EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AE1586

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over meer participatieprocessen en betrokkenheid van lokale overheden, ngo's en de sociale partners bij de toepassing van de Europa 2020-strategie (verkennend advies)

PB C 299 van 4.10.2012, p. 1–5 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

4.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 299/1


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over meer participatieprocessen en betrokkenheid van lokale overheden, ngo's en de sociale partners bij de toepassing van de Europa 2020-strategie (verkennend advies)

2012/C 299/01

Rapporteur: Heidi LOUGHEED

Mevrouw Sotiroula Charalambous, minister van Arbeid en Sociale Zekerheid van Cyprus, heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité (hierna: EESC) in een brief van 18 april 2012 namens het toekomstige Cypriotische EU-voorzitterschap om een verkennend advies gevraagd over

Meer participatieprocessen en betrokkenheid van lokale overheden, ngo's en de sociale partners bij de toepassing van de Europa 2020-strategie.

De afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken, Burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 27 juni 2012.

Het EESC heeft tijdens zijn op 11 en 12 juli 2012 gehouden 482e zitting (vergadering van 12 juli) onderstaand advies uitgebracht, dat met algemene stemmen werd goedgekeurd.

1.   Aanbevelingen

Het EESC dringt bij de EU-instellingen en de lidstaten aan op een hernieuwde politieke verbintenis om samen met alle relevante partijen (Europees Parlement, Comité van de Regio's, het EESC zelf, nationale parlementen, lokale en regionale overheden, de sociale partners, het maatschappelijk middenveld, nationale SER's of aanverwante organisaties, steden en alle andere vormen van lokaal bestuur) de Europa 2020-strategie toe te passen.

Het EESC neemt het op zich om in Europa, voortbordurend op de werkzaamheden die al met de nationale SER's en aanverwante organisaties en nationale vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties zijn verricht, voor al die organisaties een contactpunt en een platform te worden, waardoor zij worden geholpen om vorderingen te maken met hun eigen inspanningen om de Europa 2020-strategie toe te passen.

Het EESC is van mening dat de EU een langetermijnvisie moet ontwikkelen op het uiteindelijke doel van de inzet van belanghebbenden. De EU moet daar geleidelijk naartoe werken.

Op de korte termijn zou met een aantal geringe veranderingen aanzienlijke vooruitgang kunnen worden geboekt. Zo is het met name hoog tijd voor de lidstaten om het tijdschema en de te volgen procedures opnieuw te bekijken, met als doel te bewerkstelligen dat alle belanghebbenden zich hier echt voor kunnen inzetten en medeverantwoordelijkheid gaan dragen voor de toepassing van de Europa 2020-strategie.

2.   Inleiding

2.1

Het toekomstige Cypriotische EU-voorzitterschap heeft het EESC op 18 april 2012 om een advies over "Meer participatieprocessen en betrokkenheid van lokale overheden, ngo's en de sociale partners bij de toepassing van de Europa 2020-strategie" gevraagd, omdat het van plan is om hiervan tijdens dit EU-voorzitterschap en voor de komende informele EPSCO-Raad (juli 2012) een prioriteit te maken.

Het Europees semester gaat inmiddels zijn derde jaar in: een goed tijdstip om stil te staan bij participatieprocessen in de Europa 2020-strategie en na te denken over mogelijkheden om die verder te ontwikkelen.

2.2

De Europa 2020-stuurgroep van het EESC houdt zich bezig met het toezicht op de werkzaamheden en streeft ernaar om nationale SER's en aanverwante organisaties in de lidstaten bijeen te brengen, zodat zij ervaring kunnen uitwisselen aangaande methoden om verbetering te brengen in de participatieprocessen van de Europa 2020-strategie.

2.3

Er is inmiddels volledige erkenning voor de rol die het EESC in de Europa 2020-strategie speelt (1). Het EESC wil zijn aanbevelingen voor manieren om de participatieprocessen van de Europa 2020-strategie en het Europees semester te verbeteren, graag met anderen delen.

3.   Europa 2020-strategie – een nieuw systeem

3.1

De EU en de burgers van Europa gaan gebukt onder een ernstige economische en financiële crisis. De gevolgen daarvan voor de hele EU en al haar burgers zijn ernstig. Veel lidstaten hebben uiterst benarde situaties gekend, alsook toenemende werkloosheid waarvan het einde nog niet in zicht is. Daarom is de Europa 2020-strategie belangrijker dan ooit: daarop heeft het EESC de afgelopen drie jaar al in tal van adviezen gewezen. Immers, wat deze strategie te bieden heeft, is een alomvattende hervormingsagenda voor duurzame groei en een veerkrachtigere EU.

3.2

De Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei is bij uitstek geschikt om op de belangrijkste beleidsgebieden van de EU en van de lidstaten groeidoelstellingen te verwezenlijken. De draagwijdte ervan is zeer groot, met als algemene ambitie om slimme, duurzame en inclusieve groei te bevorderen. Deze strategie heeft gevolgen voor innovatie en O&O, de klimaatverandering, energie, werkloosheid, industriebeleid, sociale en territoriale samenhang, armoede, cohesiebeleid, om maar een paar voorbeelden te noemen.

3.3

Doel van de voor de Europa 2020-strategie gekozen governance is Europese, nationale en gedeelde bevoegdheden in een meerlagig bestuurssysteem onder te brengen. Zo wint de verdieping van de Europese integratie aan legitimiteit. Een verschil met de strategie van Lissabon is dat er voor de Europa 2020-strategie onderling verweven vlaggenschipinitiatieven zijn vastgelegd. Door die vlaggenschipinitiatieven wordt de aandacht toegespitst op en steun gegeven aan belangrijke themagebieden, prioriteiten, hoofddoelstellingen en een systeem voor krachtiger en strak toezicht, met de mogelijkheid dat een kritische evaluatie wordt gemaakt van ontwikkelingen (of het ontbreken daarvan) in de lidstaten.

3.4

De verslaggevingsregeling van de Europa 2020-strategie is ook anders dan die van de strategie van Lissabon. Deze nieuwe regeling is niet alleen erg geconcentreerd, maar nu ook aangepast aan de procedures van de nieuwe en verbeterde stelsels van economische governance. Het gevolg daarvan is o.m. dat het stabiliteits- en convergentieprogramma en de nationale hervormingsprogramma's op hetzelfde tijdstip aan de Commissie moeten worden voorgelegd. Daardoor ontstaat een vollediger overzicht van de stand van zaken in de lidstaten en van de koers die de lidstaten nog willen gaan varen.

3.5

In de tekst van de Europa 2020-strategie zelf wordt voor het eerst gewezen op de behoefte aan meer "ownership". Daaraan is toegevoegd dat "… de bijdrage van nationale en regionale belanghebbenden en van de sociale partners (te dien einde ook) moet worden vergroot." Vervolgens wordt uitdrukkelijk toegezegd dat het EESC en het Comité van de Regio's er nauwer bij zullen moeten worden betrokken. Er is al eerder gehamerd op deze behoefte aan participatieprocessen. Dit gebeurde met name in de Conclusies van de Europese Raad van maart 2010 en in de door de Commissie uitgevaardigde handleiding voor het opstellen, toepassen en monitoren van nationale hervormingsprogramma's in het kader van de Europa 2020-strategie. In deze handleiding wordt nog eens benadrukt dat het belangrijk wordt om nationale parlementen, de sociale partners, regio's en andere belanghebbenden bij de voorbereiding van de nationale hervormingsprogramma's te betrekken, zodat het draagvlak voor deze strategie wordt vergroot.

4.   Ervaring met het Europees semester

4.1

In dit derde jaar van de Europa 2020-strategie zijn veel lidstaten duidelijk bereid om de sociale partners en andere maatschappelijke organisaties bij het Europees semester te betrekken en laten zij die partijen een rol spelen in hun nationale processen. Hoe dit in praktijk wordt gebracht, is echter ongelijk, met een variërende inzet en zelfs als die inzet er is, worden de partners daar niet altijd in gelijke mate écht bij betrokken. Veel lidstaten houden hun partners wel op de hoogte en vragen hen wel om advies, maar meestal gebeurt dit niet erg doelgericht: voor degenen die hier deel aan hebben, komt het hele proces vaak over als onsamenhangend en stuurloos. Zo is door het EESC en anderen gewezen op het probleem van de wel heel erg strakke termijnen, waardoor er in feite niet echt tijd is voor een behoorlijke discussie met de sociale partners, maatschappelijke organisaties of regionale en nationale parlementen. Dit probleem speelt niet alleen op het niveau van de lidstaten: veel organisaties in EU-verband hebben aangedrongen op verbetering van de werkwijze en governance van het Europees semester, maar ook van het toezicht op de toepassing van de Europa 2020-strategie. Het Europees Parlement heeft beleidsaanbevelingen gedaan om zijn eigen rol en mogelijke bijdrage beter af te bakenen (2) en het Comité van de Regio's zal binnenkort zijn eigen richtsnoeren uitvaardigen.

4.2

Door de oprichting in het EESC van de Europa 2020-stuurgroep kon focus worden gegeven aan de werkzaamheden van het EESC op dit gebied: in plaats van de Europa 2020-strategie stukje bij beetje te benaderen, is er nu een stuurgroep met overzicht. Dat overzicht bestrijkt alles wat de Europa 2020-strategie betreft, net zo goed als alle daaraan gekoppelde voorstellen. Vertegenwoordigers van de Commissie en andere partijen nemen aan alle vergaderingen van de stuurgroep deel. Ter versterking van de nationale banden nodigt de stuurgroep regelmatig in belangrijke stadia van het Europees semester de nationale SER's en soortgelijke organen uit en organiseert zij samen met nationale organisaties van het maatschappelijk middenveld lokale Europa 2020-evenementen. Deze activiteiten moeten geïntensiveerd en uitgebreid worden.

4.3

De rol die het EESC heeft gespeeld in het bijeen brengen van de nationale SER's en soortgelijke organen, óók buiten het Europees semester en de Europa 2020-strategie om, is ook nuttig gebleken voor onze en hun analyse en begrip van de situatie overal in de EU en voor de onderbouwing van de voorstellen van het EESC en de nationale SER's.

5.   Waarde en benutting van participatieprocessen

5.1

Het staat wel vast dat een verbetering en uitbreiding van de participatieprocessen van de Europa 2020-strategie met het oog op een optimalisering van de impact van het Europees semester niet alleen goed zal zijn voor die strategie zelf, maar uiteindelijk ook voor het welzijn van de burgers.

5.2.

In de EU en de lidstaten wordt vaak gewezen op het nut van participatieprocessen en de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties. De sociale partners en het grote publiek kunnen inderdaad gebruik maken van verschillende voorhanden zijnde processen en systemen. Het zou goed zijn na te gaan waarom dit zo belangrijk is en welke voordelen een goed werkend systeem dat voor meer participatie zorgt, kan hebben. De sociale partners en maatschappelijke organisaties proactief inspraak geven, kan het volgende opleveren:

een grotere "voetafdruk" waardoor informatie over de hele EU kan worden verspreid, en een aanzienlijk sneeuwbaleffect;

meer "ownership" van strategieën waardoor degenen die erbij betrokken worden, het gevoel krijgen dat het hun eigen strategie is;

een systeem van vroegtijdige waarschuwing: maatschappelijke organisaties en de sociale partners staan dicht bij de achterban en kunnen daarom een systeem van vroegtijdige waarschuwing aanleveren waardoor micro-trends kunnen worden aangekaart lang voordat daar iets van wordt gemerkt op nationaal of Europees niveau;

een vermogen om denkbeelden te testen en oplossingen te vinden: het spreekt voor zich dat instanties die dicht bij de realiteit staan, vaak in staat zijn om voorstellen al te testen voordat zij volledig worden toegepast en dat zij vaak erg pragmatische en doeltreffende oplossingen aandragen;

een betere uitvoering van voorstellen: vaak zijn de sociale partners en maatschappelijke organisaties in de praktijk zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van voorstellen.

6.   Specifieke voorstellen ter verbetering van de participatieprocessen van de Europa 2020-strategie

6.1

Als het EESC de participatieprocessen in ogenschouw neemt die tot dusverre in EU-verband en in de lidstaten zijn toegepast, dan is zijn conclusie dat er nog veel werk aan de winkel is. Deze participatieprocessen kunnen worden omgebouwd tot een systeem dat echt uitmondt in een solide samenwerking tussen de EU-instellingen, nationale regeringen, de sociale partners, maatschappelijke organisaties, nationale en regionale parlementen en andere belanghebbenden. Om dit doel te bereiken, zijn tot op grote hoogte doelgerichte en in overleg tot stand gekomen inspanningen en vooral veel tijd nodig. Toch is het EESC ervan overtuigd dat dergelijke systemen moeten worden ingevoerd met behulp van een geleidelijk op te bouwen strategisch en veellagig samenwerkingsproces. Tegelijkertijd zouden nu al eenvoudige maatregelen moeten worden genomen die op de korte termijn verbeteringen opleveren.

6.2

Waar het vooral op aan komt, is dat het EESC bij alle EU-instellingen en lidstaten aandringt op de hernieuwing van hun politieke verbintenis om de sociale partners, maatschappelijke organisaties, nationale parlementen, regionale en lokale overheden en alle andere belanghebbenden regelmatiger en stelselmatiger inspraak te geven. Daarbij moet erop worden toegezien dat een en ander zoveel mogelijk gebeurt in het kader van de solide, houdbare en duurzame participatieprocessen van de Europa 2020-strategie. In het Verdrag van Lissabon staat dat maatschappelijke organisaties moeten worden geraadpleegd over de besluitvorming in EU-verband. Om hun "ownership" van de Europa 2020-strategie en het Europese project en hun inzet daarvoor te vergroten, zouden de lidstaten zich ook aan die stelregel moeten houden, d.w.z. dat ook zij de SER's en aanverwante organisaties zo vaak mogelijk zouden moeten raadplegen.

7.   Het EESC

7.1

Voor de rol die het zelf speelt, is van doorslaggevend belang dat het EESC zich blijft richten op alle onderdelen van de Europa 2020-strategie en dat het zich daarvoor strategisch blijft inzetten. Dan behoudt het EESC zijn vermogen om de mogelijke synergieën te ontwaren die de Europa 2020-strategie en de diverse onderdelen ervan genereren.

7.2

De werkzaamheden van zijn Europa 2020-stuurgroep moeten worden voortgezet en verder ontwikkeld. De focus van de Europa 2020-stuurgroep moet op die strategie en de gevolgen ervan voor de gewone burger blijven liggen. Ook moet de Europa 2020-stuurgroep zich blijven richten op de interne communicatie met leden van het EESC die zelf geen lid zijn van de stuurgroep: op die manier komen de inzichten en bevindingen van de stuurgroep alle leden van het EESC ten goede.

7.3

Het EESC heeft al zeer goede resultaten bereikt met zijn streven om geleidelijk toe te werken naar de coördinatie van de werkzaamheden van de nationale SER's (waar die bestaan) en van de banden die deze onderling aanknopen, maar het kan nog beter. Voor veel van deze organisaties - en hun leden! - is ook nationaal een rol weggelegd in de Europa 2020-strategie. Om de betrokkenheid bij die strategie te vergroten, kan veel voordeel worden verwacht van eenvoudige maatregelen op de korte termijn. Het EESC is ervan overtuigd de aangewezen instantie te zijn om in Europa voor de nationale SER's en aanverwante organisaties als contactpunt te dienen, met vooral als doel om die organisaties te helpen bij hun eigen inspanningen om de Europa 2020-strategie in praktijk te brengen. Het EESC verbindt zich hiertoe en is er klaar voor om dit proces ter versterking van de contacten en de samenwerking te beginnen door zo spoedig mogelijk de nationale SER's bij een evenement te betrekken dat de Europa 2020-strategie als thema heeft.

8.   Snelle actie voor snelle resultaten

8.1

Het EESC staat zonder meer achter het voornemen van het Cypriotische EU-voorzitterschap om zich vooral op de consolidering van de participatieprocessen van de Europa 2020-strategie te richten en de informele EPSCO voor een deel aan dit onderwerp te wijden. Hiermee wordt aan de lidstaten en de Commissie een krachtige aanzet gegeven om grondig te gaan nadenken over de vraag hoe zij wat zij al doen, beter kunnen gaan doen.

8.2

Het EESC vraagt alle lidstaten om te verduidelijken welke overheidsinstanties in hun land verantwoordelijk zijn voor welke maatregelen uit de Europa 2020-strategie en welke betrekkingen de instanties die verantwoordelijk zijn voor de coördinatie en monitoring van de nationale hervormingsprogramma's met de instanties onderhouden die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering daarvan. Enige duidelijkheid op dit gebied volstaat om ervoor te zorgen dat contact kan worden opgenomen met de juiste organisatie, zodat doeltreffender kan worden gewerkt.

8.3

Volledige transparantie over het soort participatie dat er is in iedere lidstaat en beschrijvingen van de procedures en instrumenten die de lidstaten willen gaan toepassen, zullen voor iedereen duidelijkheid scheppen over wat, waarom en hoe.

8.4

De Commissie en de lidstaten moeten dringend het tijdschema voor de verschillende maatregelen van het Europees semester herzien. Nagenoeg alle belanghebbende partijen wijzen steeds weer op het tijdgebrek in de huidige structuren waardoor weloverwogen reacties of echte discussies onmogelijk zijn. Daarom is het hoog tijd voor de lidstaten om de termijnen die zij momenteel hanteren, nog eens te bekijken en na te gaan hoe deze redelijker kunnen worden gemaakt.

8.5

Het EESC moedigt de regionale en lokale overheden aan om hun betrokkenheid bij de toepassing van de Europa 2020-strategie, niet alleen binnen hun eigen nationale kader maar ook rechtstreeks in EU-verband, te vergroten. Het door het Comité van de Regio's opgerichte monitoringplatform voor de Europa 2020-strategie is een uitstekend middel om die doelstelling te verwezenlijken. Volgens het EESC moet die grotere betrokkenheid de steun krijgen van de nationale overheden. De inzichten die lokale en regionale overheden hebben in alles wat met lokale ontwikkeling en mogelijke toepassingen te maken heeft, maken onlosmakelijk deel uit van wat tot stand moet worden gebracht om ervoor te zorgen dat de mogelijkheden van de Europa 2020-strategie ten volle worden benut.

9.   Een alomvattend participatieproces voor de Europa 2020-strategie voor de lange termijn

9.1

Er worden nu al erg nuttige modellen toegepast waarmee een stevige basis is gelegd voor een voortdurende dialoog. De door de Raad van Europa gelanceerde Gedragscode voor civiele participatie bij besluitvormingsprocessen  (3) biedt een uitstekend kader en een reeks beginselen voor dit werk die kunnen worden toegepast op de Europa 2020-strategie. Door een dergelijke reeks van beginselen te gebruiken, kunnen de EU en de lidstaten langzamerhand gaan toewerken van een vorm van inspraak die voornamelijk neerkomt op het verschaffen van informatie, via open raadpleging en een dialoog die tot stand komt tussen de deelnemers, naar echte samenwerking – de vier hoofdstadia die voor het participatieproces van deze gedragscode moeten worden doorlopen. Het EESC denkt dat het met de participatieprocessen van de Europa 2020-strategie geleidelijk die kant op moet gaan. Verder reikt deze gedragscode enkele erg nuttig instrumenten aan die kunnen worden toegepast op de participatieprocessen van de Europa 2020-strategie.

9.2

Het maatschappelijk middenveld van de lidstaten zou tijdens de hele duur van het Europees semester inspraak moeten worden gegeven. Belangrijk wat de fase betreft waarin programma's worden opgezet, zijn de nationale hervormingsprogramma's. Die programma's zouden in de lidstaten moeten worden uitgewerkt op grond van een brede en op meer samenwerking berustende dialoog met de sociale partners en maatschappelijke organisaties. Immers, die laatste bieden niet alleen vakkennis als het gaat om de vastlegging van doelstellingen en de opzet van programma's en strategieën op gebieden als werkgelegenheid, onderwijs en maatschappelijke integratie, maar zijn ook onontbeerlijk voor de toepassing van die strategieën.

9.3

Een ander belangrijk onderdeel van het Europees semester bestaat in de openbaarmaking en herziening van landenspecifieke aanbevelingen. De sociale partners en maatschappelijke organisaties van Europa moeten over die landenspecifieke aanbevelingen voor iedere lidstaat worden geïnformeerd en geraadpleegd. Daarbij komt het aan op de timing: maatschappelijke organisaties moeten al in een vroeg stadium worden betrokken bij de uitwerking van toekomstige vooruitzichten voor de volgende cycli.

9.4

Het EESC heeft al in eerdere adviezen gepleit voor benchmarking als middel om de vorderingen te meten die met de Europa 2020-strategie worden gemaakt: de nationale SER of aanverwante organisatie maakt zelf een analyse en stelt eigen criteria vast om prioriteiten te stellen, en maakt daarvoor gebruik van statistieken die vrij toegankelijk zijn op de website van Eurostat. Er zijn SER's die hiermee al zijn begonnen en andere zouden daartoe moeten worden aangemoedigd. Door de voorgestane benchmarking kunnen belanghebbende partijen de tenuitvoerlegging van hervormingen steeds op de voet volgen. Daarmee wordt een waardevolle bijdrage geleverd aan de herziening van de nationale hervormingsprogramma's.

9.5

Er moeten stappen worden ondernomen om de discussie in de lidstaten over de toepassing van de Europa 2020-strategie nieuw leven in te blazen. Regeringen zouden procedures moeten ontwikkelen waardoor efficiënter feedback kan worden gegeven over de invloed van een intensievere burger- en sociale dialoog op deze strategie. Voor de follow-up daarvan kan de rol die het maatschappelijk middenveld speelt, van specifieke waarde zijn. Regelmatige conferenties in de lidstaten voor alle relevante belanghebbenden zouden nuttig zijn, net zo goed als open hoorzittingen in de parlementen waarin de nationale hervormingsprogramma's worden gepresenteerd.

9.6

Er is strijdigheid tussen het groeiende bewustzijn onder de EU-instellingen van de noodzaak om het maatschappelijk middenveld te raadplegen en de moeilijkheden waarmee de meeste nationale SER's en aanverwante organisaties momenteel worden geconfronteerd. Deze organisaties worden vaak grotendeels gefinancierd door de overheid. In veel lidstaten is het mes in die budgets gezet. Het gevolg is dat nationale SER's en aanverwante organisaties zich alleen nog maar op nationale prioriteiten richten en hun participatie in EU-verband op een laag pitje zetten. De EU-instellingen moeten nagaan hoe zij deze organisaties kunnen steunen en assisteren, op zijn minst voor hun bijdrage aan het Europees semester.

9.7

Gezien het mogelijke specifieke belang van een centraal contactpunt voor de follow-up met nationale SER's en aanverwante organisaties, zou de Commissie moeten overwegen om het EESC minstens één maal per jaar - met steun van de Commissie zelf - een conferentie te laten organiseren waarop alle nationale SER's en aanverwante organisaties kunnen discussiëren over het Europees semester, de Europa 2020-strategie en hun bijdrage en meest geslaagde methoden op dit gebied. Die conferenties zouden zorgvuldig moeten worden gepland om te kunnen worden ingepast in het Europees semester.

10.   Belanghebbende partijen

10.1

De belanghebbende partijen kunnen ook zelf hun inzet voor de Europa 2020-strategie hernieuwen. Alhoewel de eerste verantwoordelijkheid hiervoor bij de lidstaten ligt en de lidstaten zich opnieuw moeten bezinnen op methoden om hun partners hiervoor te winnen, zouden belanghebbende partijen meer van elkaar kunnen leren en met meer vertrouwen rechtstreekse contacten met de EU-instellingen en nationale regeringen kunnen aangaan. In weerwil van de dringende noodzaak voor regeringen om zich opnieuw te bezinnen op de timing van processen, moeten de belanghebbende partijen ook beter vooruitlopen op de stadia van het Europees semester.

11.   Specifieke voorstellen inzake werkgelegenheid, armoede en sociale uitsluiting

11.1

In zijn verzoek aan het EESC onderstreepte het Cypriotische EU-voorzitterschap specifiek de behoefte aan input om het maatschappelijk middenveld beter bij de uitvoering en follow-up van beleid op het gebied van armoede en sociale uitsluiting te betrekken. Deelname van de betrokken partijen aan een gestructureerd en regelmatig overleg op EU- en nationaal niveau maakt de kans op het vinden van effectieve oplossingen aanzienlijk groter.

11.2

De benadering waarbij wordt gestreefd naar betrokkenheid van de belanghebbende partijen en de gestructureerde dialoog met het maatschappelijk middenveld over de ontwikkeling, uitvoering en follow-up van beleid moeten in het kader van het platform tegen armoede en sociale uitsluiting worden uitgebouwd. Wat armoede en sociale uitsluiting betreft zijn het vaak de organisaties van het maatschappelijk middenveld die als eerste trends en maatschappelijke ontwikkelingen gewaar worden en daar de aandacht op vestigen. Hun gerichte streven om het gebruikersperspectief te belichten, hun preventieve activiteiten, maar ook de ontwikkeling en uitvoering van innovatieve diensten voor deze doelgroepen, leveren waardevolle kennis en ervaring op voor de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. Het EESC wijst in dit verband op de strategische rol van de sociale economie en ngo's, die armoede bestrijden, nieuwe banen helpen creëren en diensten ontwikkelen waarmee op creatieve wijze wordt tegemoetgekomen aan de behoeften van de samenleving.

11.3

Wat deze beleidsterreinen betreft moet worden gewezen op de zogenoemde sociale rapporten van de lidstaten (National Social Reports, NSR), die dienst doen als aanvulling op de nationale hervormingsprogramma's en door het Comité voor Sociale Bescherming (Social Protection Committee) worden opgesteld. In deze rapporten, die de open coördinatiemethode als basis hebben, wordt de sociale dimensie van de Europa 2020-strategie beoordeeld. Zij bepalen op basis van de jaarlijkse groeistrategie welke hervormingen urgent zijn en bevatten voorstellen voor concrete maatregelen. Er moet een procedure komen om de betrokken partijen beter bij het NSR-proces te betrekken - dit laat nu nog te wensen over – en om de NSR beter op de nationale hervormingsprogramma's te laten aansluiten. Van groot belang is een versterking van de open coördinatiemethode als het op de sociale bescherming aankomt, met als uitgangspunt geïntegreerde nationale strategieën, om voor een betere aansluiting op het Europese platform tegen armoede te zorgen.

11.4

Het jaarlijkse EU-evenement tegen armoede en sociale uitsluiting moet worden aangevuld met een hoorzitting op nationaal niveau in samenwerking met overheidsinstanties, mensen die onder de armoedegrens leven, ngo's, organisaties van de sociale economie, de sociale partners en andere organisaties van het maatschappelijk middenveld. Doel is om samen de successen en de tekortkomingen op deze beleidsterreinen te onderzoeken en voorstellen voor hervormingen te doen. Dit moet tegelijkertijd met het opstellen van de nationale hervormingsprogramma's gebeuren.

11.5

Ook moeten alvast een permanent overleg en een consultatie over specifieke vraagstukken worden ingepland, zodat geïnteresseerde partijen van hun belangstelling blijk kunnen geven. In het kader van de op de belanghebbende partijen gerichte benadering moeten ook de sociale effecten van de jaarlijkse groeianalyse en de gemaakte vorderingen worden onderzocht.

11.6

De nationale hervormingsprogramma's en de vaststelling van nationale doelstellingen zijn essentieel voor de uitvoering van de Europa 2020-strategie en de beleidsstrategieën ter bestrijding van de armoede. Er dient voor gezorgd te worden dat de armoededoelstelling goed wordt omschreven, zodat ook groepen die met een armoederisico en meervoudige sociale uitsluiting te maken hebben, eronder vallen. Op die manier kunnen de strategieën en hervormingen goed op deze groepen worden afgestemd. De inbreng van en de samenwerking met organisaties van het maatschappelijk middenveld is hierbij van cruciaal belang: zij zien vaak in een vroeg stadium wie de nieuwe risicogroepen zijn of aan welke groeiende risico's sociaal uitgesloten groepen zijn blootgesteld.

Brussel, 12 juli 2012

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  Zie ook de Conclusies van de Voorjaarstoppen in 2011 en 2012.

(2)  "Hoe doeltreffend en legitiem is het Europees semester?" – een grotere rol voor het Europees Parlement, 2011.

(3)  http://www.coe.int/t/ngo/code_good_prac_en.asp


Top