Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52015AE3697

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Betere regelgeving voor betere resultaten — Een EU-agenda (COM(2015) 215 final)

    PB C 13 van 15.1.2016, p. 192–200 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    15.1.2016   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 13/192


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Betere regelgeving voor betere resultaten — Een EU-agenda

    (COM(2015) 215 final)

    (2016/C 013/28)

    Rapporteur:

    Bernd DITTMANN

    De Europese Commissie heeft op 1 juni 2015 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over de

    „Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Betere regelgeving voor betere resultaten — Een EU-agenda”

    (COM(2015) 215 final).

    Het subcomité Betere Regelgeving, dat is opgericht overeenkomstig artikel 19 van het reglement van orde en met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft zijn advies op 2 september 2015 met algemene stemmen goedgekeurd.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 16 en 17 september 2015 gehouden 510e zitting (vergadering van 16 september) het volgende advies uitgebracht, dat met 174 stemmen vóór en 3 tegen, bij 9 onthoudingen, werd goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.

    Betere, slimmere regelgeving (BR) is een gemeenschappelijke taak waarvan alle Europese instellingen en lidstaten zich moeten kwijten en die voornamelijk tot doel heeft de kwaliteit van de Europese regelgeving te verbeteren ten voordele van burgers, ondernemingen, consumenten en werknemers. BR komt echter niet in de plaats van politieke beslissingen. BR is een proces dat voortdurend verder wordt ontwikkeld. Op deze manier kon reeds veel worden bereikt, maar er is nog steeds ruimte voor verbetering.

    1.2.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité houdt zich reeds geruime tijd bezig met het thema BR. Dit blijkt ook uit een overzicht van zijn belangrijkste adviezen inzake BR (1). Het heeft daarmee een bijzondere verantwoordelijkheid, namelijk de Europese wetgeving en BR ondersteunen en hiervoor draagvlak creëren in het maatschappelijk middenveld.

    1.3.

    Het EESC stelt vast dat in de agenda voor BR onvoldoende rekening is gehouden met de rol en de functie die hem op grond van de EU-Verdragen en de samenwerkingsovereenkomsten met de Europese Commissie en het Europees Parlement zijn toegekend. Het dringt aan op de opneming van de raadgevende instellingen van de EU in het Interinstitutioneel Akkoord (IIA).

    1.4.

    Het EESC geeft steun aan een uitgebreide betrokkenheid van belanghebbenden door middel van raadplegingen gedurende de gehele levenscyclus van een beleidsmaatregel. Het verwijst in dit verband naar zijn advies over de evaluatie van de raadplegingsrichtsnoeren. Het is van mening dat het bepalen van de juiste doelgroepen en aandacht voor de representativiteit van belanghebbenden essentiële aspecten van BR zijn die nog kunnen worden verbeterd.

    1.5.

    Het EESC vindt dat de selectie van deskundigen voor de Raad voor regelgevingstoetsing, het Refit-platform en alle andere instanties alsmede voor hoorzittingen, workshops en andere bijeenkomsten zo onafhankelijk, onpartijdig en transparant mogelijk moet gebeuren.

    1.6.

    Het EESC dringt aan op de opneming in het IIA van zelf- en coregulering, die bij het oplossen van beleidsvraagstukken als een gelijkwaardige optie moeten worden beschouwd ten opzichte van regelgevende maatregelen.

    1.7.

    Het EESC pleit ervoor om informele trialogen te beperken tot bijzondere noodsituaties en de meeste regelgeving volgens de normale wetgevingsprocedure vast te stellen.

    1.8.

    Het EESC roept de Commissie op zich sterker te richten op de tekortkomingen die zich voordoen bij de omzetting en tenuitvoerlegging van EU-wetgeving door de lidstaten. Ook pleit het voor het gebruik van verordeningen in plaats van richtlijnen.

    2.   De agenda voor BR — een basisevaluatie

    2.1.

    Het EESC is ervan overtuigd dat de maatregelen en instrumenten van BR moeten helpen de kwaliteit en doeltreffendheid van Europese rechtshandelingen te verbeteren en eenvoudige, begrijpelijke en consistente regelgeving te ontwikkelen die ertoe bijdraagt de in de EU-Verdragen beschreven doelstellingen te verwezenlijken en in het bijzonder de Europese interne markt te versterken en te voltooien, en die meerwaarde creëert voor burgers, ondernemingen, consumenten en werknemers in Europa.

    2.2.

    Europa is een gemeenschappelijke rechtsruimte die een goed, betrouwbaar en uitvoerbaar rechtskader moet waarborgen. Het aan BR ten grondslag liggend concept richt zich zowel op maatregelen vooraf op EU-niveau als op een consequente omzetting en uitvoering van de EU-wetgeving in de lidstaten en voorziet in maatregelen voor BR gedurende de gehele levenscyclus (2) van een rechtshandeling. Daarmee zal echter pas een waardevolle bijdrage ten voordele van de Europese integratie en de burgers worden geleverd als niet alleen nieuwe technocratische procedures en instrumenten worden ingevoerd, maar ook alle Europese instellingen en lidstaten zich inzetten voor de totstandkoming van een BR-cultuur.

    2.3.

    De Commissie presenteert haar mededeling en de bijbehorende documenten als een nieuwe start. De voorstellen kunnen zonder twijfel ambitieus worden genoemd. Het EESC wil er niettemin op wijzen dat BR geen nieuw thema is, maar reeds vele jaren wordt besproken en verder wordt ontwikkeld. De dankzij BR gerealiseerde verbeteringen hebben ertoe bijgedragen dat de EU-wetgeving in het algemeen van hoge kwaliteit is en burgers, ondernemingen, consumenten en werknemers in Europa ten goede komt. Het EESC is van mening dat in vergelijking met nationale en andere internationale wetgeving de op EU-niveau ingevoerde mechanismen en procedures goed functioneren en een hoge kwaliteit van regelgeving waarborgen (3). Zoals echter uit dit advies zal blijken, is er nog steeds ruimte voor verbetering, maar het EESC erkent dat dankzij BR reeds veel is gedaan en bereikt.

    2.4.

    In het licht van de toenemende kritiek op het aan BR ten grondslag liggend concept benadrukt het EESC dat het daarbij naar zijn mening niet mag gaan om „meer” of „minder” EU-wetgeving of om een streven bepaalde beleidsterreinen te dereguleren of ondergeschikt te maken aan andere prioriteiten en aldus de waarden te ondergraven waar de EU voor staat: sociale bescherming, milieubescherming en grondrechten (4). BR is in de eerste plaats een hulpmiddel waarmee moet worden gewaarborgd dat politieke doelstellingen goed onderbouwd zijn en, in het licht van bovengenoemde waarden, doeltreffend kunnen worden verwezenlijkt, zonder dat de milieu- of consumentenrechten of sociale normen worden aangetast en zonder dat door de instelling van allerlei organen binnen het institutioneel bestel een verschuiving van bevoegdheden plaatsvindt. BR kan en mag niet in de plaats komen van politieke beslissingen.

    2.5.

    Het EESC werkt actief mee aan de democratische vormgeving en omzetting van EU-wetgeving. Het houdt zich al jarenlang uitgebreid met het thema BR bezig en heeft in de loop der tijd een reeks adviezen opgesteld met concrete aanbevelingen voor de verdere uitwerking ervan. Een overzicht van deze aanbevelingen is beschikbaar (5) en moet dienen als bron van inspiratie voor de verdere verbetering van de agenda voor BR. Daaruit blijkt dat het EESC een bijzondere verantwoordelijkheid heeft, namelijk de doelstellingen van BR ondersteunen en hiervoor draagvlak creëren in het maatschappelijk middenveld. Het is ook nu bereid een bijdrage te leveren aan transparante, democratische en consistente BR.

    2.6.

    Het EESC betreurt dat in de mededeling van de Commissie en het gehele pakket voor BR onvoldoende wordt ingegaan op zijn in de Verdragen vastgelegde rol, functie en representativiteit en op die manier geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden om de kennis en expertise van zijn leden te benutten en het zijn taken te laten vervullen. Een deelname van het EESC aan de agenda voor BR vindt slechts plaats in het kader van het Refit-platform (achteraf), waarmee geen recht wordt gedaan aan zijn taken en verantwoordelijkheid voor de versterking van de democratische legitimiteit en doeltreffendheid van de instellingen.

    2.7.

    Het EESC dringt er derhalve op aan dat het op passende wijze wordt betrokken bij de agenda voor BR. Dit advies omvat voorstellen met betrekking tot de vraag hoe en waar dat zou moet gebeuren.

    3.   Interinstitutioneel Akkoord — Op weg naar een gemeenschappelijke BR-cultuur

    3.1.

    In haar mededeling gaat de Commissie onder meer in op de geplande maatregelen in het kader van een IIA. Het EESC is van mening dat het voorstel voor een IIA een van de kernonderdelen van de agenda voor BR is. De Commissie moet worden ondersteund in haar pogingen om de doelstellingen van BR met de participatie van het hele maatschappelijk middenveld verder te ontwikkelen. Daarbij heeft zij echter met name de hulp van de wetgevende instellingen, de Raad en het Europees Parlement, nodig. Het voorstel voor een IIA is ambitieus en kan slechts slagen wanneer alle instellingen zich volledig achter de doelstellingen en de inhoud van BR scharen en de in het IIA opgenomen voorstellen consequent toepassen in het licht van de EU-Verdragen. Een mislukking van de onderhandelingen zou een grote stap terug zijn, ook ten opzichte van de verplichtingen van het IIA van 2003.

    3.2.

    Ondanks het feit dat het Parlement de rol en betekenis van het EESC heeft erkend (6), wordt in het IIA nergens ingegaan op het EESC en het CvdR en op de hun in de Verdragen toegekende rol en functie. Dat is onaanvaardbaar.

    3.3.

    Als het EESC tijdig door de Commissie wordt geraadpleegd, is het bereid de EU-instellingen te ondersteunen bij het nemen van BR-maatregelen, nieuwe ideeën te ontwikkelen, uitgebreid zijn mening te geven over voorstellen (binnen de grenzen van zijn bevoegdheid), mee te helpen om een hoge kwaliteit van de EU-initiatieven te waarborgen, en indien nodig voor follow-up te zorgen of in specifieke gevallen te fungeren als „testorgaan” voor geplande initiatieven.

    3.4.

    Het EESC dringt er derhalve op aan beide adviesorganen van de EU in het IIA op te nemen en te betrekken bij de BR-maatregelen die hun op grond van de EU-verdragen en de samenwerkingsovereenkomsten met de Commissie en het Parlement zijn toevertrouwd.

    3.5.

    Na de aanneming van het IIA door de Raad en het Parlement zal in een initiatiefadvies de concrete materiële inhoud van het IIA worden beoordeeld.

    4.   Beoordeling van de mededeling over de agenda voor BR

    4.1.    Verandering van de werkwijze op Europees niveau

    4.1.1.

    De Commissie wil met haar nieuwe interne taakverdeling en de afstemming van haar maatregelen op de beleidsrichtsnoeren, alsmede met de opstelling van een consistent werkprogramma op EU-niveau en een versterkte interactie met de instellingen komen tot betere regelgeving en betere resultaten.

    4.1.2.

    Het EESC is ingenomen met het feit dat de Commissie een gestructureerde gedachtewisseling met de Raad en het Parlement is aangegaan over het jaarlijkse werkprogramma en de meerjarenplanning en vóór de publicatie van het jaarlijkse werkprogramma het EESC raadpleegt, overeenkomstig de samenwerkingsovereenkomst tussen Commissie en EESC. Deze gedachtewisselingen moeten plaatsvinden gedurende de gehele programmeringscyclus. Een regelmatige dialoog van het EESC met het Parlement, de Commissie en de Raad moet ervoor zorgen dat synergie-effecten ontstaan en ook na de goedkeuring van het werkprogramma de maatregelen ervan gericht kunnen worden opgevolgd en de algemene samenwerking kan worden verbeterd. Het EESC pleit ervoor dat bij de planning van nieuwe initiatieven en prioriteiten ook rekening wordt gehouden met en wordt verwezen naar bestaande strategieën en integratieplannen (zoals de Europa 2020-strategie, het jaarlijks groeiprogramma en het Europees semester/landspecifieke aanbevelingen) en daarbij gedetailleerde informatie wordt gegeven over de manier waarop de geplande maatregelen aansluiten op de bestaande strategieën en de doelstellingen ervan weerspiegelen. Aldus wordt vermeden dat bepaalde beleidsterreinen en doelstellingen voorrang krijgen boven of ondergeschikt worden gemaakt aan reeds bestaande strategieën.

    4.2.    Betere raadpleging, meer openheid en transparantie

    4.2.1.

    De Commissie is van plan om belanghebbenden tijdens de hele levenscyclus van een beleidsmaatregel middels raadplegingen daarbij te betrekken. Belanghebbenden moeten worden geraadpleegd over stappenplannen, effectbeoordelingen in de beginfase, door het college van commissarissen vastgestelde rechtshandelingen, beoordelingen achteraf en geschiktheidstests, evenals over ontwerpen van gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen. Verder moeten de toelichtingen op de rechtshandelingen worden verbeterd.

    4.2.2.

    Het EESC is in beginsel ingenomen met het doel om meer transparantie en een sterkere betrokkenheid van belanghebbenden tijdens de gehele levenscyclus van een rechtshandeling te bewerkstelligen. Het EESC heeft altijd gewezen op het belang van intensieve raadpleging van alle betrokken partijen (7). Met uitgebreide raadpleging van belanghebbenden kan immers worden bijgedragen tot de kwaliteit en de pertinentie van regelgeving, met dien verstande dat een middenweg wordt gevonden tussen de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen enerzijds en administratieve vereenvoudiging anderzijds. Betere raadpleging leidt tot bewustwording van de problematiek en bijgevolg tot betere toepassing van de voorschriften (8).

    4.2.3.

    Het EESC heeft onlangs nog, in juli 2015, in een advies over de evaluatie van de raadpleging van belanghebbenden (9) voorstellen gedaan voor de verbetering van de mogelijkheden met betrekking tot raadpleging van belanghebbenden, waar in dit advies uitgebreid naar wordt verwezen. Het EESC erkent dat in de richtsnoeren goede voorstellen zijn gedaan om kwalitatief goede raadplegingen te kunnen houden. Zoals echter duidelijk uit bovengenoemd advies blijkt, zijn er nog steeds veel (ook actuele) gevallen waarin de nieuwe richtsnoeren niet consequent door de bevoegde diensten van de Commissie worden toegepast. Het EESC dringt er derhalve op aan dat de toepassing van de richtsnoeren als kwaliteitsnormen voor de raadpleging van belanghebbenden verplicht wordt gesteld binnen de Commissie.

    4.2.4.

    Het goed bepalen van de doelgroep van een bepaalde raadpleging is essentieel om de nodige informatie in te winnen. Het EESC zou, binnen de grenzen van zijn bevoegdheid en in nauwe samenwerking met alle betrokken organisaties en met de Commissie, kunnen helpen om representatieve organisaties in specifieke doelgroepen in kaart te brengen (10). Het is van mening dat met de versterkte mechanismen voor de raadpleging van belanghebbenden transparantie moet worden gewaarborgd bij de selectie van deskundigen in instanties, op conferenties, bij workshops enz. Bovendien moet in grotere mate rekening worden gehouden met de representativiteit van de belanghebbenden en moet bij het gebruik van de resultaten worden gezorgd voor een kwalitatieve en kwantitatieve weging, afhankelijk van de vraag of de respons afkomstig is van een individu of van een representatieve organisatie van het maatschappelijk middenveld. De respons van organisaties moet dienovereenkomstig een groter gewicht worden toegekend.

    4.2.5.

    De kwaliteit van de vragen (die vaak suggestief zijn), de selectie ervan en de feedbackmechanismen van de Commissie laten vaak te wensen over (11). Het EESC heeft uitgebreide voorstellen gedaan om deze misstanden uit de wereld te helpen (12). Zo zou het bij de opstelling van vragenlijsten voor raadplegingen en bij de vraagstelling kunnen worden betrokken. Het kan voorstellen doen voor vragen of regelmatig als „testorgaan” worden ingezet om na te gaan of de vragen relevant zijn. Het kan controles uitvoeren en toezicht houden op raadplegingen en een relevante waarnemingspost oprichten (13), teneinde op passende wijze bij te dragen aan de verbetering van de kwaliteit van raadplegingen.

    4.2.6.

    Belangrijk is tevens een goede vaststelling van de raadplegingsperioden. Daarmee kan worden voorkomen dat het regelgevingsproces onnodig wordt verlengd. Anderzijds kunnen perioden van vier, acht of twaalf weken voor de raadpleging over soms complexe of zeer technische initiatieven te kort zijn om een doeltreffende respons te verkrijgen. Met een gestructureerde en voortdurend aangepaste planning van de raadpleging (in de stappenplannen van de Commissie), de bekendmaking van de doelstellingen ervan en een betrouwbare tijdsindicatie worden belanghebbenden geholpen bij hun deelname.

    4.2.7.

    Om de transparantie en duidelijkheid voor belanghebbenden verder te verbeteren, pleit het EESC ervoor op de centrale website van de Commissie voor raadplegingen (14) een uniform en duidelijk overzicht te verstrekken van alle lopende raadplegingen van EU-instellingen, Europese agentschappen en lagere instanties (15), evenals van alle raadplegingen over gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen en dit overzicht te verwerken in een alomvattende communicatiestrategie om aan de raadplegingen in heel Europa meer bekendheid aan te geven.

    4.2.8.

    Het EESC is met name ingenomen met de raadpleging over gedelegeerde handelingen (artikel 290 VWEU) en uitvoeringshandelingen (artikel 291 VWEU). Het gebrek aan transparantie, de flagrante rechtsonzekerheid en de ontoereikende politieke controle als het gaat over het systeem van voorafgaande raadplegingen over aan wetgeving ondergeschikte rechtshandelingen worden vaak terecht aan de kaak gesteld (16). Het EESC stelt verder voor een eigen register van gedelegeerde handelingen in te voeren, naar voorbeeld van het comitologieregister. Het gebruik van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen moet strikt worden beperkt en bijzonder goed worden gemotiveerd. Maatregelen op lagere niveaus moeten consequent worden afgestemd op het basisbesluit. Politieke beslissingen mogen niet worden ondermijnd door gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen.

    4.2.9.

    Bovendien moeten overlappingen worden voorkomen tussen raadplegingen over of de inhoud van gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen en raadplegingen over richtsnoeren van EU-agentschappen of de inhoud daarvan.

    4.2.10.

    Principieel moet een onderscheid worden gemaakt tussen raadpleging van de sociale partners (krachtens de bepalingen uit de EU-Verdragen inzake de sociale dialoog, de artikelen 154 en 155 VWEU) en openbare raadpleging van alle betrokken partijen uit het maatschappelijk middenveld (krachtens artikel 11, lid 3, VEU). Beide hebben hun eigen specifieke functie en hun legitimiteit verschilt.

    4.2.11.

    Hetgeen in het instrumentarium voor BR staat, wijst er weliswaar op dat de minimumnormen voor raadplegingen en daarmee de eisen voor openbare raadplegingen niet gelden voor de raadpleging van de sociale partners, maar het EESC wil wel duidelijk naar voren brengen dat onderhavige mededeling in geen geval mag worden gebruikt als voorwendsel om de raadpleging van de Europese sociale partners en de uitkomsten daarvan middels openbare raadplegingen aan controles vooraf of achteraf te onderwerpen. De sociale dialoog is een in het VWEU (17) vastgelegde bijzondere procedure die moet worden gerespecteerd. Openbare raadplegingen mogen derhalve niet in de plaats komen van raadplegingen van sociale partners (18). De tenuitvoerlegging van de met de sociale partners bereikte overeenkomsten moet overeenkomstig de bepalingen van artikel 155 VWEU gewaarborgd zijn (19).

    4.3.    Betere instrumenten voor betere oplossingen

    4.3.1.

    De Commissie zal in de toekomst voor nieuwe maatregelen de nieuwe geïntegreerde richtsnoeren voor BR (20) toepassen. Zij verbindt zich ertoe ook niet-wetgevende opties te onderzoeken, zoals zelf- en coregulering-, en zal bijzondere aandacht schenken aan het principe „denk eerst klein”, de mkb-toets en de eventuele vrijstelling van micro-ondernemingen van bepaalde Europese voorschriften.

    4.3.2.

    Het EESC is ingenomen met het feit dat de richtsnoeren voor BR worden verduidelijkt en herzien en de geconsolideerde versie ervan wordt aangevuld met een verhelderend instrumentarium. Het is van mening dat deze instrumenten een significante bijdrage kunnen leveren aan de verbetering van de regelgeving en dankzij de overzichtelijke weergave ervan in één enkel document ervoor kunnen zorgen dat de medewerkers van de Commissie zich er in hoge mate in kunnen vinden en ze consequent zullen toepassen. Het secretariaat-generaal moet de naleving van de instrumenten door alle diensten van de Commissie waarborgen.

    4.3.3.

    De Commissie bevestigt dat de richtsnoeren voor BR moeten waarborgen dat concurrentievermogen en duurzame ontwikkeling in al haar activiteiten prioriteiten blijven (21). Het optreden van de EU moet daarbij zorgen voor een evenwicht tussen de overkoepelende doelstellingen van de Unie en de bevordering van het concurrentievermogen. Van zijn kant dringt het EESC erop aan elk wetgevings- en niet-wetgevingsvoorstel op doeltreffende en consequente wijze te toetsen aan de doelstellingen van artikel 3 VEU en hierop regelmatig een „concurrentievermogenscheck” te verrichten.

    4.3.4.

    Het EESC heeft er steeds weer op aangedrongen dat procedures transparanter worden gemaakt en er altijd volledig en op evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met economische, sociale, milieu- en consumentenoverwegingen (22). Dit zou bij elke effectbeoordeling consequent moeten worden gecontroleerd. Het EESC kan in het kader van zijn bevoegdheden bijdragen aan een evenwichtige beoordeling van instrumenten en procedures.

    4.3.5.

    Wetgeving moet in principe zo worden vastgesteld dat zij op alle ondernemingen gelijk kan worden toegepast. Het is verheugend dat de Commissie met name het principe „denk eerst klein” opnieuw heeft bekrachtigd en heeft toegezegd rekening te zullen houden met de belangen van kleine, middelgrote én micro-ondernemingen.

    4.3.6.

    Het lijdt geen twijfel dat regelgeving voor alle ondernemingen nodig is, ongeacht hun grootte, maar dat daardoor voor kleine ondernemingen, en met name voor micro-ondernemingen, vaak oprichtings- en managementproblemen ontstaan. Het EESC wijst erop dat voor micro-ondernemingen geen algemene uitzondering mag gelden. In plaats daarvan moet bij wetgevingsvoorstellen worden gekozen voor een benadering die recht doet aan afzonderlijke gevallen en het resultaat is van een grondige effectbeoordeling (23). Daarbij moet rekening worden gehouden met de belangen van micro-ondernemingen en mogen de rechten op het vlak van werknemers- en consumentenbescherming niet worden ingeperkt.

    4.3.7.

    Het EESC is verheugd over het feit dat de Raad voor Effectbeoordeling is omgevormd tot een raad voor regelgevingstoetsing en dringt er hierbij op aan te zorgen voor een zo groot mogelijke transparantie, onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de deskundigen. De opname hierin van externe deskundigen is een stap in de goede richting. Zo kan enerzijds worden gezorgd voor grotere onpartijdigheid en kan anderzijds, middels de uitbreiding van de taken tot beoordelingen en geschiktheidstests, naar verwachting meer coherentie en synergie in de effectbeoordeling tot stand worden gebracht. Het doel moet echter blijven te komen tot de oprichting van een gemeenschappelijke en onafhankelijke instantie voor effectbeoordelingen, die voor alle EU-organen werkt en overleg voert met de gevestigde adviesorganen, het EESC en het CvdR. Deze onafhankelijke instantie moet een beroep doen op externe deskundigen, een externe voorzitter hebben en de voorstellen van de Commissie toetsen (24). De Commissie moet duidelijk maken dat het haar doel is een onafhankelijke externe instantie op te richten en dat de huidige samenstelling slechts als een tussenstap op weg daarheen moet worden gezien. Zo kunnen transparantie en vakkennis worden gewaarborgd en kan worden vermeden dat bij de totstandkoming van EU-wetgeving belangen de boventoon voeren.

    4.3.8.

    Het EESC heeft in studies (25) en adviezen (26) op het belang van zelf- en coregulering en op de bijzonderheden hiervan als voorbeeld van „horizontale subsidiariteit” gewezen (27). Het IIA over BR uit 2003 bevatte een afzonderlijk hoofdstuk over dit onderwerp. Het EESC is van mening dat zelfregulering en/of coregulering in sommige gevallen een doeltreffende preventieve methode of nuttige aanvulling op wetgevingsmaatregelen kan zijn, mits er sprake is van een uitgebreid, duidelijk en strak omlijnd wetgevingskader dat gebaseerd is op o.m. de beginselen van transparantie, onafhankelijkheid, doelmatigheid en verantwoordelijkheid (28).

    4.3.9.

    Vooral met het oog op de enorme toename van het aantal informele trialogen (29) is het noodzakelijk met de toepassing van BR-maatregelen te zorgen voor meer transparantie. Dit kan worden bereikt indien de uitkomsten van elke trialoogbijeenkomst en de eindresultaten van een trialoog vóór de goedkeuring door de Raad en het Parlement openbaar worden gemaakt. Hoewel moet worden erkend dat het wetgevingsproces in zijn geheel wordt versneld door gebruik te maken van trialogen, ontstaat daardoor ook het kernprobleem van de huidige wetgevingspraktijk. De lidstaten in de Raad creëren namelijk steeds weer zogenaamde onderhandelingspakketten die verschillende rechtshandelingen met elkaar verbinden om zo meerderheden voor richtlijnen tot stand te brengen. Dit gebeurt maar al te vaak op ondoorzichtige wijze en onder grote tijdsdruk, zonder dat de deskundigen van de lidstaten, het Parlement en de Commissie hierbij voldoende worden betrokken en zonder dat de effecten van kernelementen van deze onderhandelingspakketten voldoende zijn beoordeeld. Dit heeft gevolgen voor de kwaliteit en de transparantie van de regelgeving.

    4.3.10.

    Daarom moet er in het kader van de BR-procedures voor worden gezorgd dat informele trialogen worden beperkt tot bijzondere noodsituaties en dat de meeste regelgeving volgens de normale wetgevingsprocedure wordt vastgesteld. Slechts op deze wijze kan een volledige democratische legitimiteit en participatie worden gewaarborgd.

    4.4.    Versterking van de evaluatie achteraf, Refit-programma en Refit-platform

    4.4.1.

    De Commissie stelt verder voor sterker de nadruk op evaluaties te leggen, beoordelingen van rechtshandelingen tijdens de gehele „levenscyclus” uit te voeren, het Refit-programma doelgerichter vorm te geven en op te nemen in het werkprogramma en geschiktheidstests (fitness checks) uit te voeren. De omzetting van rechtshandelingen moet worden verbeterd, en er moet een Refit-platform worden opgericht waaraan ook het EESC deelneemt.

    4.4.2.

    Het EESC is verheugd over het voorstel van de Commissie om de nadruk te leggen op evaluaties en om andere EU-organen en het maatschappelijk middenveld hierbij te betrekken. Evaluaties achteraf, tijdens welke de geformuleerde doelstellingen worden vergeleken met de vastgestelde resultaten, zijn belangrijke analyse-instrumenten, met name omdat, overeenkomstig het model van de levenscyclus van een rechtshandeling, de hieruit getrokken conclusies direct kunnen worden meegenomen in een mogelijke effectbeoordeling met het oog op de herziening van de rechtshandeling. Het moet worden toegejuicht dat vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, werknemers en consumenten, tot wie rechtshandelingen normaal gesproken zijn gericht, bij dit alles zullen worden betrokken middels gerichte en openbare raadplegingen. Het EESC wijst er echter op dat pas met de evaluatie kan worden begonnen nadat een geschikte periode is verlopen sinds de implementatie van de rechtshandeling, omdat dan pas relevante gegevens en informatie over de werking van de handeling kunnen worden verzameld (30).

    4.4.3.

    Het is van groot belang dat het EESC bij dit proces wordt betrokken. De samenwerkingsovereenkomsten met de Commissie en het Parlement voorzien in een dergelijke deelname van het EESC. Daardoor kunnen bovendien synergie-effecten in de samenwerking met het Parlement ontstaan. Dankzij het genoemde levenscyclusmodel van een rechtshandeling kan worden gewaarborgd dat in een vroeg stadium rekening wordt gehouden met de input van het EESC. Het EESC kan indien nodig eigen beoordelingen verrichten, de resultaten in het kader van het Refit-platform aan andere belanghebbenden, de lidstaten en de Commissie presenteren en zodoende zijn samenwerking met de instellingen verbeteren, en suggesties doen voor evaluaties in het kader van het Refit-programma. Met de opname van het Refit-programma in het jaarlijkse werkprogramma van de Commissie wordt een verdere bijdrage van het EESC aan de programmering gewaarborgd.

    4.4.4.

    Het EESC is verheugd over het streven van de Commissie om de procedures en instrumenten van het Refit-programma te verbeteren. Het verwijst in dit verband naar eerder uitgebrachte adviezen (31).

    4.4.5.

    Het intrekken van bepaalde achterhaalde rechtshandelingen door de Commissie is gewone praktijk en moet worden voortgezet. Het EESC is principieel voorstander van de uitvoering van geschiktheidstests (32). De Commissie moet alle verrichte, lopende en geplande fitness checks op transparante wijze op een website openbaar maken.

    4.4.6.

    Het valt uitdrukkelijk toe te juichen dat een Refit-platform wordt opgericht waaraan het EESC kan deelnemen. Dit platform moet voorstellen verzamelen en analyseren voor administratieve vereenvoudiging op basis van de EU-voorschriften en de omzetting en toepassing daarvan in de lidstaten. Het EESC stelt voor erop te letten dat de groep van belanghebbenden evenwichtig wordt samengesteld, omdat het succes van het platform hiervan zal afhangen. Het EESC wordt in de groep van belanghebbenden vertegenwoordigd door een deskundige van hoog niveau. De Commissie moet echter verduidelijken wat de verhouding is tussen het representatieve mandaat van het EESC en het CvdR en het Refit-platform. Er moet rekening worden gehouden met de bijzondere institutionele rol van het EESC en het CvdR ten opzichte van andere belanghebbenden. Het EESC juicht in principe de deelname van de lidstaten aan deze instantie toe. Daardoor zal het mogelijk zijn om op elk moment met de vertegenwoordigers van de lidstaten van gedachten te wisselen. Het Parlement moet regelmatig over de werkzaamheden van het Refit-platform worden geïnformeerd en de mogelijkheid hebben om aan de jaarlijkse vergadering van het platform deel te nemen.

    4.4.7.

    Het EESC is van mening dat een van de belangrijkste zwakke punten van de Europese agenda voor BR is dat de lidstaten daarbij onvoldoende betrokken zijn. Dit is niet alleen problematisch voor de lidstaten, maar ook voor de EU, en het is uiteindelijk niet verwonderlijk dat de lidstaten bij gebrek aan grondige en op bewijs gebaseerde omzettingsmaatregelen en -plannen en aan maatregelen voor een doeltreffende uitvoering van de EU-wetgeving, die soms aarzelend, te laat, verkeerd of helemaal niet omzetten.

    4.4.8.

    Het is jammer dat hier in de mededeling van de Commissie niet naar wordt verwezen en geen voorstellen worden gedaan om dit probleem op te lossen. Zo moesten ook in 2013 nog 1 300 inbreukprocedures tegen lidstaten worden ingesteld. Momenteel is het probleem niet zozeer de te late omzetting (eind 2013 waren om deze reden 390 procedures ingesteld), maar net als in 2012 betroffen de meeste inbreuken (62 % van alle zaken) niet-nakoming van EU-voorschriften op het gebied van milieu, belasting, vervoer, interne markt en diensten (33).

    4.4.9.

    De Commissie kan in dit opzicht meer werk maken van openbare informatieverstrekking. De regeringen van de lidstaten die de regelgeving niet, verkeerd of te laat omzetten, hebben deze immers zelf in de Raad aangenomen. Zoals jaarlijks in de verslagen over de toepassing van het EU-recht wordt vastgesteld, zijn zij verantwoordelijk voor de over het algemeen ontoereikende uitvoering van het acquis communautaire. De Commissie moet bovendien systematisch nagaan welke maatregelen onmisbaar zijn om de huidige situatie fundamenteel te veranderen, en moet rekening houden met de eerder door het EESC gedane voorstellen (34).

    4.4.10.

    Wanneer regelgeving nodig is, moet per geval, gelet op inhoud en context, worden onderzocht wat het meest geschikte instrument is: een richtlijn of een verordening. Om bijvoorbeeld te voorkomen dat omzettingsmaatregelen uiteenlopen of goldplating plaatsvindt (35), moet meer gebruik worden gemaakt van verordeningen in plaats van richtlijnen (36). Daarmee wordt gezorgd voor meer rechtsduidelijkheid en rechtszekerheid.

    4.4.11.

    De omzetting en uitvoering van EU-wetgeving zijn bovendien belangrijke indicatoren voor de latere evaluatie ervan, die moet worden verricht door de regeringen. De Commissie wordt verplicht om „uitvoeringsplannen” op te stellen voor belangrijke richtlijnen (37), waarmee zij de lidstaten aan de hand van ondersteunende maatregelen kan helpen bij de omzetting. Dit is een toe te juichen onderdeel van het nieuwe pakket voor BR. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid voor de Commissie om de lidstaten te vragen verklarende documenten over de nationale omzettingsstrategie te overleggen en een tweefasige conformiteitsbeoordeling uit te voeren. Dit is vanuit de invalshoek van het EESC bekeken zeker een stap in de goede richting. Hoe succesvol deze maatregelen zullen zijn, moet de praktijk uitwijzen.

    Brussel, 16 september 2015.

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Henri MALOSSE


    (1)  http://www.eesc.europa.eu/?i=portal.en.int-opinions&itemCode=36193

    (2)  Deze levenscyclus omvat het ontstaan van een initiatief binnen de Commissie tijdens de voorbereidings- en ontwerpfase, de goedkeuring van het voorstel door de Commissie, de wetgevingsprocedure, de inwerkingtreding van de rechtshandeling, de omzetting, de tenuitvoerlegging door de lidstaten, de evaluatie door de Commissie, de beoordeling in het kader van het Refit-programma en, indien nodig, actualisering, herziening, intrekking of indiening van een nieuw voorstel.

    (3)  De Europese Rekenkamer stelt in een verslag uit 2010: het systeem van de Commissie vormt op EU- en internationaal niveau een „beste praktijk”, gelet op de transparantie en alomvattendheid ervan.

    (4)  COM(2015) 215 final.

    (5)  http://www.eesc.europa.eu/?i=portal.en.int-opinions&itemCode=36193

    (6)  Verslag over het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit): stand van zaken en vooruitzichten (2014/2150 INI), rapporteur Sylvia-Yvonne Kaufmann, paragraaf 19.

    (7)  PB C 48 van 15.2.2011, blz. 48.

    (8)  EESC-advies over de „Evaluatie van de raadplegingen van stakeholders door de Europese Commissie” (PB C 383 van 17.11.2015, blz. 57).

    (9)  Zie voetnoot 8.

    (10)  Zie voetnoot 8.

    (11)  Zie voetnoot 8.

    (12)  Zie voetnoot 8.

    (13)  Zie voetnoot 8.

    (14)  http://ec.europa.eu/yourvoice/consultations/index_nl.htm

    (15)  Met name de Europese toezichthouders Eiopa, ESMA en EBA.

    (16)  EESC-advies over „Gedelegeerde handelingen” (zie bladzijde 145 van dit Publicatieblad).

    (17)  Artikel 154, leden 2 en 3, VWEU.

    (18)  Zie ook het verslag van de commissie Juridische zaken van het Parlement over het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit): stand van zaken en vooruitzichten (2014/2150 INI), paragraaf 10.

    (19)  Slecht voorbeeld: Hairdressing Agreement.

    (20)  SWD(2015) 111.

    (21)  COM(2015) 215 final, paragraaf 3.1.

    (22)  PB C 230 van 14.7.2015, blz. 66.

    (23)  PB C 327 van 12.11.2013, blz. 33.

    (24)  Zie voetnoot 23.

    (25)  http://www.eesc.europa.eu/?i=portal.en.int-opinions.32948

    (26)  PB C 291 van 4.9.2015, blz. 29.

    (27)  Zie voetnoot 23.

    (28)  PB C 230 van 14.7.2015, blz. 66, par. 5.10.

    (29)  Het gaat hier om 80 % van de regelgevingsprocedures tijdens de laatste zittingsperiode van het Parlement.

    (30)  Zie voetnoot 22.

    (31)  Zie voetnoot 22.

    (32)  Zie voetnoot 23.

    (33)  31e jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht (COM(2014) 612).

    (34)  Zie voetnoot 22.

    (35)  Het EESC legt momenteel de laatste hand aan een uitgebreide studie hierover.

    (36)  In vergelijking met de wetgevingsperiode 2000-2004, toen vaker richtlijnen dan verordeningen werden gebruikt (155 verordeningen tegen 191 richtlijnen), is in de laatste wetgevingsperiode (2010-2014) steeds meer gebruikgemaakt van verordeningen (383 verordeningen tegen 136 richtlijnen).

    (37)  Richtsnoeren voor betere regelgeving (SWD(2015) 111 final), hoofdstuk IV: http://ec.europa.eu/smart-regulation/guidelines/docs/swd_br_guidelines_en.pdf


    BIJLAGE

    Tekst van het ontwerpadvies van het Comité die komt te vervallen naar aanleiding van een door de voltallige vergadering goedgekeurd wijzigingsvoorstel:

    Paragraaf 4.3.10

    Het EESC stemt daarom in met het initiatief om bij relevante wijzigingsvoorstellen van met name de Raad en het Parlement effectbeoordelingen te verrichten (reeds een element van het IIA van 2003), omdat daarmee de kwaliteit van de regelgeving aanzienlijk kan worden verbeterd. Het betreurt tegelijkertijd dat in de mededeling van de Commissie niet toereikend wordt ingegaan op deze problematiek. Daarom moet er in het kader van de BR-procedures voor worden gezorgd dat informele trialogen worden beperkt tot bijzondere noodsituaties en dat de meeste regelgeving volgens de normale wetgevingsprocedure wordt vastgesteld. Slechts op deze wijze kan een volledige democratische legitimiteit en participatie worden gewaarborgd.

    Stemuitslag: 106 stemmen vóór en 59 stemmen tegen, bij 19 onthoudingen.


    Top