Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010AP0272

    Europese Bankautoriteit ***I Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europese Bankautoriteit (COM(2009)0501 – C7-0169/2009 – 2009/0142(COD))

    PB C 351E van 2.12.2011, p. 337–391 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    2.12.2011   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    CE 351/337


    Woensdag 7 juli 2010
    Europese Bankautoriteit ***I

    P7_TA(2010)0272

    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europese Bankautoriteit (COM(2009)0501 – C7-0169/2009 – 2009/0142(COD))

    2011/C 351 E/38

    (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

    Dit voorstel werd op 7 juli 2010 als volgt gewijzigd (1):

    AMENDEMENTEN VAN HET PARLEMENT (2)

    op het voorstel van de Commissie voor een

    VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    tot oprichting van een Europese Toezichthoudende Autoriteit (Europese Bankautoriteit)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 114,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (3),

    Gezien het advies van het Comité van de Regio's (4),

    Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (5),

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (6),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    De financiële crisis in 2007/2008 heeft grote tekortkomingen in het financiële toezicht aan het licht gebracht, zowel wat het toezicht op individuele instellingen als wat het toezicht op het financiële stelsel als geheel betreft. Nationale toezichtmodellen zijn dan ook niet meer berekend op de financiële globalisering en de geïntegreerde en vervlochten Europese financiële markten waarop tal van financiële instellingen over de grenzen heen actief zijn. De crisis heeft tekortkomingen op het gebied van samenwerking, coördinatie, consistente toepassing van het Unierecht en vertrouwen tussen nationale toezichthouders aan het licht gebracht.

    (1 bis)

    Geruime tijd voor de financiële crisis riep het Europees Parlement er al met regelmaat toe op om nog beter te zorgen voor een echt gelijk speelveld voor alle actoren op Unieniveau. Tegelijkertijd liet het niet na te wijzen op aanzienlijke omissies in het Unietoezicht op de steeds sterker geïntegreerde financiële markten (in zijn resoluties van 13 april 2000 over de mededeling van de Commissie – Tenuitvoerlegging van het kader voor financiële markten: een actieplan (7), van 21 november 2002 over de regels inzake bedrijfseconomisch toezicht in de Europese Unie (8), van 11 juli 2007 over het beleid op het gebied van financiële diensten (2005-2010) – Witboek (9), van 23 september 2008 met aanbevelingen aan de Commissie inzake hedgefondsen en private equity (10), van 9 oktober 2008 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de Lamfalussy follow-up: de toekomstige toezichtstructuur (11), van 22 april 2009 over het gewijzigde voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (12) en van 23 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over ratingbureaus (13)).

    (2)

    De conclusie van een door de Commissie besteld en op 25 februari 2009 verschenen verslag van een deskundigengroep op hoog niveau onder voorzitterschap van J. de Larosière ( verslag-de Larosière) luidde dat het toezichtkader moest worden versterkt om het risico en de ernst van toekomstige financiële crises te verminderen. In het verslag zijn hervormingen van de toezichtstructuur voor de financiële sector in de Unie aanbevolen. Die groep van deskundigen heeft tevens geconcludeerd dat een Europees Systeem van Financiële Toezichthouders, bestaande uit drie Europese toezichthoudende autoriteiten, één voor de banksector, één voor de effectensector en één voor de sector verzekeringen en bedrijfspensioenen, en een Europees Comité voor systeemrisico's dienden te worden gecreëerd. De aanbevelingen in het verslag hadden betrekking op het minimale wijzigingsniveau dat de deskundigen noodzakelijk achtten om te voorkomen dat een dergelijke crisis zich in de toekomst opnieuw voordoet.

    (3)

    ▐ In haar mededeling van 4 maart 2009„Op weg naar Europees herstel” stelde de Commissie voor met ontwerpwetgeving te komen tot instelling van een Europees Systeem van Financiële Toezichthouders en een Europees Comité voor systeemrisico’s (ECSR), en in haar mededeling van 27 mei 2009„Europees financieel toezicht” verstrekte zij nadere bijzonderheden over de mogelijke architectuur van een dergelijk nieuw toezichtkader, maar nam daarin niet alle aanbevelingen over die in het verslag-de Larosière waren gedaan .

    (4)

    De Europese Raad heeft in zijn conclusies van 19 juni 2009 aanbevolen om een Europees Systeem van Financiële Toezichthouders, bestaande uit drie nieuwe Europese toezichthoudende autoriteiten, in te stellen. Het systeem moet gericht zijn op het verbeteren van de kwaliteit en consistentie van het nationale toezicht, het versterken van de controle op grensoverschrijdende groepen en het opstellen van één Europees wetboek dat op alle financiële instellingen op de interne markt van toepassing is. De Europese Raad heeft beklemtoond dat de Europese toezichthoudende autoriteiten tevens toezichthoudende bevoegdheden voor ratingbureaus moeten bezitten, heeft de Commissie uitgenodigd concrete voorstellen op te stellen over de wijze waarop het Europees Systeem van Financiële Toezichthouders een sterke rol kan spelen in crisissituaties en heeft bovendien benadrukt dat besluiten van de Europese toezichthoudende autoriteiten geen afbreuk mogen doen aan de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten.

    (4 bis)

    In het rapport dat het Internationaal Monetair Fonds (IMF) op 16 april 2010 op verzoek van de G20 van Pittsburgh heeft uitgebracht onder de titel „A Fair and Substantial Contribution by the Financial Sector” staat onder meer dat „de directe fiscale kosten die te wijten zijn aan de nalatigheden van de financiële sector binnen de perken moeten worden gehouden en moeten worden gefinancierd door middel van een financiële stabiliteitsbijdrage (FSC), die moet zijn gekoppeld aan een deugdelijk en effectief liquidatiemechanisme. Mits zij goed zijn gedefinieerd, kunnen dergelijke liquidatiemechanismen helpen voorkomen dat regeringen in de toekomst nog worden gedwongen instellingen die te belangrijk, te groot of te onderling verweven zijn om failliet te kunnen gaan te redden”.

    (4 ter)

    In de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 met als titel „Europa 2020” staat voorts dat het een cruciale prioriteit voor de korte termijn is „in de toekomst mogelijke financiële crises beter te kunnen voorkomen en zo nodig te beheersen en dat daarbij ook moet worden gekeken naar passende bijdragen vanuit de financiële sector, rekening houdend met de specifieke verantwoordelijkheid van die sector in de huidige crisis”.

    (4 quater)

    De Europese Raad heeft op 25 maart 2010 duidelijk verklaard dat „er vooral vooruitgang moet worden geboekt op terreinen zoals … systeemrelevante instellingen, de financiering van crisisbeheersingsinstrumenten, …”.

    (4 quinquies)

    Ook verklaarde de Europese Raad op 17 juni 2010 dat „de lidstaten een stelsel voor fiscale heffingen op financiële instellingen zouden moeten invoeren om een eerlijke lastenverdeling te waarborgen en het indammen van systeemrisico's te stimuleren. Dergelijke heffingen zouden deel moeten uitmaken van een geloofwaardig afwikkelingskader”.

    (5)

    De financiële en economische crisis heeft reële en serieuze risico's voor de stabiliteit van het financiële stelsel en de werking van de interne markt teweeggebracht. Het herstellen en in stand houden van een stabiel en betrouwbaar financieel stelsel is een absoluut noodzakelijke voorwaarde om het vertrouwen in en de samenhang van de interne markt te bewaren en aldus betere voorwaarden te scheppen voor de instelling van een volledig geïntegreerde en goed functionerende interne markt voor financiële diensten. Bovendien bieden diepere en sterker geïntegreerde financiële markten meer mogelijkheden voor financiering en risicospreiding, waardoor zij ertoe bijdragen dat economieën beter in staat zijn om schokken op te vangen.

    (6)

    De Unie heeft de grenzen bereikt van hetgeen haalbaar is met de huidige status van de comités van Europese toezichthouders ▐. Het is op termijn onhoudbaar dat in de Unie een situatie blijft bestaan waarin geen mechanisme voorhanden is om ervoor te zorgen dat nationale toezichthouders tot de best mogelijke toezichtbeslissingen komen met betrekking tot grensoverschrijdende instellingen, waarin onvoldoende samenwerking en informatie-uitwisseling tussen nationale toezichthoudende autoriteiten plaatsvindt, waarin een gezamenlijk optreden van nationale autoriteiten ingewikkelde regelingen vereist omdat met een lappendeken van regelgevings- en toezichteisen rekening moet worden gehouden, waarin nationale oplossingen veelal de enige haalbare optie zijn om op Europese problemen te reageren en waarin uiteenlopende interpretaties van dezelfde wettekst bestaan. Met de oprichting van het Europees Systeem voor Financieel Toezicht (ESFT) wordt beoogd deze tekortkomingen te verhelpen en te komen tot een systeem dat aansluit bij de doelstelling om in de Unie een stabiele interne markt voor financiële diensten tot stand te brengen en dat de nationale toezichthouders verenigt in een sterk Unienetwerk .

    (7)

    Het ESFT moet een geïntegreerd netwerk zijn van nationale en op Unieniveau toezichthoudende autoriteiten, waarbij het dagelijkse toezicht op financiële instellingen op nationaal niveau blijft. Een Europese Toezichthoudende Autoriteit (de Autoriteit) moet een leidende rol spelen in de colleges van toezichthouders die toezicht houden op grensoverschrijdende financiële instellingen, en voor die colleges moeten duidelijke toezichtnormen worden vastgesteld. De Autoriteit dient, wanneer de desbetreffende nationale instantie aan haar bevoegdheden heeft verzaakt, speciale aandacht te schenken aan financiële instellingen die een systeemrisico kunnen opleveren, aangezien hun faillissement een bedreiging kan vormen voor de stabiliteit van het financiële systeem van de Unie . Tevens moet een grotere harmonisatie en de coherente toepassing van de regels voor de financiële instellingen en markten in de gehele Unie worden bereikt. Naast de Autoriteit moet ook een Europese Toezichthoudende Autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en een Europese Toezichthoudende Autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) worden opgericht, alsook een Europese Toezichthoudende Autoriteit (Gemengd Comité). Het ECSR moet deel uitmaken van het ESFT.

    (8)

    De Europese Toezichthoudende Autoriteit moet het Comité van Europese bankentoezichthouders, opgericht bij Besluit 2009/78/EG van de Commissie (14), het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen, opgericht bij Besluit 2009/79/EG van de Commissie (15), en het Comité van Europese effectenregelgevers, opgericht bij Besluit 2009/77/EG van de Commissie (16) vervangen en alle taken en bevoegdheden van deze comités overnemen, inclusief, voor zover van toepassing, de voortzetting van lopende werkzaamheden en projecten . Het werkterrein van elke Autoriteit moet duidelijk worden afgebakend. Wanneer institutionele redenen en de in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) toegewezen verantwoordelijkheden dit vereisen, moet de Commissie eveneens deel uitmaken van het netwerk van toezichthoudende activiteiten.

    (9)

    De ▐ Autoriteit ▐ dient ▐ te handelen met het oog op het verbeteren van de werking van de interne markt, in het bijzonder door een hoog, effectief en consistent niveau van regelgeving en toezicht te verzekeren, rekening houdend met de verschillende belangen van alle lidstaten en de diverse aard van financiële instellingen . De Autoriteit moet collectieve waarden zoals de stabiliteit van het financiële stelsel, de solvabiliteit en liquiditeit van financiële instellingen, de transparantie van markten en financiële producten en de bescherming van depositohouders en beleggers garanderen. De Autoriteit moet ook toezichtsarbitrage voorkomen en zorgen voor billijke concurrentieverhoudingen en een betere coördinatie van het internationaal toezicht en ▐ de internationale toezichthoudende coördinatie versterken, ten voordele van de economie in het algemeen, daaronder begrepen de financiële instellingen en andere stakeholders, consumenten en werknemers. Tot haar taken behoort ook het bevorderen van toezichtconvergentie en het verstrekken van adviezen aan de instellingen van de Unie op het gebied van het bankwezen, betalingsverkeer, regelgeving en toezicht inzake elektronisch geld en daarmee verband houdende kwesties op het gebied van ondernemingsbestuur, auditing en financiële verslaglegging. Ook moet de Autoriteit worden belast met een algemene toezichtverantwoordelijkheid voor bestaande en nieuwe financiële producten en soorten financiële transacties.

    (9 bis)

    De Autoriteit houdt naar behoren rekening met de gevolgen van haar activiteiten voor de mededinging en de innovatie op de interne markt, het concurrentievermogen van de Unie in mondiaal perspectief, financiële inclusie en de nieuwe Uniestrategie voor banen en groei.

    (9 ter)

    Om haar doelstellingen te kunnen verwezenlijken, dient de Autoriteit rechtspersoonlijkheid en administratieve en financiële autonomie te bezitten. De Autoriteit moet „over de nodige bevoegdheden beschikken met betrekking tot de naleving van de wetgeving, met name ten aanzien van systeem- en grensoverschrijdende risico's” (Bazels Comité voor het bankentoezicht).

    (9 quater)

    Systeemrisico is door internationale autoriteiten (het IMF, de Raad voor financiële stabiliteit (FSB) en de Bank voor internationale betalingen (BIS) gedefinieerd als "het risico op verstoring van de financiële dienstverlening dat i) veroorzaakt wordt door een verzwakking van het gehele financiële stelsel of van delen daarvan en ii) mogelijk ernstige gevolgen heeft voor de reële economie. Alle soorten financiële intermediairs, markten en infrastructuur zijn tot op zekere hoogte potentieel systeemrelevant.

    (9 quinquies)

    Grensoverschrijdend risico omvat, aldus die instellingen, alle risico's als gevolg van economische onevenwichtigheden of financiële tekortkomingen in de gehele Unie of delen daarvan, die significante consequenties kunnen hebben voor de transacties tussen marktdeelnemers in twee of meer lidstaten, voor de werking van de interne markt of voor de openbare financiën van de Unie of een of meer van haar lidstaten.

    (10)

    Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn arrest van 2 mei 2006 in zaak C-217/04 (Verenigd Koninkrijk/Europees Parlement en Raad) geoordeeld dat „uit de bewoordingen van artikel 95 EG [nu artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie] niet kan worden afgeleid dat de door de communautaire wetgever op basis van deze bepaling vastgestelde maatregelen zich, wat de adressaat ervan betreft, tot de lidstaten moeten beperken. Naar het oordeel van deze wetgever kan de oprichting van een communautair orgaan namelijk nodig zijn om bij te dragen aan de verwezenlijking van een harmonisatieproces in situaties waarin, ter eenvormige uitvoering en toepassing van op deze bepaling gebaseerde handelingen, de vaststelling van niet-bindende begeleidende en ondersteunende maatregelen gepast lijkt”. Het doel en de taken van de Autoriteit – bijstaan van de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten bij de consistente interpretatie en toepassing van de Unieregels en bijdragen tot de financiële stabiliteit die nodig is voor financiële integratie – knopen nauw aan bij de doelstellingen van het acquis van de Unie betreffende de interne markt voor financiële diensten. De Autoriteit moet bijgevolg op basis van artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden opgericht.

    (11)

    De taken van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van de wijze van samenwerking met elkaar en met de Commissie, worden bij de volgende wetsbesluiten vastgesteld: Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (17), Richtlijn 2006/49/EC van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (18) en Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (19).

    (12)

    Tot de bestaande Uniewetgeving die het door deze verordening bestreken gebied regelt, behoren eveneens Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat (20) , Verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler (21), Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld (22) en relevante gedeelten van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (23), ▐ Richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten (24) en Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt (25) .

    (13)

    Het is wenselijk dat de Autoriteit een consistente aanpak op het gebied van depositogaranties bevordert om te verzekeren dat aan iedereen dezelfde eisen worden gesteld en de depositohouders over geheel de Unie billijk worden behandeld. Aangezien depositogarantiestelsels in een lidstaat aan controle en niet aan prudentieel toezicht onderworpen zijn, is het passend dat de Autoriteit op grond van deze verordening haar bevoegdheden ten aanzien van het depositogarantiestelsel zelf en de betrokken onderneming moet kunnen uitoefenen. De rol van de Autoriteit moet worden geëvalueerd zodra er een Europees depositogarantiefonds is opgericht.

    (14)

    Er dient een effectief instrument te worden ingevoerd om geharmoniseerde technische regelgevingsnormen op het gebied van financiële diensten in te stellen om, mede door de invoering één enkel wetboek, te zorgen voor een vlak speelveld en adequate bescherming van verzekeringnemers, andere begunstigden en consumenten in de Unie . Het is efficiënt en passend om de Autoriteit, als orgaan met hooggespecialiseerde expertise, op bij het Unierecht vastgestelde gebieden te belasten met de uitwerking van voorstellen voor technische regelgevingsnormen die geen beleidskeuzen inhouden. De Commissie moet deze voorstellen voor technische regelgevings- en uitvoeringsnormen bevestigen overeenkomstig artikel 290 VWEU, om er bindende rechtskracht aan te geven.

    (15)

    Ontwerpen van technische regelgevingsnormen moeten slechts in zeer beperkte en uitzonderlijke gevallen kunnen worden gewijzigd, vooropgesteld dat de Autoriteit degene is die in nauw contact staat met en inzicht heeft in het dagelijkse werk van financiële markten. Zij zijn aan wijziging onderworpen indien zij bijvoorbeeld onverenigbaar zijn met het Unierecht, het evenredigheidsbeginsel niet respecteren of indruisen tegen de fundamentele beginselen van de interne markt voor financiële diensten zoals weergegeven in het acquis van de Uniewetgeving inzake financiële diensten. De Commissie mag de inhoud van de door de Autoriteit opgestelde technische normen niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de Autoriteit. Om een vlot en snel vaststellingsproces voor deze normen te verzekeren, moet de Commissie voor haar bevestigingsbesluit aan een termijn onderworpen worden.

    (15 bis)

    De Commissie moet tevens de bevoegdheid krijgen juridisch bindende Uniehandelingen te implementeren overeenkomstig artikel 291 VWEU. Bij technische regelgevings- en uitvoeringsnormen moet rekening worden gehouden met het evenredigheidsbeginsel, hetgeen betekent dat de in die normen neergelegde voorschriften in verhouding moeten staan tot de aard, de omvang en de complexiteit van de aan de verrichtingen van de betrokken financiële instellingen verbonden risico's.

    (16)

    Op niet door technische regelgevingsnormen geregelde gebieden moet de Autoriteit bevoegd zijn om ▐ richtsnoeren te geven en aanbevelingen te doen betreffende de toepassing van de Uniewetgeving . Om transparantie te verzekeren en naleving door de nationale toezichthoudende autoriteiten van die richtsnoeren en aanbevelingen te verbeteren, moeten nationale autoriteiten, als zij zich niet aan die richtsnoeren en aanbevelingen houden, de redenen openbaar maken om volledige transparantie ten opzichte van de marktdeelnemers te waarborgen.

    (17)

    Het verzekeren van de juiste en volledige toepassing van het Unierecht is een basisvoorwaarde voor de integriteit, transparantie, efficiëntie en ordelijke werking van de financiële markten, de stabiliteit van het financieel systeem en voor neutrale concurrentievoorwaarden voor de financiële instellingen in de Unie . Bijgevolg moet een mechanisme worden ingesteld waarbij de Autoriteit gevallen van niet-naleving of onjuiste ▐ toepassing aanpakt die een inbreuk vormen op het Unierecht . Dit mechanisme moet van toepassing zijn op gebieden waar de Uniewetgeving duidelijke en onvoorwaardelijke verplichtingen vaststelt.

    (18)

    Om een evenredige reactie op gevallen van onjuiste of ontoereikende toepassing van Unierecht mogelijk te maken, moet een drietrapsmechanisme van toepassing zijn. Op een eerste niveau moet de Autoriteit gemachtigd zijn gevallen waarin nationale autoriteiten in hun toezichtpraktijk verplichtingen van Unierecht op onjuiste of ontoereikende wijze zouden hebben toegepast, te onderzoeken en te besluiten met een aanbeveling. Indien een bevoegde nationale autoriteit geen gevolg geeft aan de aanbeveling, moet de Commissie gemachtigd zijn om, rekening houdend met de aanbeveling van de Autoriteit, een formeel advies uit te brengen waarin zij de bevoegde autoriteit opdraagt de nodige actie te ondernemen om ervoor te zorgen dat het Unierecht wordt nageleefd.

    (19)

    Indien de nationale autoriteit de aanbeveling binnen een door de Autoriteit vastgestelde termijn niet naleeft, moet de Autoriteit , teneinde de naleving van het Unierecht te verzekeren, tot de nationale toezichthoudende autoriteit onverwijld een besluit kunnen richten dat directe juridische gevolgen creëert waarop men zich voor nationale rechtbanken en autoriteiten kan beroepen en dat gehandhaafd kan worden op grond van artikel 258 VWEU .

    (20)

    Om te voorzien in uitzonderlijke situaties waarin maatregelen van de betrokken bevoegde autoriteit uitblijven, moet de Autoriteit in laatste instantie gemachtigd zijn besluiten te nemen die tot individuele financiële instellingen worden gericht. Deze bevoegdheid moet zich beperken tot uitzonderlijke omstandigheden waarin een bevoegde autoriteit het tot haar gerichte formele advies niet naleeft en waarin het Unierecht krachtens bestaande of toekomstige EU-verordeningen op de financiële instellingen rechtstreeks van toepassing is. Het Europees Parlement en de Raad zien in dit verband uit naar de implementatie van het programma van de Commissie voor 2010, met name voor wat betreft het voorstel voor herziening van de richtlijn inzake kapitaalvereisten.

    (21)

    Ernstige bedreigingen van de ordelijke werking en integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het financieel systeem in de Unie vereisen een snelle en gezamenlijke reactie op Unieniveau . De Autoriteit moet bijgevolg de nationale toezichthoudende autoriteiten kunnen verplichten tot het nemen van bepaalde maatregelen om een noodsituatie te verhelpen. Gezien de delicate aard van deze kwestie moet de bevoegdheid om te bepalen of er sprake is van een noodsituatie, berusten bij de Commissie, op haar eigen initiatief of op verzoek van het Europees Parlement, de Raad, het ECSR of de Autoriteit. Indien het Europees Parlement, de Raad, het ECSR of de Europese Toezichthoudende Autoriteit (ETA) het waarschijnlijk achten dat er een noodsituatie zal ontstaan, dienen zij contact op te nemen met de Commissie. In dit proces is eerbiediging van de vertrouwelijkheid van het grootste belang. Wanneer de Commissie bepaalt dat er sprake is van een noodsituatie, moet zij het Europees Parlement en de Raad daarvan naar behoren in kennis stellen.

    (22)

    Om een efficiënt en effectief toezicht en een evenwichtige afweging van de standpunten van de bevoegde autoriteiten in de verschillende lidstaten te verzekeren, moet de Autoriteit in staat zijn om meningsverschillen tussen die bevoegde autoriteiten, daaronder begrepen binnen de colleges van toezichthouders, met bindend effect te schikken. Er dient voorzien te worden in een verzoeningsfase, tijdens welke de bevoegde autoriteiten tot overeenstemming kunnen komen. Wanneer die overeenstemming niet wordt bereikt, moet de Autoriteit de betrokken bevoegde autoriteiten opdragen specifieke maatregelen te nemen of van het nemen van maatregelen af te zien teneinde de zaak te schikken en naleving van het Unierecht te waarborgen, met bindend gevolg voor de betrokken bevoegde autoriteiten. Indien de relevante Uniewetgeving de bevoegde autoriteiten van de lidstaten discretionaire bevoegdheden verleent, mogen de door de ETA genomen besluiten geen beletsel vormen voor de uitoefening conform het Unierecht van die discretionaire bevoegdheden. Wanneer maatregelen van de betrokken nationale toezichthoudende autoriteiten uitblijven, moet de Autoriteit gemachtigd zijn in laatste instantie rechtstreeks tot financiële instellingen gerichte besluiten te nemen op gebieden van het Unierecht die rechtstreeks op hen van toepassing zijn.

    (22 bis)

    De crisis heeft aangetoond dat samenwerking tussen nationale autoriteiten wier jurisdictie ophoudt bij de nationale grenzen duidelijk niet kan volstaan om toezicht te houden op financiële instellingen die grensoverschrijdend opereren.

    (22 ter)

    Voorts vormen „de huidige regelingen, een combinatie van recht van vestiging en dienstverlening, toezicht van het gastland en louter nationale depositogaranties, geen gezonde basis voor de toekomstige regulering en controle van Europese grensoverschrijdende retailbanken” (rapport-Turner).

    (22 quater)

    In het rapport-Turner wordt geconcludeerd dat „gezondere regelingen ofwel meer nationale bevoegdheden vergen, wat een minder open interne markt zou betekenen, ofwel een hogere mate van Europese integratie”. De „nationale” oplossing houdt in dat het gastland lokale vestigingen het recht zou kunnen weigeren om op zijn grondgebied te opereren, dat het buitenlandse instellingen zou kunnen dwingen om uitsluitend via dochterondernemingen en niet via vestigingen op te treden, en dat het toezicht houdt op het kapitaal en de liquiditeit van op zijn grondgebied opererende banken, hetgeen zou neerkomen op meer protectionisme. De „Europese” oplossing vereist een sterkere rol van de Autoriteit in het college van toezichthouders en versterking van het toezicht op financiële instellingen die een systeemrisico inhouden.

    (23)

    De colleges van toezichthouders spelen een belangrijke rol in het efficiënte, effectieve en consistente toezicht op financiële instellingen die grensoverschrijdend opereren. De Autoriteit moet een leidende rol spelen en het recht hebben in alle opzichten aan de colleges van toezichthouders deel te nemen om de werking van en het informatie-uitwisselingsproces in de colleges te stroomlijnen en in de colleges convergentie en consistentie in de toepassing van het Unierecht te bevorderen. In het verslag-de Larosière wordt gesteld dat „concurrentieverstoring en regelgevingsarbitrage als gevolg van verschillen in toezichtcultuur moeten worden voorkomen, omdat zij de financiële stabiliteit kunnen ondermijnen, onder meer doordat daarmee het verplaatsen van financiële activiteiten naar landen met minder streng toezicht in de hand wordt gewerkt. Het toezichtsysteem moet als eerlijk en evenwichtig worden ervaren.”

    (23 bis)

    De Autoriteit en de nationale toezichthouders moeten het toezicht op financiële instellingen die voldoen aan de systeemrisicocriteria opvoeren, aangezien het faillissement van die instellingen een bedreiging kan vormen voor de stabiliteit van het financiële systeem van de Unie en de reële economie kan schaden.

    (23 ter)

    Bij de definitie van systeemrisico moet rekening worden gehouden met internationale normen, zoals die met name zijn vastgesteld door de FSB, het IMF, de International Association for Insurance Supervisors en de G20. Onderlinge verbondenheid, substitueerbaarheid en timing zijn de meest courante criteria om systeemrisico’s te identificeren.

    (23 quater)

    Er dient een kader te worden vastgesteld voor instellingen die in problemen verkeren om ze te stabiliseren of te liquideren aangezien „duidelijk is aangetoond dat de risico's van een bankcrisis voor regeringen en samenlevingen als geheel zeer groot zijn omdat ze de financiële stabiliteit en de reële economie kunnen ondermijnen” (verslag-de Larosière). De Commissie dient passende voorstellen te doen voor de vaststelling van een nieuw kader voor het beheer van financiële crises. Tot de essentiële componenten van crisismanagement behoort de vaststelling van een gemeenschappelijk pakket van regels en liquidatievehikels (voor de uitvoering en financiering van oplossingen voor crisissituaties met grote grensoverschrijdende en/of met elkaar verbonden instellingen).

    (23 quinquies)

    Om de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van grensoverschrijdende financiële instellingen te garanderen, de belangen van Europese depositohouders te beschermen en de kosten van een systeembrede financiële crisis voor de belastingbetalers te beperken, moet er een Europees Depositogarantiefonds worden opgericht. Een Uniefonds lijkt de meest doeltreffende manier om de belangen van depositohouders te beschermen en concurrentieverstoringen te voorkomen. Het is echter duidelijk dat een Uniebrede aanpak per definitie complexer is en dat sommige lidstaten reeds een aanvang hebben gemaakt met het ontwerpen van dergelijke stelsels of deze zelfs al toepassen. Alleen al daarom moet de Autoriteit zorgen voor harmonisatie van de belangrijkste aspecten van nationale stelsels. Ook moet zij ervoor kunnen zorgen dat de financiële instellingen aan slechts één regeling hoeven deel te nemen.

    (23 sexies)

    Het Europees Stabiliteitsfonds voor het bankwezen moet de op een ordentelijke liquidatie of gezondheidsherstel gerichte interventies bij financiële instellingen die in moeilijkheden verkeren financieren, wanneer die een bedreiging zouden kunnen vormen voor de financiële stabiliteit van de interne financiële markt van de Unie. Het Fonds moet worden gefinancierd met adequate bijdragen van de financiële instellingen. De bijdragen aan het Fonds moeten in de plaats komen van de bijdragen aan de gelijksoortige nationale fondsen.

    (24)

    De delegatie van taken en verantwoordelijkheden kan in verband met de werking van het netwerk van toezichthouders een nuttig instrument zijn om overlapping in toezichttaken te vermijden, samenwerking te bevorderen en aldus het toezichtproces te stroomlijnen alsmede de last die aan de financiële instellingen wordt opgelegd, te verminderen , met name wat financiële instellingen zonder Uniedimensie betreft. Deze verordening moet bijgevolg in een duidelijke rechtsgrondslag voor een dergelijke delegatie voorzien. Delegatie van taken betekent dat taken door een andere toezichthoudende autoriteit dan de verantwoordelijke autoriteit worden uitgevoerd, terwijl de verantwoordelijkheid voor de toezichtbesluiten bij de delegerende autoriteit blijft. Door delegatie van verantwoordelijkheden moet een nationale toezichthoudende autoriteit, de gedelegeerde, over een bepaalde toezichtaangelegenheid in haar naam in plaats van de Autoriteit of van een andere nationale toezichthoudende autoriteit kunnen beslissen. Voor delegaties moet het principe gelden dat toezichthoudende bevoegdheid wordt toegewezen aan een toezichthouder die in de juiste positie verkeert om in de betrokken aangelegenheid maatregelen te nemen. Een hertoewijzing van verantwoordelijkheden zou passend zijn, bijvoorbeeld om redenen van schaalvoordelen of toepassingsgebied, van coherentie bij groepstoezicht en van optimaal gebruik van bij de nationale toezichthoudende autoriteiten aanwezige expertise. De beginselen voor hertoewijzing van verantwoordelijkheden bij overeenkomst kunnen in desbetreffende Uniewetgeving nader worden vastgesteld. De Autoriteit dient delegatieovereenkomsten tussen nationale toezichthoudende autoriteiten op alle passende manieren te vergemakkelijken en te toetsen . De Autoriteit moet vooraf van voorgenomen delegatieovereenkomsten op de hoogte worden gebracht om in voorkomend geval een advies te kunnen formuleren. De publicatie van dergelijke overeenkomsten dient bij de Autoriteit te worden gecentraliseerd om ervoor te zorgen dat informatie over overeenkomsten tijdig, transparant en gemakkelijk toegankelijk voor alle betrokken partijen beschikbaar is. Ten slotte dient de Autoriteit beste praktijken met betrekking tot delegatie en delegatieovereenkomsten vast te stellen en te verspreiden.

    (25)

    De Autoriteit dient de toezichtconvergentie in geheel de Europese Unie actief te bevorderen met het doel een gemeenschappelijke toezichtcultuur tot stand te brengen.

    (26)

    Collegiale toetsingen zijn een efficiënt en effectief instrument om consistentie binnen het netwerk van financiële toezichthouders te bevorderen. De Autoriteit dient bijgevolg het methodologische kader voor dergelijke toetsingen te ontwikkelen en regelmatig dergelijke toetsingen te houden. Bij toetsingen dienen niet alleen convergentie van toezichthoudende praktijken, maar tevens de capaciteit van toezichthouders om kwalitatief hoogstaande toezichtresultaten te bereiken alsmede de onafhankelijkheid van de bevoegde autoriteiten centraal te staan. De resultaten van collegiale toetsingen dienen bekend te worden gemaakt en beste praktijken dienen geïdentificeerd en eveneens bekend gemaakt te worden.

    (27)

    De Autoriteit dient een gecoördineerde toezichtreactie van de Unie actief te bevorderen, in het bijzonder om de ordelijke werking en integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het financieel systeem in de Unie te waarborgen . De Autoriteit dient, naast haar bevoegdheden om in noodsituaties maatregelen te nemen, bijgevolg met een algemene coördinerende functie binnen het ESFT te worden belast. De doorstroming van alle relevante informatie tussen bevoegde autoriteiten moet centraal staan bij de maatregelen die de Autoriteit neemt.

    (28)

    Om de financiële stabiliteit te bewaren, dienen in een vroeg stadium over de grenzen en sectoren heen trends, potentiële risico’s en zwakke plekken die van het microprudentiële niveau afkomstig zijn, te worden aangewezen. De Autoriteit moet dergelijke ontwikkelingen op haar bevoegdheidsgebied volgen en beoordelen en, waar nodig, het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de andere Europese toezichthoudende autoriteiten en het ECSR regelmatig en in voorkomend geval ad hoc op de hoogte brengen. De Autoriteit moet eveneens stresstests in de hele Unie initiëren en coördineren om de veerkracht van financiële instellingen bij ongunstige marktontwikkelingen te beoordelen en ervoor te zorgen dat op nationaal niveau bij het houden van dergelijke tests een zo consistent mogelijke methode wordt gevolgd. Om zich naar behoren van haar taken te kwijten, moet de Autoriteit economische analyses verrichten van de markten en de gevolgen van potentiële marktontwikkelingen.

    (29)

    Gezien de mondialisering van de financiële diensten en het toegenomen belang van internationale normen, dient de Autoriteit de Unie te vertegenwoordigen in de dialoog en de samenwerking met toezichthouders in derde landen .

    (30)

    De Autoriteit dient op haar bevoegdheidsgebied als een onafhankelijk adviesorgaan van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie op te treden. De Autoriteit moet haar advies kunnen verstrekken over de prudentiële beoordeling van fusies en overnames op grond van Richtlijn 2006/48/EG.

    (31)

    Om haar verplichtingen doeltreffend te kunnen uitvoeren, moet de Autoriteit het recht hebben alle nodige informatie in verband met het prudentieel toezicht op te vragen. Om dubbele rapportageverplichtingen voor financiële instellingen te vermijden, moet die informatie normaal gesproken door de nationale toezichthoudende autoriteiten die het dichtst bij de financiële markten en instellingen staan, worden verstrekt en moet rekening worden gehouden met reeds beschikbare statistieken . In laatste instantie moet de Autoriteit evenwel op naar behoren gemotiveerd en met redenen omkleed verzoek bij een financiële instelling rechtstreeks informatie kunnen opvragen indien een nationale bevoegde autoriteit dergelijke informatie niet tijdig verstrekt of kan verstrekken. De autoriteiten van de lidstaten moeten verplicht worden de Autoriteit bij te staan bij de tenuitvoerlegging van rechtstreekse opvragingen. Overleg over gemeenschappelijke modellen voor verslaglegging is in dit verband van essentieel belang.

    (31 bis)

    De maatregelen met het oog op het verzamelen van informatie mogen geen afbreuk doen aan het rechtskader van het Europees statistisch systeem (ESS) en het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB) op statistisch gebied. Deze verordening laat derhalve Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese Statistiek (26) en Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank (27) onverlet.

    (32)

    Nauwe samenwerking tussen de Autoriteit en het ECSR is van essentieel belang voor een volkomen doeltreffende werking van het ECSR en de follow-up van zijn waarschuwingen en aanbevelingen. De Autoriteit en het ECSR moeten alle relevante informatie met het Europees Comité voor systeemrisico’s met elkaar delen. Gegevens in verband met afzonderlijke ondernemingen mogen alleen op met redenen omkleed verzoek worden verstrekt. Bij ontvangst van waarschuwingen of aanbevelingen die het ECSR tot de Autoriteit of een nationale toezichthoudende autoriteit richt, moet de Autoriteit hieraan waar nodig een follow-up geven.

    (33)

    De Autoriteit moet ▐ over regelgevingsnormen , richtsnoeren en aanbevelingen met belanghebbende partijen overleggen en hen in redelijke mate de mogelijkheid bieden over voorgestelde maatregelen opmerkingen te maken. Alvorens regelgevingsnormen, richtsnoeren of aanbevelingen vast te stellen, dient de Autoriteit een effectbeoordeling te verrichten. Om redenen van efficiëntie moet hiertoe een Bankstakeholdersgroep worden opgericht die evenwichtig is samengesteld uit ▐ krediet- en beleggingsinstellingen uit de Unie (die de financiële instellingen en ondernemingen in al hun variaties qua omvang en bedrijfsmodel vertegenwoordigen, daaronder begrepen in voorkomend geval institutionele beleggers en andere financiële instellingen die zelf financiële diensten gebruiken), kmo's, vakbonden, academici, en consumenten en andere retailgebruikers van bankdiensten ▐. De Bankstakeholdersgroep moet actief als schakel fungeren met andere door de Commissie of de Uniewetgeving ingestelde gebruikersgroepen op het gebied van financiële diensten.

    (33 bis)

    Organisaties zonder winstoogmerk verkeren in vergelijking met de goed gefinancierde en ingevoerde bedrijfsvertegenwoordigers in een marginale positie in de discussie over de toekomst van financiële diensten en het besluitvormingsproces daarover. Dit nadeel moet worden gecompenseerd door afdoende financiering van hun vertegenwoordigers in de Bankstakeholdersgroep.

    (34)

    De lidstaten hebben een centrale verantwoordelijkheid in het zorgen voor gecoördineerd crisismanagement en het bewaren van financiële stabiliteit in crisissituaties , in het bijzonder met betrekking tot de stabilisering en sanering van afzonderlijke noodlijdende financiële instellingen. Hun optreden dient nauw te worden gecoördineerd met het kader en de beginselen van de Economische en Monetaire Unie. Maatregelen door de Autoriteit in nood- of schikkingssituaties die de stabiliteit van een financiële instelling beïnvloeden, mogen geen afbreuk doen aan de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten. Er moet een mechanisme worden ingesteld waarbij de lidstaten zich op deze vrijwaringsclausule kunnen beroepen en in laatste instantie de zaak ter beslechting aan de Raad kunnen voorleggen. Het is passend op dit gebied de Raad een rol toe te wijzen gezien de bijzondere verantwoordelijkheden die de lidstaten in dat verband bezitten.

    (34 bis)

    Binnen drie jaar na de inwerkingtreding van een verordening waarbij een dergelijk mechanisme wordt ingesteld, moet de Commissie op basis van de opgedane ervaring voor de hele Unie duidelijke en deugdelijke richtsnoeren uitvaardigen over de omstandigheden waaronder de lidstaten zich op de vrijwaringsclausule kunnen beroepen. Wanneer een lidstaat zich op de vrijwaringsclausule wil beroepen, moet dat aan die richtsnoeren worden getoetst.

    (34 ter)

    Onverminderd de bijzondere verantwoordelijkheden van de lidstaten in crisissituaties moet een lidstaat die een beroep wil doen op de vrijwaringsclausule het Europees Parlement daarvan gelijktijdig met de Autoriteit, de Raad en Commissie in kennis stellen. Bovendien dient de lidstaat de redenen voor het inroepen van de vrijwaringsclausule op te geven. De Autoriteit dient in samenwerking met de Commissie de volgende stappen te bepalen.

    (35)

    De Autoriteit moet in haar besluitvormingsprocedures gebonden zijn aan de communautaire regels en algemene beginselen inzake behoorlijke procedure en transparantie. Het recht van de adressaten van de besluiten van de Autoriteit om te worden gehoord moet ten volle worden gerespecteerd. De besluiten van de Autoriteit vormen een integrerend deel van het Unierecht .

    (36)

    Een raad van toezichthouders, die bestaat uit de hoofden van de desbetreffende bevoegde autoriteit in elke lidstaat en voorgezeten wordt door de voorzitter van de Autoriteit, dient het voornaamste besluitvormingsorgaan van de Autoriteit te zijn. Vertegenwoordigers van de Commissie, het ECSR , de Europese Centrale Bank, de Europese Toezichthoudende Autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese Toezichthoudende Autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) dienen als waarnemer deel te nemen. De leden van de raad van toezichthouders dienen onafhankelijk en alleen in het belang van de Unie op te treden. Voor algemene besluiten, daaronder begrepen besluiten betreffende de vaststelling van technische regelgevingsnormen , richtsnoeren en aanbevelingen, alsmede begrotingsaangelegenheden, zou het passend zijn de regels inzake gekwalificeerde meerderheid toe te passen zoals vastgesteld in artikel 16 VWEU , terwijl voor alle andere besluiten eenvoudige meerderheid van de leden moet gelden. Zaken betreffende de schikking van meningsverschillen tussen nationale toezichthoudende autoriteiten moeten door een beperkt panel worden onderzocht.

    (36 bis)

    De raad van toezichthouders dient in de regel te besluiten met gewone meerderheid van stemmen, volgens het beginsel van het enkelvoudig persoonsgebonden stemrecht. Voor handelingen betreffende de vaststelling van technische normen, richtsnoeren en aanbevelingen, alsmede begrotingsaangelegenheden is het echter passend de regels inzake gekwalificeerde meerderheid toe te passen zoals vastgesteld in het Verdrag betreffende de Europese Unie, het VWEU en het aan deze Verdragen gehechte Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen. Zaken betreffende de schikking van meningsverschillen tussen nationale toezichthoudende autoriteiten moeten worden onderzocht door een beperkt, objectief panel, bestaande uit leden die geen vertegenwoordiger zijn van de bevoegde autoriteiten die bij het meningsverschil betrokken zijn en geen belang bij het conflict noch een directe band met de betrokken bevoegde autoriteiten hebben. De samenstelling van het panel moet op een passend evenwicht berusten. De besluiten van het panel moeten met gewone meerderheid van stemmen door de raad van toezichthouders worden goedgekeurd, waarbij elk lid één stem heeft. Wat de door de groepstoezichthouder genomen besluiten betreft, kan het door het panel voorgestelde besluit worden verworpen door een aantal leden die een blokkeringsminderheid van de stemmen vertegenwoordigen, in de zin van artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 3 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het VWEU gehechte Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen.

    (37)

    Een raad van bestuur, samengesteld uit de voorzitter van de Autoriteit, vertegenwoordigers van de nationale toezichthoudende autoriteiten en de Commissie moeten verzekeren dat de Autoriteit haar opdracht vervult en de haar opgedragen taken verricht. De raad van bestuur moet over de nodige bevoegdheden beschikken om onder meer het jaar- en meerjarenwerkprogramma voor te stellen, bepaalde budgettaire bevoegdheden uit te oefenen, het personeelsbeleidsplan van de Autoriteit vast te stellen, speciale bepalingen betreffende het recht van toegang tot documenten vast te stellen en het jaarverslag vast te stellen.

    (38)

    Een voltijdse voorzitter, die via een openbaar vergelijkend onderzoek , dat door de Commissie wordt beheerd en na afloop waarvan de Commissie een voordrachtlijst opstelt, door het Europees Parlement wordt geselecteerd, moet de Autoriteit vertegenwoordigen. Het management van de Autoriteit moet worden toevertrouwd aan een uitvoerend directeur, die het recht moet hebben zonder stemrecht aan de vergaderingen van de raad van toezichthouders en de raad van bestuur deel te nemen.

    (39)

    Om sectoroverschrijdende consistentie in de activiteiten van de Europese toezichthoudende autoriteiten te verzekeren, moeten deze autoriteiten nauw samenwerken via de Europese Toezichthoudende Autoriteit (Gemengd Comité) en in voorkomend geval gemeenschappelijke standpunten bereiken. Het Gemengd Comité ▐ dient de taken van de drie Europese toezichthoudende autoriteiten met betrekking tot financiële conglomeraten te coördineren . Waar dit relevant is, moeten besluiten die eveneens binnen het bevoegdheidsgebied van de Europese Toezichthoudende Autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) of de Europese Toezichthoudende Autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) liggen, parallel door de betrokken Europese toezichthoudende autoriteiten worden vastgesteld. Het Gemengd Comité moet voor een termijn van 12 maanden op basis van een rotatiesysteem worden voorgezeten door de voorzitters van de drie Europese toezichthoudende autoriteiten. De voorzitter van het Gemengd Comité moet ondervoorzitter zijn van het ECSR. Het Gemengd Comité moet een permanent secretariaat hebben dat bestaat uit gedetacheerd personeel van de drie Europese toezichthoudende autoriteiten, ten einde informele informatiedeling en de totstandbrenging van een gemeenschappelijke cultuur binnen de drie Europese toezichthoudende autoriteiten mogelijk te maken.

    (40)

    Het is nodig ervoor te zorgen dat de partijen waarop door de Autoriteit vastgestelde besluiten invloed hebben, de nodige rechtsmiddelen kunnen uitoefenen. Om doeltreffend de rechten van partijen te beschermen en om redenen van proceseconomie moeten, indien de Autoriteit over besluitvormingsbevoegdheden beschikt, partijen het recht hebben om beroep in te stellen bij een raad van beroep. Om redenen van efficiëntie en consistentie moet de raad van beroep een gemengd orgaan zijn van de drie Europese toezichthoudende autoriteiten, onafhankelijk van hun administratieve en regelgevende structuren. Tegen beslissingen van de raad van beroep moet bij het Gerecht van eerste aanleg en het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen beroep openstaan.

    (41)

    Om haar autonomie en onafhankelijkheid volledig te waarborgen, moet de Autoriteit de beschikking krijgen over een autonome begroting met inkomsten uit hoofdzakelijk verplichte bijdragen van de nationale toezichthoudende autoriteiten en uit de algemene begroting van de Europese Unie. Over de financiering van de Autoriteit door de Unie moet overeenstemming worden bereikt door de begrotingsautoriteit, zoals bepaald in punt 47 van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (28) (IIA). De begrotingsprocedure van de Unie moet van toepassing zijn ▐. De controle van de rekeningen moet worden verricht door de Rekenkamer. Op de algemene begroting moet de kwijtingsprocedure van toepassing zijn.

    (42)

    Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (29) moet op de Autoriteit van toepassing zijn. De Autoriteit dient eveneens toe te treden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (30).

    (43)

    Om openbare en transparante arbeidsvoorwaarden en gelijke behandeling van het personeel te verzekeren, dient het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (31) op het personeel van de Autoriteit van toepassing te zijn.

    (44)

    Het is van essentieel belang dat bedrijfsgeheimen en andere vertrouwelijke informatie worden beschermd. De aan de Autoriteit verstrekte en in het netwerk uitgewisselde informatie moet worden onderworpen aan strikte en doeltreffende vertrouwelijkheidsvoorschriften .

    (45)

    De bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens wordt geregeld bij Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (32) en bij Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (33), die geheel van toepassing zijn op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening.

    (46)

    Om de transparante werking van de Autoriteit te verzekeren, moet Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (34) op de Autoriteit van toepassing zijn.

    (47)

    Landen die geen lid zijn van de Europese Unie, moeten aan de werkzaamheden van de Autoriteit kunnen deelnemen op grond van door de Unie te sluiten passende overeenkomsten.

    (48)

    Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het verbeteren van de werking van de interne markt door een hoog, effectief en consistent niveau van prudentiële regelgeving en toezicht te verzekeren, het beschermen van depositohouders en beleggers, het beschermen van de integriteit, efficiëntie en ordelijke werking van de financiële markten, het bewaren van de stabiliteit van het financieel systeem en het versterken van de internationale toezichthoudende coördinatie, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Europese Unie , overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

    (49)

    ▐ De Autoriteit neemt alle huidige taken en bevoegdheden van het Comité van Europese bankentoezichthouders over . Besluit 2009/78/EG van de Commissie van 23 januari 2009 tot instelling van het Comité van Europese effectenregelgevers moet bijgevolg worden ingetrokken, en ▐ Besluit 716/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van een Gemeenschapsprogramma ter ondersteuning van specifieke activiteiten op het gebied van financiële diensten, financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen (35) moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    (50)

    Het is passend een termijn vast te stellen voor de toepassing van deze verordening om ervoor te zorgen dat de Autoriteit bij de aanvang van haar activiteiten voldoende is voorbereid en om een vlotte overgang van het Comité van Europese bankentoezichthouders te verzekeren,

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK I

    OPRICHTING EN RECHTSSTATUS

    Artikel 1

    Oprichting en werkterrein

    1.   Bij deze verordening wordt een Europese Toezichthoudende Autoriteit (Europese Bankautoriteit) („de Autoriteit”) opgericht.

    2.   De Autoriteit treedt op overeenkomstig de haar bij deze verordening toegekende bevoegdheden en binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2006/48/EG, Richtlijn 2006/49/EG, Richtlijn 2002/87/EG, Verordening (EG) nr. 1781/2006, Richtlijn 94/19/EG en van bepaalde onderdelen van Richtlijn 2005/60/EG, Richtlijn 2002/65/EG, Richtlijn 2007/64/EG en Richtlijn 2009/110/EG voor zover deze handelingen van toepassing zijn op kredietinstellingen en financiële instellingen alsook op de daarop toezicht houdende bevoegde autoriteiten, met inbegrip van alle op deze handelingen gebaseerde richtlijnen, verordeningen en besluiten/beschikkingen en alle andere wetgevingshandelingen van de Unie die taken aan de Autoriteit toekennen.

    2 bis.     De Autoriteit treedt ook op in het werkterrein van kredietinstellingen, financiële conglomeraten, beleggingsondernemingen, betalingsinstellingen en instellingen voor elektronisch geld, onder meer op het vlak van ondernemingsbestuur, auditing en financiële verslaglegging, om de effectieve en consistente toepassing van de in lid 2 genoemde wetgevingshandelingen te waarborgen.

    3.   De bepalingen van deze verordening doen geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Commissie, in het bijzonder op grond van artikel 258 VWEU , om de naleving van het Unierecht te verzekeren.

    4.   De doelstelling van de Autoriteit is de collectieve belangen te beschermen door bij te dragen tot de stabiliteit en doeltreffendheid van het financiële stelsel op de korte, middellange en lange termijn, in het belang van de economie, de burgers en het bedrijfsleven van de Unie. De Autoriteit draagt bij tot:

    i)

    de verbetering van de werking en het concurrentievermogen van de interne markt, daaronder begrepen met name een hoog , effectief en consistent niveau van regelgeving en toezicht,

    iii)

    de bescherming van de integriteit, transparantie, efficiëntie en ordelijke werking van de financiële markten,

    v)

    de versterking van de internationale toezichthoudende coördinatie,

    v bis)

    het voorkomen van regelgevingsarbitrage en bijdragen aan gelijke concurrentieverhoudingen,

    v ter)

    het waarborgen van behoorlijke regelgeving en toezicht met betrekking tot het opnemen van krediet en andere risico's,

    v quater)

    het bijdragen tot betere consumentenbescherming .

    Te dien einde draagt de Autoriteit bij tot het verzekeren van de consistente, efficiënte en effectieve toepassing van de in lid 2 genoemde wetgevingshandelingen van de Unie , het bevorderen van toezichthoudende convergentie, het verstrekken van adviezen aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en het verrichten van economische analyses van de markten om de verwezenlijking van de doelstelling van de Autoriteit te bevorderen.

    Bij de uitoefening van de taken die haar bij deze verordening worden toevertrouwd besteedt de Autoriteit bijzondere aandacht aan systeemrisico's die veroorzaakt worden door instellingen wier faillissement de werking van het financieel systeem of de reële economie kan aantasten.

    Bij de uitvoering van haar taken handelt de Autoriteit onafhankelijk en objectief in het uitsluitend belang van de Unie.

    Artikel 1 bis

    Het Europees Systeem voor Financieel Toezicht

    1.     De Autoriteit maakt deel uit van een Europees Systeem voor Financieel Toezicht (ESFT). Het hoofddoel van het ESFT is erop toe te zien dat de regels die van toepassing zijn op de financiële sector naar behoren worden uitgevoerd, de financiële stabiliteit te bewaren en te zorgen voor vertrouwen in het financiële stelsel als geheel, met voldoende bescherming voor gebruikers van financiële diensten.

    2.     Het ESFT bestaat uit de volgende instanties:

    a)

    het Europees Comité voor systeemrisico's (ECSR) voor de in Verordening(EG) nr. …/2010 (ECSR) en deze verordening omschreven taken;

    b)

    de Autoriteit;

    c)

    de Europese Toezichthoudende Autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), opgericht bij Verordening (EU) nr. …/2010 [EAEM];

    d)

    de Europese Toezichthoudende Autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), opgericht bij Verordening (EU) nr. …/2010 [EAVB];

    e)

    de Europese Toezichthoudende Autoriteit (Gemengd Comité) voor de uitvoering van de in de artikelen 40 t/m 43 omschreven taken (het „Gemengd Comité”);

    f)

    de autoriteiten in de lidstaten als bedoeld in artikel 2, lid 2 van Verordening (EU) nr. …/2010 (EAEM), Verordening (EU) nr. …/2010 (EAVB) en in deze verordening;

    g)

    de Commissie, voor de uitvoering van de in de artikelen 7 en 9 bedoelde taken.

    3.     De Autoriteit werkt regelmatig en nauw via het Gemengd Comité samen met het ECSR alsook met de EAVB en de EAEM en zorgt daarmee voor de intersectorale samenhang van de werkzaamheden en het bereiken van gemeenschappelijke standpunten op het gebied van het toezicht op financiële conglomeraten en andere intersectorale kwesties.

    4.     Krachtens het beginsel van loyale samenwerking van artikel 4, lid 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie werken de partijen bij het ESFT met vertrouwen en met het volste wederzijdse respect samen, met name om te zorgen voor een passende en betrouwbare onderlinge informatiestroom.

    5.     De toezichthoudende autoriteiten die deel uitmaken van het ESFT zijn gehouden overeenkomstig de in artikel 1, lid 2 bedoelde wetgevingshandelingen toezicht uit te oefenen op financiële instellingen die in de Europese Unie opereren.

    Artikel 1 ter

    Verantwoording aan het Europees Parlement

    De in artikel 1 bis, lid 2 bedoelde autoriteiten leggen verantwoording af aan het Europees Parlement.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    (1)   „financiële instellingen”: „kredietinstellingen” in de zin van artikel 4, lid 1 van Richtlijn 2006/48/EG, „beleggingsondernemingen” in de zin van artikel 3, lid 1, onder b) van Richtlijn 2006/49/EG en „financiële conglomeraten” in de zin van artikel 2, lid 14 van Richtlijn 2002/87/EG , met dien verstande dat, wat Richtlijn 2005/60/EG betreft, onder „financiële instellingen” uitsluitend wordt verstaan, de kredietinstellingen en financiële instellingen als gedefinieerd in artikel 3, leden 1 en 2 van die richtlijn.

    (2)   „bevoegde autoriteiten”:

    i)

    bevoegde autoriteiten in de zin van de Richtlijnen 2006/48/EG , 2006/49/EG en 2007/64/EG en als bedoeld in Richtlijn 2009/110/EG;

    ii)

    wat de Richtlijnen 2002/65/EG en 2005/60/EG betreft, de autoriteiten die de naleving van de voorschriften van deze richtlijnen door de kredietinstellingen en financiële instellingen moeten garanderen;

    iii)

    wat depositogarantiestelsels betreft, organen die depositogarantiestelsels beheren ingevolge Richtlijn 94/19/EG of, ingeval de activiteit van het depositogarantiestelsel door een particuliere onderneming wordt beheerd, de overheidsinstantie die ingevolge Richtlijn 94/19/EG toezicht houdt op deze stelsels .

    Artikel 3

    Rechtsstatus

    1.   De Autoriteit is een orgaan van de Unie met rechtspersoonlijkheid.

    2.   In elke lidstaat geniet de Autoriteit de ruimste handelingsbevoegdheid die op grond van het nationale recht aan rechtspersonen wordt toegekend. Het kan in het bijzonder roerende en onroerende zaken verwerven of vervreemden en kan in rechte optreden.

    3.   De Autoriteit wordt vertegenwoordigd door haar voorzitter.

    Artikel 4

    Samenstelling

    De Autoriteit bestaat uit:

    1)

    een raad van toezichthouders, die de in artikel 28 vastgestelde taken uitoefent;

    2)

    een raad van bestuur, die de in artikel 32 vastgestelde taken uitoefent;

    3)

    een voorzitter, die de in artikel 33 vastgestelde taken uitoefent;

    4)

    een uitvoerend directeur, die de in artikel 38 vastgestelde taken uitoefent;

    5)

    een raad van beroep, als bedoeld in artikel 44, die de in artikel 46 vastgestelde taken uitoefent.

    Artikel 5

    Hoofdkwartier en zetel

    De Autoriteit heeft haar hoofdkwartier in Frankfurt.

    Zij kan vertegenwoordigingen hebben in de belangrijkste financiële centra van de Europese Unie.

    HOOFDSTUK II

    TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN DE AUTORITEIT

    Artikel 6

    Taken en bevoegdheden van de Autoriteit

    1.   De Autoriteit heeft de volgende taken:

    a)

    bijdragen tot de invoering van kwalitatief hoogstaande gemeenschappelijke regelgevings- en toezichtnormen en -praktijken, met name door het verstrekken van adviezen aan de ▐ instellingen van de Unie en door het ontwikkelen van richtsnoeren, aanbevelingen en voorstellen voor technische regelgevings - en uitvoeringsnormen op basis van de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen ;

    b)

    bijdragen tot een consistente toepassing van de wetgevingshandelingen van de Unie , met name door tot een gemeenschappelijke toezichtpraktijk bij te dragen, de consistente, efficiënte en effectieve toepassing van de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen te verzekeren, regelgevingsarbitrage te voorkomen, bij meningsverschillen tussen de bevoegde autoriteiten te bemiddelen en een schikking te treffen, een doeltreffend en consistent toezicht op financiële instellingen en een coherente werking van de colleges van toezichthouders te waarborgen en maatregelen te nemen in onder meer noodsituaties;

    c)

    stimuleren en vergemakkelijken van de delegatie van taken en verantwoordelijkheden tussen de bevoegde autoriteiten;

    d)

    nauw samenwerken met het ECSR, met name door het ECSR de nodige informatie te verstrekken voor het uitvoeren van zijn taken en door een behoorlijke follow-up te geven aan de waarschuwingen en aanbevelingen van het ECSR;

    e)

    organiseren en verrichten van collegiale toetsingen van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van adviesverstrekking, met de bedoeling de consistentie in de toezichtresultaten te verhogen;

    f)

    volgen en beoordelen van marktontwikkelingen op haar bevoegdheidsgebied;

    f bis)

    verrichten van economische marktanalyses om aan te tonen dat de Autoriteit zich van haar taken heeft gekweten;

    f ter)

    bevorderen van de bescherming van depositohouders en beleggers;

    f quater)

    bijdragen tot het beheer van grensoverschrijdende instellingen die een systeemrisico als bedoeld in artikel 12 ter kunnen inhouden, daarbij het initiatief nemend tot en uitvoering gevend aan alle vroegtijdige interventies, liquiderings- of insolvabiliteitprocedures voor dergelijke instellingen via zijn Eenheid afwikkeling voor het bankwezen als bedoeld in artikel 12 quater;

    g)

    vervullen van alle andere specifieke taken die in deze verordening of in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen van de Unie zijn vastgesteld;

    g bis)

    toezicht uitoefenen op financiële instellingen die niet onder het toezicht vallen van bevoegde autoriteiten;

    g ter)

    bekendmaken en regelmatig bijwerken van informatie op haar website over haar activiteiten, teneinde gemakkelijk toegankelijke informatie voor het publiek te garanderen;

    g quater)

    overnemen, voor zover van toepassing, van de huidige, lopende taken van het Comité van Europese bankentoezichthouders (CEBT).

    2.   Om de in lid 1 vastgestelde taken uit te voeren, beschikt de Autoriteit over de in deze verordening vastgestelde bevoegdheden, met name de bevoegdheid om:

    a)

    voorstellen voor technische regelgevingsnormen te ontwikkelen in de in artikel 7 bedoelde specifieke gevallen;

    a bis)

    voorstellen voor technische uitvoeringsnormen te ontwikkelen, in de in artikel 7 sexies bedoelde specifieke gevallen;

    b)

    richtsnoeren en aanbevelingen te geven, als vastgesteld in artikel 8;

    c)

    aanbevelingen te geven, als bedoeld in artikel 9, lid 3;

    d)

    in de in de artikelen 10 en 11 genoemde specifieke gevallen individuele besluiten te nemen die gericht zijn tot bevoegde autoriteiten;

    e)

    individuele besluiten te nemen die gericht zijn tot financiële instellingen, in de in artikel 9, lid 6, artikel 10, lid 3, en artikel 11, lid 4, bedoelde specifieke gevallen;

    f)

    adviezen te verstrekken aan het Europees Parlement, de Raad of de Commissie als bepaald in artikel 19;

    f bis)

    overeenkomstig artikel 20 de nodige informatie over financiële instellingen te verzamelen;

    f ter)

    gemeenschappelijke methoden ter beoordeling van het effect van bepaalde productkenmerken en distributieprocessen op de financiële positie van instellingen en op de cliëntenbescherming te ontwikkelen;

    f quater)

    een gegevensbank op te zetten van geregistreerde financiële instellingen in haar ambtsgebied en, indien dat in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen is gespecificeerd, op centraal niveau;

    f quinquies)

    een technische regelgevingsnorm te ontwikkelen waarin wordt bepaald welke gegevens over transacties en financiële instellingen er minimaal aan de Autoriteit ter beschikking moeten worden gesteld, hoe de verzameling van die gegevens moet worden gecoördineerd en hoe bestaande nationale gegevensbestanden aan elkaar moeten worden gekoppeld om te waarborgen dat de Autoriteit altijd toegang kan hebben tot de vereiste relevante gegevens over transacties en marktdeelnemers.

    3.   De Autoriteit oefent over entiteiten met een Uniebrede reikwijdte of economische activiteiten met een Uniebrede reikwijdte alle exclusieve toezichtbevoegdheden uit die haar in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen toevertrouwd zijn.

    4.     Voor de uitoefening van haar exclusieve toezichtbevoegdheden overeenkomstig lid 3 beschikt de Autoriteit over passende onderzoeks- en handhavingbevoegdheden als bepaald in de desbetreffende wetgeving, alsmede over de mogelijkheid om vergoedingen aan te rekenen. De Autoriteit werkt nauw met de bevoegde autoriteiten samen en maakt gebruik van hun deskundigheid, faciliteiten en bevoegdheden om haar taken uit te voeren.

    Artikel 6 bis

    Taken in verband met consumentenbescherming en financiële activiteiten

    1.     Ten einde de bescherming van depositohouders en beleggers te bevorderen, neemt de Autoriteit het voortouw bij het bevorderen van transparantie, eenvoud en billijkheid op de markt voor financiële producten of diensten in de gehele interne markt, o.a. door:

    i)

    het verzamelen en analyseren van en het verslag uitbrengen over consumententrends,

    ii)

    het evalueren en coördineren van financiële kennis en educatieve initiatieven,

    iii)

    de ontwikkeling van opleidingsnormen voor de industrie,

    iv)

    bij te dragen aan de ontwikkeling van gemeenschappelijke openbaarmakingsregels, en

    v)

    in het bijzonder de toegankelijkheid, beschikbaarheid en de kosten te beoordelen van krediet voor huishoudens en ondernemingen, met name kmo's .

    2.     De Autoriteit oefent toezicht uit op nieuwe en bestaande financiële activiteiten en kan richtsnoeren vaststellen en aanbevelingen om de veiligheid en de gezondheid van markten te bevorderen, alsmede convergentie van de regelgevingspraktijk.

    3.     De Autoriteit kan tevens waarschuwingen geven wanneer een financiële activiteit een ernstige bedreiging vormt van de doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 1, lid 4.

    4.     De Autoriteit richt, als een integrerend onderdeel van de Autoriteit, een Commissie financiële innovatie op, waarin alle relevante bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten zitting hebben met het oog op een gecoördineerde benadering ten aanzien van de regelgeving voor en het toezicht op nieuwe of innoverende financiële activiteiten, en die advies uitbrengt aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

    5.     De Autoriteit kan bepaalde soorten financiële activiteiten tijdelijk verbieden of beperken als zij een bedreiging vormen voor het ordelijk functioneren en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het gehele financiële systeem van de Unie of een deel ervan in de gevallen die gespecificeerd zijn en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in de wetgevingshandelingen als bedoeld in artikel 1, lid 2 of, indien dit vereist is in het geval van een noodsituatie, overeenkomstig artikel 10 en de daarin bepaalde voorwaarden.

    De Autoriteit evalueert dit besluit met regelmatige tussenpozen.

    De Autoriteit kan ook beoordelen of het nodig is bepaalde soorten financiële activiteiten te verbieden of te beperken en, wanneer die noodzaak bestaat, de Commissie daarvan in kennis stellen om de vaststelling van een verbod of beperking te vergemakkelijken.

    Artikel 7

    Technische regelgevingsnormen

    1.    Het Europees Parlement en de Raad kunnen overeenkomstig artikel 290 VWEU bevoegdheden delegeren aan de Commissie voor de vaststelling van technische normen ten einde consistente harmonisatie te waarborgen op de gebieden die met name in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen zijn vastgesteld. De regelgevingsnormen zijn van technische aard, houden geen strategische beslissingen in en vallen inhoudelijk onder de wetgevingshandelingen waarop zij gebaseerd zijn. De Autoriteit stelt voorstellen voor regelgevingsnormen op en legt die ter bevestiging voor aan de Commissie. Wanneer de Autoriteit binnen de in artikel 1, lid 2 bedoelde wetgevingshandelingen gestelde tijdslimieten geen voorstel voorlegt aan de Commissie, kan de Commissie zelf een technische regelgevingsnorm vaststellen.

    2.    Alvorens voorstellen voor technische regelgevingsnormen aan de Commissie voor te leggen, houdt de Autoriteit publieksraadplegingen daarover en analyseert zij de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in een evenredige verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van de technische regelgevingsnorm in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak. Ook wint de Autoriteit het standpunt of advies in van de in artikel 22 bedoelde Bankstakeholdersgroep.

    3.     Wanneer de Commissie een voorstel voor een technische regelgevingsnorm van de Autoriteit ontvangt, doet zij dat onmiddellijk aan het Europees Parlement en de Raad toekomen.

    4.     Binnen drie maanden na ontvangst van een voorstel voor een technische regelgevingsnorm besluit de Commissie of zij dat voorstel bevestigt. De technische regelgevingsnorm wordt vastgesteld bij verordening of besluit. Indien de Commissie de norm niet wil vaststellen, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan in kennis, met opgave van redenen.

    Artikel 7 bis

    Niet-bevestiging of wijziging van voorstellen voor technische regelgevingsnormen

    1.     Indien de Commissie voornemens is de voorstellen voor technische regelgevingsnormen niet, slechts gedeeltelijk of in gewijzigde vorm te bevestigen, zendt zij de ontwerpnormen terug naar de Autoriteit en stelt zij gemotiveerde wijzigingen voor.

    2.     De Autoriteit kan het voorstel voor een technische regelgevingsnorm binnen zes weken wijzigen op basis van de door de Commissie voorgestelde wijzigingen en het voorstel opnieuw ter bevestiging voorleggen aan de Commissie. De Autoriteit stelt het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in kennis van haar besluit.

    3.     Wanneer de Autoriteit het niet eens is met het besluit van de Commissie om haar oorspronkelijke voorstel te verwerpen of te wijzigen, kunnen het Europees Parlement of de Raad de verantwoordelijke commissaris, samen met de voorzitter van de Autoriteit, binnen een termijn van een maand oproepen voor een ad hoc-vergadering van de bevoegde commissie van het Europees Parlement om hun meningsverschillen voor te leggen en toe te lichten.

    Artikel 7 ter

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.     De bevoegdheid om de in artikel 7 bedoelde regelgevingsnormen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vier jaar te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk zes maanden voor het einde van de periode van vier jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt automatisch met dezelfde periode verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad de bevoegdheid intrekt overeenkomstig artikel 7 quater.

    2.     Zodra de Commissie een regelgevingsnorm heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

    3.     In het in artikel 35, lid 2, bedoelde verslag stelt de voorzitter van de Autoriteit het Europees Parlement en de Raad in kennis van de regelgevingsnormen die zijn vastgesteld en waaraan de bevoegde autoriteiten niet hebben voldaan.

    Artikel 7 quater

    Bezwaar tegen regelgevingsnormen

    1.     Wanneer de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt op de gebieden die specifiek in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen zijn vastgesteld, zijn de volgende bepalingen van toepassing:

    a)

    het Europees Parlement of de Raad kunnen binnen drie maanden na de datum van kennisgeving van de door de Commissie vastgestelde regelgevingsnorm tegen de gedelegeerde handeling bezwaar aantekenen. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met nogmaals drie maanden verlengd;

    b)

    indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie heeft meegedeeld voornemens te zijn geen bezwaar aan te tekenen, wordt de gedelegeerde handeling vóór het verstrijken van die termijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij in werking. Indien noch het Europees Parlement noch de Raad bij het verstrijken van deze periode bezwaar heeft aangetekend tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie;

    c)

    indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar aantekent tegen een gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. Overeenkomstig artikel 296 VWEU geeft de instelling die bezwaar aantekent aan om welke redenen zij dat doet.

    2.     Wanneer de Commissie een regelgevingsnorm vaststelt die identiek is aan het door de Autoriteit ingediende voorstel voor een regelgevingsnorm, zijn lid 1, letters a), b) en c) van toepassing, met dien verstande dat de termijn waarover het Europees Parlement en de Raad beschikken om bezwaar aan te tekenen een maand bedraagt te rekenen vanaf het verstrijken van de in artikel 7, lid 4 bedoelde termijn van drie maanden. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met een maand verlengd.

    3.     Zodra het voorstel hun door de Commissie is toegezonden, kunnen het Europees Parlement en de Raad een voortijdige en voorwaardelijke verklaring afgeven dat zij geen bezwaar maken, welke verklaring van kracht wordt zodra de Commissie de technische regelgevingsnorm vaststelt zonder wijzigingen te hebben aangebracht in het voorstel.

    4.     Indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar aantekent tegen een regelgevingsnorm, treedt deze niet in werking. Overeenkomstig artikel 296 VWEU geeft de instelling die tegen de technische regelgevingsnorm bezwaar aantekent aan om welke redenen zij dat doet.

    Artikel 7 quinquies

    Intrekking van de bevoegdheidsdelegatie

    1.     De in artikel 7 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.

    2.     Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie.

    3.     De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, beijvert zich om de andere instelling en de Commissie hiervan binnen een redelijke termijn voordat een definitief besluit wordt genomen, op de hoogte te stellen en geeft daarbij aan welke bevoegdheden in verband met technische regelgevingsnormen mogelijk worden ingetrokken.

    Artikel 7 sexies

    Technische uitvoeringsnormen

    1.     Wanneer het Europees Parlement en de Raad de Commissie overeenkomstig artikel 291 VWEU bevoegdheden verlenen tot het vaststellen van technische uitvoeringsnormen in gevallen waarin eenvormige voorwaarden nodig zijn om juridisch bindende handelingen van de Unie te implementeren op de gebieden die specifiek in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen zijn vastgesteld, zijn de volgende bepalingen van toepassing

    a)

    wanneer de Autoriteit overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen voorstellen voor technische uitvoeringsnormen opstelt die aan de Commissie zullen worden voorgelegd, zijn die normen technisch, omvatten zij geen beleidskeuzes en zijn zij beperkt tot het vaststellen van de toepassingsvoorwaarden voor juridisch bindende handelingen van de Unie;

    b)

    wanneer de Autoriteit binnen de in artikel 1, lid 2 bedoelde wetgevingshandelingen gestelde tijdslimieten of binnen de termijn die vermeld is in een verzoek dat de Commissie overeenkomstig artikel 19 tot de Autoriteit richt, geen voorstel voorlegt aan de Commissie, kan de Commissie zelf een technische uitvoeringsnorm vaststellen door middel van een uitvoeringshandeling.

    2.     Alvorens technische uitvoeringsnormen aan de Commissie voor te leggen, houdt de Autoriteit publieksraadplegingen daarover en analyseert zij de mogelijke kosten en baten daarvan, tenzij dergelijke raadplegingen en analyses niet in een evenredige verhouding staan tot het toepassingsgebied en het effect van de technische uitvoeringsnorm in kwestie of tot de specifieke urgentie van de zaak.

    Ook wint de Autoriteit het standpunt of advies in van de in artikel 22 bedoelde Bankstakeholdersgroep.

    3.     De Autoriteit legt haar voorstel voor technische uitvoeringsnorm overeenkomstig artikel 291 VWEU ter bevestiging aan de Commissie voor, en gelijktijdig ook aan het Europees Parlement en de Raad.

    4.     Binnen drie maanden na ontvangst van een voorstel voor een technische uitvoeringsnorm besluit de Commissie of zij dat voorstel bevestigt. De Commissie kan die termijn met één maand verlengen. De Commissie kan een voorstel voor een technische uitvoeringsnorm slechts gedeeltelijk of in gewijzigde vorm bevestigen indien het belang van de Unie dit vereist.

    In alle gevallen waarin de Commissie technische uitvoeringsnormen vaststelt die afwijken van het door de Autoriteit ingediende voorstel. stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan in kennis

    5.     De normen worden door de Commissie bij verordening of besluit vastgesteld en worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

    Artikel 8

    Richtsnoeren en aanbevelingen

    1.    Met het oog op het invoeren van consistente, efficiënte en effectieve toezichtpraktijken binnen het ESFT en het verzekeren van de gemeenschappelijke, uniforme en consistente toepassing van de Uniewetgeving geeft de Autoriteit tot bevoegde autoriteiten of financiële instellingen gerichte richtsnoeren en aanbevelingen.

    1 bis.     In voorkomend geval houdt de Autoriteit openbare raadplegingen over richtsnoeren en aanbevelingen en analyseert zij de potentiële kosten en baten daarvan. Ook wint de Autoriteit in voorkomend geval het standpunt of advies in van de in artikel 22 bedoelde Bankstakeholdersgroep. Die raadplegingen, analyses, opinies en adviezen staan in verhouding tot reikwijdte, aard en effect van het richtsnoer of de aanbeveling.

    2.    De bevoegde autoriteiten en financiële instellingen spannen zich tot het uiterste in om aan die richtsnoeren en aanbevelingen te voldoen. Binnen twee maanden nadat een richtsnoer of aanbeveling is gegeven, bevestigt elke bevoegde autoriteit of zij voornemens is dat richtsnoer of die aanbeveling op te volgen. Wanneer een bevoegde autoriteit niet voornemens is daaraan te voldoen, stelt zij de Autoriteit daarvan in kennis, met opgave van redenen. De Autoriteit maakt deze redenen bekend.

    Wanneer een bevoegde autoriteit een richtsnoer of aanbeveling niet opvolgt, maakt de Autoriteit dit bekend .

    De Autoriteit kan per geval besluiten of zij de redenen bekend maakt die een bevoegde autoriteit aanvoert om niet te voldoen aan een richtsnoer of aanbeveling. De bevoegde autoriteit ontvangt vooraf een kennisgeving van deze bekendmaking.

    Wanneer zulks in dat richtsnoer of die aanbeveling is voorgeschreven, brengen de financiële instellingen jaarlijks op duidelijke en gedetailleerde wijze verslag uit indien zij zich aan dat richtsnoer of die aanbeveling houden.

    2 bis.     In het in artikel 28, lid 4 bis bedoelde verslag stelt de Autoriteit het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in kennis van de gegeven richtsnoeren en aanbevelingen en vermeldt zij welke bevoegde nationale autoriteit daaraan niet heeft voldaan, alsook hoe de Autoriteit ervoor denkt te zorgen dat de bevoegde autoriteiten in de toekomst haar aanbevelingen en richtsnoeren zullen opvolgen.

    Artikel 9

    Inbreuk op het Unierecht

    1.   Ingeval een bevoegde autoriteit de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen , waaronder begrepen de overeenkomstig artikel 7 en 7 sexies vastgestelde technische regelgevings- en uitvoeringsnormen , niet ▐ heeft toegepast of heeft toegepast op een wijze die in strijd is met het Unierecht , met name door niet te verzekeren dat een financiële instelling de in die wetgevingshandelingen vastgestelde eisen vervult, treedt de Autoriteit op overeenkomstig de in de leden 2, 3 en 6 van dit artikel genoemde bevoegdheden.

    2.   Op verzoek van een of meer bevoegde autoriteiten, het Europees Parlement, de Raad , de Commissie, of de Bankstakeholdersgroep of op eigen initiatief en na de betrokken bevoegde autoriteit op de hoogte te hebben gebracht, kan de Autoriteit de aangevoerde inbreuk op of niet-toepassing van het Unierecht onderzoeken.

    2 bis.    Onverminderd de in artikel 20 vastgestelde bevoegdheden verstrekt de bevoegde autoriteit aan de Autoriteit onverwijld alle informatie die de Autoriteit nodig acht voor haar onderzoek.

    3.   De Autoriteit kan, uiterlijk binnen twee maanden na de aanvang van haar onderzoek, tot de betrokken bevoegde autoriteit een aanbeveling richten waarin wordt uiteengezet welke maatregelen nodig zijn om aan het Unierecht te voldoen.

    3 bis.    De bevoegde autoriteit brengt de Autoriteit binnen tien werkdagen na ontvangst van de aanbeveling op de hoogte van de stappen die zij heeft gedaan of voornemens is te doen om de inachtneming van het Unierecht te verzekeren.

    4.   Ingeval de bevoegde autoriteit binnen één maand na ontvangst van de aanbeveling van de Autoriteit niet aan het Unierecht heeft voldaan, kan de Commissie, na door de Autoriteit op de hoogte te zijn gebracht of op eigen initiatief, een formeel advies uitbrengen op grond waarvan de bevoegde autoriteit de maatregelen dient te nemen die nodig zijn om het communautair recht na te leven. De Commissie houdt in haar formeel advies rekening met de aanbeveling van de Autoriteit.

    De Commissie brengt een dergelijk formeel advies uit uiterlijk drie maanden na het geven van de aanbeveling. De Commissie kan die termijn met één maand verlengen.

    De Autoriteit en de bevoegde autoriteiten verstrekken de Commissie alle nodige informatie.

    5.   Binnen tien werkdagen na ontvangst van het in lid 4 bedoelde formeel advies informeert de bevoegde autoriteit de Commissie en de Autoriteit over de stappen die zij heeft gedaan of zal doen om het formeel advies van de Commissie na te leven .

    6.   Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie volgens artikel 258 VWEU kan, ingeval een bevoegde autoriteit het in lid 4 ▐ bedoelde formeel advies niet binnen de daarin bepaalde termijn naleeft en het nodig is de niet-naleving ▐ tijdig te verhelpen om neutrale concurrentievoorwaarden op de markt te behouden of te herstellen of de ordelijke werking en de integriteit van het financieel systeem te verzekeren, de Autoriteit, indien de desbetreffende eisen van de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen op de financiële instellingen rechtstreeks toepasselijk zijn, ingevolge de in artikel 1, lid 2 genoemde wetgevingshandelingen een tot een financiële instelling gericht individueel besluit nemen op grond waarvan de financiële instelling de nodige maatregelen dient te nemen om te voldoen aan haar verplichtingen volgens het Unierecht , met inbegrip van de stopzetting van haar activiteiten.

    Het besluit van de Autoriteit dient in overeenstemming te zijn met het door de Commissie ingevolge lid 4 uitgebrachte formeel advies .

    7.   Op grond van lid 6 vastgestelde besluiten hebben voorrang op eerdere besluiten die door de bevoegde autoriteiten over dezelfde aangelegenheid zijn vastgesteld.

    Bij het nemen van maatregelen ▐ met betrekking tot aangelegenheden die onderworpen worden aan een formeel advies ingevolge lid 4 of aan een besluit ingevolge lid 6 conformeren de bevoegde autoriteiten zich aan het formeel advies of het besluit, al naar het geval .

    7 bis.     De Autoriteit vermeldt in het in artikel 28, lid 4 bis bedoelde verslag welke bevoegde autoriteiten en financiële instellingen de in lid 4 bedoelde formele adviezen of de in lid 6 bedoelde besluiten niet hebben nageleefd.

    Artikel 10

    Maatregelen in noodsituaties

    1.   Ingeval van ongunstige ontwikkelingen die de ordelijke werking en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het financieel systeem in de Europese Unie geheel of gedeeltelijk ernstig in gevaar kunnen brengen, faciliteert de Autoriteit metterdaad de door de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten genomen maatregelen en coördineert zij deze voor zover dit nodig wordt geacht .

    Om haar faciliterende en coördinerende rol te kunnen vervullen, wordt de Autoriteit volledig geïnformeerd over relevante ontwikkelingen, en wordt zij verzocht als waarnemer deel te nemen aan de desbetreffende bijeenkomsten van de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten.

    1 bis.     De Commissie kan op eigen initiatief of op verzoek van het Europees Parlement, de Raad, het ECSR of de Autoriteit een tot de Autoriteit gericht besluit nemen waarin bepaald wordt dat er sprake is van een noodsituatie in de zin van deze verordening. De Commissie evalueert haar besluit elke maand en verklaart zodra dit passend is de noodsituatie voor beëindigd.

    Indien de Commissie bepaalt dat er sprake is van een noodsituatie, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan onverwijld naar behoren in kennis.

    2.   Ingeval de Commissie een besluit heeft vastgesteld ingevolge lid 1 bis, alsook in uitzonderlijke gevallen waarin gecoördineerde actie van de nationale autoriteiten nodig is om het hoofd te bieden aan ongunstige ontwikkelingen die de ordelijke werking en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het geheel of een deel het financiële systeem in de Europese Unie in gevaar kunnen brengen, kan de Autoriteit individuele besluiten nemen op grond waarvan bevoegde autoriteiten overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen de nodige maatregelen dienen te nemen om deze ontwikkelingen aan te pakken door te verzekeren dat financiële instellingen en bevoegde autoriteiten aan de in die wetgevingshandelingen vastgestelde eisen voldoen.

    3.   Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie volgens artikel 258 VWEU kan, wanneer een bevoegde autoriteit het in lid 2 bedoelde besluit van de Autoriteit niet binnen de daarin vastgestelde termijn naleeft, de Autoriteit, ingeval de desbetreffende eisen die zijn vastgesteld in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen op de financiële instellingen rechtstreeks toepasselijk zijn, een tot een financiële instelling gericht individueel besluit nemen op grond waarvan de financiële instelling de nodige maatregelen dient te nemen om te voldoen aan haar verplichtingen volgens die wetgevingshandelingen , met inbegrip van de stopzetting van haar activiteiten.

    4.   Op grond van lid 3 vastgestelde besluiten hebben voorrang op eerdere besluiten die door de bevoegde autoriteiten over dezelfde aangelegenheid zijn vastgesteld.

    Maatregelen van de bevoegde autoriteiten met betrekking tot feiten die onderworpen worden aan een besluit ingevolge lid 2 of 3 dienen verenigbaar te zijn met die besluiten.

    Artikel 11

    Schikking van meningsverschillen tussen bevoegde autoriteiten

    1.   Onverminderd de in artikel 9 vastgestelde bevoegdheden neemt de Autoriteit, indien een bevoegde autoriteit in procedureel of inhoudelijk opzicht van mening verschilt over door een andere bevoegde autoriteit genomen/niet genomen maatregelen op gebieden waar de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen samenwerking, coördinatie of gezamenlijke besluitvorming door bevoegde autoriteiten van meer dan een lidstaat vereisen, op eigen initiatief of op verzoek van een of meer betrokken bevoegde autoriteiten het initiatief om de autoriteiten bij te staan in het tot overeenstemming komen overeenkomstig de in de leden 2 tot 4 vastgestelde procedure.

    2.   De Autoriteit stelt een termijn vast voor verzoening tussen de bevoegde autoriteiten rekening houdend met desbetreffende termijnen die in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen worden bepaald en met de complexiteit en urgentie van de aangelegenheid. In dat stadium treedt de Autoriteit als bemiddelaar op.

    3.   Indien aan het einde van de verzoeningsfase de bevoegde autoriteiten er niet in geslaagd zijn tot overeenstemming te komen, neemt de Autoriteit overeenkomstig de procedure van artikel 29, lid 1, derde alinea, een besluit om de zaak te schikken en de bevoegde autoriteiten op te dragen overeenkomstig het Unierecht specifieke maatregelen te nemen, met bindende werking voor de betrokken bevoegde autoriteiten .

    4.   Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie volgens artikel 258 VWEU kan, wanneer een bevoegde autoriteit het besluit van de Autoriteit niet naleeft en er daardoor niet in slaagt te verzekeren dat een financiële instelling voldoet aan de eisen die krachtens de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen rechtstreeks op die instelling toepasselijk zijn, de Autoriteit een tot die financiële instelling gericht individueel besluit nemen op grond waarvan die financiële instelling de nodige maatregelen dient te nemen om te voldoen aan haar verplichtingen op grond van het Unierecht , met inbegrip van de stopzetting van haar activiteiten.

    4 bis.     Op grond van lid 4 vastgestelde besluiten hebben voorrang op eerdere besluiten die door de bevoegde autoriteiten over dezelfde aangelegenheid zijn vastgesteld. Maatregelen van de bevoegde autoriteiten met betrekking tot feiten die onderworpen worden aan een besluit ingevolge lid 3 of 4 dienen verenigbaar te zijn met die besluiten.

    4 ter     De voorzitter vermeldt in het in artikel 28, lid 4 bis bedoelde verslag de meningsverschillen tussen bevoegde autoriteiten, de bereikte overeenkomsten en het besluit dat genomen is om die meningsverschillen te schikken.

    Artikel 11 bis

    Schikking van intersectorale meningsverschillen tussen bevoegde autoriteiten

    Het Gemengd Comité schikt overeenkomstig de procedure van de artikelen 11 en 42 intersectorale meningsverschillen die kunnen ontstaan tussen twee of meer bevoegde autoriteiten als gedefinieerd in artikel 2, lid 2 van deze verordening en van Verordening (EU) nr. …/2010 (EAEM) en van Verordening (EU) nr. …/2010 (EAVB).

    Artikel 12

    Colleges van toezichthouders

    1.   De Autoriteit draagt bij tot de bevordering en monitoring van de efficiënte, doelmatige en consistente werking van de in Richtlijn 2006/48/EG bedoelde colleges van toezichthouders en bevordert de consistente toepassing van het Unierecht door alle colleges van toezichthouders . Personeel van de Autoriteit kan deelnemen aan alle activiteiten, inclusief inspecties ter plaatse, die gezamenlijk worden uitgevoerd door twee of meer bevoegde autoriteiten.

    2.   De Autoriteit geeft , voor zover zij dit passend acht, leiding aan de colleges van toezichthouders ▐.

    Voor die doeleinden wordt de Autoriteit beschouwd als een „bevoegde autoriteit” in de zin van de desbetreffende wetgeving.

    3.     De Autoriteit verricht ten minste de volgende taken:

    a)

    het verzamelen en delen van alle relevante informatie in normale en noodsituaties om het werk van de colleges van toezichthouders te vergemakkelijken en een centraal systeem op te zetten en te beheren om deze informatie beschikbaar te stellen aan de bevoegde autoriteiten in de colleges van toezichthouders;

    b)

    het initiëren en coördineren van Uniebrede stresstests om de veerkracht van met name de in artikel 12 ter bedoelde financiële instellingen bij ongunstige marktontwikkelingen te beoordelen en ervoor te zorgen dat op nationaal niveau bij het houden van dergelijke tests een zo consistent mogelijke methode wordt gevolgd;

    c)

    het plannen en initiëren van toezichtactiviteiten in zowel normale als noodsituaties, inclusief het evalueren van de risico's waaraan financiële instellingen blootgesteld zijn of zouden kunnen zijn; en

    d)

    het uitoefenen van toezicht op de taken die worden uitgevoerd door de bevoegde autoriteiten.

    3 bis.     De Autoriteit kan regelgevings- en uitvoeringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen formuleren, die overeenkomstig de artikelen 7, 7 sexies en 8 worden vastgesteld, om de werking van het toezicht en door de colleges van de toezichthouders vastgestelde beste praktijken te harmoniseren. De autoriteiten hechten hun goedkeuring aan schriftelijke regelingen voor het functioneren van ieder college om het convergente functioneren van alle colleges te waarborgen.

    3 ter.     De Autoriteit kan met wettelijk bindende kracht bemiddelend optreden om geschillen tussen bevoegde autoriteiten te beslechten overeenkomstig de in artikel 11 omschreven procedure. Indien er geen overeenstemming kan worden bereikt binnen het relevante college van toezichthouders is de Autoriteit gemachtigd toezichtbesluiten te nemen die rechtstreeks toepasselijk zijn voor de betrokken instellingen.

    Artikel 12 bis

    Algemene bepalingen

    1.     De Autoriteit besteedt bijzondere aandacht aan en treedt op bij risico op verstoring van de financiële dienstverlening dat i) veroorzaakt wordt door een verzwakking van het gehele financiële stelsel of van delen daarvan en ii) mogelijk ernstige gevolgen heeft voor de interne markt en de reële economie (systeemrisico). Alle soorten financiële intermediairs, markten en infrastructuur zijn tot op zekere hoogte potentieel systeemrelevant.

    2.     De Autoriteit ontwikkelt in samenwerking met het ECSR een gemeenschappelijke reeks kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren (een zgn. „risk dashboard”) op grond waarvan een toezichtrating wordt toegekend aan de in artikel 12 ter bedoelde grensoverschrijdende instellingen die een systeemrisico kunnen opleveren. Die rating wordt met regelmatige tussenpozen getoetst om rekening te houden met materiële wijzigingen in het risicoprofiel van een instelling. De toezichtrating vormt een kritiek element bij het besluit om rechtstreeks toezicht uit te oefenen op of te interveniëren in een noodlijdende instelling.

    3.     Onverminderd de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen, stelt de Autoriteit zo nodig aanvullende voorstellen voor regelgevings- en uitvoeringsnormen voor, alsmede richtsnoeren en aanbevelingen voor de in artikel 12 ter bedoelde instellingen.

    4.     De Autoriteit oefent toezicht uit op grensoverschrijdende instellingen die een systeemrisico kunnen opleveren als bepaald in artikel 12 ter. In dergelijke gevallen treedt de Autoriteit op via de bevoegde autoriteiten.

    5.     De Autoriteit richt een Eenheid afwikkeling voor het bankwezen op met een mandaat om het duidelijk gedefinieerde governance- en operationele model voor crisismanagement in de praktijk te brengen, vanaf het vroegtijdige interventie- tot het liquidatie- en insolvabiliteitstadium, en om de daartoe strekkende procedures te initiëren.

    Artikel 12 ter

    Identificatie van grensoverschrijdende instellingen die mogelijkerwijs een systeemrisico opleveren

    1.     De raad van toezichthouders kan, na raadpleging van het ECSR overeenkomstig de in artikel 29, lid 1, beschreven procedure grensoverschrijdende instellingen identificeren die, vanwege het systeemrisico dat zij kunnen opleveren of omdat zij op Uniebrede schaal opereren, onder rechtstreeks toezicht van de Autoriteit of onder het gezag van de Eenheid afwikkeling voor het bankwezen als bedoeld in artikel 12 quater moeten worden geplaatst.

    2.     De criteria voor het identificeren van die financiële instellingen moeten in overeenstemming zijn met de door de FSB, het IMF en de BIB vastgestelde criteria.

    Artikel 12 quater

    Eenheid afwikkeling voor het bankwezen

    1.     De Eenheid afwikkeling voor het bankwezen handhaaft de financiële stabiliteit, minimaliseert het besmettingsgevaar dat van de in artikel 12 ter bedoelde, in moeilijkheden verkerende instellingen uitgaat voor de rest van het systeem en de economie in ruimere zin, en beperkt de kosten voor de belastingbetaler met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel en de volgorde van crediteuren, terwijl zij tevens garant staat voor grensoverschrijdende gelijke behandeling.

    2.     De Eenheid afwikkeling voor het bankwezen is gemachtigd de in lid 1 bepaalde taken uit te voeren om de in moeilijkheden verkerende instellingen te rehabiliteren of om te besluiten niet-levensvatbare instellingen te liquideren (cruciaal voor het beperken van „moral hazard”(moreel risico)). Zij kan onder andere opdracht geven tot kapitaal- of liquiditeitsaanpassingen, zakelijke bijstellingen of procesverbeteringen, benoemingen of vervangingen op managementniveau doorvoeren, aanbevelingen doen voor garanties, leningen en liquiditeitsassistentie, alsmede voor volledige of gedeeltelijke verkopen, een good bank/ bad bank of een „brugbank” creëren, schulden in eigen vermogen omzetten (onder aftrek van de nodige surpluspercentages) of de betrokken instelling tijdelijk in overheidshanden brengen.

    3.     De Eenheid afwikkeling voor het bankwezen bestaat uit door de raad van toezichthouders van de Autoriteit benoemde deskundigen met kennis van en ervaring met herstructureringen, turnaround-operaties en liquidatie van financiële instellingen.

    Artikel 12 quinquies

    Europese depositogarantiestelsels

    1.     De Autoriteit draagt bij tot de versterking van het Europees Systeem van nationale depositogarantiestelsels (ESD) door op te treden ingevolge de bevoegdheden die haar bij deze verordening worden toegekend, ten einde de juiste toepassing van Richtlijn 94/19/EG te waarborgen en er zo voor te zorgen dat de nationale depositogarantiestelsels naar behoren worden gefinancierd uit bijdragen van de financiële instellingen, met inbegrip van financiële instellingen die binnen de Unie vestigingen hebben en deposito's in ontvangst nemen maar hun hoofdkantoor buiten de Unie hebben, als bedoeld in richtlijn 94/19/EG, en een hoog niveau van bescherming te bieden aan alle depositohouders binnen een op Unieniveau geharmoniseerd kader dat de stabiliserende en waarborgende rol van onderlinge waarborgregelingen intact laat, voor zover deze beantwoorden aan de normen van de Unie.

    2.     Op depositogarantiestelsels is artikel 8 betreffende de bevoegdheid van de Autoriteit tot het geven van richtsnoeren en aanbevelingen van toepassing.

    3.     De Commissie kan overeenkomstig de procedure van de artikelen 7 t/m 7 quinquies van deze verordening technische regelgevings- en uitvoeringsnormen vaststellen als omschreven in de in artikel 1, lid 2 bedoelde wetgevingshandelingen.

    Artikel 12 sexies

    Europees Stabiliteitsfonds voor het bankwezen

    1.     Er wordt een Europees Stabiliteitsfonds voor het bankwezen (het Fonds) opgericht om de aan het financieel bestel verbonden kosten beter te kunnen internaliseren en om te assisteren bij de crisisbeslechting ten behoeve van noodlijdende grensoverschrijdende instellingen. Financiële instellingen die slechts in één enkele lidstaat opereren hebben de mogelijkheid zich aan te sluiten bij het Fonds. Het Fonds treft de nodige maatregelen om te voorkomen dat de beschikbaarheid van steun „moral hazard” genereert.

    2.     Het Europees Stabiliteitsfonds voor het bankwezen wordt gefinancierd uit rechtstreekse bijdragen van alle in artikel 12 ter, lid 1 bedoelde financiële instellingen. Deze bijdragen staan in verhouding tot het risiconiveau en de mate waarin elk van hen een systeemrisico kan opleveren en de totale risicobalans in de loop der tijd – zoals aangegeven door de „risk dashboard”– kan doen fluctueren. Het niveau van de vereiste bijdragen houdt rekening met de bredere economische omstandigheden en de noodzaak voor financiële instellingen om kapitaal aan te houden voor andere regelgevings- en bedrijfsvereisten.

    3.     Het Europees Stabiliteitsfonds voor het bankwezen wordt beheerd door een comité, dat door de Autoriteit voor een mandaatperiode van vijf jaar wordt benoemd. De leden van het comité worden geselecteerd uit kandidaten die worden voorgedragen door de nationale autoriteiten. Het Fonds stelt tevens een raadgevend comité in met vertegenwoordigers, zonder stemrecht, van de aan het Fonds deelnemende financiële instellingen. Het comité van het Fonds kan voorstellen dat de Autoriteit het beheer van zijn liquide middelen uitbesteedt aan gerenommeerde instellingen (zoals de EIB), welke middelen worden belegd in veilige en liquide instrumenten.

    4.     Indien de geaccumuleerde middelen uit de bijdragen van de banken niet volstaan om de problemen op te lossen, kan het Fonds zijn middelen verhogen door middel van schuldemissies of andere financiële middelen.

    Artikel 13

    Delegatie van taken en verantwoordelijkheden

    1.   Bevoegde autoriteiten kunnen, met instemming van de gedelegeerde, bij bilaterale overeenkomst taken en verantwoordelijkheden aan andere bevoegde autoriteiten delegeren overeenkomstig het bepaalde in dit artikel. De lidstaten kunnen specifieke regelingen betreffende de delegatie van verantwoordelijkheden vaststellen waaraan moet zijn voldaan voordat hun bevoegde autoriteiten dergelijke overeenkomsten sluiten, en kunnen de werkingssfeer van de delegatie beperken tot hetgeen nodig is om effectief toezicht op grensoverschrijdende financiële instellingen of groepen mogelijk te maken.

    2.   De Autoriteit stimuleert en vergemakkelijkt de delegatie van taken en verantwoordelijkheden tussen bevoegde autoriteiten door de taken en verantwoordelijkheden aan te wijzen welke kunnen worden gedelegeerd of gezamenlijk uitgeoefend en door beste praktijken te bevorderen.

    2 bis.     De delegatie van verantwoordelijkheden resulteert in een nieuwe toewijzing van de bevoegdheden die in de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen zijn neergelegd. Het recht van de gedelegeerde autoriteit is van toepassing op de procedure, de handhaving en de administratieve en gerechtelijke toetsing van de gedelegeerde verantwoordelijkheden.

    3.   De bevoegde autoriteiten brengen de Autoriteit op de hoogte van delegatieovereenkomsten die zij voornemens zijn te sluiten. Zij voeren de overeenkomsten niet eerder dan één maand na het op de hoogte brengen van de Autoriteit uit.

    De Autoriteit kan binnen één maand na op de hoogte te zijn gebracht een advies over de voorgenomen overeenkomst geven.

    De Autoriteit publiceert op passende manieren elke delegatieovereenkomst zoals door de bevoegde autoriteiten gesloten om te verzekeren dat alle betrokken partijen op passende wijze op de hoogte worden gebracht.

    Artikel 14

    Gemeenschappelijke toezichtcultuur

    1.   De Autoriteit speelt een actieve rol in het opbouwen van een gemeenschappelijke Europese toezichtcultuur en consistente toezichtpraktijken en in het verzekeren van uniforme procedures en consistente benaderingen in geheel de Europese Unie en voert ten minste de volgende activiteiten uit:

    a)

    verlenen van adviezen aan bevoegde autoriteiten;

    b)

    bevorderen van een effectieve bilaterale en multilaterale uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten, met inachtneming van de toepasselijke bepalingen inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming waarin de desbetreffende Uniewetgeving voorziet;

    c)

    bijdragen tot de ontwikkeling van kwalitatief hoogstaande en uniforme toezichtnormen, daaronder begrepen rapportagenormen en internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig artikel 1, lid 2 bis ;

    d)

    evalueren van de toepassing van de door de Commissie vastgestelde desbetreffende regelgevings- en uitvoeringsnormen en de door de Autoriteit gegeven richtsnoeren en aanbevelingen, en in voorkomend geval voorstellen van wijzigingen;

    e)

    opzetten van sectorale en sectoroverschrijdende opleidingsprogramma’s, vergemakkelijken van de uitwisseling van personeelsleden en aanmoedigen van de bevoegde autoriteiten om intensiever gebruik te maken van detacheringsregelingen en andere instrumenten.

    2.   De Autoriteit kan in voorkomend geval nieuwe praktische instrumenten en convergentiehulpmiddelen ontwikkelen ter bevordering van gemeenschappelijke toezichtbenaderingen en -praktijken.

    Artikel 15

    Collegiale toetsing van bevoegde autoriteiten

    1.   De Autoriteit organiseert en houdt periodiek collegiale toetsingen van sommige of alle activiteiten van bevoegde autoriteiten om de consistentie in de toezichtresultaten verder te verbeteren. Hiertoe ontwikkelt de Autoriteit methoden om een objectieve beoordeling en vergelijking tussen de geëvalueerde autoriteiten mogelijk te maken. Bij de collegiale toetsingen wordt rekening gehouden met beschikbare informatie en evaluaties over de betrokken bevoegde autoriteit.

    2.   De collegiale toetsing omvat een beoordeling van met name:

    a)

    de adequaatheid van de ▐ regelingen van de bevoegde autoriteit op het gebied van hulpmiddelen en bestuur , vooral met het oog op de effectieve toepassing van de in de artikelen 7 t/m 7 sexies genoemde regelgevings- en uitvoeringsnormen en de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen en de capaciteit om op marktontwikkelingen te reageren;

    b)

    de mate van convergentie die in de toepassing van het Unierecht en in de toezichtpraktijk, daaronder begrepen de op grond van de artikelen 7 en 8 vastgestelde technische regelgevings- en uitvoeringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen, is bereikt, en de mate waarin de toezichtpraktijk de in het Unierecht vastgestelde doelstellingen bereikt;

    c)

    door sommige bevoegde autoriteiten ontwikkelde goede praktijken die voor andere bevoegde autoriteiten nuttig om te volgen kunnen zijn ;

    c bis)

    de doelmatigheid en de mate van convergentie die bereikt zijn met betrekking tot de handhaving van de ter uitvoering van het Unierecht vastgestelde voorschriften, met inbegrip van administratieve maatregelen en sancties tegen verantwoordelijke personen in gevallen waarin niet aan die voorschriften is voldaan .

    3.   Op basis van de collegiale toetsing kan de Autoriteit tot de betrokken bevoegde autoriteiten richtsnoeren en aanbevelingen richten ingevolge artikel 8 . Bij het opstellen van voorstellen voor technische regelgevings- of uitvoeringsnormen overeenkomstig de artikelen 7 t/m 7 sexies houdt de Autoriteit rekening met het resultaat van de collegiale toetsing. De bevoegde autoriteiten spannen zich in om gevolg te geven aan het advies van de Autoriteit. Ingeval een bevoegde autoriteit geen gevolg geeft aan dit advies, motiveert zij dit voor de Autoriteit.

    De Autoriteit maakt de goede praktijken die uit het resultaat van die collegiale toetsingen kunnen worden gedistilleerd, openbaar. Daarenboven kunnen alle andere resultaten van collegiale toetsingen bekend worden gemaakt, voorzover de bevoegde autoriteit die het voorwerp uitmaakt van de collegiale toetsing, daarmee instemt.

    Artikel 16

    Coördinerende functie

    De Autoriteit vervult een algemene coördinerende rol tussen bevoegde autoriteiten, daaronder begrepen in omstandigheden waar ongunstige ontwikkelingen de ordelijke werking en de integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het financieel systeem in de Unie in gevaar kunnen brengen.

    De Autoriteit bevordert een gecoördineerde ▐ reactie van de Unie , onder meer door:

    1)

    de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken;

    2)

    van informatie die voor alle betrokken bevoegde autoriteiten beschikbaar moet worden gesteld de omvang te bepalen en , voor zover dit mogelijk en passend is, de betrouwbaarheid te controleren;

    3)

    onverminderd artikel 11, op verzoek van de bevoegde autoriteiten of op eigen initiatief niet-bindende bemiddeling te verrichten;

    4)

    het ECSR onverwijld van mogelijke noodsituaties in kennis te stellen ;

    4 bis)

    alle passende maatregelen te treffen ingeval van ontwikkelingen die de werking van de financiële markten in gevaar kunnen brengen om de coördinatie van de acties van de relevante bevoegde autoriteiten te faciliteren;

    4 ter)

    de informatie die overeenkomstig de artikelen 12 en 20 van de bevoegde autoriteiten is ontvangen tengevolge van de rapportageverplichtingen voor instellingen die actief zijn in meer dan één lidstaat, centraal te verzamelen. De Autoriteit deelt die informatie met de overige betrokken bevoegde autoriteiten.

    Artikel 17

    Beoordeling van marktontwikkelingen

    1.   De Autoriteit volgt en beoordeelt de marktontwikkelingen op haar bevoegdheidsgebied en brengt waar nodig de EAVB, de EAEM, het ECSR en het Europees Parlement, de Raad en de Commissie op de hoogte van trends, potentiële risico’s en zwakke plekken. De Autoriteit neemt in haar beoordeling een economische analyse op van de markten waarop financiële instellingen opereren, en een beoordeling van de gevolgen van mogelijke marktontwikkelingen voor die instellingen.

    1 bis.    De Autoriteit neemt, in samenwerking met het ECSR, het initiatief tot het op ▐ schaal van de Unie beoordelen van de veerkracht van financiële instellingen bij ongunstige marktontwikkelingen en treedt daarbij als coördinator op. Hiertoe ontwikkelt zij voor toepassing door de bevoegde autoriteiten:

    a)

    gemeenschappelijke methoden voor het beoordelen van het effect van economische scenario’s op de financiële posities van een instelling;

    b)

    gemeenschappelijke benaderingen voor communicatie over de resultaten van deze beoordelingen van de veerkracht van financiële instellingen ;.

    b bis)

    gemeenschappelijke methoden ter beoordeling van het effect van bepaalde producten en distributieprocessen op de financiële positie van instellingen en op de informatie aan depositohouders, beleggers en cliënten.

    2.   Onverminderd de in Verordening (EU) nr. …/2010 (ECSR) vastgestelde taken van het ECSR verstrekt de Autoriteit op haar bevoegdheidsgebied ten minste eenmaal per jaar en voor zover nodig vaker aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en het ECSR beoordelingen van trends, potentiële risico’s en zwakke plekken.

    De Autoriteit neemt in deze beoordelingen een indeling van de voornaamste risico’s en zwakke plekken op en beveelt in voorkomend geval preventieve of remediërende maatregelen aan.

    3.   De Autoriteit brengt over sectoroverschrijdende ontwikkelingen, risico’s en zwakke plekken adequaat verslag uit door via het Gemengd Comité nauw samen te werken met de EAVB en de EAEM .

    Artikel 18

    Internationale betrekkingen

    1.    Onverminderd de bevoegdheden van de ▐ instellingen van de Unie en de lidstaten kan de Autoriteit contacten met toezichthoudende autoriteiten uit derde landen ontwikkelen en administratieve regelingen sluiten met toezichthoudende autoriteiten, internationale organisaties en overheidsinstanties van derde landen. Deze regelingen scheppen geen wettelijke verplichtingen voor de Europese Unie en haar lidstaten, en zij beletten lidstaten en hun bevoegde autoriteiten niet om bilaterale en multilaterale regelingen te sluiten met derde landen.

    2.    De Autoriteit verleent bijstand bij het opstellen van equivalentiebesluiten betreffende toezichthoudende regelingen in derde landen overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen .

    3.     De Autoriteit vermeldt in het in artikel 28, lid 4 bis, bedoelde verslag de administratieve regelingen die met internationale organisaties of overheidsinstanties in derde landen zijn overeengekomen en de bijstand die verleend is bij de voorbereiding van equivalentiebesluiten.

    Artikel 19

    Andere taken

    1.   De Autoriteit kan op verzoek van het Europees Parlement, de Raad of de Commissie of op eigen initiatief aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie advies verstrekken over alle aangelegenheden die verband houden met haar bevoegdheidsgebied.

    1 bis.     Wanneer de Autoriteit geen voorstel voor een technische regelgevings- of uitvoeringsnorm heeft ingediend binnen de termijn die is vastgelegd in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen of wanneer er geen termijn is vastgesteld, kan de Commissie verzoeken om een dergelijk voorstel en een termijn vaststellen voor de indiening ervan.

    De Commissie kan, naar gelang het spoedeisende karakter van de aangelegenheid, verzoeken om indiening van een voorstel voor een technische regelgevings- of uitvoeringsnorm vóór de termijn die is vastgelegd in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen. In een dergelijk geval geeft de Commissie een passende motivering.

    2.   Met betrekking tot prudentiële beoordelingen van fusies en overnames die onder de werkingssfeer van Richtlijn 2007/44/EG vallen en waarvoor op grond van die richtlijn overleg tussen de bevoegde autoriteiten van twee of meer lidstaten vereist is , kan de Autoriteit ▐ op verzoek van een van de betrokken bevoegde autoriteiten een advies verlenen en publiceren over een prudentiële beoordeling, behalve wat betreft de criteria genoemd in artikel 19 bis, lid 1, onder e), van Richtlijn 2006/48/EG . Het advies wordt snel en in elk geval voor het einde van de in Richtlijn 2007/44/EG bedoelde beoordelingsperiode uitgebracht. Artikel 20 is van toepassing op alle vlakken waarop de Autoriteit advies kan uitbrengen .

    Artikel 20

    Verzamelen van informatie

    1.   Op verzoek van de Autoriteit verstrekken de bevoegde autoriteiten ▐ van de lidstaten aan de Autoriteit alle nodige informatie om de haar bij deze verordening opgedragen verplichtingen uit te voeren, op voorwaarde dat de adressaat rechtens inzage in de desbetreffende gegevens kan krijgen en dat het verzoek om informatie nodig is gezien de aard van de desbetreffende verplichting.

    1 bis.    De Autoriteit kan tevens verzoeken op gezette tijden informatie te verstrekken. Bij deze verzoeken wordt, waar mogelijk, van gemeenschappelijke modellen voor verslaglegging gebruik gemaakt.

    1 ter.     Op een naar behoren met redenen omkleed verzoek van een bevoegde autoriteit van een lidstaat, kan de Autoriteit informatie verstrekken die nodig is om de bevoegde autoriteit in staat te stellen haar taken uit te voeren overeenkomstig de verplichtingen inzake beroepsgeheim als vastgelegd in sectorale wetgeving en artikel 56.

    1 quater.     Voordat er overeenkomstig dit artikel om informatie wordt gevraagd en om dubbele rapportageverplichtingen te vermijden, maakt de Autoriteit eerst gebruik van de bestaande statistieken, zoals opgemaakt, verspreid en ontwikkeld door het Europees statistisch systeem en het Europees Stelsel van centrale banken.

    2.   Ingeval de bevoegde autoriteiten ▐ informatie niet of niet tijdig beschikbaar stellen, kan de Autoriteit een naar behoren gemotiveerd en met redenen omkleed verzoek richten tot andere toezichthoudende autoriteiten, het ministerie van Financiën, voor zover dit over toezichtinformatie beschikt, de centrale bank of het bureau voor de statistiek van de betrokken lidstaat .

    2 bis.     Ingeval informatie niet beschikbaar is of niet tijdig beschikbaar wordt gesteld ingevolge lid 1 of lid 2, kan de Autoriteit rechtstreeks tot de desbetreffende financiële instellingen een naar behoren gemotiveerd en met redenen omkleed verzoek richten. In het met redenen omkleed verzoek wordt toegelicht waarom de gegevens over de verschillende individuele financiële instellingen benodigd zijn.

    De Autoriteit brengt de desbetreffende bevoegde autoriteiten op de hoogte van verzoeken ingevolge lid 2 en dit lid.

    Op verzoek van de Autoriteit verlenen de bevoegde autoriteiten ▐ aan de Autoriteit bijstand bij het verzamelen van deze informatie.

    3.   De Autoriteit kan ingevolge dit artikel ontvangen vertrouwelijke informatie alleen gebruiken voor het uitvoeren van de haar bij deze verordening opgedragen verplichtingen.

    Artikel 21

    Verhouding met het ECSR

    1.   De Autoriteit werkt nauw en op regelmatige basis met het ECSR samen.

    2.    De Autoriteit verstrekt het ECSR regelmatig actuele informatie die nodig is voor de vervulling van zijn taken. Alle voor de vervulling van zijn taken benodigde gegevens die niet in een samengevatte of geaggregeerde vorm beschikbaar zijn, worden na een met redenen omkleed verzoek onverwijld aan het ECSR verstrekt, als bepaald in artikel [15] van Verordening (EU) nr. …./ 2010 (ECSR). De Autoriteit beschikt, in samenwerking met het ECSR, over adequate interne procedures voor de verzending van vertrouwelijke informatie, met name betreffende individuele financiële instellingen.

    3.   De Autoriteit geeft, overeenkomstig de leden 4 en 5, een behoorlijke follow-up aan waarschuwingen en aanbevelingen van het ECSR als bedoeld in artikel [16] van Verordening (EU) nr. …/ 2010 (ECSR).

    4.   Bij ontvangst van een tot de Autoriteit gerichte waarschuwing of aanbeveling van het ECSR roept de Autoriteit onverwijld een vergadering van de raad van toezichthouders bijeen en beoordeelt zij de implicaties van een dergelijke waarschuwing of aanbeveling voor de vervulling van haar taken.

    Zij neemt, volgens de toepasselijke besluitvormingsprocedure, een besluit over alle maatregelen die moeten worden genomen overeenkomstig de bij deze verordening aan haar verleende bevoegdheden voor de behandeling van de in de waarschuwingen en aanbevelingen aangewezen kwesties.

    Indien de Autoriteit aan een aanbeveling geen gevolg geeft, motiveert zij dit voor het Europees Parlement, de Raad en het ECSR.

    5.   Bij ontvangst van een tot een bevoegde nationale toezichthoudende autoriteit gerichte waarschuwing of aanbeveling van het ECSR maakt de Autoriteit in voorkomend geval van de bij deze verordening aan haar verleende bevoegdheden gebruik om een tijdige follow-up te verzekeren.

    Daar waar de adressaat voornemens is de aanbevelingen van het ECSR niet op te volgen, motiveert hij dit voor en bespreekt hij dit met de raad van toezichthouders.

    De bevoegde autoriteit houdt naar behoren met de zienswijzen van de raad van toezichthouders rekening wanneer zij het Europees Parlement, de Raad en het ECSR informeert overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. …/ 2010 (ECSR).

    6.   Bij het vervullen van haar in deze verordening vastgestelde taken houdt de Autoriteit zoveel mogelijk rekening met de waarschuwingen en aanbevelingen van het ECSR.

    Artikel 22

    Bankstakeholdersgroep

    1.    Ter bevordering van het overleg met stakeholders op gebieden die relevant zijn voor de taken van de Autoriteit, wordt er een Bankstakeholdersgroep opgericht. De Stakeholdersgroep voor het bankwezen wordt geraadpleegd over maatregelen die getroffen worden overeenkomstig artikel 7 inzake de technische regelgevings- en uitvoeringsnormen en, indien nodig en voor zover zij niet betrekking hebben op individuele financiële instellingen, overeenkomstig artikel 8 inzake richtsnoeren en aanbevelingen. Indien er dringend moet worden opgetreden en overleg onmogelijk blijkt, wordt de Bankstakeholdersgroep daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld.

    De Bankstakeholdersgroep komt ten minste viermaal per jaar bijeen.

    2.   In de Bankstakeholdersgroep, die uit 30 leden is samengesteld, zijn de ▐ krediet- en beleggingsinstellingen die in de Unie opereren , hun werknemersvertegenwoordigers alsmede consumenten, gebruikers van bankdiensten en vertegenwoordigers van kmo's evenwichtig vertegenwoordigd. Ten minste vijf van zijn leden zijn onafhankelijke vooraanstaande academici. Tien leden van de groep vertegenwoordigen financiële instellingen en drie van hen coöperatieve banken en spaarbanken.

    3.   De leden van de Bankstakeholdersgroep worden na voorstellen van de desbetreffende stakeholders door de raad van toezichthouders van de Autoriteit aangesteld. Bij het nemen van zijn besluit verzekert de raad van toezichthouders, rekening houdend met de mogelijkheden, een passende geografische en genderbalans en vertegenwoordiging van de ▐ stakeholders in de Europese Unie .

    4.    De Autoriteit verstrekt alle nodige informatie en zorgt voor adequate secretariële ondersteuning van de Bankstakeholdersgroep. Voor leden van de Stakeholdersgroep die een organisatie zonder winstoogmerk vertegenwoordigen, wordt een toereikende reiskostenvergoeding vastgesteld. De groep mag werkgroepen voor technische aangelegenheden instellen. De ambtstermijn van de leden van de Bankstakeholdersgroep bedraagt twee en een half jaar, waarna een nieuwe selectieprocedure plaatsvindt.

    De leden kunnen twee opeenvolgende ambtstermijnen vervullen.

    5.   De Bankstakeholdersgroep verstrekt aan de Autoriteit opinies en advies over alle kwesties die verband houden met de taken van de Autoriteit, met name wat betreft de in de artikelen 7 t/m 7 sexies, 8, 14, 15 en 17 vermelde taken .

    6.   De Bankstakeholdersgroep stelt zijn reglement van orde op basis van overeenstemming onder een tweederdemeerderheid van de leden vast.

    7.   De Autoriteit maakt de opinies en het advies van de Bankstakeholdersgroep en de resultaten van haar raadplegingen openbaar.

    Artikel 23

    Vrijwaringsmaatregelen

     

       ▐

    2.   Wanneer een lidstaat meent dat een op grond van artikel 10, lid 2, of artikel 11 genomen besluit rechtstreeks en in aanzienlijke mate afbreuk doet aan zijn budgettaire verantwoordelijkheden , stelt hij binnen tien werkdagen na kennisgeving aan de bevoegde autoriteit van het besluit van de Autoriteit, de Autoriteit, de Commissie en het Europees Parlement ervan in kennis.

    In zijn kennisgeving rechtvaardigt de lidstaat waarom en legt hij een effectbeoordeling voor om aan te tonen in hoeverre het besluit aan zijn budgettaire verantwoordelijkheden afbreuk doet.

    2 bis.    Binnen een termijn van één maand na kennisgeving door de lidstaat brengt de Autoriteit de lidstaat ervan op de hoogte of zij haar besluit handhaaft dan wel wijzigt of herroept.

    3.    Indien de Autoriteit haar besluit handhaaft of wijzigt, beslist de Raad of het besluit van de Autoriteit wordt gehandhaafd of herroepen. Het besluit tot handhaving van het besluit van de Autoriteit wordt bij eenvoudige meerderheid van de leden genomen. Het besluit tot herroeping van het besluit van de Autoriteit wordt bij gekwalificeerde meerderheid van de leden genomen. In geen van deze gevallen wordt de stem van de betrokken leden in aanmerking genomen.

    3 bis.     Wanneer de Raad binnen tien werkdagen in het geval van artikel 10 en binnen één maand in het geval van artikel 11 geen besluit neemt, wordt het besluit van de Autoriteit geacht gehandhaafd te worden.

    3 ter.     Indien een krachtens artikel 10 genomen besluit leidt tot gebruikmaking van de overeenkomstig de artikelen 12 quinquies of 12 sexies ingestelde fondsen, verzoeken de lidstaten de Raad niet om handhaving of herroeping van een door de Autoriteit genomen besluit.

    Artikel 24

    Besluitvormingsprocedures

    1.   Alvorens de besluiten te nemen waarin deze verordening voorziet brengt de Autoriteit alle individuele adressaten op de hoogte van haar voornemen om het besluit te nemen en stelt zij een termijn vast waarbinnen de adressaat, terdege rekening houdend met de urgentie, complexiteit en mogelijke consequenties van de zaak, zijn standpunten over de zaak duidelijk kan maken. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op de in artikel 9, lid 4, bedoelde aanbevelingen.

    2.   De besluiten van de Autoriteit worden gemotiveerd.

    3.   Adressaten van de besluiten van de Autoriteit worden op de hoogte gebracht van de op grond van deze verordening beschikbare rechtsmiddelen.

    4.   Daar waar de Autoriteit een besluit ingevolge artikel 10, leden 2 of 3, heeft genomen, evalueert het dat besluit met passende tussenpozen.

    5.   Besluiten die de Autoriteit neemt ingevolge de artikelen 9, 10 en 11 worden bekendgemaakt en vermelden de identiteit van de bevoegde autoriteit of financiële instelling in kwestie en de hoofdinhoud van het besluit, tenzij een dergelijke openbaarmaking in strijd is met het legitieme belang van financiële instellingen bij de bescherming van hun bedrijfsgeheimen, dan wel met het ordentelijk functioneren en de integriteit van de financiële markten of een serieuze bedreiging vormt voor de stabiliteit van het gehele financiële stelsel van de Unie of een deel daarvan .

    HOOFDSTUK III

    ORGANISATIE

    AFDELING 1

    RAAD VAN TOEZICHTHOUDERS

    Artikel 25

    Samenstelling

    1.   De raad van toezichthouders bestaat uit:

    a)

    de voorzitter, zonder stemrecht;

    b)

    het hoofd van de nationale overheidsinstantie die bevoegd is voor het toezicht op kredietinstellingen in elke lidstaat; deze hoofden ontmoeten elkaar ten minste tweemaal per jaar persoonlijk;

    c)

    één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van de Commissie;

    d)

    één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van de Europese Centrale Bank;

    e)

    één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van het ECSR;

    f)

    één vertegenwoordiger, zonder stemrecht, van elk van beide andere Europese toezichthoudende autoriteiten.

    1 bis.     De raad van toezichthouders belegt regelmatig vergaderingen met de Bankstakeholdersgroep, en wel ten minste tweemaal per jaar.

    2.   Elke bevoegde autoriteit is verantwoordelijk voor de voordracht uit haar midden van een plaatsvervanger op hoog niveau die het in lid 1, onder b), bedoelde lid van de raad van toezichthouders kan vervangen wanneer die persoon niet aanwezig kan zijn.

    3.   Ingeval de in lid 1, onder b), bedoelde autoriteit geen centrale bank is, kan het in lid 1, onder b), bedoelde lid van de raad van toezichthouders besluiten zich te laten vergezellen door een, niet stemgerechtigde, vertegenwoordiger van de centrale bank van de lidstaat.

    3 bis.     In lidstaten waar meer dan een autoriteit bevoegd is voor het toezicht op grond van deze verordening, dienen deze autoriteiten het eens te worden over een gemeenschappelijke vertegenwoordiger. Ingeval een door de raad van toezichthouders te behandelen aangelegenheid niet onder de bevoegdheid valt van de nationale autoriteit die door het in lid 1, onder b), bedoelde lid wordt vertegenwoordigd, kan dat lid zich echter laten vergezellen door een, niet stemgerechtigde, vertegenwoordiger van de nationale autoriteit in kwestie.

    4.   Om binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 94/19/EG op te treden, kan het in lid 1, onder b), bedoelde lid van de raad van toezichthouders in voorkomend geval vergezeld worden door een, niet stemgerechtigde, vertegenwoordiger van de desbetreffende organen die in elke lidstaat de depositogarantieregelingen beheert.

    5.   De raad van toezichthouders kan besluiten waarnemers toe te laten.

    De uitvoerend directeur kan zonder stemrecht aan de vergaderingen van de raad van toezichthouders deelnemen.

    Artikel 26

    Interne comités en panels

    1.   De raad van toezichthouders kan voor bepaalde aan de raad van toezichthouders toegekende taken interne comités of panels oprichten en kan voorzien in de delegatie van bepaalde welomschreven taken en besluiten aan interne comités of panels, aan de raad van bestuur of aan de voorzitter.

    2.   Voor de toepassing van artikel 11 roept de raad van toezichthouders om een onpartijdige schikking van het meningsverschil te vergemakkelijken, een onafhankelijk panel bijeen dat een evenwichtige ledensamenstelling heeft en dat bestaat uit de voorzitter en twee van zijn leden die geen vertegenwoordiger zijn van de bevoegde autoriteiten welke betrokken zijn bij het meningsverschil, noch een belang hebben bij het conflict of directe banden hebben met de betrokken bevoegde autoriteiten.

    2 bis.     Onverminderd artikel 11, lid 2, legt het panel een besluit ter definitieve vaststelling voor aan de raad van toezichthouders, overeenkomstig de procedure van artikel 29, lid 1, derde alinea .

    2 ter.     De raad van toezichthouders stelt een reglement van orde op voor het in lid 2 bedoelde panel.

    Artikel 27

    Onafhankelijkheid

    1.    Bij de uitvoering van de bij deze verordening aan hen opgedragen taken handelen de voorzitter en de stemgerechtigde leden van de raad van toezichthouders onafhankelijk en objectief uitsluitend in het ▐ belang van de Unie in haar geheel en vragen noch aanvaarden zij instructies van ▐ instellingen of organen van de Unie , van een regering van een lidstaat of van een ander publiek of privaat orgaan.

    2.     De lidstaten, de instellingen van de Unie en andere publieke of private organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de leden van de raad van toezichthouders bij het vervullen van hun taken.

    Artikel 28

    Taken

    1.   De raad van toezichthouders stuurt de werkzaamheden van de Autoriteit en is belast met het nemen van de in hoofdstuk II bedoelde besluiten.

    2.   De raad van toezichthouders stelt de adviezen, aanbevelingen en besluiten vast en geeft het advies als bedoeld in hoofdstuk II.

    3.   De raad van toezichthouders benoemt de voorzitter.

    4.   De raad van toezichthouders stelt vóór 30 september van elk jaar op basis van een voorstel van de raad van bestuur het werkprogramma van de Autoriteit voor het komende jaar vast en zendt het ter informatie aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

    Het werkprogramma wordt vastgesteld onverminderd de jaarlijkse begrotingsprocedure en wordt bekendgemaakt.

    4 bis.     De raad van toezichthouders keurt, op basis van een voorstel van de raad van bestuur, het jaarverslag inzake de werkzaamheden van de Autoriteit, met inbegrip van de uitvoering van de taken van de voorzitter, goed op grond van het in artikel 38, lid 7, genoemde ontwerpverslag en doet dit verslag uiterlijk op 15 juni van ieder jaar toekomen aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Europese Rekenkamer en het Europees Economisch en Sociaal Comité. Dit verslag wordt openbaar gemaakt.

    5.   De raad van toezichthouders stelt het meerjarenwerkprogramma van de Autoriteit vast en zendt het ter informatie toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

    Het meerjarenwerkprogramma wordt vastgesteld onverminderd de jaarlijkse begrotingsprocedure en wordt bekendgemaakt.

    6.   De raad van toezichthouders stelt de ▐ begroting vast overeenkomstig artikel 49.

    7.   De raad van toezichthouders oefent tuchtrechtelijk gezag over de voorzitter en de uitvoerend directeur uit en kan hen respectievelijk overeenkomstig artikel 33, lid 5, of artikel 36, lid 5, uit hun ambt ontslaan.

    Artikel 29

    Besluitvorming

    1.   De raad van toezichthouders besluit met gewone meerderheid van zijn leden, waarbij elk lid één stem heeft .

    Met betrekking tot de in de artikelen 7 en 8 genoemde besluiten en de ingevolge hoofdstuk VI en in afwijking van de eerste alinea aangenomen maatregelen en besluiten, besluit de raad van toezichthouders op basis van een gekwalificeerde meerderheid van zijn leden, als bepaald in artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 3 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het VWEU gehechte Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen.

    Met betrekking tot besluiten ingevolge artikel 11, lid 3, inzake besluiten van de consoliderende toezichthouder wordt het door het panel voorgestelde besluit geacht te zijn aangenomen indien het is goedgekeurd door een gewone meerderheid van de leden van de raad van toezichthouders, tenzij het wordt verworpen door leden die samen een blokkerende minderheid vormen in de zin van artikel 16, lid 4 VWEU en van artikel 3 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het VWEU gehechte Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen.

    Met betrekking tot alle andere besluiten overeenkomstig artikel 11, lid 3, wordt het door het panel voorgestelde besluit aangenomen met een gewone meerderheid van de leden van de raad van toezichthouders, waarbij elk lid één stem heeft .

    2.   De vergaderingen van de raad van toezichthouders worden door de voorzitter, op eigen initiatief of op verzoek van ten minste één derde van zijn leden bijeengeroepen, en worden door de voorzitter voorgezeten.

    3.   De raad van toezichthouders stelt zijn reglement van orde vast en maakt dit bekend.

    4.   Het reglement van orde omvat de nadere regelingen voor de stemming, daaronder begrepen in voorkomend geval de quorumregeling. De niet-stemgerechtigde leden en de waarnemers, met uitzondering van de voorzitter en de uitvoerend directeur, wonen geen besprekingen binnen de raad van toezichthouders bij die betrekking hebben op individuele financiële instellingen, behoudens andersluidende bepaling in artikel 61 of in de in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen .

    AFDELING 2

    RAAD VAN BESTUUR

    Artikel 30

    Samenstelling

    1.   De raad van bestuur is samengesteld uit de voorzitter ▐ en zes andere leden van de raad van toezichthouders die door en uit de stemgerechtigde leden van de raad van toezichthouders worden verkozen.

    Elk lid, uitgezonderd de voorzitter, heeft een plaatsvervanger, die het lid van de raad van bestuur vervangt als dat lid niet aanwezig kan zijn.

    Het mandaat van de door de raad van toezichthouders verkozen leden bedraagt twee en een half jaar. Het kan één keer worden verlengd. De samenstelling van de raad van bestuur is evenwichtig en proportioneel en vormt een weerspiegeling van de gehele Europese Unie. De mandaten zijn overlappend en er geldt een passend roulatiesysteem.

    2.   Beslissingen van de raad van bestuur worden genomen met een meerderheid van de aanwezige leden. Elk lid heeft één stem.

    De uitvoerend directeur en een vertegenwoordiger van de Commissie nemen deel aan de bijeenkomsten van de raad van bestuur, maar hebben geen stemrecht.

    De vertegenwoordiger van de Commissie is stemgerechtigd voor de in artikel 49 bedoelde aangelegenheden.

    De raad van bestuur stelt zijn reglement van orde vast en maakt het bekend.

    3.   De vergaderingen van de raad van bestuur worden door de voorzitter op zijn initiatief of op verzoek van ten minste een derde van de leden samengeroepen en worden voorgezeten door de voorzitter.

    De raad van bestuur komt voorafgaand aan iedere vergadering van de raad van toezichthouders bijeen en zo vaak als de raad van bestuur dit nodig acht . De raad van bestuur komt ten minste vijf keer per jaar in ▐ zitting bijeen.

    4.   De leden van de raad van bestuur kunnen zich op de door het reglement van orde van de raad bepaalde wijze laten bijstaan door adviseurs of deskundigen. De niet-stemgerechtigde leden, met uitzondering van de uitvoerend directeur, wonen de besprekingen in de raad van bestuur over individuele financiële instellingen niet bij.

    Artikel 31

    Onafhankelijkheid

    De leden van de raad van bestuur handelen onafhankelijk en objectief uitsluitend in het ▐ belang van de Unie als geheel en vragen noch aanvaarden instructies van instellingen of organen van de Unie, van een regering van een lidstaat of van een ander publiek of privaat orgaan.

    Lidstaten, instellingen of organen van de Unie of andere publieke of private organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de leden van de raad van bestuur.

    Artikel 32

    Taken

    1.   De raad van bestuur ziet erop toe dat de Autoriteit haar opdracht vervult en de haar opgedragen werkzaamheden verricht overeenkomstig de in deze verordening vastgelegde voorwaarden.

    2.   De raad van bestuur legt een jaarlijks en een meerjarig werkprogramma ter goedkeuring voor aan de raad van toezichthouders.

    3.   De raad van bestuur oefent zijn begrotingsbevoegdheden uit overeenkomstig de artikelen 49 en 50.

    4.   De raad van bestuur stelt het personeelsbeleidsplan van de Autoriteit vast en treft overeenkomstig artikel 54, lid 2, de noodzakelijke uitvoeringsmaatregelen van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen („het Statuut”).

    5.   De raad van bestuur stelt de bijzondere bepalingen vast inzake het recht van toegang tot de documenten van de Autoriteit overeenkomstig artikel 58.

    6 bis.     De raad van bestuur legt een jaarverslag over de activiteiten van de Autoriteit, met inbegrip van de uitvoering van de taken van de voorzitter, op basis van het in artikel 38, lid 7, bedoelde ontwerpverslag, ter goedkeuring voor aan de raad van toezichthouders en doet het toekomen aan het Europees Parlement.

    7.   De raad van bestuur stelt zijn reglement van orde vast en maakt het bekend.

    8.   De raad van bestuur benoemt en ontslaat de leden van de raad van beroep overeenkomstig artikel 44, leden 3 en 5.

    AFDELING 3

    VOORZITTER

    Artikel 33

    Benoeming en taken

    1.   De Autoriteit wordt vertegenwoordigd door een voorzitter, die een voltijds, onafhankelijk deskundige is.

    De voorzitter is verantwoordelijk voor het voorbereiden van de werkzaamheden van de raad van toezichthouders en zit de vergaderingen van de raad van toezichthouders en de raad van bestuur voor.

    2.   De voorzitter wordt na een door de raad van toezichthouders georganiseerde en beheerde open selectieprocedure benoemd op basis van verdienste, bekwaamheid, kennis van financiële instellingen en markten en relevante ervaring met betrekking tot financieel toezicht en financiële regelgeving.

    De Commissie legt een voordrachtlijst van drie kandidaten voor aan het Europees Parlement. Na die kandidaten te hebben gehoord, kiest het Europees Parlement een van die kandidaten. De op deze wijze gekozen kandidaat wordt benoemd door de raad van toezichthouders.

    De raad van toezichthouders kiest uit zijn leden tevens een vervanger die de functies van de voorzitter uitoefent als deze afwezig is. Die vervanger wordt niet gekozen uit de leden van de raad van bestuur.

    3.   Het mandaat van de voorzitter bedraagt vijf jaar en kan één keer worden verlengd.

    4.   In de loop van de negen maanden die voorafgaan aan het einde van het vijfjarige mandaat van de voorzitter, beoordeelt de raad van toezichthouders:

    a)

    de in de eerste ambtstermijn behaalde resultaten en de wijze waarop die zijn bereikt;

    b)

    de taken en de behoeften van de Autoriteit in de komende jaren.

    Rekening houdend met deze beoordeling kan de raad van toezichthouders het mandaat van de voorzitter één keer verlengen, behoudens bevestiging van het Europees Parlement.

    5.   De voorzitter kan slechts uit zijn functie worden ontheven door het Europees Parlement na een besluit van de raad van toezichthouders ▐.

    De voorzitter mag de raad van toezichthouders niet beletten kwesties met betrekking tot de voorzitter te bespreken, in het bijzonder de noodzaak van zijn ontslag, en mag niet betrokken zijn bij de beraadslaging daaromtrent.

    Artikel 34

    Onafhankelijkheid

    Onverminderd de rol van de raad van toezichthouders met betrekking tot de taken van de voorzitter, vraagt noch aanvaardt de voorzitter instructies van instellingen of organen van de Unie, van de regering van een lidstaat of van enige andere openbare of particuliere instelling.

    De lidstaten, de instellingen van de Unie of andere publieke of private organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de voorzitter bij het vervullen van zijn taken.

    Overeenkomstig het in artikel 54 bedoelde Statuut blijft de voorzitter na vertrek uit de dienst verplicht zich met betrekking tot de aanvaarding van bepaalde benoemingen of gunsten integer en discreet op te stellen.

    Artikel 35

    Verslag

    1.   Het Europees Parlement en de Raad kunnen de voorzitter of de vervanger van de voorzitter, met volledige inachtneming van zijn onafhankelijkheid, verzoeken ▐ een verklaring af te leggen ▐. De voorzitter legt een verklaring af voor het Europees Parlement en beantwoordt desgevraagd alle vragen van de leden van het Europees Parlement .

    2.    Indien daarom wordt verzocht en ten minste 15 dagen voordat hij de in lid 1 bedoelde verklaring aflegt, brengt de voorzitter schriftelijk verslag uit aan het Europees Parlement over de belangrijkste werkzaamheden van de Autoriteit .

    2 bis.     Afgezien van de informatie als bedoeld in de artikelen 7 bis t/m 7 sexies, 8, 9, 10, 11 bis en 18, bevat het verslag tevens alle door het Europees Parlement ad hoc opgevraagde relevante informatie.

    AFDELING 4

    UITVOEREND DIRECTEUR

    Artikel 36

    Benoeming

    1.   De Autoriteit wordt geleid door een uitvoerend directeur, die een voltijds, onafhankelijk deskundige is.

    2.   De uitvoerend directeur wordt na een open selectieprocedure en na de bevestiging door het Europees Parlement door de raad van toezichthouders benoemd op basis van verdienste, bekwaamheid, kennis van financiële instellingen en markten, relevante ervaring met betrekking tot financieel toezicht en financiële regelgeving en managementervaring.

    3.   Het mandaat van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar en kan één keer worden verlengd.

    4.   In de loop van de negen maanden die voorafgaan aan het einde van het vijfjarige mandaat van de uitvoerend directeur, voert de raad van toezichthouders een beoordeling uit.

    Daarbij beoordeelt de raad van toezichthouders in het bijzonder:

    a)

    de in de eerste ambtstermijn behaalde resultaten en de wijze waarop die zijn bereikt;

    b)

    de taken en de behoeften van de Autoriteit in de komende jaren.

    Rekening houdend met deze beoordeling kan de raad van toezichthouders het mandaat van de uitvoerend directeur één keer verlengen.

    5.   De uitvoerend directeur kan slechts uit zijn functie worden ontheven door een besluit van de raad van toezichthouders.

    Artikel 37

    Onafhankelijkheid

    1.    Onverminderd de respectieve rol van de raad van bestuur en van de raad van toezichthouders met betrekking tot de taken van de uitvoerend directeur, vraagt noch aanvaardt de uitvoerend directeur instructies van overheden, instanties, organen of personen buiten de Autoriteit.

    1 bis.     De lidstaten, de instellingen en organen van de Unie of andere publieke of private organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de uitvoerend directeur bij het vervullen van zijn taken.

    Overeenkomstig het in artikel 54 bedoelde Statuut blijft de uitvoerend directeur na zijn vertrek uit de dienst verplicht zich met betrekking tot de aanvaarding van bepaalde benoemingen of gunsten integer en discreet op te stellen.

    Artikel 38

    Taken

    1.   De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor het beheer van de Autoriteit en bereidt de werkzaamheden van de raad van bestuur voor.

    2.   De uitvoerend directeur zorgt voor de tenuitvoerlegging van het jaarlijks werkprogramma van de Autoriteit, volgens de aanwijzingen van de raad van toezichthouders en onder toezicht van de raad van bestuur.

    3.   De uitvoerend directeur neemt de nodige maatregelen, met name de vaststelling van interne administratieve instructies en de publicatie van nota's, om ervoor te zorgen dat de Autoriteit overeenkomstig deze verordening functioneert.

    4.   De uitvoerend directeur bereidt een meerjarig werkprogramma voor, als bedoeld in artikel 32, lid 2.

    5.   Elk jaar bereidt de uitvoerend directeur tegen 30 juni een werkprogramma voor het volgende jaar voor, als bedoeld in artikel 32, lid 2.

    6.   De uitvoerend directeur stelt een voorlopige ontwerpbegroting van de Autoriteit op overeenkomstig artikel 49 en voert de begroting van de Autoriteit uit overeenkomstig artikel 50.

    7.   De uitvoerend directeur stelt jaarlijks een ontwerpverslag op met een hoofdstuk over de regelgevings- en toezichtwerkzaamheden van de Autoriteit en een hoofdstuk over financiële en administratieve aangelegenheden.

    8.   De uitvoerend directeur voert de in artikel 54 bepaalde bevoegdheden uit met betrekking tot het personeel van de Autoriteit en beheert personeelskwesties.

    HOOFDSTUK IV

    EUROPEES SYSTEEM VAN FINANCIËLE TOEZICHTHOUDERS ▐

    AFDELING 2

    EUROPESE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEITEN (GEMENGD COMITÉ)

    Artikel 40

    Oprichting

    1.   Hierbij wordt een Europese Toezichthoudende Autoriteit (Gemengd Comité ) opgericht.

    2.   Het Gemengd Comité dient als forum waarmee de Autoriteit regelmatig en nauw samenwerkt en zorgt voor de intersectorale samenhang met de andere ETA’s, in het bijzonder met betrekking tot:

    financiële conglomeraten;

    financiële verslaglegging en controle;

    microprudentiële analyses van sectoroverstijgende ontwikkelingen, risico’s en kwetsbaarheden voor de financiële stabiliteit;

    retail-investeringsproducten;

    maatregelen tegen witwaspraktijken; en

    informatie-uitwisseling met het ECSR en ontwikkeling van de betrekkingen tussen het ECSR en de Europese toezichthoudende autoriteiten .

    3.    Het Gemengd Comité beschikt over specifiek personeel dat ter beschikking wordt gesteld door de drie Europese toezichthoudende autoriteiten en dat als secretariaat optreedt . De Autoriteit stelt adequate middelen ter beschikking voor de administratieve, ▐ infrastructuur- en operationele kosten.

    Artikel 40 bis

    Toezicht

    Ingeval een financiële instelling opereert in verschillende sectoren, beslecht het Gemengd Comité meningsverschillen overeenkomstig artikel 42.

    Artikel 41

    Samenstelling

    1.   Het Gemengd Comité bestaat uit de voorzitters van de Europese toezichthoudende autoriteiten en, waar van toepassing, de voorzitter van een overeenkomstig artikel 43 opgericht subcomité.

    2.   De uitvoerend directeur, een vertegenwoordiger van de Commissie en een vertegenwoordiger van het ECSR worden uitgenodigd om als waarnemer de vergaderingen van het Gemengd Comité ▐ en van de in artikel 43 bedoelde subcomités bij te wonen.

    3.   Het voorzitterschap van het Gemengd Comité ▐ wordt via een jaarlijks rotatiesysteem toegekend aan één der voorzitters van de Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en de Europese Autoriteit voor effecten en markten. De overeenkomstig dit lid benoemde voorzitter van het Gemengd Comité wordt ook tot ondervoorzitter van het ECSR benoemd.

    4.   Het Gemengd Comité ▐ stelt zijn reglement van orde vast en maakt het bekend. In het reglement kunnen verdere details worden bepaald over extra deelnemers aan de vergaderingen van het Gemengd Comité.

    Het Gemengd Comité ▐ vergadert ten minste om de twee maanden.

    Artikel 42

    Gemeenschappelijke standpunten en gemeenschappelijke besluiten

    Binnen de draagwijdte van haar in hoofdstuk II bepaalde taken en, in voorkomend geval, met name met betrekking tot de uitvoering van Richtlijn 2002/87/EG, bepaalt de Autoriteit gemeenschappelijke standpunten met de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en de Europese Autoriteit voor effecten en markten.

    In het kader van de artikelen 7, 9, 10 of 11 van deze verordening genomen besluiten met betrekking tot de toepassing van Richtlijn 2002/87/EG en van andere in artikel 1, lid 2, genoemde wetgevingshandelingen die ook binnen de bevoegdheid van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en de Europese Autoriteit voor effecten en markten valt, worden, indien zulks passend is, gezamenlijk vastgesteld door de Autoriteit, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en de Europese Autoriteit voor effecten en markten.

    Artikel 43

    Subcomités

    1.    In het kader van artikel 42 wordt bij het Gemengd Comité ▐ een Subcomité financiële conglomeraten opgericht.

    2.    Dit subcomité is samengesteld uit de in artikel 41, lid 1, bedoelde personen en één vertegenwoordiger op hoog niveau van het huidige personeel van de relevante bevoegde autoriteit van elke lidstaat.

    3.    Het subcomité kiest uit zijn leden een voorzitter, die ook lid is van het Gemengd Comité ▐.

    4.    Het Gemengd Comité kan aanvullende subcomités oprichten.

    AFDELING 3

    RAAD VAN BEROEP

    Artikel 44

    Samenstelling

    1.   De raad van beroep is een gemeenschappelijk orgaan van de drie Europese toezichthoudende autoriteiten .

    2.   De raad van beroep bestaat uit zes leden en zes vervangers, allen personen van hoog aanzien die bewezen hebben op een voldoende hoog niveau over relevante kennis en beroepservaring, ook op het vlak van toezicht, te beschikken in de sectoren banken, verzekeringen, effectenmarkten of op het gebied van andere financiële diensten , en geen deel uitmaken van het huidige personeel van de bevoegde autoriteiten of van andere nationale instellingen of ▐ instellingen van de Unie die bij de activiteiten van de Autoriteit betrokken zijn. Een aanzienlijk aantal leden van de raad van beroep beschikt over voldoende juridische expertise om deskundig juridisch advies te geven over de wetmatigheid van de wijze waarop de Autoriteit haar bevoegdheden uitoefent.

    De raad van beroep wijst zelf zijn voorzitter aan.

    De besluiten van de raad van beroep worden genomen met een meerderheid van de stemmen van ten minste vier van de zes leden. Indien het aangevochten besluit onder de werkingssfeer van deze verordening valt, bestaat de meerderheid van vier leden uit ten minste een van de twee door de Autoriteit benoemde leden van de raad van beroep.

    De raad van beroep wordt door de voorzitter samengeroepen wanneer dat noodzakelijk is.

    3.   Twee leden van de raad van beroep en twee vervangers worden na een in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte oproep tot het indienen van voorstellen en na raadpleging van de raad van toezichthouders uit een door de Commissie voorgestelde lijst benoemd door de raad van bestuur van de Autoriteit.

    De andere leden worden benoemd overeenkomstig Verordening (EU) nr. …/ 2010 (EAVB) en Verordening (EU) nr. …/ 2010 (EAEM).

    4.   De ambtstermijn van de leden van de raad van beroep bedraagt vijf jaar. Deze termijn kan één keer worden verlengd.

    5.   Een lid van de raad van beroep, dat door de raad van bestuur van de Autoriteit is benoemd, kan tijdens zijn mandaat niet ontslagen worden, tenzij het op ernstige wijze is tekortgeschoten en de raad van bestuur daartoe na raadpleging van de raad van toezichthouders een besluit neemt.

    6.   De Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en de Europese Autoriteit voor effecten en markten zorgen via het Gemengd Comité voor adequate operationele en secretariële ondersteuning van de raad van beroep.

    Artikel 45

    Onafhankelijkheid en onpartijdigheid

    1.   De leden van de raad van beroep zijn onafhankelijk bij het nemen van hun besluiten. Zij zijn niet gebonden aan enige instructie. Zij mogen geen enkele andere taak verrichten in de Autoriteit zelf of in de raad van bestuur of de raad van toezichthouders van de Autoriteit.

    2.   De leden van de raad van beroep mogen niet deelnemen aan de behandeling van een beroepsprocedure als zij daarbij een persoonlijk belang hebben, als zij eerder als vertegenwoordiger van een van de partijen bij de behandeling betrokken zijn geweest of als zij een rol hebben gespeeld bij het besluit waartegen beroep is ingesteld.

    3.   Indien een lid van de raad van beroep om een van de in de leden 1 en 2 genoemde redenen of om enige andere reden meent dat een medelid niet aan een beroepsprocedure zou mogen deelnemen, stelt het de raad van beroep daarvan in kennis.

    4.   Een lid van de raad van beroep kan om een van de in de leden 1 en 2 genoemde redenen of als aan zijn onpartijdigheid wordt getwijfeld, door een partij in de beroepsprocedure worden gewraakt.

    Wraking kan niet zijn gegrond op de nationaliteit van leden en is niet ontvankelijk als de partij in de beroepsprocedure, terwijl zij op de hoogte was van een reden tot het maken van het bezwaar, toch reeds een andere procedurehandeling heeft verricht dan het maken van bezwaar tegen de samenstelling van de raad van beroep.

    5.   De raad van beroep beslist in de in de leden 1 en 2 bedoelde gevallen zonder deelname van het betrokken lid over de te nemen maatregelen.

    Voor het nemen van deze beslissing wordt het betrokken lid in de raad van beroep vervangen door zijn plaatsvervanger, tenzij deze in een vergelijkbare situatie verkeert. In dat geval wijst de voorzitter een van de andere beschikbare plaatsvervangers aan.

    6.   De leden van de raad van beroep verbinden zich ertoe in het openbaar belang en onafhankelijk op te treden.

    Daartoe leggen zij een verbintenisverklaring af alsmede een verklaring omtrent hun belangen, waarin zij hetzij verklaren dat zij geen belangen hebben die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid, hetzij al hun directe en indirecte belangen vermelden die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid.

    Deze verklaringen worden jaarlijks schriftelijk openbaar gemaakt.

    HOOFDSTUK V

    RECHTSMIDDELEN

    Artikel 46

    Beroepsprocedures

    1.   Elke natuurlijke of rechtspersoon, inclusief een bevoegde autoriteit, kan beroep instellen tegen een in de artikelen 9, 10 en 11 bedoeld besluit van de Autoriteit en tegen andere besluiten van de Autoriteit, overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen , gericht tot die persoon, of tegen een besluit dat van rechtstreeks en individueel belang is voor die persoon, ook als het tot een andere persoon is gericht.

    2.   Het beroep wordt tezamen met de uiteenzetting van de gronden voor het beroep binnen twee maanden na de kennisgeving van het besluit aan de betrokken persoon, dan wel bij gebreke daarvan, binnen twee maanden na de dag van publicatie van het besluit door de Autoriteit, schriftelijk bij de Autoriteit ingediend.

    De raad van beroep neemt binnen twee maanden na instelling van het beroep een besluit ter zake.

    3.   Een ingevolge lid 1 van dit artikel ingesteld beroep heeft geen schorsende werking.

    De raad van beroep kan echter, indien hij van oordeel is dat de omstandigheden dit vereisen, de toepassing van het bestreden besluit opschorten.

    4.   Indien het beroep ontvankelijk is, onderzoekt de raad van beroep of het gegrond is. De raad nodigt ▐ de partijen in de beroepsprocedure uit om binnen een bepaalde termijn opmerkingen te maken naar aanleiding van de kennisgevingen van de raad zelf of de mededelingen van de andere partijen in de beroepsprocedure. Het is partijen in de beroepsprocedure toegestaan een mondelinge uiteenzetting te geven.

    5.   De raad van beroep kan het door het bevoegde orgaan van de Autoriteit genomen besluit bekrachtigen, dan wel de zaak terugverwijzen naar het bevoegde orgaan van de Autoriteit. Dit bevoegde orgaan van de Autoriteit is gebonden aan de beslissing van de raad van beroep en neemt een gewijzigd besluit met betrekking tot de betrokken zaak .

    6.   De raad van beroep stelt zijn reglement van orde vast en maakt het bekend.

    7.   De door de raad van beroep genomen besluiten worden met redenen omkleed en door de Autoriteit bekendgemaakt.

    Artikel 47

    Beroep bij het Gerechten het Hof van Justitie

    1.   Overeenkomstig artikel 263 VWEU kan bij het Gerecht ▐ of het Hof van Justitie beroep worden ingesteld tegen beslissingen van de raad van beroep of, bij ontbreken van recht op beroep bij de raad van beroep, tegen beslissingen van de Autoriteit.

    1 bis.     Overeenkomstig artikel 263 VWEU kunnen de lidstaten en de instellingen van de Europese Unie, alsmede iedere natuurlijke of rechtspersoon, rechtstreeks beroep instellen bij het Hof van Justitie tegen besluiten van de Autoriteit.

    2.   Ingeval de Autoriteit verplicht is een besluit te nemen en dat nalaat, kan overeenkomstig artikel 265 VWEU bij het Gerecht ▐ of bij het Hof van Justitie beroep wegens nalating ▐ worden ingesteld.

    3.   De Autoriteit moet de noodzakelijke maatregelen treffen ter uitvoering van het arrest van het Gerecht ▐ of het Hof van Justitie.

    HOOFDSTUK VI

    FINANCIËLE BEPALINGEN

    Artikel 48

    Begroting van de Autoriteit

    1.   De ontvangsten van de Autoriteit, een orgaan van de Unie in de zin van artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad, bestaan met name uit een of meer van de volgende elementen :

    a)

    verplichte bijdragen van de voor toezicht op de financiële instellingen bevoegde nationale openbare autoriteiten, die worden bepaald overeenkomstig een formule die gebaseerd is op de stemmenweging van artikel 3, lid 3, van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het VWEU gehechte Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen ;

    b)

    een subsidie van de Unie uit de algemene begroting van de Europese Unie (afdeling Commissie); De financiering van de Autoriteit door de Europese Unie is afhankelijk van een akkoord van de begrotingsautoriteit, zoals bepaald in punt 47 van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer;

    c)

    vergoedingen die aan de Autoriteit worden betaald in de gevallen als bedoeld in de relevante ▐ rechtsinstrumenten van de Unie .

    2.   De uitgaven van de Autoriteit bestaan ten minste uit personele, administratieve, loon- en infrastructuurkosten, kosten van beroepsopleiding en werkingskosten.

    3.   De ontvangsten en uitgaven zijn in evenwicht.

    4.   Voor elk begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, worden alle ontvangsten en uitgaven van de Autoriteit geraamd en vervolgens opgenomen in de begroting van de Autoriteit.

    Artikel 49

    Vaststelling van de begroting

    1.   Voor 15 februari van ieder jaar stelt de uitvoerend directeur een ontwerp op van de raming van de ontvangsten en uitgaven voor het volgende begrotingsjaar en stuurt hij dit voorontwerp van begroting samen met de personeelsformatie naar de raad van bestuur en de raad van toezichthouders . De raad van toezichthouders stelt jaarlijks, op basis van het voorontwerp van de uitvoerend directeur dat door de raad van bestuur is goedgekeurd , de raming van de ontvangsten en uitgaven van de Autoriteit voor het volgende begrotingsjaar vast. De raad van toezichthouders dient deze raming, die tevens een ontwerppersoneelsformatie bevat, uiterlijk op 31 maart bij de Commissie in. Alvorens de raming wordt vastgesteld, wordt het voorontwerp van de uitvoerend directeur goedgekeurd door de raad van bestuur .

    2.   De raming wordt door de Commissie samen met het voorontwerp van de algemene begroting van de Europese Unie aan het Europees Parlement en de Raad („de begrotingsautoriteit”) gezonden.

    3.   Op basis van de ramingen voert de Commissie in het voorontwerp van de algemene begroting van de Europese Unie de ramingen in die zij noodzakelijk acht met betrekking tot de personeelsformatie en het bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie overeenkomstig de artikelen 313 en 314 VWEU .

    4.   De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie voor de Autoriteit vast. De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de subsidie aan de Autoriteit goed.

    5.   De begroting van de Autoriteit wordt vastgesteld door de raad van toezichthouders . Deze wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie. Indien nodig wordt de begroting dienovereenkomstig aangepast.

    6.   De raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit onverwijld op de hoogte van de projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen voor de financiering van de begroting kunnen hebben, met name onroerendgoedprojecten zoals de huur of aankoop van gebouwen. Hij brengt de Commissie daarvan op de hoogte. Als een van de takken van de begrotingsautoriteit advies wil uitbrengen, stelt deze de Autoriteit binnen twee weken na ontvangst van de informatie over het project in kennis van zijn voornemen om een dergelijk advies uit te brengen. Indien de Autoriteit geen antwoord ontvangt, kan zij doorgaan met haar plannen.

    6 bis.     In het op 31 december 2011 eindigende eerste jaar waarin de Autoriteit functioneert, wordt haar begroting goedgekeurd door de leden van het niveau 3-comité na raadpleging van de Commissie, en vervolgens voor bekrachtiging toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

    Artikel 50

    Uitvoering van en toezicht op de begroting

    1.   De uitvoerend directeur treedt op als ordonnateur en voert de begroting van de Autoriteit uit.

    2.   Uiterlijk op 1 maart na afloop van het boekjaar deelt de rekenplichtige van de Autoriteit de voorlopige rekeningen, vergezeld van het verslag over het financieel en begrotingsbeheer in het boekjaar, mee aan de rekenplichtige van de Commissie en aan de Rekenkamer. De rekenplichtige van de Autoriteit stuurt het verslag over het financieel en begrotingsbeheer tegen 31 maart van het volgende jaar ook naar de leden van de raad van toezichthouders, het Europees Parlement en de Raad.

    De rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen van de instellingen en de gedecentraliseerde organen overeenkomstig artikel 128 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad (36) (hierna „het Financieel Reglement” genoemd).

    3.   Na ontvangst van de door de Rekenkamer geformuleerde opmerkingen over de voorlopige rekeningen van de Autoriteit overeenkomstig artikel 129 van het Financieel Reglement stelt de uitvoerend directeur op eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van de Autoriteit op en zendt ze voor advies toe aan de raad van bestuur.

    4.   De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van de Autoriteit.

    5.   De uitvoerend directeur stuurt de definitieve rekeningen, vergezeld van het advies van de raad van bestuur, tegen 1 juli na afloop van het boekjaar naar de leden van de raad van toezichthouders, het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

    6.   De definitieve rekeningen worden gepubliceerd.

    7.   De uitvoerend directeur zendt de Rekenkamer uiterlijk op 30 september een antwoord op haar opmerkingen. Hij stuurt dit antwoord ook door naar de raad van bestuur en de Commissie.

    8.   Overeenkomstig artikel 146, lid 3, van het Financieel Reglement verstrekt de uitvoerend directeur het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor een goed verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken boekjaar.

    9.   Het Europees Parlement verleent op aanbeveling van de Raad, die bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, vóór 15 mei van het jaar N + 2, kwijting aan de Autoriteit voor de uitvoering van de begroting met inbegrip van alle uitgaven en ontvangsten van de Autoriteit) van het boekjaar N.

    Artikel 51

    Financiële regeling

    De financiële regeling die van toepassing is op de Autoriteit wordt vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Deze voorschriften mogen niet afwijken van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie (37), tenzij de specifieke eisen van de werking van de Autoriteit dit noodzakelijk maken en de Commissie vooraf toestemming heeft verleend.

    Artikel 52

    Fraudebestrijdingsmaatregelen

    1.   Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige handelingen is Verordening (EG) nr. 1073/1999 zonder enige beperking op de Autoriteit van toepassing.

    2.   De Autoriteit treedt toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (38) en treft onverwijld passende voorzieningen die op alle werknemers van de Autoriteit van toepassing zijn.

    3.   In de financieringsbesluiten en de overeenkomsten en tenuitvoerleggingsinstrumenten wordt uitdrukkelijk bepaald dat de Rekenkamer en het OLAF indien nodig controles ter plaatse mogen uitvoeren bij de begunstigden van door de Autoriteit toegekende financiering en bij het personeel dat verantwoordelijk is om de financiering toe te kennen.

    HOOFDSTUK VII

    ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 53

    Voorrechten en immuniteiten

    Het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is van toepassing op de Autoriteit en haar personeel.

    Artikel 54

    Personeel

    1.   Het Statuut, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden en de regels die gezamenlijk door de instellingen van de Europese Unie zijn vastgesteld ter uitvoering van genoemd Statuut en van genoemde Regeling zijn van toepassing op het personeel van de Autoriteit, met inbegrip van de uitvoerend directeur en de voorzitter .

    2.   De raad van bestuur stelt in overeenstemming met de Commissie de nodige uitvoeringsmaatregelen vast volgens de regelingen van artikel 110 van het Statuut.

    3.   De Autoriteit oefent ten aanzien van haar personeel de bevoegdheden uit die krachtens het Statuut zijn verleend aan het tot aanstelling bevoegde gezag, alsook die welke krachtens de Regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden zijn verleend aan het tot het aangaan van overeenkomsten bevoegde gezag.

    4.   De raad van bestuur stelt bepalingen vast waardoor nationale deskundigen van de lidstaten kunnen worden gedetacheerd bij de Autoriteit.

    Artikel 55

    Aansprakelijkheid van de Autoriteit

    1.   In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt de Autoriteit overeenkomstig de algemene beginselen die de wetgevingen van de lidstaten gemeen hebben, alle schade die door de Autoriteit zelf of door het personeel ervan bij de uitoefening van hun taken is veroorzaakt. Het Hof van Justitie heeft rechtsbevoegdheid in geschillen over de vergoeding van dergelijke schade.

    2.   De persoonlijke geldelijke en tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van de personeelsleden van de Autoriteit ten aanzien van de Autoriteit wordt beheerst door de desbetreffende voor het personeel van de Autoriteit geldende voorschriften.

    Artikel 56

    Beroepsgeheim

    1.   De leden van de raad van toezichthouders en van de raad van bestuur, de uitvoerend directeur en de personeelsleden van de Autoriteit, met inbegrip van door de lidstaten tijdelijk gedetacheerde ambtenaren en de andere personen die op contractuele basis taken uitvoeren voor de Autoriteit , zijn onderworpen aan de vereisten van het beroepsgeheim overeenkomstig artikel 339 VWEU en de desbetreffende bepalingen in de Uniewetgeving , zelfs na beëindiging van hun functie.

    Overeenkomstig het in artikel 54 bedoelde Statuut blijft de voorzitter na vertrek uit de dienst verplicht zich met betrekking tot de aanvaarding van bepaalde benoemingen of gunsten integer en discreet op te stellen.

    Lidstaten, instellingen of organen van de Unie of andere publieke of private organen doen geen pogingen invloed uit te oefenen op de leden van de raad van bestuur.

    2.   Onverminderd de gevallen die onder het strafrecht vallen, mag vertrouwelijke informatie die de in lid 1 bedoelde personen ontvangen tijdens de uitvoering van hun taken, aan geen enkele persoon of autoriteit worden bekendgemaakt, behalve in samengevatte of geaggregeerde vorm, zodat de individuele financiële instellingen niet kunnen worden geïdentificeerd.

    De verplichting in het kader van lid 1 en van de eerste alinea van dit lid verhindert de Autoriteit en de nationale toezichthoudende autoriteiten niet de informatie te gebruiken voor de handhaving van de in artikel 1, lid 2, bedoelde wetgevingshandelingen , en met name voor procedures voor de vaststelling van besluiten.

    3.   De leden 1 en 2 verhinderen de Autoriteit niet informatie uit te wisselen met nationale toezichthoudende autoriteiten overeenkomstig deze verordening en andere Gemeenschapswetgeving die op financiële instellingen van toepassing is.

    Deze gegevens vallen onder het in de leden 1 en 2 bedoelde beroepsgeheim. De Autoriteit legt in haar huishoudelijk reglement de praktische regelingen voor de uitvoering van de in de leden 1 en 2 vermelde geheimhoudingsregels vast.

    4.   De Autoriteit past Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie (39) toe.

    Artikel 57

    Gegevensbescherming

    Deze verordening laat de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in het kader van Richtlijn 95/46/EG of de verplichtingen van de Autoriteit met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in het kader van Verordening (EG) nr. 45/2001 bij het uitoefenen van haar taken, onverlet.

    Artikel 58

    Toegang tot documenten

    1.   Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten van de Autoriteit.

    2.   De raad van bestuur stelt de praktische maatregelen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001 uiterlijk op 31 mei 2011 vast.

    3.   Tegen besluiten van de Autoriteit uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan, na beroep bij de raad van beroep, een klacht worden ingediend bij de Ombudsman of beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie, al naargelang het geval, onder de voorwaarden van respectievelijk artikel 228 en artikel 263 VWEU .

    Artikel 59

    Talenregeling

    1.   De bepalingen van Verordening nr. 1 (40) van de Raad zijn van toepassing op de Autoriteit.

    2.   De raad van bestuur besluit over de interne talenregeling van de Autoriteit.

    3.   De voor het functioneren van de Autoriteit vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.

    Artikel 60

    Zetelovereenkomst

    De vereiste bepalingen betreffende de huisvesting van de Autoriteit in de lidstaat waar de zetel is gevestigd en de door deze lidstaat ter beschikking gestelde installaties, alsook de specifieke voorschriften die in die lidstaat gelden voor de uitvoerend directeur, de leden van de raad van bestuur, het personeel van de Autoriteit en hun gezinsleden, worden vastgesteld in een vestigingsovereenkomst tussen de Autoriteit en die lidstaat, die wordt gesloten nadat de raad van bestuur daarmee heeft ingestemd.

    De gastlidstaat zorgt ervoor dat de Autoriteit in optimale omstandigheden kan werken, onder andere door het aanbieden van meertalig onderwijs met een Europese dimensie en adequate vervoersverbindingen.

    Artikel 61

    Deelname van derde landen

    1.    Landen die geen lid zijn van de Europese Unie en die met de Europese Unie overeenkomsten hebben gesloten waardoor zij het Unierecht binnen het in artikel 1, lid 2, bedoelde bevoegdheidsgebied van de Autoriteit hebben vastgesteld en toepassen, mogen deelnemen aan de werkzaamheden van de Autoriteit.

    1 bis.     De Autoriteit kan derde landen die wetgeving toepassen welke binnen de in artikel 1, lid 2, genoemde bevoegdheidsgebieden van de Autoriteit als gelijkwaardig is erkend, toestaan deel te nemen, als bepaald in overeenkomstig artikel 216 VWEU door de Unie gesloten internationale overeenkomsten.

    2.    Op basis van de desbetreffende bepalingen van deze overeenkomsten worden afspraken gemaakt over met name de aard, omvang en procedurele aspecten van de betrokkenheid van deze landen bij de werkzaamheden van de Autoriteit, waaronder afspraken over de financiële en personele bijdrage. Zij kunnen zorgen voor een vertegenwoordiger, als waarnemer, bij de raad van toezichthouders, maar zorgen ervoor dat deze landen niet deelnemen aan besprekingen met betrekking tot individuele financiële instellingen, behalve in gevallen waarbij zij rechtstreeks belang hebben.

    HOOFDSTUK VIII

    OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

    Artikel 62

    Voorbereidende maatregelen

    -1.

    In de periode na de inwerkingtreding van deze verordening en voorafgaand aan de oprichting van de Autoriteit, werkt het CEBT in nauwe samenwerking met de Commissie aan de voorbereiding van de vervanging van het CEBT door de Autoriteit .

    1.

    Zodra de Autoriteit is opgericht, is de Commissie ▐ verantwoordelijk voor het opzetten en de initiële werkzaamheden van de Autoriteit, totdat de Autoriteit voldoende operationele capaciteit heeft om haar eigen begroting uit te voeren.

    Daartoe kan de Commissie, totdat de uitvoerend directeur zijn functie opneemt na benoeming door de raad van toezichthouders overeenkomstig artikel 36, één ambtenaar ad interim aanstellen om de taken van de uitvoerend directeur uit te oefenen. Deze periode is beperkt tot het moment waarop de Autoriteit voldoende operationele capaciteit heeft om haar eigen begroting uit te voeren.

    2.

    De uitvoerend directeur ad interim mag alle betalingen goedkeuren die worden gedekt door de kredieten van de begroting van de Autoriteit, na goedkeuring door de raad van bestuur, en mag contracten sluiten, met inbegrip van personeelscontracten, na goedkeuring van de personeelsformatie van de Autoriteit.

    3.

    De leden 1 en 2 laten de bevoegdheden van de raad van toezichthouders en de raad van bestuur onverlet.

    3 bis.

    De Autoriteit wordt als de wettige opvolger van het CEBT beschouwd. Alle in aanmerking komende activa en passiva en alle lopende operaties van het CEBT kunnen naar de Autoriteit worden overgeheveld. Een onafhankelijk financieel controleur stelt een verklaring op waaruit de afsluiting van de activa en passiva van het CEBT blijkt. Die verklaring wordt aan een audit onderworpen en goedgekeurd door de leden van het CEBT en door de Commissie voordat er activa of passiva worden overgedragen.

    Artikel 63

    Overgangsbepalingen voor het personeel

    1.   In afwijking van artikel 54 blijven alle door het CEBT of het secretariaat daarvan gesloten arbeidsovereenkomsten en detacheringsregelingen die van kracht zijn op de datum van inwerkingtreding van deze verordening tot hun einddatum geldig. Zij kunnen niet worden verlengd.

    2.   Alle in lid 1 bedoelde contractuele personeelsleden wordt de mogelijkheid geboden een tijdelijk contract te sluiten overeenkomstig artikel 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, in de graad als bepaald in de personeelsformatie van de Autoriteit.

    Na de inwerkingtreding van deze verordening organiseert de voor het sluiten van contracten bevoegde Autoriteit een interne selectie voor het contractueel personeel van het CEBT of het in lid 1 bedoelde secretariaat daarvan om te peilen naar de bekwaamheid, efficiëntie en integriteit van de in dienst te nemen personen. In de interne selectieprocedure wordt ten volle rekening gehouden met de vaardigheden en ervaring die de individuele werknemer voor de aanwerving heeft laten zien.

    3.   Afhankelijk van het type en het niveau van de uit te oefenen functies wordt de geslaagde kandidaten een contract als tijdelijk ambtenaar aangeboden, met een duur die ten minste de resterende tijd van het vroegere contract bedraagt.

    4.   De relevante nationale wetgeving met betrekking tot arbeidsovereenkomsten en andere relevante instrumenten blijven van toepassing op de voormalige contractuele personeelsleden die niet voor een contract als tijdelijk ambtenaar solliciteren of geen tijdelijk contract aangeboden krijgen overeenkomstig lid 2.

    Artikel 63bis

    Nationale bepalingen

    De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze verordening metterdaad wordt toegepast.

    Artikel 64

    Wijzigingen

    Besluit nr. 716/2009/EG wordt hierbij gewijzigd in zoverre dat het CEBT verwijderd wordt uit de lijst van begunstigden in afdeling B van de bijlage bij dat besluit.

    Artikel 65

    Intrekking

    Besluit 2009/78/EG van de Commissie tot instelling van het CEBT wordt hierbij ingetrokken met ingang van 1 januari 2011.

    Artikel 66

    Herzieningsclausule

    -1.

    Uiterlijk op … (41) legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad de nodige voorstellen voor om het toezicht op instellingen die een systeemrisico als bedoeld in artikel 12 ter kunnen inhouden, te versterken en om een nieuw kader voor het beheer van financiële crisis op te zetten, daaronder begrepen overeenkomsten inzake de financiering ervan.

    1.

    Uiterlijk op … (42) en vervolgens om de drie jaar publiceert de Commissie een algemeen verslag over de opgedane ervaring met de werkzaamheden van de Autoriteit en met de in deze verordening vastgestelde procedures. In dat verslag worden onder meer de volgende zaken beoordeeld :

    a)

    de mate van convergentie in standaardtoezichtpraktijken die de bevoegde autoriteiten hebben bereikt;

    b)

    de werking van de colleges van toezichthouders;

    c)

    de geboekte vooruitgang met betrekking tot convergentie op gebieden als crisispreventie, - beheersing en -beslechting, daaronder begrepen Europese financieringsmechanismen;

    d)

    of, met name in het licht van de geboekte vooruitgang met betrekking op de in punt c) genoemde gebieden, de rol van de Autoriteit in het toezicht op financiële instellingen die mogelijkerwijs een systeemrisico opleveren moet worden versterkt en of de Autoriteit meer toezichtbevoegdheden zou moeten uitoefenen ten aanzien van die instellingen;

    e)

    de toepassing van de bij artikel 23 ingestelde vrijwaringsclausule.

    1 bis.

    In het in lid 1 bedoelde verslag wordt ook onderzocht:

    a)

    of het toezicht op bankwezen, verzekeringen en bedrijfspensioenen, effecten en financiële markten gescheiden moet blijven;

    b)

    of het prudentieel toezicht en het toezicht op de zakelijke activiteiten moeten worden gecombineerd dan wel gescheiden;

    c)

    of de architectuur van het ESFT moet worden vereenvoudigd en versterkt om de samenhang tussen het macro- en het microniveau en tussen de ETA's te vergroten;

    d)

    of de ontwikkeling van het ESFT gelijke tred houdt met de wereldwijde ontwikkeling;

    e)

    of er binnen het ESFT voldoende diversiteit en topkwaliteit beschikbaar is;

    f)

    of er een behoorlijke verhouding is tussen verantwoordingsplicht en transparantie enerzijds en publicatievoorschriften anderzijds;

    g)

    of de zetel van de Autoriteit in Frankfurt moet blijven.

    2.

    Het verslag en, in voorkomend geval, eventuele begeleidende voorstellen worden bij het Europees Parlement en de Raad ingediend.

    Artikel 67

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2011 , uitgezonderd artikel 62 en artikel 63, leden 1 en 2, die van toepassing zijn met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Autoriteit wordt opgericht op de datum van toepassing van deze verordening.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te

    Voor het Europees Parlement

    De Voorzitter

    Voor de Raad

    De Voorzitter


    (1)  De zaak werd terugverwezen naar de commissie overeenkomstig artikel 57, lid 2, tweede alinea (A7-0166/2010).

    (2)  Amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet cursief , schrappingen zijn met het symbool ▐ aangegeven.

    (3)  Advies van 22 januari 2010 (nog niet in het Publicatieblad gepubliceerd).

    (4)  PB C …, blz. ….

    (5)  PB C 13 van 20.1.2010, blz. 1.

    (6)  Standpunt van het Europees Parlement van ….

    (7)   PB C 40 van 7.2.2001, blz. 453.

    (8)   PB C 25 E van 29.1.2004, blz. 394.

    (9)   PB C 175 E van 10.7.2008, blz. 392.

    (10)   PB C 8 E van 14.1.2010, blz. 26.

    (11)   PB C 9 E van 15.1.2010, blz. 48.

    (12)   Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0251.

    (13)   Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0279 .

    (14)  PB L 25 van 29.1.2009, blz. 23.

    (15)  PB L 25 van 29.1.2009, blz. 28.

    (16)  PB L 25 van 29.1.2009, blz. 18.

    (17)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1.

    (18)  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 201.

    (19)  PB L 135 van 31.5.1994, blz. 5.

    (20)  PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1.

    (21)   PB L 345 van 8.12.2006, blz. 1.

    (22)   PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7.

    (23)  PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15.

    (24)  PB L 271 van 9.10.2002, blz. 16.

    (25)   PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1.

    (26)   PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164.

    (27)   PB L 318 van 27.11.1998, blz. 8.

    (28)   PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

    (29)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

    (30)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

    (31)  PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

    (32)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

    (33)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

    (34)  PB L 145 van 31-5-2001, blz. 43.

    (35)  PB L 253 van 25.9.2009, blz. 8.

    (36)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

    (37)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.

    (38)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

    (39)  PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1.

    (40)  PB 17 van 6.10.1958, blz. 385.

    (41)   Zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening.

    (42)   Drie jaar na de van datum van toepassing van deze verordening.


    Top