Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014AE0746

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Voor een heropleving van de Europese industrie (COM(2014) 14 final)

    PB C 311 van 12.9.2014, p. 47–54 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    12.9.2014   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 311/47


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Voor een heropleving van de Europese industrie

    (COM(2014) 14 final)

    2014/C 311/07

    Rapporteur: mevrouw Sirkeinen

    De Europese Commissie heeft op 28 januari 2014 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over de

    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Voor een heropleving van de Europese industrie

    COM(2014) 14 final.

    De gespecialiseerde afdeling Interne markt, productie en consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 31 maart 2014 goedgekeurd.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 29 en 30 april 2014 gehouden 498e zitting (vergadering van 29 april) het volgende advies uitgebracht, dat met 139 stemmen vóór en 1 tegen, bij 2 onthoudingen, is goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1

    Het EESC verwelkomt de mededeling over de heropleving van de industrie en concludeert dat:

    de uitdagingen waar de Europese industrie voor staat niet afnemen en dat Europa zonder concurrerend bedrijfsleven geen groei en banen zal genereren;

    voor het industriebeleid van de EU een steviger pakket voorstellen nodig is om bedrijven te overtuigen om in de regio te investeren;

    een inclusieve en groene economie één van de grootste vraagstukken van de komende jaren wordt;

    de mededeling een duidelijke visie ontbeert, alsook solide, dringende maatregelen om een aantrekkelijk klimaat te scheppen voor de industrie in Europa, hetgeen nodig is om bedrijven over te halen tot investeringen in de regio;

    de belangrijkste rol van de EU in het industriebeleid gelegen is in het onderling stroomlijnen van beleidsgebieden en de verspreiding van goede praktijken;

    de belangrijkste rol van de lidstaten gelegen is in de correcte en doelmatige werking van kennis-, informatie-, vervoers- en energie-infrastructuur voor iedereen;

    de mededeling veel onvoltooid werk aan het licht brengt en de behoefte benadrukt aan uitvoering op EU- en lidstaatniveau;

    de Commissie een relevant signaal uitzendt over de cruciale integratie van de Europese industrie in internationale waardeketens.

    1.2

    Volgens het EESC verdienen de meningen en voorstellen in de mededeling steun en moeten de betrokken partijen ze snel uitvoeren.

    1.3

    Voorts doet het EESC de volgende aanbevelingen:

    de 20 %-doelstelling voor 2020, als aandeel van de industrie in het bbp, moet worden aangevuld met kwalitatieve aspecten, vooral om prestaties met een meerwaarde op internationaal niveau vast te stellen;

    de vergroening van de Europese industrie moet gepaard gaan met het streven naar concurrerende industrie- en dienstensectoren die meer op nieuwe technologie en kennis gebaseerd zijn, met een grotere meerwaarde;

    belangrijk doel van het Europese industriebeleid is het vergroten van de kansen van Europese ondernemingen om centrale posities in te nemen in internationale waardenetwerken om Europa zoveel mogelijk waarde te bezorgen;

    diensten moeten meer aandacht krijgen, alsook hiervoor ontwikkeld beleid, met name op kennis gebaseerde diensten, ook omdat zij de productiviteit in alle bedrijfssectoren kunnen stimuleren;

    wil gezonde mededinging innovatie aanjagen, dan moet het EU-mededingings- en staatssteunbeleid bedrijven helpen om de EU-groeidoelstellingen te bevorderen, vooral door werkgelegenheid terug te halen, zonder de concurrentie te benadelen; wereldwijd moet gestreefd worden naar gelijke concurrentievoorwaarden;

    alle spelers, inclusief werknemers en werkgevers, dienen betrokken te zijn bij het scheppen van een gunstig, voorspelbaar klimaat voor het bedrijfsleven, met initiatieven in de regio's;

    de beheersstructuren van het micro-economisch beleid van de EU moeten worden versterkt, waarbij de Europese Raad duidelijk leiderschap vertoont en de Raad Mededinging besluiten van andere Raadsformaties terdege toetst aan concurrentiecriteria; de Commissie moet werken aan doeltreffende onderlinge stroomlijning van de beleidsvoorstellen;

    de EU-financiering voor innovatie moet consequent bestemd worden voor de zes door de Commissie aangeduide horizontale gebieden, rekening houdend met nieuwe technologische uitdagingen als big data, robotica en 3D-printen, en

    elke redelijke maatregel om de Europese energieprijzen terug te dringen, moet genomen worden.

    2.   Inleiding

    2.1

    De economische crisis heeft het belang van de industrie aangetoond voor economische stabiliteit, innovatie en de internationale prestaties van de Europese economieën. De industrie is goed voor ruim 80 % van Europa's uitvoer en voor 80 % van particulier onderzoek en innovatie. De industrie neemt circa 15 % van de banen in de EU voor haar rekening, verder creëert elke baan in de industrie 1,5-2 banen in andere sectoren. Voorts gaat het tegenwoordig in de industrie om hooggekwalificeerd werk, dat bovengemiddeld betaald wordt. De industrie is geen doel op zichzelf, maar een middel tot werkgelegenheid en het handhaven van een goede levensstandaard.

    2.2

    De EU-industrie behaalt nog steeds grote winsten in de wereldwijde handel in productiegoederen en is toonaangevend wat duurzaamheid betreft. Maar uit het Europees concurrentieverslag uit 2013 blijkt dat het aandeel van de Europese industrie in de wereldwijde productiesector het laatste decennium tanende is. De productiekloof met de VS is opnieuw toegenomen. Na enig herstel in 2009-11 is het aandeel van de industrie in het bbp van de EU verder gedaald tot 15,1 %, ver van het streefdoel van 20 % in 2020. Sinds 2008 zijn er 3,5 miljoen banen verloren gegaan. De verschillen tussen de lidstaten zijn echter aanzienlijk.

    2.3

    Het industriebeleid is overigens één van de vlaggenschipinitiatieven van de Europa 2020-strategie. Het EESC heeft in 2010 en 2012  (1) adviezen uitgebracht over de belangrijkste voorstellen van de Commissie en heeft een aantal adviezen opgesteld over diverse aspecten van het industriebeleid, inclusief sectoranalyses als onderdeel van het werk van de CCMI (de adviescommissie Industriële reconversie van het EESC) (2), en werkt momenteel aan adviezen over „reshoring” van de industrie en inzetbaarheid van jongeren. Dit advies borduurt voort en is een aanvulling op die eerdere adviezen.

    2.4

    De Commissiemededeling licht de belangrijkste prioriteiten voor het industriebeleid van de Commissie toe als bijdrage tot het debat van de Europese Raad hierover, dat gepland staat voor maart 2014. Er wordt aandacht besteed aan de reeds ondernomen maatregelen en er worden nieuwe maatregelen naar voren geschoven waarmee deze prioriteiten sneller kunnen worden geconcretiseerd. De mededeling laat zien dat het industriebeleid en andere beleidsterreinen van de EU meer geïntegreerd raken, en geeft aan waarom dit mainstreamingproces voortgezet moet worden.

    3.   Algemene opmerkingen

    3.1

    Tegen de achtergrond van de economische crisis en de groeiende bezorgdheid over het concurrentievermogen van Europese bedrijven verwelkomt het EESC de mededeling van de Commissie. De problemen in de industrie nemen niet af — integendeel. Het mondiale bedrijfsklimaat verandert voortdurend en in een steeds hoger tempo; EU-bedrijven moeten hierop kunnen inspelen. Zonder een concurrerende industrie zal Europa geen hogere groei en meer banen kunnen realiseren. Ook zal Europa op de lange termijn niet succesvol zijn als het uitsluitend afhangt van ontwerp en technische functies, zonder contact met de productie en de eindconsument.

    3.2

    Gezien de ernst van de situatie had het EESC ingrijpender voorstellen verwacht voor het EU-industriebeleid, met een duidelijker visie en urgente maatregelen. Een duidelijk signaal is nodig om bedrijven ervan te overtuigen dat Europa een aantrekkelijke regio is voor investeringen in de toekomst. De mededeling bevat nu weinig nieuws in vergelijking met de mededelingen uit 2010 en 2012. Het is voornamelijk een inventarisatie van eerdere en geplande acties op de belangrijkste gebieden van industriebeleid, zoals hiervoor geschetst. Dit brengt veel onvoltooid werk aan het licht en benadrukt de behoefte aan uitvoering op EU- en lidstaatniveau.

    3.3

    Het EESC onderschrijft de conclusies van de mededeling, inclusief de 20 %-doelstelling als aandeel van de industrie in het bbp, met de aantekening dat dit doel zuiver kwantitatief is, terwijl kwalitatieve aspecten meer zouden stroken met de EU-aspiraties voor sociaal en ecologisch duurzame mededinging. De 20 %-doelstelling moet gekoppeld worden aan andere doelen, die de Commissie volgens het EESC nader moet verkennen, met name i.v.m. kwesties die internationaal meerwaarde opleveren.

    3.4

    Het EESC is zeer te spreken over het duidelijke signaal van de Commissie over de cruciale integratie van Europese bedrijven in internationale waardeketens. In feite kan de zeer gespecialiseerde, complexe en dynamische aard van de industriële activiteit van vandaag beter omschreven worden als waardenetwerk. Bedrijven strijden wereldwijd om een belangrijke positie in die netwerken. Het Europese industriebeleid zou gericht moeten zijn op meer kansen voor Europese ondernemingen om zulke centrale posities in te nemen en om Europa zoveel mogelijk waarde te bezorgen. Het beleid en de doelstellingen dienen daarop te worden afgestemd.

    3.5

    Volgens het EESC wordt de groene en inclusieve economie in de komende jaren de grootste uitdaging. De vergroening van de Europese industrie verdient prioriteit, evenals de overgang naar een koolstofarme en hulpbronnenefficiënte economie die in 2050 een feit moet zijn, aan de hand van een vernieuwd industriebeleid. Wat Europa voor een geslaagde overgang nodig heeft, is een stap naar innovatieve, concurrerende en duurzame industriële en dienstensectoren die meer op kennis en nieuwe technologie gebaseerd zijn en een grotere meerwaarde bieden, gefinancierd met een ambitieus investeringsplan, wil Europa industriële groei en nieuwe banen garanderen.

    3.6

    Tegemoet komen aan onvervulde noden in de samenleving en concurreren stimuleert innovatie. Alle bedrijven in de interne markt zouden, ongeacht hun bedrijfsvorm, onder gelijke voorwaarden moeten concurreren. Volgens het EESC moet concurrentie tussen lidstaten wat het aanbod van staatssteun betreft worden vermeden. Het staatssteunbeleid zou onder andere gericht moeten zijn op de verlening van preconcurrentiële steun aan bedrijven die de groei van de EU kunnen stimuleren, terwijl verstoring van de concurrentie beperkt wordt. Staatssteun moet bedoeld zijn om ondernemingen te ontwikkelen en aan te passen, niet om niet-rendabele activiteiten permanent te steunen. Gelijke concurrentievoorwaarden zijn ook op de mondiale markten nodig, met name voor energie-intensieve industrieën.

    3.7

    De rol van de dienstverlening verdient meer aandacht. De onderlinge afhankelijkheid van diensten en maakindustrie wordt wijd en zijd onderkend, aangezien industriële activiteit steeds meer dienstverlening omvat, en veel diensten afhankelijk zijn van industriële prestaties. Maar de mogelijkheden van op kennis gebaseerde en ICT-diensten zijn legio: als volwaardige exportindustrie, maar ook via hun integratie in alle bedrijfssectoren stimuleren zij de productiviteit enorm. Er moet specifiek beleid komen om dit potentieel aan te boren.

    3.8

    Alle actoren — EU-instellingen, lidstaten, regio's, werkgevers, werknemers en andere partijen — moeten betrokken worden bij de complexe opgave om een gunstiger klimaat voor het bedrijfsleven tot stand te brengen. Initiatieven op basis van regionale specialismen moeten elkaar aanvullen en elkaar wederzijds stimuleren. Het beleidskader dient stabiel en voorspelbaar te zijn, evenals bijvoorbeeld de nationale belastingwetgeving.

    3.9

    Het EESC pleit voor sterkere bestuursstructuren voor micro-economisch beleid. De Europese Raad dient duidelijk strategisch leiderschap te tonen. De rol van de Raad Mededinging moet worden uitgebreid en deze Raad dient besluiten van andere Raadsformaties terdege te toetsen aan concurrentiecriteria. De Commissie dient haar werkzaamheden onderling te integreren aan de hand van doeltreffende beheersoplossingen. De lidstaten moeten gezamenlijke besluiten samenhangend uitvoeren en het industriebeleid moet volledig in het Europees Semester worden opgenomen, inclusief de uitvaardiging van landenspecifieke aanbevelingen.

    4.   Bijzondere opmerkingen over de beleidsgebieden

    4.1   Een geïntegreerde, interne Europese markt

    4.1.1

    Een centrale rol van de overheid staat garant voor de verstrekking van en de toegang tot eersteklas vervoers-, computer- en energienetwerken voor iedereen, die inspelen op de zich ontwikkelende behoeften van de samenleving, inclusief ondernemingen. Zoals ook de Commissie inziet, is momenteel infrastructuur gewenst voor ruimtevaarttechnologie, de bundeling van computer- en energienetwerken, alsook voor de distributie van alternatieve brandstoffen.

    4.1.2

    Grenzen in de EU mogen geen verschil maken voor de werking van en de toegang tot infrastructuur. Bestaande regelgevings-, administratieve en technische barrières moeten worden opgeheven. EU- en nationale middelen moeten voor de nodige investeringen op dit gebied bestemd worden, waarbij zoveel mogelijk particuliere financiering wordt aangeboord.

    4.1.3

    Het EESC is het met de Commissie eens dat in behandeling zijnde wetsvoorstellen voor de interne markt snel moeten worden goedgekeurd. De lidstaten implementeren en handhaven het wettelijk kader nog steeds niet naar behoren, waarmee de Commissie zich voor de taak gesteld ziet om rechtmatige nadere actie te ondernemen voor niet-naleving.

    4.2   Investeren in innovatie en nieuwe technologie

    4.2.1

    In eerdere adviezen over industriebeleid heeft het EESC zich geuit over initiatieven van de EU voor innovatie en nieuwe technologie, waarvan het meestal sterk voorstander was, en gepleit voor voldoende financiering van de EU, de lidstaten en de particuliere sector.

    4.2.2

    Het EESC steunt met name de keuze en de acties van de Commissie voor zes strategische, horizontale gebieden van geavanceerde fabricage: sleuteltechnologieën, producten op biobasis, schone voertuigen en vaartuigen, duurzame bouw en grondstoffen, slimme netwerken en digitale infrastructuur. Nieuwe technologieën met groot potentieel die aandacht verdienen zijn robotica, big data, 3D-printen, industrieel internet en industrieel ontwerp. Financiële middelen van de EU, zoals Horizon 2020 en regionale fondsen, moeten consequent bestemd worden voor innovatie op deze terreinen. Het EESC wil voorts dat de kennis- en Innovatiegemeenschappen, voor productie met een meerwaarde, sneller tot stand worden gebracht.

    4.2.3

    De periode om innovatie voor toepassing naar de markt te brengen, is cruciaal voor het industrieel concurrentievermogen. Uitbreiding van de mogelijkheden voor durfkapitaal en andere risicodelende instrumenten van de EIB alsook innovatief gebruik van structuurfondsen zijn voorbeelden van hoognodige EU-maatregelen om particuliere investeringen aan te trekken voor riskante onderzoeksprojecten.

    4.3   Toegang tot financiën

    4.3.1

    Ondanks verbetering van het economisch klimaat blijft de toegang van ondernemingen tot krediet beperkt, met name voor het mkb. Het EESC steunt daarom de pogingen van de EU op dit gebied: de oprichting van de bankenunie, het financieringsinitiatief voor het mkb, de verordening kapitaalvereisten, MiFID, de herziene richtlijn transparantie en maatregelen voor verruiming van de Europese markt voor durfkapitaal.

    4.3.2

    Om de leencapaciteit van de banken te verbeteren zou de EU een evenwicht moeten vinden tussen het versterken van de financiële stabiliteit en het steunen van ondernemingen met kapitaal. Voorts mag regelgeving voor de financiële sector particuliere leningverstrekking niet in de weg staan.

    4.3.3

    Meer dan elders zijn middelgrote en kleine ondernemingen in de EU afhankelijk van financiering door banken. Inspanningen op EU- en nationaal niveau moeten meer diversificatie opleveren van bedrijfsfinanciering uit andere bronnen, zoals equityfondsen, durfkapitaal en bedrijfsgaranties, evenals hybride financieringsmethoden. Er moet een levenscyclusbenadering voor financiering worden uitgewerkt, voorzien van innovatieve instrumenten.

    4.4   Energie

    4.4.1

    Het EESC stelt met genoegen vast dat de Commissie inziet hoe belangrijk de energieprijzen voor het industriële concurrentievermogen zijn. De energieprijzen in Europa zijn veel hoger dan die van de naaste concurrenten; de elektriciteitsprijzen zijn twee keer zo hoog als de prijzen in de VS en Rusland en 20 % hoger dan in China. De gasprijzen zijn drie à vier keer zo hoog in vergelijking met de VS, Rusland en India en 12 % hoger dan in China.

    4.4.2

    Die prijsverschillen tussen de EU en haar concurrenten vloeien deels voort uit factoren waar het beleid in de EU geen vat op heeft. Maar elke redelijke maatregel om de kloof te verkleinen moet worden aangegrepen, met name om energie-intensieve sectoren en werkgelegenheid in Europa te herstellen. Het Europese bedrijfsleven heeft tot dusver de gestegen energieprijzen deels kunnen compenseren met meer efficiëntie, maar die optie raakt uitgeput.

    4.4.3

    Energievoorzieningszekerheid is vitaal voor alle ondernemingen. Momenteel wijzen de feiten ons serieus op de noodzaak om de afhankelijkheid van energie uit instabiele en onbetrouwbare bronnen te verminderen. Een gevarieerde energiemix, waartoe de lidstaten met naleving van milieuvereisten gezamenlijk hebben besloten is van groot gezamenlijk belang voor de EU.

    4.4.4

    Sommige beleidsmaatregelen, met name voor meer gebruik van hernieuwbare energiebronnen, hebben als bijkomende doelstelling het creëren van nieuwe banen. Volgens de momenteel beschikbare gegevens lijkt dit nog niet te gebeuren; uit onderzoek blijkt vooral een neutrale of licht positieve netto-impact op banen, terwijl de werkgelegenheidsstructuren ingrijpend veranderen.

    4.5   Grondstoffen en hulpbronnenefficiëntie

    4.5.1

    Het EESC staat achter de voornemens van de Commissie op het gebied van grondstoffendiplomatie en de opheffing van prijsverstoringen in verband met de input voor de industrie.

    4.5.2

    De exploratie en exploitatie van grondstoffen in de EU moet worden opgevoerd; daarop betrekking hebbende regelgeving zou moeten worden geharmoniseerd. Wetsvoorstellen inzake efficiënt gebruik van hulpbronnen en afval verdienen een zorgvuldige opzet met het oog op optimale resultaten. Onnodige kosten (op korte termijn) voor bedrijven zijn uit den boze. Beleidsneutraliteit voor de toegang tot biomassa is nodig voor een doeltreffende toepassing van het cascadebeginsel voor het gebruik van biomassa.

    4.6   Verbetering van vaardigheden en de mogelijkheid bieden tot reconversie

    4.6.1

    In Europa zijn thans vijf miljoen jongeren werkloos, terwijl er twee miljoen vacatures zijn. Slecht op elkaar afgestemde vaardigheden en opleidingen staan boven aan de agenda voor industriebeleid.

    4.6.2

    Het aantal en het niveau van afgestudeerden in natuurwetenschappen, technische opleidingen en wiskunde moet op elk niveau omhoog en de toegang tot deze sectoren voor vrouwen van alle leeftijden moet flink gestimuleerd worden.

    4.6.3

    Stages en het duale leersysteem dragen duidelijk bij aan vaardigheidsprofielen die afgestemd zijn op concrete behoeften van de markt. De lidstaten en de sociale partners moeten goede praktijken verkennen en toepassen, met inbegrip van efficiënte modellen voor grensoverschrijdende stages.

    4.6.4

    De EU, lidstaten en sociale partners kunnen de industrie voor nieuwe technologieën en innovatie uitsluitend stimuleren met beleid voor verbetering van de kennis van de werknemers en voor levenslang leren, als beloning voor hun investering. Erkenning van vaardigheden en kwalificaties en de verbetering van arbeidsomstandigheden zijn essentieel voor de betrokkenheid van de werknemer. Een bredere sociale dialoog moet een centrale rol vervullen in de wederopleving van de Europese industrie.

    4.7   MKB en ondernemerschap

    4.7.1

    Het EESC blijft sterk voorstander van de pogingen van de EU om het mkb, met inbegrip van de vele bedrijfsmodellen, te versterken en om het motto „denk eerst klein” concreet te maken. De Small Business Act moet niet alleen bijgewerkt, maar hernieuwd worden en uitgebreid om resterende belemmeringen voor ontwikkeling en groei weg te nemen. Deze hervormingen moeten gekoppeld worden aan het Europees Semester.

    4.7.2

    De ingrijpende „hamvraag” op dit moment is hoe de Europese houding ten aanzien van de waardering van ondernemerschap en het nemen van risico's veranderd kan worden.

    4.7.3

    Naar het oordeel van het EESC mogen maatregelen voor minder regelgeving en administratieve kosten, met name het REFIT-programma, alsmede de opheffing van belemmeringen voor de groei van ondernemingen, niet negatief uitpakken voor de regelgeving die de consument, het milieu, de volksgezondheid en de veiligheid van werknemers beschermt, alsook hun voorlichting en raadpleging, en moeten de maatregelen de overeenkomsten naleven die gesloten zijn in het kader van de sociale dialoog.

    4.7.4

    Samenwerkingsverbanden en clusters kunnen het mkb opties voor groei bieden, zoals de Commissie opmerkt. De aanpak moet alle sectoren, elk type onderneming, -Europese en internationale waardeketens omvatten.

    4.8   Internationalisering van EU-bedrijven

    4.8.1

    Het EESC staat achter de acties van de Commissie om de toegang voor EU-bedrijven tot grote internationale markten veilig te stellen. De hand moet worden gehouden aan een ambitieuze agenda voor overleg over vrijhandelsovereenkomsten en ander handelsoverleg, in de geest van wederzijdsheid, met name met de grootste handelspartner van de EU, de VS, alsook tussen de EU en de landen aan de zuidelijke Middellandse Zee en de landen van het Oostelijk Partnerschap.

    4.8.2

    Bilaterale en multilaterale instrumenten moeten worden toegepast om te bereiken dat de belangrijkste handelspartners van de EU hun internationale verplichtingen naleven.

    4.8.3

    Industriële normen in verschillende economische regio's lopen ver uiteen en vormen obstakels voor de handel; meer in het algemeen staan zij gelijke concurrentievoorwaarden in de weg. Mits essentiële vereisten in verband met gezondheid, veiligheid, milieubescherming en bescherming van de consument worden nageleefd, zoals vermeld in artikel 114 VWEU, steunt het EESC het werken aan internationale normen en samenwerking voor regelgeving, alsmede acties, inclusief markttoezicht, om te garanderen dat EU-bedrijven hun industriële-eigendomsrechten kunnen handhaven De mededeling had concreter kunnen zijn over eventuele maatregelen in dit verband.

    Brussel, 29 april 2014

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Henri MALOSSE


    (1)  PB C 327, 12.11.2013, blz. 33, PB C 327, 12.11.2013, blz. 1, PB C 181, 21.6.2012, blz. 125.

    (2)  PB C 198, 10.7.2013, blz. 45; PB C 299, 4.10.2012, blz. 54; PB C 327, 12.11.2013, blz. 82.


    BIJLAGE

    bij het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Het volgende wijzigingsvoorstel, dat meer dan een kwart van het aantal uitgebrachte stemmen kreeg, werd tijdens de beraadslagingen verworpen (artikel 39, lid 2, rvo):

    Paragraaf 3.5

    Als volgt wijzigen:

    „3.5

    Volgens het EESC wordt de concurrerende, groene en inclusieve economie in de komende jaren de grootste uitdaging. De vergroening van de Europese industrie verdient prioriteit, evenals de overgang naar een koolstofarme en hulpbronnenefficiënte economie die in 2050 een feit moet zijn, aan de hand van een vernieuwd industriebeleid. Wat Europa voor een geslaagde overgang nodig heeft, is een stap naar innovatieve, concurrerende en duurzame industriële en dienstensectoren die meer op kennis en nieuwe technologie gebaseerd zijn en een grotere meerwaarde bieden, gefinancierd met een ambitieus investeringsplan, wil Europa industriële groei en nieuwe banen garanderen. Deze ambitieuze doelstellingen vergen des te meer doeltreffende randvoorwaarden voor investeringen.

    Motivering

    1)

    Als de economie niet concurrerend is, is ze evenmin ecologisch of anderszins duurzaam. De economie moet wereldwijd concurrerend zijn om genoeg middelen te genereren voor een welvarende, inclusieve en groene samenleving.

    2)

    Stilistische aanpassing.

    3)

    De overgang van de productiesectoren naar onderdelen die meer waarde toevoegen is niet alleen voor de vergroening van belang, maar ook nodig om Europa in de toekomst ook in andere opzichten welvarend te houden.

    4)

    Industriebeleid gaat niet over plannen voor overheidsinvesteringen, en zou daar ook niet over moeten gaan. In plaats daarvan moet het een set maatregelen zijn die een bedrijfsklimaat scheppen dat particuliere investeringen tegen marktvoorwaarden aantrekt. De ervaring leert, tenminste in mijn land in de jaren '70, dat grote overheidsinvesteringen en „kies de winnaar”-regelingen voor de industrie voor de belastingbetaler meestal duur uitpakken, zonder dat er langetermijnvoordelen aan verbonden zijn.

    Stemuitslag

    Vóór

    :

    41

    Tegen

    :

    81

    Onthoudingen

    :

    11


    Top