Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010AE1626

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht op informatie in strafprocedures” (COM(2010) 392 definitief — 2010/0215 (COD))

    PB C 54 van 19.2.2011, p. 48–50 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    19.2.2011   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 54/48


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht op informatie in strafprocedures”

    (COM(2010) 392 definitief — 2010/0215 (COD))

    (2011/C 54/15)

    Algemeen rapporteur: de heer PEZZINI

    De Raad heeft op 29 september 2010 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, te raadplegen over het

    Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht op informatie in strafprocedures

    COM(2010) 392 final - 2010/0215 (COD).

    Het EESC-bureau heeft op 20 oktober 2010 de afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap ermee belast de betreffende werkzaamheden voor te bereiden.

    Gelet op het spoedeisende karakter van de werkzaamheden heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité tijdens zijn op 8 en 9 december 2010 (vergadering van 8 december 2010) gehouden 467e zitting de heer Pezzini als algemeen rapporteur aangewezen en het onderstaande advies met 161 stemmen vóór en geen stemmen tegen, bij 3 onthoudingen, goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1   Het EESC onderschrijft de werkzaamheden van de Commissie die met een algemeen wetgevingspakket wil komen om een geheel van gemeenschappelijke procedurele rechten bij strafprocedures in de lidstaten te garanderen.

    1.2   Het recht op specifieke en nauwkeurige informatie maakt deel uit van de rechtstraditie van de Unie en wint nog aan belang gelet op het verkeer van EU-burgers binnen de lidstaten.

    1.3   Ook onderdanen van derde landen, die in steeds grotere getale de Unie binnenkomen, moeten de rechtscultuur van de Unie en de duidelijkheid van de procedures, waaruit respect blijkt voor de mens, ook in strafprocedures, kunnen onderkennen.

    1.4   De onderlinge afstemming van de nationale wetgevingen, die aan de richtlijn ten grondslag ligt, moet volgens het EESC de hoeksteen vormen van de justitiële samenwerking, ook om recht te doen aan het „Handvest van de grondrechten” dat in het EU-Verdrag (VWEU en VEU) is opgenomen.

    1.5   Naar de mening van het EESC draagt de bescherming van de grondrechten van de persoon, via gemeenschappelijk overeengekomen procedures, zonder twijfel aanzienlijk bij aan de samenhang en de versterking van het vrije verkeer binnen de EU.

    2.   Algemene opmerkingen

    2.1   Teneinde het fundamentele recht op een eerlijk proces conform de rechtsstaat te garanderen heeft de EU een specifieke maatregel genomen die erop gericht is de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures te versterken.

    2.2   De maatregel heeft voorts tot doel de rechten van de verdediging kracht bij te zetten. Dit is een zeer belangrijke communautaire maatregel, vooral omdat aldus wordt beoogd het vertrouwen in de Europese rechtsruimte te vergroten, alsook uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen

    2.3   Het verdwijnen van de binnengrenzen en het feit dat er meer gebruik wordt gemaakt van de rechten van vrij verkeer en vrije vestiging, zorgen er immers voor dat thans steeds meer mensen verwikkeld zijn in strafprocedures in een lidstaat die niet hun woonland is.

    2.4   Resolutie 2009/C295/01 van de Raad van 30 november 2009, waarbij rekening is gehouden met

    de conclusies van de Europese Raad van Tampere van 1999,

    het Haags programma van 2004,

    het programma van Stockholm van december 2009 voor de periode 2010-2014,

    is algemeen gericht op de volledige uitvoering – in opeenvolgende stappen – en consequente eerbiediging van het „recht op een eerlijk proces”.

    2.4.1   Een en ander sluit aan bij het beginsel dat expliciet is vastgelegd in art. 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dat ook de gemeenschappelijke basis vormt voor de bescherming van de rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures.

    2.5   Het recht op een eerlijk proces en de rechten van de verdediging zijn voorts ook neergelegd in de artikelen 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de EU (1).

    2.6   In de routekaart met zes punten die in de vermelde resolutie van de Raad is goedgekeurd, zijn met name de volgende maatregelen als prioritair aangemerkt:

    Maatregel A: aangezien het, om de rechten van de verdediging ten volle te kunnen uitoefenen, noodzakelijk is deze rechten ook te kennen, wordt aan een verdachte of beklaagde die de taal van de strafprocedure niet spreekt of verstaat, het recht verleend om door een tolk te worden bijgestaan en om alle essentiële processtukken in vertaling aangeleverd te krijgen (2);

    Maatregel B: voorgeschreven wordt dat een persoon die van een misdrijf wordt verdacht of beschuldigd, mondeling of schriftelijk (bijvoorbeeld middels een verklaring van rechten) correct moet worden geïnformeerd over zijn basisrechten; Voorts wordt aan de betrokkene het recht toegekend snel informatie te krijgen over de aard en de reden van de beschuldiging, zodat hij/zij te gepasten tijde de informatie kan ontvangen die nodig is voor de voorbereiding van zijn/haar verweer.

    3.   Inhoud van het voorstel

    3.1   Aansluitend bij het mandaat dat haar door de vermelde resolutie van de Raad is verleend, heeft de Europese Commissie het voorstel voor een richtlijn COM(2010) 392 final opgesteld „betreffende het recht op informatie in strafprocedures”.

    3.2   Met de ontwerprichtlijn wordt beoogd specifiek uitvoering te geven aan maatregel B van de vermelde routekaart via de invoering van gemeenschappelijke minimumnormen betreffende het recht op informatie in strafprocedures op EU-grondgebied.

    3.3   Uit hoofde van dit wetsvoorstel is de onderzoeksinstantie dus verplicht de verdachte niet alleen de nodige informatie ter beschikking te stellen maar moet zij er ook actief voor zorgen dat deze informatie effectief onder de aandacht van de verdediging wordt gebracht.

    3.4   Deze positieve en zinvolle maatregelen zouden in de praktijk o.m. moeten leiden tot een verkorting van de duur en een vermindering van de kosten van de gerechtelijke procedures; ook zouden aldus gerechtelijke fouten moeten worden voorkomen en het aantal beroepsprocedures moeten worden verminderd.

    3.5   Zo zou dus sprake kunnen zijn van een zekere „compensatie” voor de extra financiële lasten die de ontwikkeling en de concrete toepassing van de informatiemaatregelen ongetwijfeld, zij het in beperkte mate, met zich mee zullen brengen.

    4.   Bijzondere opmerkingen

    4.1   Overweging (18): de zin „Alle verdachten en beklaagden dienen onverwijld aan het begin van de strafprocedure mondeling of schriftelijk te worden geïnformeerd over hun rechten” lijkt een contradictie in te houden; het zou dan ook nuttig zijn een precies tijdstip aan te geven waarop de mondelinge of schriftelijke informatie m.b.t. de beschuldiging dient te worden gegeven.

    4.2   Overweging (19): de passage „over deze procedurele rechten die van onmiddellijk belang zijn” is te vaag; het zou opportuun zijn de aard en draagwijdte van de betreffende procedurele rechten beter te specificeren, met name met het oog op een doeltreffendere verdediging.

    4.3   Overweging (21): de slotpassage „een ernstig gevaar inhoudt ….voor de binnenlandse veiligheid van de lidstaat” lijkt te vaag. Met het woord „ernstig” wordt hoe dan ook gewezen op een onontbeerlijke voorwaarde, die kan verhinderen dat lidstaten de „binnenlandse veiligheid” gebruiken als voorwendsel om een „politieke” beoordelingsvrijheid uit te oefenen.

    4.4   Overweging (22): wat transparantie betreft, zou de passage „een mechanisme om te controleren of de verdachten …” beter kunnen worden gespecificeerd, door vóór „controleren” de woorden „middels formele handelingen” in te lassen.

    4.5   Artikel 3, lid 1: het woord „onverwijld” zou beter worden vervangen door de woorden „reeds bij de eerste handeling”.

    4.6   Artikel 3, lid 2, laatste regel: de woorden „onverwijld voor een rechter te verschijnen” moeten worden vervangen door „onverwijld voor een rechter te worden geleid”, conform de formulering in artikel 5, lid 3, EVRM.

    4.7   Artikel 4, lid 1: het woord „onverwijld” zou beter worden vervangen door de woorden „reeds bij de eerste handeling”.

    4.8   Artikel 6: daar de richtlijn betrekking heeft op het recht op informatie over de beschuldiging, niet alleen in de fase van berechtiging maar ook tijdens het strafrechtelijk vooronderzoek, zou moeten worden gespecificeerd dat de informatie ook betrekking moet hebben op de activiteiten van de gerechtelijke politie, althans in gevallen van delegatie van gerechtelijke autoriteit en hoe dan ook wanneer een eerste aanklacht wordt geformuleerd.

    4.9   Art. 6, lid 1: deze passage moet als volgt worden aangevuld: „De lidstaten waarborgen dat een verdachte of beklaagde voldoende informatie over de tenlastelegging en de desbetreffende motivering ontvangt om het eerlijk verloop van de strafprocedure te vrijwaren”, zodat wordt voldaan aan de bepaling in het EVRM (art. 6, lid 3, sub a)) waarin uitdrukkelijk wordt verwezen naar de reden van de beschuldiging.

    4.10   Art. 6, lid 2: [noot van de vertaler: sommige taalversies dienen te worden afgestemd op de formulering in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), waarvan de interpretatie reeds meermaals in de rechtspraak is verduidelijkt. De Nederlandse versie volgt echter reeds de formulering van het EVRM.]

    4.11   Artikel 6, lid 3, sub a): De formulering „… de omstandigheden waaronder het strafbaar feit werd gepleegd …” moet worden vervangen door „de omstandigheden waaronder het strafbaar feit zou zijn gepleegd …”. Op het moment van de tenlastelegging staat immers nog niet vast of er ook echt een strafbaar feit werd gepleegd, dat kan pas met zekerheid worden gesteld na afloop van het proces.

    4.12   Artikel 6, lid 3, onder a: „met inbegrip van de tijd, de plaats en de mate van betrokkenheid” zou preciezer zijn geformuleerd als „de mate van betrokkenheid” zou worden vervangen door „de effectieve rol bij het plegen van de misdaad”.

    4.13   Artikel 6, lid 3 – als volgt aanvullen:

    „c)

    strafmaat geldend voor het hierboven bedoelde strafbare feit;

    d)

    termijnen en mogelijkheden voor verweer en bewijsmiddelen;

    e)

    relatieve waarde van een eventuele bekentenis.”

    4.14   Artikel 7, lid 2: de geheimhoudingsplicht op basis waarvan de toegang tot bepaalde stukken in het procesdossier, na afronding van het onderzoek, kan worden geweigerd, moet voorkomen dat de gerechtelijke autoriteit te veel beoordelingsvrijheid wordt gelaten, aangezien de afronding van het onderzoek de processtukken algemeen toegankelijk maakt.

    4.15   Artikel 7, lid 3: in alle taalversies van de richtlijn moet de verwijzing naar „indagini preliminari” (vooronderzoek) worden behouden en moet de formulering „fase instruttoria” („beslissingen voorafgaande aan de behandeling”) worden vermeden, daar in het procesrecht vaak in deze laatste fase niet meer wordt voorzien.

    Brussel, 8 december 2010

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Staffan NILSSON


    (1)  In artikel 5, lid 2 EVRM (recht op vrijheid en veiligheid) is met name bepaald dat „eenieder die gearresteerd is, onverwijld en in een taal die hij verstaat op de hoogte moet worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen welke tegen hem zijn ingebracht”.

    In het daaropvolgende artikel 6, lid 3 (recht op een eerlijk proces) wordt voorts het volgende voorgeschreven: „Eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten: a) onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging; b) te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging; e) zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat en niet spreekt.”

    Artikel 111 van de Italiaanse grondwet, zoals gewijzigd bij de constitutionele wet nr. 2/1999, voorziet voorts expliciet in dezelfde garanties op een eerlijk proces.

    (2)  Richtlijn 2010/64, gepubliceerd in PB L 280 van 26 oktober 2010, in werking getreden op 20 oktober 2010.


    Top