Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010IP0265

    Beloning van bestuurders van beursgenoteerde bedrijven en bezoldigingsbeleid in de financiële dienstensector Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2010 over de beloning van bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en het beloningsbeleid in de sector van de financiële diensten (2010/2009(INI))

    PB C 351E van 2.12.2011, p. 56–61 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    2.12.2011   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    CE 351/56


    Woensdag 7 juli 2010
    Beloning van bestuurders van beursgenoteerde bedrijven en bezoldigingsbeleid in de financiële dienstensector

    P7_TA(2010)0265

    Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2010 over de beloning van bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en het beloningsbeleid in de sector van de financiële diensten (2010/2009(INI))

    2011/C 351 E/08

    Het Europees Parlement,

    gezien de aanbeveling van de Commissie van 30 april 2009 inzake het beloningsbeleid in de sector van de financiële diensten (C(2009)3159),

    gelet op de aanbeveling van de Commissie van 30 april 2009 ter aanvulling op de Aanbevelingen 2004/913/EG en 2005/162/EG met betrekking tot de regeling voor de beloning van bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen (C(2009)3177),

    gelet op het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG wat betreft de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille en voor hersecuritisaties, alsook het bedrijfseconomisch toezicht op het beloningsbeleid (COM(2009)0362),

    gezien de beginselen inzake een deugdelijk beloningsbeleid van het Forum voor financiële stabiliteit (FSB) van 2 april 2009 en de desbetreffende uitvoeringsnormen van 25 september 2009,

    gezien de overkoepelende beginselen voor het beloningsbeleid van het Comité van Europese bankentoezichthouders (CEBS) van 20 april 2009,

    gezien het verslag van het CEBS van 11 juni 2010 over de nationale toepassing van de overkoepelende beginselen van het CEBS voor het beloningsbeleid,

    gezien de beginselen voor het bedrijfseconomisch toezicht op beloningen en de standaardbeoordelingsmethode voor beloningen van het Bazels Comité voor het bankentoezicht van januari 2010,

    gezien het OESO-document van februari 2010 over corporate governance en de financiële crisis – conclusies en opkomende goede werkwijzen voor een betere toepassing van de beginselen,

    onder verwijzing naar zijn resolutie 18 mei 2010 inzake ethische kwesties in verband met het bedrijfsmanagement (1),

    gezien het groenboek van de Commissie van 2 juni 2010 over Corporate governance in financiële instellingen en het beloningsbeleid (COM(2010)0284),

    gezien het verslag van de Commissie van 2 juni 2010 over de toepassing door de lidstaten van de Europese Unie van Aanbeveling 2009/385/EG van de Commissie (aanbeveling van 2009 betreffende bestuurdersbeloningen) ter aanvulling van Aanbeveling 2004/913/EG en Aanbeveling 2005/162/EG wat betreft de regeling voor de beloning van bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen (COM(2010)0285),

    gezien het verslag van de Commissie van 2 juni 2010 over de toepassing door de EU-lidstaten van Aanbeveling 2009/384/EG van de Commissie over het beloningsbeleid in de financiële sector (aanbeveling van 2009 over het beloningsbeleid in de financiële sector) (COM(2010)0286),

    gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0208/2010),

    A.

    overwegende dat in de financiële sector en in sommige beursgenoteerde ondernemingen het beloningsbeleid ten aanzien van personeelscategorieën waarvan de beroepsactiviteiten concrete gevolgen hebben voor het risicoprofiel van de onderneming zodanig was dat daardoor transacties gericht op kortetermijnwinsten werden aangemoedigd, en dat met het oog daarop steeds riskantere bedrijfsmodellen werden ontwikkeld, ten koste van werknemers, spaarders en beleggers en ten koste van duurzame groei in het algemeen,

    B.

    overwegende dat in het groenboek van de Commissie over Corporate governance in financiële instellingen en het beloningsbeleid wordt benadrukt dat het ontbreken van effectieve controlemechanismen er in aanzienlijke mate toe heeft bijgedragen dat financiële instellingen buitensporige risico's zijn aangegaan, en dat bij de corporate governance rekening moet worden gehouden met de stabiliteit van het financiële stelsel, dat afhankelijk is van de handelingen van talrijke spelers,

    C.

    overwegende dat de inadequate beloningsstructuren van sommige financiële instellingen die het aangaan van buitensporige risico's en onvoorzichtig handelen in de hand werken, een element in de vermenigvuldiging van risico's geweest zijn die tot de huidige financiële, economische en sociale crisis geleid hebben en daarom voor beleidsmakers en wetgevers een belangrijk zorgpunt vormen,

    D.

    overwegende dat de financiële instellingen als onderdeel van hun sociale verantwoordelijkheid als onderneming, op een geïntegreerde manier rekening moeten houden met de samenleving waarin ze werkzaam zijn, en de belangen van alle betrokken partijen, zoals cliënten, aandeelhouders en personeel,

    E.

    overwegende dat er zowel wereldwijd als op Europees en nationaal niveau talrijke initiatieven zijn gelanceerd om de problematiek van de beloningspraktijken aan te pakken, en dat een wereldwijd gecoördineerde aanpak van wezenlijk belang is, niet alleen om een vlak speelveld te garanderen, maar ook om de wereldwijde competitiviteit van Europa te waarborgen en blijvende en eerlijke concurrentie tussen de verschillende markten te verdedigen,

    F.

    overwegende dat in de FSB-beginselen inzake een deugdelijk beloningsbeleid, die door de G20-leiders zijn goedgekeurd, vijf elementen voor deugdelijke beloningspraktijken worden genoemd, en dat het van belang is om gelijktijdige uitvoering van die beginselen te stimuleren,

    G.

    overwegende dat de overeengekomen beginselen en de reeds getroffen maatregelen met betrekking tot het beloningsbeleid voortdurend getoetst en eventueel aangepast moeten worden, om in heel Europa dezelfde voorwaarden te creëren en het mondiale concurrentievermogen van de Europese financiële sector te waarborgen,

    H.

    overwegende dat zowel diverse wetenschappelijke studies als de ervaring hebben uitgewezen dat niet-bindende aanbevelingen inzake beloningsbeleid slechts een beperkt effect hebben, hetgeen nog eens extra benadrukt dat er krachtigere instrumenten moeten worden gecreëerd om de eerbiediging van die beginselen te waarborgen,

    I.

    overwegende dat in het verslag van de Commissie wordt verklaard dat, ondanks het feit dat de crisis ingrijpende hervorming van het beloningsbeleid dringend noodzakelijk heeft gemaakt, slechts 16 lidstaten de Aanbeveling van de Commissie volledig of ten dele hebben uitgevoerd,

    Algemeen

    1.

    is ingenomen met de initiatieven van de Commissie en de FSB inzake het beloningsbeleid in de financiële sector en beursgenoteerde ondernemingen in het algemeen; is echter van mening dat de omvang van een financiële instelling, en dus ook het aandeel van haar werkzaamheden in de systeemrisico's, naar verhouding in acht moeten worden genomen wanneer de financiële instellingen bijkomende regelgeving in zaken als bezoldigingspolitiek en kapitaalvereisten opgelegd krijgen;

    2.

    neemt kennis van de voorstellen in het verslag over de richtlijnen inzake kapitaalvereisten, dat pleit voor bindende beginselen voor het beloningsbeleid in de financiële sector;

    Effectieve governance van de beloning

    3.

    benadrukt dat de toezichthoudende autoriteiten moeten bepalen of een financiële instelling of beursgenoteerde onderneming een remuneratiecommissie moet hebben. wijst erop dat hun besluit aan de omvang, interne organisatie, en de aard, draagwijdte en complexiteit van de werkzaamheden van de onderneming moet beantwoorden; meent dat, als de toezichthoudende autoriteiten het geboden achten, het beloningsbeleid moet worden bepaald door de remuneratiecommissie, die onafhankelijk moet zijn en verantwoording verschuldigd moet zijn aan aandeelhouders en toezichthouders en nauw moet samenwerken met het risicocomité van de onderneming bij het beoordelen van stimuli die door het beloningssysteem worden gecreëerd;

    4.

    benadrukt dat een remuneratiecommissie inhoudelijke inzage in contracten moet hebben, en dat de contracten die de commissie ter inzage voorgelegd worden, zodanig opgesteld moeten zijn dat grove nalatigheid met inhoudingen op de bezoldiging gesanctioneerd kan worden. Van grote nalatigheid is met name sprake wanneer de „due diligence” niet in acht is genomen, in welk geval de remuneratiecommissie ervoor moet zorgen dat de inhouding niet alleen een symbolisch karakter draagt, maar de geleden schade wezenlijk helpt vergoeden. Daarnaast moeten de financiële instellingen aangemoedigd worden om gebruik te maken van malusregelingen, zodat prestatiegebonden beloningen teruggevorderd worden als de resultaten zwak blijken;

    5.

    is van mening dat de voorzitter en de stemgerechtigde leden van de remuneratiecommissie leden van het leidinggevend orgaan moeten zijn, die in de betrokken financiële instelling of beursgenoteerde onderneming geen uitvoerende functie bekleden; is van mening dat bestuurders en bestuursleden moeten vermijden dat zij tegelijkertijd ook zitting hebben in het bestuur van andere ondernemingen, indien dat tot belangenconflicten zou kunnen leiden;

    6.

    is van mening dat de aandeelhouders indien mogelijk gelegenheid moeten krijgen om mee te werken aan de totstandbrenging van een duurzaam beloningsbeleid en daarom de kans moeten krijgen om zich uit te spreken over het beloningsbeleid via een niet-bindende stemming over het beloningsrapport op de algemene vergadering van de onderneming;

    7.

    benadrukt dat de beloning van leden van het leidinggevend orgaan die geen uitvoerende functie bekleden, alleen uit een vaste betaling moet bestaan en geen prestatiegerelateerde of op aandelen gebaseerde betalingen moet omvatten;

    8.

    wijst er met klem op dat leden die bij de risicocontrole betrokken zijn, onafhankelijk moeten zijn van de bedrijfsonderdelen die zij controleren, voldoende gezag moeten hebben en een beloning moeten ontvangen die losstaat van de prestaties van die bedrijfsonderdelen;

    Effectieve afstemming van de beloning op het nemen van verantwoord risico

    9.

    benadrukt dat de beloning aan alle soorten risico's moet beantwoorden, parallel met de uitkomst die ze te zien geven en afgestemd op de evaluatietermijn van bestaande en potentiële risico's die de algemene resultaten en stabiliteit van de onderneming beïnvloeden;

    10.

    wijst erop dat bestuurders zich in de leiding van beursgenoteerde ondernemingen niet door persoonlijke financiële belangen moeten laten leiden; meent dat persoonlijk financieel belang samen met variabele bezoldiging in veel gevallen in strijd met de belangen op lange termijn van de onderneming is, en dus ook met die van haar werknemers en aandeelhouders;

    11.

    meent dat vergoedingsregelingen in verhouding tot de omvang, interne organisatie en complexiteit van de financiële instellingen moeten staan en de verscheidenheid van de verschillende financiële sectoren moeten weerspiegelen, zoals bankwezen, verzekeringswezen en vermogensbeheer;

    12.

    benadrukt dat afspraken inzake operationeel risicomanagement tussen het hoger management, risiconemers en degenen die controletaken verrichten daarom aan de gedetailleerde en indringende doorlichting door de toezichthouder moeten worden onderworpen; meent dat dergelijke procedures ook voor personeelsleden moeten gelden die door hun totale beloning, inclusief pensioenvoorzieningen, in dezelfde personeelscategorie vallen;

    13.

    is van oordeel dat de omvang van de variabele beloningscomponenten van vooraf vastgelegde en meetbare prestatiecriteria moet uitgaan, die de levensvatbaarheid van de onderneming op lange termijn moeten begunstigen;

    14.

    benadrukt dat voor prestatiegebonden bezoldigingen de omvang van de bonuspool moet afhangen van de resultaten en de kapitaalbasis van de onderneming in haar geheel, terwijl de prestatiegebonden bezoldiging van de afzonderlijke werknemer van een gecombineerde evaluatie van zijn eigen prestaties, die van zijn bedrijfsonderdeel en de algemene resultaten van de onderneming moet uitgaan;

    15.

    is van oordeel dat een koppeling van het persoonlijk financieel belang van bestuurders aan het variabele deel van hun beloning veelal in strijd is met de langetermijnbelangen van een onderneming; verlangt dat het beloningsbeleid voor bestuurders en voor andere medewerkers die verantwoordelijk zijn voor risicovolle besluiten strookt met een evenwichtig en functioneel risicobeheer en verlangt dat een passend evenwicht wordt gevonden tussen vaste en variabele beloningscomponenten; dringt ten zeerste aan op een algemene invoering van instrumenten waarmee de variabele beloningscomponenten van werknemerscategorieën wier prestaties verantwoordelijk zijn voor een verslechtering van de resultaten van hun onderneming, beperkt of zelfs afgeschaft kunnen worden;

    16.

    is van mening dat niet alleen kwantitatieve maatstaven maar ook kwaliteitsgerelateerde prestatiecriteria en menselijk oordeel in aanmerking moeten worden genomen bij de vaststelling van het niveau van de variabele beloning;

    17.

    is van oordeel dat beloningsregelingen niet mogen voorzien in gegarandeerde bonussen;

    18.

    is niet alleen om ethische redenen, maar ook uit oogpunt van sociale gerechtigheid en van een duurzame economie van mening dat het verschil tussen de hoogste en de laagste lonen binnen een bedrijf redelijk moet zijn;

    19.

    benadrukt dat de ondernemingen een interne procedure moeten vastleggen die door de toezichthouder goedgekeurd is om geschillen te behandelen die tussen hun risicomanagement en hun operationele eenheden kunnen ontstaan;

    20.

    wijst met klem op de noodzaak deze beginselen uit te breiden tot de beloningen van alle werknemers waarvan de beroepsactiviteiten concrete gevolgen hebben voor het risicoprofiel van de onderneming waarvoor zij werken, met inbegrip van hogere leidinggevende functies, risiconemers en personeelsleden die controle uitoefenen en personeelsleden die door hun totale bezoldiging, inclusief pensioenvoorzieningen, in dezelfde categorie vallen;

    21.

    wijst er met nadruk op dat aansprakelijkheidsverzekeringen voor bestuurders en leidinggevend personeel, die tot doel hebben bestuurders van ondernemingen, hogere functies en personeelsleden in verantwoordelijke posities tegen vorderingen als gevolg van risicovolle of onzorgvuldige beslissingen en handelwijzen in de uitoefening van hun beroepsbezigheden te beschermen, niet met duurzame risicobeheersing op beloningsgebied te verenigen zijn;

    Evenwichtig gestructureerd beloningspakket

    22.

    wijst erop dat er een goed evenwicht moet zijn tussen vaste en variabele beloningscomponenten;

    23.

    meent dat variabele beloningscomponenten alleen zouden moeten worden uitbetaald als dat gezien de financiële situatie en de kapitaalbasis van de instelling verantwoord is en indien de langetermijnprestaties van de onderneming dat rechtvaardigen; vindt dat de bevoegde toezichthoudende autoriteiten ten aanzien van financiële instellingen het recht moeten hebben om het totaal bedrag van de variabele bezoldigingen te beperken om het eigen vermogen van de onderneming te verstevigen;

    24.

    benadrukt dat een aanzienlijk gedeelte van de variabele beloningscomponent over een voldoende lange periode moet worden uitgesteld; de omvang van het uitgestelde gedeelte en de lengte van de uitstelperiode moeten worden vastgesteld in overeenstemming met de bedrijfscyclus, de aard van de activiteiten, de risico's daarvan, en de activiteiten van het desbetreffende personeelslid. beloningscomponenten die krachtens uitstelregelingen verschuldigd zijn moeten niet eerder een verkregen recht worden dan beloningscomponenten op een prorata basis; ten minste 40 % van de variabele beloningscomponent moet worden uitgesteld; in geval van een variabel gedeelte van de beloning waarvan het bedrag bijzonder hoog ligt, moet de uitbetaling van minstens 60 % van het bedrag worden uitgesteld en moet de uitstelperiode tenminste vijf jaar bedragen;

    25.

    is van oordeel dat een belangrijk deel, d.w.z. meer dan de helft, van de variabele beloning niet in geld zou moeten worden uitbetaald maar in vormen als achtergestelde schuld, voorwaardelijk kapitaal, aandelen of aandelengerelateerde instrumenten, in zoverre deze instrumenten stimuli creëren die sporen met de waardecreatie op de lange termijn en de tijdshorizonten van het risico;

    26.

    meent dat het beloningsbeleid betrekking moet hebben op de volledige bezoldiging, met inbegrip van pensioenen en salarissen, om „bonusarbitrage” te verhinderen; meent verder dat „pensioenbonussen” niet in geld maar in andere vorm toegekend moeten worden, zoals achtergestelde schuld, voorwaardelijk kapitaal, aandelen of aandeelgebonden instrumenten, om als stimulansen op lange termijn te kunnen dienen;

    27.

    stelt voor dat voor vertrekpremies („ouden parachutes”) die bestuurders bij vroegtijdige beëindiging van de arbeidsverhouding ontvangen, een plafond van ten hoogste twee maal de jaarlijkse vaste beloningscomponent wordt vastgesteld en dat er geen vertrekpremies meer mogen worden uitgekeerd bij wanprestaties of vrijwillig vertrek;

    28.

    dringt erop aan bij de vaststelling van het beloningsbeleid te zorgen voor een gelijke behandeling van mannen en vrouwen;

    29.

    benadrukt nogmaals dat alle vormen van discriminatie in ondernemingen moeten worden bestraft, met name bij de vaststelling van het beloningsbeleid, de loopbaanontwikkeling en de werving van bestuurders;

    Effectief bedrijfstoezicht en rol van de aandeelhouders

    30.

    is van mening dat ondernemingen tijdig duidelijke en alomvattende informatie moeten verstrekken over hun beloningscultuur en dat toezichthoudende autoriteiten toegang moeten hebben tot alle informatie die zij nodig hebben om te beoordelen of de toepasselijke beginselen worden nageleefd;

    31.

    verlangt van overheidsbedrijven, net als van andere ondernemingen, volledige transparantie ten aanzien van het door hen gehanteerde belonings- en bonusbeleid;

    32.

    dringt tevens aan op openbaarmaking van de details van bedrijfsregelingen, ook bij overheidsbedrijven, voor pensioenen en aanvullende pensioenen;

    33.

    dringt er bij de Commissie op aan haar aanbevelingen van 30 april 2009 over de beloningsstructuur en de afstemming op risico's, in overeenstemming met de beginselen die zijn opgesteld door de Raad voor financiële stabiliteit en die door de G20 in september 2009 zijn bekrachtigd, te verscherpen;

    34.

    verzoekt de Commissie strikte en bindende beginselen inzake het beloningsbeleid in de financiële sector vast te stellen, die op de voorstellen voor het bankwezen van het verslag over de richtlijn kapitaalvereisten voortbouwen, alsook een op openbaarheid steunend stelsel in te voeren in het kader waarvan beursgenoteerde ondernemingen die deze beginselen niet naleven dat moeten rechtvaardigen;

    35.

    dringt er bij de toezichthouders in de financiële sector op aan de in januari 2010 door het Basels comité voor het banktoezicht voorgestelde beginselen en standaardbeoordelingsmethode voor beloningen toe te passen;

    36.

    verlangt dat de Commissie en de lidstaten een gemeenschappelijke internationale structuur bevorderen voor de openbaarmaking van het aantal personen met een inkomen van meer dan 1 miljoen EUR, met vermelding van de voornaamste elementen betreffende salaris, bonus, langetermijnbeloning en pensioenbijdragen;

    37.

    vraagt de Commissie om de rol van zowel interne als externe auditors in aanmerking te nemen als een deel van een alomvattend effectief bedrijfstoezicht;

    38.

    vraagt de Commissie om na te gaan of de rol van bestuurders zonder uitvoerende functie niet uitgebreid kan worden, onder meer door ervoor te zorgen dat de ondernemingen die bestuurders permanente opleiding en onafhankelijke bezoldigingspakketten aanbieden die hun onafhankelijke rol weerspiegelen, en de toezichthoudende organen bevoegdheid geven om gemachtigde personen te spreken;

    39.

    verzoekt de Commissie om in haar wetgevingsvoorstellen de rol van de toezichthoudende autoriteiten in het beloningsbeleid te verduidelijken;

    40.

    benadrukt dat variabele beloning niet mag worden uitbetaald via instrumenten of methoden die het ontduiken van loonbelasting over deze beloning in de hand werken;

    41.

    wenst de waarborg te krijgen, als de bezoldiging gereglementeerd wordt, dat dat niet ten nadele van de grondrechten gebeurt die door de verdragen gewaarborgd worden, meer in het bijzonder het recht van de sociale partners om volgens de nationale wetten en gebruiken collectieve overeenkomsten af te sluiten en uit te voeren;

    42.

    verzoekt de Commissie om een Europees raamwerk voor crisisbeheersing op te zetten om een nieuwe financiële crisis te voorkomen, en daarbij de initiatieven van internationale instanties als de G20 en het IMF in aanmerking te nemen;

    43.

    dringt er bij de Commissie op aan de lidstaten aan te sporen om beursgenoteerde bedrijven en bedrijven in de financiële dienstverlening te wijzen op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, hun beschadigde imago en de noodzaak om een voorbeeldrol te spelen in een welvarende internationale samenleving;

    44.

    is van oordeel dat handhaving van activiteiten of filialen in niet-meewerkende landen in strijd is met de langetermijnbelangen van ondernemingen in het algemeen en verlangt dat een Europese strategie ter bestrijding van belastingparadijzen wordt ontwikkeld, om op die manier uitvoering te geven aan de verklaringen van de G20 in Londen en Pittsburgh;

    *

    * *

    45.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regelgevende instanties van de EU en de lidstaten.


    (1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0165.


    Top