.

De energieprijs heeft gevolgen voor de concurrentiepositie van een sector: een en ander hangt samen met het directe energieverbruik en het intermediaire energieverbruik voor de productie van een bepaald goed. Lage energiekosten kunnen de concurrentiepositie beïnvloeden (denken we maar aan Amerikaans schaliegas) zonder daarom een structurele rol te spelen in de productiviteit.

10.3.

Heel wat lidstaten importeren energie uit naburige lidstaten of buurlanden van de EU: de geopolitieke situatie speelt een rol in de voorzieningszekerheid en de prijsvorming.

10.4.

De olieprijs per vat wordt altijd uitgedrukt in dollar: de wisselkoers en dus de internationale concurrentiepositie van de Europese economie spelen een rol in de concurrentieverhoudingen en de prijsvorming voor de eindverbruiker.

10.5.

De energieprijs die industrie en huishoudens betalen drukt zijn stempel op de totale vraag. De EU-handel in goederen vindt voor het grootste gedeelte plaats binnen Europa; het gaat hoofdzakelijk om verwerkte producten die gevoelig zijn voor de schommelingen van de energieprijzen.

11.   Prijzen en kosten

11.1.    *Prijzen

11.1.1.

Kosten of prijzen? Beide termen worden in de omgangstaal nogal eens door elkaar gebruikt. Het Commissieverslag (COM(2017) 769) zou aan duidelijkheid winnen als hieraan meer aandacht was besteed.

11.1.2.

De meest voor de hand liggende term is de prijs. Met de prijs wordt de handelswaarde van een bepaald goed of een bepaalde energiedienst uitgedrukt. In een volledig vrije markt zou de prijs vraag en aanbod onderling in evenwicht houden.

11.1.3.

Op de zeer complexe internationale markt zijn er evenveel prijzen als markten. Bovendien wordt de prijs in elke transactiefase beïnvloed door externe elementen (externaliteiten). Vervolgens komt ook het interne beleid van de lidstaten om de hoek kijken: denken we maar aan de organisatie van de sector, belastingen, het klimaat, de koopkracht van huishoudens, het concurrentievermogen van ondernemingen enz.

11.1.4.

De energie-unie zou — zonder het subsidiariteitsbeginsel met voeten te treden — deze verschillen en onrechtvaardigheden op Europees niveau kunnen gladstrijken.

11.2.    *Kosten

11.2.1.

De kosten zijn gelijk aan de prijs van de energiegrondstoffen die nodig zijn voor de productie van een goed of de verlening van een dienst en het aanbieden daarvan aan de consument („Les prix et les coûts des sources d’énergie”, Jean-Marie Martin-Amouroux, 20.2.2017). De kosten kunnen enorm uiteenlopen, afhankelijk van de gekozen vorm van energieopwekking (SWD/2016/420 final).

11.2.2.

Kleine en middelgrote ondernemingen vertegenwoordigen 90 % van de Europese economie maar worden niet beschouwd als grote verbruikers van energie. Toch kunnen de kosten die zij maken voor de energie die zij aankopen en de energie die zij nodig hebben voor de verwerking van grondstoffen, een sterke impact hebben op de kostprijs van hun producten en de verkoop.

11.2.3.

Bovendien zijn energiekosten geen gemakkelijk te wijzigen factor: het gaat om noodzakelijke uitgaven. Als de energiekosten een belangrijk onderdeel uitmaken van de productiekosten wegen zij op de verkoopprijs van de producten, wordt geraakt aan de koopkracht van de consumenten en kan de groei van de vraag erdoor worden vertraagd (dat is het geval in de autosector). Wel hebben bedrijven de mogelijkheid de ene energiebron te vervangen door de andere: zo kan bijvoorbeeld worden overgeschakeld op gas als aardolie te duur wordt.

11.2.4.

De problematiek van de energiekosten hangt samen met kwesties van Europese diplomatie en de uitwerking van een Europees industriebeleid, en dit niet alleen voor energie-intensieve sectoren.

12.   Bijzondere opmerkingen

12.1.

Onderhavig document maakt deel uit van het pakket „Schone energie voor alle Europeanen (6)”, waarin de Commissie de balans opmaakt van de energieprijzen en -kosten in Europa. Het Comité betreurt dat hierin niet resoluter wordt ingezet op de energietransitie. Daarmee zou meer inzicht worden geboden in de verschillende kostencategorieën op grond van de verschillende bronnen van elektriciteitsproductie. De energie-inhoud van een product hangt af van de hele productieketen en de energiekosten. Niet alleen de concurrentiepositie van ondernemingen staat hier op het spel, maar in bredere zin ook hun vermogen om duurzame banen te creëren en het milieu te beschermen.

12.2.

In Europese teksten wordt de EU naar voren geschoven als referentiepunt voor alle landen die de strijd willen aanbinden tegen broeikasgassen en zich inzetten voor energie-efficiëntie en de bevordering van hernieuwbare energie. Wel staat het de lidstaten vrij te kiezen voor een bepaalde „mix”. Met name op het vlak van belastingen en de strijd tegen klimaatverandering wijzen echter niet alle neuzen dezelfde kant op. Deze situatie leidt tot dumping en bemoeilijkt de governance van de energie-unie (7).

12.3.

Een uitsluitend op concurrentie gestoelde aanpak, zoals die in de jaren '80 in zwang was, gaat voorbij aan de internationale context van de energiesector en de nieuwe richting die de Unie uitgaat: de consument staat centraal en er kan niet meer worden geklaagd over de „onvolkomenheden” van de markt, de vele overheidsinterventies voor de energiesector die neerkomen op „subsidies” of de brede belastinggrondslag met het oog op openbare inkomsten. Een en ander komt neer op een herverdeling ter compensatie van de sociale kosten van energie, die voor velen ondraaglijk zijn geworden.

12.4.

De stijging van de prijs van energie, en met name van elektriciteit, kan ertoe leiden dat bedrijven hun activiteiten gaan verplaatsen: een stabiel overheidsbeleid is onmisbaar voor werknemers, ondernemingen en investeerders.

12.5.

De verschillen tussen mensen onderling en tussen lidstaten zijn nog steeds onmiskenbaar. Bovendien is er ook sprake van een kloof tussen energie-intensieve ondernemingen en andere, en tussen particulieren en ondernemingen. De liberalisering van de Europese markt, waarmee een einde werd gemaakt aan de nationale monopolies en in het belang van de consument ruim baan werd gegeven aan concurrentie, had tot gevolg dat het eindverbruik van gas en elektriciteit duurder werd en heeft niet belet dat er niet-concurrentiële oligopolies werden gecreëerd. Het Comité zou graag zien dat het begrip gelijkheid tussen „consumenten”, ook gelijkstelling genoemd, wordt uitgeroepen tot Europees begrip.

12.6.

In een mededeling over versnelling van de innovatie op het gebied van schone energie (8) stelt de Commissie dat het energiesysteem in Europa een keerpunt heeft bereikt en dat hernieuwbare energie er steeds concurrerender wordt. De Europese Raad heeft een aantal maatregelen op het gebied van koolstofarme economieën en de integratie van de interne energiemarkt goedgekeurd. Het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in de opwekking van elektriciteit blijft groeien, en de energie-intensiteitscijfers — waarmee de verhouding tussen energieverbruik en economische prestaties wordt gemeten — vertonen een dalende lijn, met name in de ontwikkelde economieën.

12.7.

De reeks wetgevingsmaatregelen die de Commissie in haar mededeling naar voren schuift zijn gebaseerd op drie hoofddoelstellingen:

voorrang geven aan energie-efficiëntie,

wereldleider zijn op het gebied van hernieuwbare energie,

ervoor zorgen dat alle consumenten gelijk worden behandeld.

12.8.

De Unie moet het roer omgooien en de problematiek van prijzen en kosten radicaal anders gaan aanpakken. Zij moet aandacht schenken aan kwetsbare consumenten en vastleggen tot op welke hoogte de overheid hernieuwbare energie moet financieren zodat de huishoudens niet al te zeer gebukt hoeven te gaan onder de hiermee samenhangende belastingmaatregelen. De Commissie vermeldt de mogelijkheid van een meer intuïtieve regionale benadering die dicht bij de consument staat, om op die manier een interne markt dichterbij te brengen.

12.9.

Zij onderstreept dat sociale maatregelen voor kwetsbare consumenten onmisbaar zijn om energiearmoede aan te pakken. Dat is positief, maar het blijft een feit dat dergelijke maatregelen niet zullen worden gefinancierd via de winstmarges van de grote energiebedrijven, maar dat het de belastingbetalers en de staat zijn die hiervoor zullen opdraaien.

12.10.

In het verslag worden heel wat gegevens afkomstig van diverse actoren verstrekt, maar het Comité betreurt dat deze transparantie op het gebied van prijzen en kosten niet geldt voor huishoudens: voor hernieuwbare energie kunnen de netwerkkosten oplopen tot 50 % (Verslag van het Centrum voor strategische analyse, 2012, Frankrijk) Willen de consumenten weloverwogen keuzes kunnen maken en besluiten kunnen nemen, dan zijn degelijke statistieken nodig, zoals bedoeld in het verordeningsvoorstel van de Commissie (zie voetnoot 1). Daarin moet ook rekening worden gehouden met de kosten van milieuschade, en zij moeten vlot toegankelijk zijn voor degenen voor wie de maatregelen gelden en iedereen die inzicht wil krijgen in het hoe en waarom van energie-opwekking en energieprijzen.

Brussel, 5 juli 2017.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  EESC-advies over het „Pakket schone energie voor iedereen” (PB C 246 van 28.7.2017, blz. 64).

(2)  PB L 311 van 17.11.2016, blz. 1.

(3)  COM(2016) 769 final, blz. 6, voetnoot 8.

(4)  PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.

(5)  PB C 341 van 21.11.2013, blz. 21.

(6)  COM(2015) 80 final.

(7)  EESC-advies over de Governance van de energie-unie (PB C 246 van 28.7.2017, blz. 34).

(8)  EESC-advies over de versnelling van de innovatie op het gebied van schone energie (TEN/619), nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.


Top