Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010AE1175

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het thema „De situatie van en uitdagingen voor de tropische tonijnvisserijvloot van de Europese Unie” (verkennend advies)

    PB C 48 van 15.2.2011, p. 21–26 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    15.2.2011   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 48/21


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het thema „De situatie van en uitdagingen voor de tropische tonijnvisserijvloot van de Europese Unie” (verkennend advies)

    2011/C 48/05

    Rapporteur: de heer Sarró IPARRAGUIRRE

    Het Spaanse voorzitterschap heeft op 20 januari 2010 besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over het thema

    De situatie van en uitdagingen voor de tropische tonijnvisserijvloot van de Europese Unie” (verkennend advies).

    De gespecialiseerde afdeling Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 31 augustus 2010 goedgekeurd.

    Tijdens zijn op 15 en 16 september 2010 gehouden 465e zitting (vergadering van 15 september 2010) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité het volgende advies uitgebracht, dat met 118 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 2 onthoudingen, werd goedgekeurd:

    1.   Conclusies

    1.1

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité is van mening dat de EU het goede voorbeeld geeft van een rationele en duurzame exploitatie van de visbestanden dankzij haar hoogstaande normen voor sociale bescherming, volksgezondheid, voedselveiligheid, milieu, juridische bescherming, veiligheid van navigatie op zee, good governance en toezicht op de visvangst.

    1.2

    De toepassing van deze principes brengt echter wel extra kosten mee voor een product dat moet concurreren met tonijn uit andere landen die voor hun tonijnvisserij op alle gebied veel lagere normen hanteren. De EU moet een wereldwijde invoering van deze principes blijven bepleiten en proberen de rest van de tonijnvissers op één lijn te brengen met de normen die de EU hanteert.

    1.3

    De belangrijkste uitdaging waar de Europese tropische tonijnsector momenteel voor staat is hoe te overleven binnen een context van oneerlijke concurrentie door vloten uit derde landen en binnen het strikte juridische kader van de EU.

    1.4

    Europa moet op internationaal niveau ijveren voor de toepassing van een stabiele wetgeving die de vrije concurrentie stimuleert èn die tegelijkertijd eerlijk is. Het is zaak dat er op alle vlakken een geïntegreerd en coherent Europees beleid wordt geformuleerd, waardoor het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de Europese tropische tonijnsector zowel op economisch, sociaal als milieuvlak kunnen worden gegarandeerd. Dit is ook afgesproken in het in 1992 in Rio de Janeiro getekende Verdrag inzake biologische diversiteit.

    1.5

    Het Comité dringt er bij de lidstaten en de Raad op aan om zich sterk te maken voor een wijziging van het mandaat van operatie „Atalanta” ter bestrijding van de piraterij in de Stille Oceaan en hierin specifieke aandacht te vragen voor de bescherming van de tonijnvloot.

    1.6

    De instandhouding van de visserijpartnerschapsovereenkomsten (VPO’s) is van essentieel belang voor de voortzetting van de activiteiten van de Europese tropische tonijnvisserij. Het Comité roept de Commissie verder op om het netwerk van tonijnovereenkomsten uit te breiden terwille van de Europese vloot en de mogelijkheid in overweging te nemen een uitzondering te maken op de exclusiviteitclausule in de VPO’s. Op die manier kunnen de Europese tonijnvissers op eigen initiatief over visvergunningen onderhandelen, op voorwaarde dat de toestand van de visbestanden dit volgens de laatste wetenschappelijke gegevens toelaat.

    1.7

    Het feit dat de EU binnen de regionale visorganisaties (RVO’s) het voortouw neemt om de beginselen van verantwoorde en duurzame visserij te bevorderen, is van groot belang om wereldwijd tot een adequaat beheer van de visbestanden te komen. Het Comité is van mening dat de Europese inspanningen op dit vlak verdubbeld moeten worden.

    1.8

    De recente opheffing van de oorsprongsregeling voor Papoea-Nieuw-Guinea en Fiji veroorzaakt een verstoring op de mondiale tonijnmarkt. Willen de Europese tonijnindustrie en haar filialen in derde landen kunnen overleven, dan dienen de ACS- en SAP+-voorkeursregelingen in ongewijzigde staat in stand te worden gehouden. Gezien de mogelijke verstoringen die zich in de Europese tonijnsector kunnen gaan voordoen, is het Comité van mening dat de in de partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Stille-Oceaanstaten voorziene maatregelen van toezicht en bescherming moeten worden overwogen en - indien nodig - doorgevoerd.

    1.9

    De instandhouding van de Europese tarieven voor tonijnproducten is van essentieel belang voor het concurrentievermogen van de Europese industrie. Er dient gestreefd te worden naar een zo hoog mogelijk niveau van bescherming, zowel binnen het kader van de WTO als in het kader van de handelsbesprekingen van de EU met derde landen.

    1.10

    Al deze zaken in overweging nemend, is het Comité van oordeel dat de Europese instellingen moeten vasthouden aan het beginsel van communautaire preferentie. Ook is het van oordeel dat de compensatieregeling voor de tropische tonijn die door de Europese vloot aan de verwerkende industrie wordt geleverd, weer op het oude niveau van 93 % van de referentieprijs in de EU moet worden gebracht. De afgelopen jaren is deze prijs immers erg gedaald, tot 87 % van de productieprijs.

    2.   Huidige situatie van de tropische tonijnvisserijvloot van de Europese Unie

    2.1

    De tonijnvisserij begon zich in Europa halverwege de 20e eeuw in Spanje en in Frankrijk te ontwikkelen, teneinde tegemoet te komen aan de groeiende vraag van de conservenindustrie die de interne markt bevoorraadde. Aanvankelijk ging het om de vangst van witte tonijn (Thunnus alalunga) in de kustwateren. Na verloop van tijd en dankzij verbetering van de techniek breidde de visvangst zich uit naar het zuiden en richtte zich meer op tropische tonijnsoorten: de geelvintonijn (Thunnus albacora), de gestreepte tonijn (Katsuwonus pelamis) en, in mindere mate, de grootoogtonijn (Thunnus obesus). Er werd gevist in de kustwateren van Frankrijk, Spanje en Portugal. Later, in de jaren zestig en zeventig, vond de visvangst ook plaats aan de westkusten van Afrika; in de jaren tachtig en negentig in de Indische en Stille Oceaan en aan het begin van de 21e eeuw tot slot ook in het westelijk deel van de Stille Oceaan.

    2.2

    De EU-vloot vist met behulp van ringzegens op tropische tonijn en beoefent pelagische en selectieve visserij. Ze richt zich op grote tonijnscholen die zich in de tropische zones van de drie belangrijkste oceanen bevinden. Er wordt in open zee gevist of in de exclusieve economische zones (EEZ) van derde landen.

    2.3

    Tonijn, dat zeer gewaardeerd wordt vanwege zijn voedingseigenschappen, maakt deel uit van de basisvoeding van veel landen ter wereld; er bestaat een intensieve handel in tonijn en deze visvangst biedt een belangrijke bron van inkomsten voor landen die actief zijn in de visserij, de verwerkende visindustrie en de handel.

    2.4

    Om deze redenen vormt de tonijnvisvangst een zeer belangrijke economische activiteit in bepaalde landen. Momenteel wordt er met behulp van alle soorten vistuig wereldwijd meer dan 4 miljoen ton tropische tonijn gevangen, waarvan ongeveer 2 miljoen met ringzegens. Over het algemeen bevindt de visserij op deze soort zich in een goede staat, met adequate beheersprogramma's in elke oceaan dankzij de RVO’s.

    2.5

    De Europese vloot bestaat uit 54 vriesschepen voor ringzegenvisserij op tonijn (34 Spaanse en 20 Franse vaartuigen), die samen goed zijn voor zo'n 400 000 ton op jaarbasis, ongeveer 10 % van de tonijnvangst wereldwijd.

    2.6

    De meeste van deze schepen opereren in internationale wateren onder de regeling van de 13 associatieakkoorden voor de visserij tussen de EU en derde landen (6 voor de Atlantische Oceaan, 4 voor de Indische Oceaan en 3 voor de Stille Oceaan).

    2.7

    Wereldwijd houden er zich zo'n 30 landen bezig met tonijnvisserij, met behulp van 580 schepen die samen een capaciteit hebben van 650 000 GT’s. (1) De Europese ringzegenvloot telt 97 500 GT, hetgeen neerkomt op 9 % van de schepen en 15 % van de mondiale tonijnvisserij met behulp van ringzegens.

    2.8

    Het belangrijkste visserijgebied voor tropische tonijn is de Stille Oceaan, waar 67 % van de mondiale tonijnvangst plaatsvindt, gevolgd door de Indische Oceaan met 22 % en de Atlantische met 11 %.

    2.9

    De tropische tonijnvisserij is onderhevig aan 4 specifieke RVO’s.

    2.9.1

    De ICCAT (Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen) die van kracht is voor de Atlantische oceaan en zijn aangrenzende zeeën, zoals de Middellandse Zee en die is opgericht in 1969.

    2.9.2

    De IOTC (Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan), die zich bezighoudt met het beheer in de Indische oceaan en die is opgericht in 1997.

    2.9.3

    De IATTC (Interamerikaanse Commissie voor Tropische Tonijn) die zich bezighoudt met het beheer in de Stille Oceaan (streek van Noord- en Zuid-Amerika). Opgericht in 1949.

    2.9.4

    De WCPFC (Visserijcommissie voor het westelijk en centrale deel van de Stille Oceaan), die het westen en centrum van de Stille Oceaan onder haar beheer heeft en die is opgericht in 2004.

    2.10

    Er worden door verschillende nationale ministeries en DG's van de Europese Commissie regelmatig administratieve controles uitgevoerd bij de Europese vloot. Wil een schip onder de vlag van een lidstaat van de Europese Unie kunnen varen en handel drijven, dan moet het voldoen aan de nodige administratieve eisen om de certificaten te behalen voor tonnage, casco, machines, koelinstallaties, uitrusting van het vaartuig, zeewaardigheid, redding op zee, veiligheid en arbeidshygiëne, veterinair erkenningsnummer, speciale visvergunningen, visvergunningen in de landen waar gevist wordt, satellietcontroles, toezicht middels waarnemers aan boord, toezicht op de visvangsten via het elektronische logboek aan boord, toezicht op de verkoop, enz. Het bijhouden van al deze certificaten, vergunningen en licenties vraagt om een dagelijks beheer, om jaarlijkse vernieuwing en periodieke herzieningen, allemaal zaken waar geen enkele andere mondiale vissersvloot in zo'n sterke mate aan moet voldoen. Al deze vereisten drijven de kosten voor de Europese vissersvloten aanzienlijk op.

    2.11

    Verder dient de Europese tonijnvisserij te voldoen aan de bepalingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, in tegenstelling tot vloten uit derde landen. De verplichting tot naleving van de beginselen van dit beleid, gebaseerd op verantwoorde visserij, op de aanbevelingen van de RVO’s, op naleving van de normen inzake hygiëne, navigatie, veiligheid, milieu of sociale bescherming van de werknemers, brengt hoge kosten met zich mee voor de Europese vissers en vermindert hun concurrentievermogen ten opzichte van schepen uit landen waar die verplichtingen niet gelden of waar men gemakkelijk een oogje toeknijpt.

    2.12

    De afgelopen jaren heeft de Europese vloot verder te lijden gehad onder piraterij in de Indische Oceaan. Naast de angst en onzekerheid die dit met zich meebrengt voor de bemanning op de schepen tijdens hun wettelijk toegestane bedrijfsactiviteit, belemmert de piraterij ook de visvangst en jaagt de exploitatiekosten op vanwege de noodzaak meer veiligheidsmaatregelen aan boord te moeten nemen.

    2.13

    De tropische tonijnproductie is in de eerste plaats bestemd voor de conservenindustrie, die de belangrijkste visverwerkende industrie ter wereld is. Europa vormt de grootste markt ter wereld, met een consumptie van tropische tonijn in blik van 800 000 ton per jaar, waarvoor meer dan de helft uit derde landen is geïmporteerd.

    3.   Ontwikkeling van de Europese tropische tonijnvisserijvloot

    3.1

    De Europese tropische tonijnvisserij heeft de afgelopen 50 jaar een ontwikkeling meegemaakt die vergelijkbaar is met die van de Europese verwerkende industrie van tropische tonijn.

    3.2

    Tonijn was het eerste visproduct dat volledig werd vrijgesteld van EU-tarieven teneinde de verwerkende industrie te beschermen. De toenmalige EEG voerde een compensatieregeling in die neerkwam op een betaling aan de reder van het verschil tussen de verkoopprijs en 93 % van de jaarlijks vast te stellen referentieprijs. Later daalde deze compensatieregeling naar 87 % en de laatste jaren is er helemaal geen compensatie meer uitbetaald, waardoor deze regeling momenteel totaal geen nut meer heeft.

    3.3

    De Europese vloot en de conservenindustrie bieden in het kader van het EU-handelsbeleid al jarenlang een ondersteuning van de economische ontwikkeling van derde landen. De associatieakkoorden van Yaoundé, Lomé en Cotonou bieden in dit verband een stabiel kader voor de handel tussen ACS- en EU-landen. Verder heeft de EU via het Stelsel van Algemene Preferenties Plus (SAP+) een impuls gegeven aan de handel met de landen van Midden-Amerika en de Andesgemeenschap.

    3.4

    In het huidige stelsel van economische associatieakkoorden genieten ACS-landen bij de uitvoer van tropische tonijnproducten (hele tonijn, filets of conserven) een invoertarief van 0 % en vrije toegang tot de Europese markten. Dankzij deze voorwaarden heeft de Europese verwerkende tonijnindustrie directe investeringen kunnen doen in Ivoorkust, Ghana, Madagaskar, de Seychellen en Mauritius, en indirecte investeringen in Kenia en Senegal. Deze investeringen hebben voor meer dan 40 000 arbeidsplaatsen gezorgd in deze landen en hebben de overdracht van technologie bevorderd.

    3.5

    Daarnaast heeft de EU het Stelsel van Algemene Preferenties Plus (SAP+) ingevoerd om deze gunstige handelsvoorwaarden uit te breiden tot de landen van Zuid- en Midden-Amerika, en ook voor hen een verlaagd tarief van 0 % toe te passen. De EU heeft zich voor haar investeringen gericht op landen als Ecuador, El Salvador, Guatemala en Brazilië (algemene SPG of derden, met een invoertarief van 24 % voor conserven) en op Chili (via het vrijhandelsakkoord met de EU) en op onrechtstreekse manier met Colombia en Venezuela. Op deze manier helpt ze 50 000 banen in de tonijnindustrie in stand te houden.

    3.6

    Dankzij deze akkoorden hebben de Europese bedrijven een deel van hun schepen naar derde landen in Afrika, Amerika en Oceanië overgebracht, en deze landen zo verheven tot de status van bevoorrechte handelspartners van de Unie. Ter plekke stimuleert ze de totstandbrenging van gemengde vennootschappen met ondernemingen uit de landen zelf.

    3.7

    Een deel van de 400 000 ton die de Europese tonijnvloot vangt, wordt uitgeladen en verwerkt in fabrieken in deze derde landen. Dit zorgt voor een goede werkgelegenheid in de haven en brengt havenbelasting op in verband met het lossen of overladen van de vis. Ook slaan de schepen in de verschillende havens van deze derde landen nieuwe voorraden in en dragen zo aanzienlijk bij tot de ontwikkeling ervan.

    3.8

    Als we de tonijnsector in zijn geheel bekijken, zien we dat de vloot en de verwerkende industrie gelijktijdig zijn opgegaan en zo de enige Europese vissector hebben gecreëerd met een interdisciplinaire, grensoverschrijdende structuur. Dit heeft te maken met het grote aantal belangen die de Europese ondernemers gemeen hebben. De Europese tonijnsector heeft, zoals eerder vermeld, een reeks investeringen gedaan in derde landen en heeft daar economische activiteit gegenereerd in overeenstemming met de EU-richtsnoeren die van kracht zijn in landen waarmee de EU een voorkeursregeling heeft afgesloten.

    4.   Uitdagingen voor de tropische tonijnvisserijvloot van de Europese Unie

    4.1

    De belangrijkste uitdaging voor de Europese tonijnvloot en -industrie zijn de ongelijke concurrentievoorwaarden met andere ondernemers die meer omzet willen bereiken op de Europese markt, die goed is voor de consumptie van de helft van de wereldproductie (EU plus derde landen) van tropische tonijn in blik.

    4.2

    De wereldproductie van tonijn in blik ligt rond de 1.600.000 ton, waarvan de EU ongeveer 330 000 ton produceert. (2)

    4.3

    De belangrijkste concurrenten van de Europese tonijnvloot zijn de Aziatische tonijnvissers die ringzegens gebruiken en die actief zijn in het rijkste visserijgebied ter wereld, de Stille Oceaan, waar meer dan 60 % van de mondiale tropische tonijn wordt gevangen. Deze vloten leveren vooral aan de belangrijkste streek voor de verwerking van tropische tonijn, de driehoek tussen Thailand, de Filippijnen en Indonesië. Hun producten, die van mindere kwaliteit zijn, zijn qua prijs uitermate concurrerend op de Europese markt, waar ze al meer dan 35 % van het marktaandeel hebben, ondanks een invoertarief van 24 %.

    4.4

    Ook de verwerkende tonijnindustrie heeft, om vergelijkbare redenen, te kampen met concurrentieverlies ten opzichte van derde landen die noch onder de ACS- noch onder SAP+ regeling vallen. In de meeste gevallen kunnen de productiekosten van deze vloten laag worden gehouden omdat ze goedkopere grondstoffen kopen, minder belastingen hoeven te betalen, lagere salarissen en minder sociale bescherming aan hun arbeiders bieden en aan minder gezondheidsvoorschriften voor de verwerkte producten hoeven te voldoen. Dit alles maakt dat zij hun tonijn tegen een lagere prijs kunnen aanbieden op de Europese markt dan de Europese producenten.

    4.5

    Er bestaan grofweg twee verschillende systemen voor tonijnproductie in de wereld. Enerzijds is er het systeem van de Europese vloot of de Europese investering in derde landen (ACS of SAP) dat tonijn aanbiedt aan de Europese verwerkende industrie of aan ACS- of SAP-landen, waarvoor de hoogste normen van kracht zijn voor veiligheid op de werkplek, sociale bescherming, voedselveiligheid, milieubescherming en normen voor verantwoorde visvangst. Het andere systeem, dat steeds meer ingang vindt, betreft vloten en verwerkingsbedrijven die zich weinig gelegen laten liggen aan zaken als duurzaamheid en normen op sociaal, arbeids- en gezondheidsgebied.

    4.6

    De ACS- of SAP-landen die in aanmerking willen komen voor de voorkeursregeling in de EU, moeten voldoen aan een reeks internationale conventies die eerdergenoemde aspecten regelen; de landen die exporteren naar de Europese markt zouden ook aan deze standaardnormen moeten voldoen, zodat een eerlijke concurrentie tot stand komt met de Europese productie en met de bevoorrechte handelspartners van de Unie.

    4.7

    Een andere belangrijke bedreiging voor de instandhouding van de Europese tonijnactiviteit is de wijziging van de Europese wetgeving die het delicate evenwicht op de wereldmarkt voor tonijn reguleert. Deze wetgeving heeft, via de economische associatieakkoorden, een sleutelrol gespeeld waar het ging om het stimuleren van de investeringen in de landen die door de EU tot bevoorrechte partners waren verkozen en de ontwikkeling van de Europese tonijnsector ter plaatse.

    4.8

    Dit ontwikkelingsscenario, dat met name in de tonijnsector zeer doeltreffend is gebleken, staat onder druk door de WTO-onderhandelingen, de mogelijke onderhandelingen van de EU met andere (groepen) landen in het kader van de vrijhandelsverdragen, evenals de recente wijziging van de oorsprongsregels waardoor deze niet meer van kracht zijn voor Papoea-Nieuw-Guinea en Fiji (3).

    4.9

    Het grootste risico dat de tonijnsector loopt, zowel in het kader van de WTO- als de bilaterale onderhandelingen, is de afschaffing van de douanetarieven voor de verwerkte tonijnproducten. Diepgevroren hele tonijn is al sinds dertig jaar volledig geliberaliseerd (tarief van 0 %), teneinde te zorgen voor voldoende aanvoer naar de Europese verwerkende industrie. Daarom is de EU-vloot gedwongen om openlijk te concurreren met andere vloten die diepgevroren hele tonijn exporteren naar de Europese markt. Verdergaande liberalisering van verwerkte tonijnproducten zou echter alleen maar ten koste gaan van de Europese industrie en tot banenverlies en teruggang van economische activiteit leiden ten voordele van de buitenlandse concurrenten die hun kosten lager houden.

    4.10

    In het kader van een economische partnerschapsovereenkomst voor de Stille Oceaan is voor Papoea-Nieuw-Guinea en Fiji de oorsprongsregeling voor visproducten opgeheven, waardoor het evenwicht op de wereldmarkt voor tonijn verstoord is, met catastrofale gevolgen voor de Europese industrie en de ACS- en SAP-landen. Het vervallen van de oorsprongsvereiste voor tonijn die afkomstig is uit de ACS-landen of de EU maar die verwerkt is in Papoea-Nieuw-Guinea of Fiji en derhalve tegen 0 % op de Europese markt kan worden ingevoerd, heeft de belangrijkste, voornamelijk Aziatische, concurrenten ertoe aangezet om nieuwe verwerkingsfabrieken op te richten in Papoea-Nieuw-Guinea.

    4.11

    Door deze toekenning zet de EU aan tot overexploitatie van de tonijnbestanden in de Stille Oceaan, die toch al aan hun grenswaarden zitten. Bovendien zullen de bedrijven die erin slagen een nultarief voor de Europese markt te bemachtigen, vooral Aziatisch zijn; zij worden dus aangemoedigd om hun aanbod ingeblikte tonijn te verhogen op een markt die toch al verzadigd is en dus veel te lage prijzen biedt. De Europese aanwezigheid in het westelijk en centrale deel van de Stille Oceaan is dankzij de politieke wil van de landen van het Forum Fisheries Agency dat wordt voorgezeten door Papoea-Nieuw-Guinea, beperkt tot 4 schepen voor tonijnvisserij.

    4.12

    De toekenning veroorzaakt een comparatief nadeel voor de overige ACS- en SAP-landen, omdat ze een uniek voordeel toekent aan Papoea-Nieuw-Guinea en Fiji wat het bemachtigen van goedkope grondstof betreft: de twee landen hoeven zich niet te houden aan de oorsprongsregels, de andere landen wel. Ook zet het de deur open naar het witwassen van visproducten uit de illegale handel.

    4.13

    Een andere uitdaging die de Europese tonijnvloot het hoofd moet bieden is de instandhouding van het netwerk van associatieakkoorden voor de visserij. Dit netwerk is van groot belang, omdat het de Europese vloot de toegang garandeert tot visbestanden die sterk migreren, en wel binnen een degelijk en transparant juridisch kader dat uniek is in de wereld. Tropische tonijn beweegt zich in tijd en ruimte zonder vaste bewegingspatronen. Daarom moet de activiteit van de tonijnvloot op zoveel mogelijk visakkoorden kunnen berusten in de belangrijkste drie oceanen.

    4.14

    Momenteel bestaat er een ernstig tekort aan visvergunningen voor de sector van diepgevroren tonijn in de Atlantische oceaan. Dit heeft onder meer te maken met het teruglopende aantal akkoorden de laatste jaren en met name met de piraterij in de Indische oceaan, waardoor enkele vissersschepen uit deze streek op zoek zijn gegaan naar veiligere wateren in de Atlantische oceaan; daar kan nog altijd met minimale veiligheidsmaatregelen worden gevist. Het is derhalve van groot belang dat de EU de kuststaten verzoekt meer vergunningen uit te geven in het kader van alle visserijpartnerschapsovereenkomsten (VPO’s) in het Atlantisch gebied, zolang de toestand van de visbestanden dit volgens de laatste wetenschappelijke bronnen toelaat.

    4.15

    Aangezien een toename van de visvergunningen nog lang op zich kan laten wachten omdat de EU in deze ook afhankelijk is van derden, stelt het Comité voor om dringend de mogelijkheid in overweging te nemen een uitzondering te maken op de exclusiviteitclausule in de VPO's (waardoor de Europese vissers immers niet op eigen initiatief visvergunningen kunnen bemachtigen in landen waarmee een VPO is afgesloten). Op die manier kan de Europese vloot zelf over visvergunningen onderhandelen, natuurlijk alleen zolang de toestand van de visbestanden dit volgens de laatste wetenschappelijke gegevens toelaat.

    4.16

    Volgens de tropische tonijnvloot dient de Unie, in overeenstemming met de conclusies van de Raad van 2004, het belang van de visserijpartnerschapsovereenkomsten verder te verankeren bij de hervorming van het GVB en zich te richten op een uitbreiding van het netwerk van overeenkomsten met de belangrijkste landen van elke oceaan. Zo zouden er nieuwe overeenkomsten kunnen worden gesloten met:

    Atlantische oceaan: Senegal, Guinee Conakry, Siërra Leone, Liberia, Ghana, Guinea Equatoriaal-Guinea en Angola.

    Indische oceaan: Kenia, Tanzania, de Franse eilanden rond het Kanaal van Mozambique, het Brits gebied in de Indische Oceaan en Jemen

    Stille Oceaan: Ecuador, Colombia, Peru, Panama, Costa Rica en een regionaal akkoord met het Forum Fisheries Agency.

    4.17

    Anderzijds is het voor de Europese tonijnvloot van essentieel belang dat de EU aanwezig blijft in de RVO's voor tonijn en blijft ijveren voor verantwoorde visserij (iets wat haar eigen vloot al in praktijk brengt).

    4.18

    De EU is, samen met Japan en Korea, de enige overeenkomstsluitende partij bij de vier RVO's voor tonijn (ICCAT, CTOI, CIAT, WCPFC) en dient zichzelf de middelen te geven om een coherente en objectieve rol te spelen bij de bevordering van de principes van verantwoorde visserij.

    4.19

    Het Comité is van mening dat de EU wereldwijd een zo homogeen en coherent mogelijk beheerssysteem zou moeten bevorderen, als duidelijk antwoord op de realiteit van een totaal geglobaliseerde tonijnmarkt. Zij zou zich daarbij sterk kunnen maken voor de oprichting van een internationaal agentschap dat zich in de toekomst gaat bezighouden met de horizontale vraagstukken die betrekking hebben op de wereldwijde tonijnvisvangst. Dit globale beheerssysteem is tijdens het Kobe-proces inzake de herziening van de functionering van de tonijn-RVO's al in gang gezet.

    4.20

    Het baart de Europese tonijnvloot ernstig zorgen dat de piraterij in de Indische oceaan op visserschepen in 2009 en 2010 alleen maar is toegenomen en dat de aanvallen steeds verder uit de Somalische kust plaatsvinden (waar Somalië niet langer soevereiniteit uitoefent), sommige op 1 000 km afstand en zelfs binnen de EEZ van de Seychellen en van andere kuststaten (Kenia, Tanzania).

    4.21

    De tonijnvloot is bijzonder kwetsbaar voor de aanvallen van de piraten. In tegenstelling tot de handelsschepen, die voortdurend aan het varen zijn, liggen de tonijnschepen wel twee à drie uur stil tijdens hun visvangst, met hun netten in het water, en is het risico om aangevallen te worden dus groter. Bovendien is het voor de piraten gemakkelijk deze schepen te enteren vanwege de lage vrijboord en de slipway.

    4.22

    Om al deze redenen dient het mandaat van operatie „Atalanta” (gemeenschappelijk optreden 2008/851/GBVB van de Raad van 10 november 2008, met betrekking tot de militaire operatie van de Europese Unie teneinde bij te dragen tot het ontmoedigen, het voorkomen en bestrijden van piraterij en gewapende overvallen voor de Somalische kust) dringend gewijzigd te worden om de bescherming van de tonijnvloot die actief is in de Indische oceaan beter te beschermen. Intimidatie en kapingen zoals die van de schepen „Playa de Bakio” (2008) of „Alakrana” (2009) zouden niet meer mogen voorkomen.

    4.23

    Vanwege het geringe aantal vergunningen in de Atlantische oceaan en de quotasystemen die zijn afgesproken binnen de RVO's van de Stille Oceaan is het voor de Europese tonijnvissers momenteel erg moeilijk om van de Stille Oceaan naar andere oceanen te varen. Bovendien zijn er in de tonijnvisbedrijven en in derde landen een groot aantal mensen betrokken bij de activiteit van de tonijnvloot in de Stille Oceaan, die zowel in de conservenfabrieken werken als in de havens waar de schepen aanleggen. Met het stopzetten van de tonijnvangst aldaar zouden dus vele arbeidsplaatsen verloren gaan, niet alleen in de EU maar ook in de Seychellen, Madagascar, Kenia en Mauritius.

    4.24

    Dit zijn de uitdagingen waarmee de tropische tonijnvisserij en de verwerkende (conserven)industrie van de EU te maken heeft als het gaat om de stabiliteit en de instandhouding ervan op wereldniveau. Extra uitgaven uit het Europees Visserijfonds zijn niet nodig, alleen politieke besluiten van de EU.

    Brussel, 15 september 2010

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Mario SEPI


    (1)  Van het Engelse „Gross Tonnage”, een maatstaf voor het volume of de tonnenmaat van een vaartuig.

    (2)  FAO 2007

    (3)  Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad van 20 december 2007 tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst, bijlage I, art. 4.3 a)


    Top