EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008AE1926

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers

PB C 175 van 28.7.2009, p. 109–115 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

28.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 175/109


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers”

COM(2008) 419 final — 2008/0141 (COD)

(2009/C 175/21)

De Raad heeft op 22 juli 2008 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over het:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers

COM(2008) 419 final — 2008/0141 (COD).

De gespecialiseerde afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 4 november 2008 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Greif.

Het Comité heeft tijdens zijn op 3 en 4 december 2008 gehouden 449e zitting (vergadering van 4 december) onderstaand advies met 108 stemmen vóór en 31 tegen, bij 7 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Conclusies: meer Europese ondernemingsraden en een betere grensoverschrijdende sociale dialoog

1.1   Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) spreekt er nadrukkelijk zijn waardering voor uit dat de Commissie een wetgevingsvoorstel heeft opgesteld nadat er geen — nieuwe — onderhandelingen met de Europese sociale partners overeenkomstig artikel 138, lid 4, van het Verdrag waren ingeleid. Met onderhavig richtlijnvoorstel moeten de rechten van Europese ondernemingsraden (EOR's) aan de praktijk op de interne markt worden aangepast. De Commissie heeft voorgesteld een aantal zaken substantieel te verbeteren om de communautaire rechtsgrondslag van EOR's op de huidige situatie in Europa af te stemmen. Daardoor zou meer rechtszekerheid worden gerealiseerd en voor een grotere coherentie worden gezorgd in het Gemeenschapsrecht wat betreft informatie en raadpleging van werknemers.

1.2   Het EESC verwacht dat de voorgestelde verduidelijkingen en wijzigingen in de tekst en definities van de EOR-richtlijn EOR's efficiënter zullen laten functioneren, zullen bijdragen tot meer rechtszekerheid, de toepasbaarheid van de richtlijn zullen verbeteren en ertoe zullen leiden dat meer EOR's worden opgericht. Het wijst op het belang van pragmatische oplossingen om EOR's doeltreffender en efficiënter te laten functioneren, waardoor het concurrentievermogen van bedrijven niet wordt verzwakt, maar juist wordt versterkt. Met name de volgende voorgestelde wijzigingen zijn in dit verband belangrijk:

bedrijfsdirecties zullen verplicht worden alle voor de oprichting van een EOR benodigde informatie beschikbaar te stellen;

de Europese sociale partners zullen rechtstreeks worden betrokken bij de oprichting van een EOR omdat ze in kennis zullen moeten worden gesteld van het begin van de onderhandelingen daarover;

EOR's zullen efficiënter kunnen functioneren doordat een beperkt comité zal kunnen worden opgericht, EOR-leden met behoud van salaris scholing zullen kunnen volgen en zo hun deskundigheid zullen kunnen vergroten, en doordat EOR's zullen worden erkend als collectieve instantie voor belangenbehartiging;

EOR's zullen beter aan veranderende omstandigheden kunnen worden aangepast omdat ze zullen kunnen eisen dat over EOR-overeenkomsten wordt heronderhandeld, met name als sprake is van ingrijpende structuurveranderingen waardoor de informatie en raadpleging van alle werknemers van een concern overeenkomstig bestaande afspraken in de praktijk niet meer gegarandeerd is.

1.3   Het EESC betreurt echter dat de voorgestelde herschikking van de richtlijn niet consequent aansluit op de in de toelichting en overwegingen geformuleerde doelstellingen en er nog steeds over een aantal zaken onduidelijkheid blijft bestaan. In dit verband dient met name te worden gewezen op de volgende punten:

hoewel de sociale partners voorstelden om de bepalingen inzake informatie en raadpleging nauwkeuriger te formuleren, zijn de regels die moeten leiden tot een zinvolle en praktische taakverdeling tussen nationale en Europese instanties voor belangenbehartiging, onduidelijk gebleven;

de handelingsvrijheid van EOR's wordt door de nieuwe definitie van hun grensoverschrijdende bevoegdheid ingeperkt en niet — zoals beoogd — nauwkeuriger geformuleerd. Daarom zouden ook ondernemingsbeslissingen met alleen gevolgen voor een onderneming in één lidstaat maar die niet in die lidstaat zijn genomen, moeten worden beschouwd als grensoverschrijdend;

bepaalde beperkingen t.a.v. de toepassing en reikwijdte van de richtlijn blijven bestaan en er zijn zelfs nieuwe beperkingen bijgekomen.

1.4   Voor het EESC is het belangrijk dat dankzij een verbeterde EOR-richtlijn de toepassing daarvan aantrekkelijker wordt en meer EOR's worden opgericht. Het is er uit het oogpunt van efficiëntie voorstander van dat bij voorkeur over EOR-overeenkomsten zou moeten worden onderhandeld. Dan is namelijk flexibiliteit mogelijk en kunnen op maat gesneden overeenkomsten worden afgesloten om de grensoverschrijdende sociale dialoog op de per concern verschillende omstandigheden af te stemmen.

1.5   Om er in de praktijk voor te zorgen dat EOR's nog gedegener te werk kunnen gaan en efficiënter kunnen functioneren, stelt het EESC voor om via nieuwe wetgevingsvoorstellen een eind te maken aan de nog altijd bestaande onduidelijkheden en incoherentie, met name op de volgende punten:

de voorgestelde afbakening van de grensoverschrijdende bevoegdheid van EOR's kan hun rechten inperken en hun functioneren belemmeren. Daarom moet deze nieuwe afbakening worden herzien. Geen enkele instantie die de belangen van werknemers behartigt, mag door te strikte bepalingen informatie van het in een ander land gevestigde hoofdbestuur worden onthouden;

de maximale termijn voor de onderhandelingen over een EOR-overeenkomst moet tot 18 maanden worden teruggebracht, aangezien in de praktijk is gebleken dat EOR's snel kunnen worden opgericht en een langere termijn dus niet nodig lijkt. Tegelijk zijn adequate maatregelen nodig om te voorkomen dat onderhandelingspartners zich aan hun verantwoordelijkheid onttrekken als een Europese instantie voor belangenbehartiging moet worden opgericht;

door de begrippen informatie en raadpleging nauwkeuriger te formuleren, kunnen EOR's beter functioneren en meer erkenning krijgen. Duidelijk dient te zijn dat zij hun mening al moeten kunnen geven als maatregelen worden voorgesteld en niet pas bij de uitvoering daarvan;

er moet helder worden gesteld dat de directie verantwoordelijk is voor een regelconforme scholing van zowel de nationale als internationale werknemersvertegenwoordigers. Het streven om te komen tot een betere afstemming van de regelgeving tussen de verschillende niveaus mag niet leiden tot nieuwe onduidelijkheid over of inperking van deze verplichting;

het behoud van minimumaantallen voor het functioneren van EOR's of de invoering van nieuwe beperkingen in dezen staan op gespannen voet met het Europese grondrecht van iedere werknemer op tijdige informatie en raadpleging;

benadrukt moet worden dat nieuwe EOR-overeenkomsten die worden afgesloten tijdens de omzetting van de herziene richtlijn in nationaal recht, ten minste moeten voldoen aan de substantiële normen van de huidige EOR-richtlijnen (art. 6 van Richtlijn 94/45/EG en art. 3, lid 1, van Richtlijn 97/74/EG). Dat garandeert alle betrokkenen rechtszekerheid;

teneinde EOR's efficiënter te laten functioneren en hen hun taken beter te laten vervullen, zou een herziene EOR-richtlijn het houden van meerdere EOR-bijeenkomsten op zijn minst moeten stimuleren. In het algemeen zou uit de Richtlijn duidelijk moeten blijken dat de wettelijke bepalingen in dezen minimumeisen zijn die de lidstaten in alle opzichten in strengere regels mogen omzetten.

1.6   Het EESC is ervan overtuigd dat bovenstaande verbeteringen van de communautaire wetgeving inzake werknemersvertegenwoordiging niet alleen belangrijke waarborgen zijn voor goed en daarmee maatschappelijk verantwoord ondernemen, maar ook de concurrentiepositie van het Europese bedrijfsleven ten goede komen en bouwstenen vormen van het Europees sociaal model.

2.   Inleiding: evaluatie van het Commissievoorstel tot herschikking van de EOR-richtlijn

2.1   De Europese Commissie heeft op 2 juli 2008 een voorstel gepubliceerd tot herschikking van de richtlijn inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad (EOR) (1).

Het EESC spreekt er zijn waardering voor uit dat de Commissie nu dus via wetgeving probeert om de rechten van EOR's aan de praktijk op de interne markt aan te passen. In dit advies gaat het vooral na in hoeverre met bovengenoemd richtlijnvoorstel de daarin geformuleerde doelstellingen kunnen worden gerealiseerd. Indien nodig komt het met aanbevelingen voor aanvullingen of wijzigingen.

2.2   Het EESC baseert zich daarbij op zijn eerdere adviezen over werknemersparticipatie, met name die over de EOR (2). Verder wijst het nogmaals op de positieve invloed van nationale en internationale werknemersparticipatie op de sociale, economische en ecologische integratie van Europa (Lissabon-doelstellingen) en de belangrijke rol die EOR's in dit verband spelen.

Internationale ondernemingen zijn voor het welslagen van het Europese project van grote betekenis. Europa zal de concurrentie op de wereldmarkt alleen aankunnen met een kwalitatieve strategie, waarin niet alleen bedrijfseconomische kosten, maar ook maatschappelijk verantwoord ondernemen en betrokkenheid van werknemers centraal staan. Om deze reden beschouwt het EESC de EOR als een belangrijk Europees beleidsinstrument waarmee in de geest van een Europese duurzaamheidsstrategie de basis voor de samenwerking tussen de belangrijkste economische spelers kan worden verstevigd. Op die wijze kan het bedrijfsleven een maatschappelijke bijdrage leveren in Europa. Omdat de kwalitatieve strategie om de internationale concurrentie aan te kunnen, de inzet van bekwame arbeidskrachten vereist, is werknemersparticipatie essentieel voor een succesvolle bedrijfsvoering.

2.3   Het EESC ziet het richtlijnvoorstel als een logisch uitvloeisel van een reeds langlopend politiek debat. Het wijst hier in dit verband op resoluties van het Europees Parlement uit 2001 (3), 2006 en 2007 (4) alsmede op de gezamenlijke verklaring van de sociale partners uit 2005 (5).

In al deze documenten komen aspecten aan de orde die terug te vinden zijn in het gemeenschappelijke standpunt van de Europese sociale partners over de verbetering van de EOR-richtlijn: betere definitie van het recht op informatie en raadpleging (om werknemers daadwerkelijk de mogelijkheid te geven invloed uit te oefenen op ondernemingsbeslissingen), betere inspraakrechten voor vakbonden, en verbetering van het functioneren van EOR's, bijv. via scholing van leden en terbeschikkingstelling van de daarvoor benodigde middelen. Andere redenen die worden genoemd voor herschikking van de EOR-richtlijn zijn het creëren van een coherenter en doeltreffender rechtskader, en het wegwerken van tekortkomingen in het nationale recht waarin de lidstaten de richtlijn hebben omgezet.

2.4   Tot tevredenheid van het EESC kunnen de Europese sociale partners zich in principe vinden in het huidige voorstel van de Commissie tot herziening van de EOR-richtlijn en zijn zij het op essentiële punten met elkaar eens over hoe die richtlijn verder zou moeten worden gewijzigd. Het EESC juicht deze eensgezindheid toe en houdt in zijn voorstellen rekening met de gezamenlijke aanbevelingen van de sociale partners, omdat die de verwezenlijking van de doelstellingen van het richtlijnvoorstel ten goede komen.

2.5   Het EESC staat achter de doelstellingen voor de herschikking van de EOR-richtlijn, die door de Commissie al in haar voorstel van 2 juli 2008 als cruciaal werden bestempeld (6):

de rechtszekerheid voor alle betrokkenen, dus werkgevers en werknemers, vergroten;

de effectiviteit van het recht van werknemers op grensoverschrijdende informatie en raadpleging in de EU/EER waarborgen en zo EOR's efficiënter laten functioneren;

de toepasbaarheid van de EOR-richtlijn verbeteren en zo het aantal EOR's vergroten;

de coherentie tussen de Europese richtlijnen over informatie en raadpleging van werknemers verbeteren.

3.   Rechtszekerheid vergroten — Zorgen voor coherentie in de Europese wetgeving over informatie en raadpleging

3.1   De herziening van Richtlijn 94/45/EG strekt er o.a. toe de definities van informatie en raadpleging van werknemers in overeenstemming te brengen met andere communautaire regelingen en aldus het rechtskader te vereenvoudigen.

Het EESC is ingenomen met deze doelstelling, waarnaar in de overwegingen bij het richtlijnvoorstel meermaals wordt verwezen, maar wijst erop dat dit streven met de voorliggende tekst van de Commissie slechts ten dele kan worden gerealiseerd.

Het EESC wil dat graag verduidelijken met de gewijzigde afbakening van de grensoverschrijdende bevoegdheid van de EOR als voorbeeld.

3.2.1   Door de bepalingen inzake het grensoverschrijdend karakter van ondernemingsbeslissingen over te hevelen van de subsidiaire voorschriften van de huidige richtlijn naar artikel 1, lid 4, van de gewijzigde richtlijn, zal de EOR zich alleen nog maar met beslissingen kunnen bezighouden die van belang zijn voor de onderneming als geheel of voor ten minste twee vestigingen in twee verschillende twee lidstaten.

3.2.2   Het EESC vindt deze nieuwe afbakening van de grensoverschrijdende bevoegdheid van de EOR onbegrijpelijk en zinloos. Die zou tot gevolg kunnen hebben dat werknemers in de ene lidstaat geen contact zouden kunnen opnemen met het hoogste besluitvormingsniveau als hun werkgever — een in een andere lidstaat gevestigde multinational — een beslissing zou nemen met ingrijpende consequenties voor alleen hun arbeidsvoorwaarden. Ondernemingen zouden op grond van het richtlijnvoorstel in dit soort gevallen immers niet verplicht zijn de EOR te informeren en te raadplegen.

3.2.3   Naar de mening van het EESC moet gewaarborgd blijven dat de EOR ook regelmatig wordt betrokken bij ondernemingsbeslissingen die op het eerste gezicht slechts gevolgen lijken te hebben in één lidstaat, maar deel uitmaken van een voor meerdere landen relevant besluit. Het EESC pleit er daarom voor artikel 1, lid 4, zodanig aan te passen dat ervoor wordt gezorgd dat — zoals in overweging 12 van het richtlijnvoorstel terecht is gesteld — „de werknemers van ondernemingen met een communautaire dimensie of van concerns met een communautaire dimensie naar behoren worden geïnformeerd en geraadpleegd wanneer in een andere lidstaat dan die waarin zij werken, beslissingen worden genomen die gevolgen voor hen hebben”, dan wel die van belang zijn voor de onderneming als geheel. In ieder geval mogen de bevoegdheden van de EOR niet worden ingeperkt ten gevolge van de herschikking van de EOR-richtlijn.

Ook de in beginsel positieve nieuwe formuleringen van de definities van informatie en raadpleging in artikel 2 van het richtlijnvoorstel sluiten niet volledig aan op het voornemen van de Commissie om het communautaire rechtskader in dit verband te verbeteren.

3.3.1   Weliswaar is in de subsidiaire voorschriften van de bijlage bij de EOR-richtlijn wettelijk bepaald dat de raadpleging op zodanige wijze dient te verlopen dat de werknemersvertegenwoordigers, nog voordat een voorgenomen beslissing definitief wordt, het antwoord van het hoofdbestuur op het advies van de EOR kunnen bespreken. Maar daarmee geldt deze regel nog niet automatisch voor alle EOR's.

3.3.2   Duidelijkheid en rechtszekerheid zullen er alleen komen als uitvoering wordt gegeven aan het gezamenlijke voorstel van de Europese sociale partners om de volgende nauwkeurige formuleringen op te nemen in artikel 2:

aan de informatie moet zodanig invulling worden gegeven dat de werknemersvertegenwoordigers op basis daarvan een grondige analyse kunnen maken van de mogelijke gevolgen van een voorgenomen beslissing en zich aldus kunnen voorbereiden op een eventuele raadpleging door bevoegde vertegenwoordigers van het hoofdbestuur; en

de raadpleging moet worden beschouwd als een procedure die de EOR in staat stelt binnen een bepaalde tijd voorstellen te formuleren die het hoofdbestuur nog in aanmerking kan nemen voordat zij een definitieve beslissing neemt.

3.3.3   In dit verband wil het EESC wijzen op een redactionele incoherentie in punt 3 van de subsidiaire voorschriften (bijlage I), waarin de rechten van werknemersvertegenwoordigers in bijzondere omstandigheden zijn vastgelegd.

Op grond van het richtlijnvoorstel zijn deze rechten alleen van toepassing als zich „beslissingen voordoen, die aanzienlijke gevolgen hebben voor de belangen van de werknemers”. Volgens het EESC zou in dit verband moeten worden gesproken van „geplande maatregelen”. Zo niet, dan zou dit voorschrift tegenstrijdig zijn met het door de Commissie in de rest van haar richtlijnvoorstel aangehangen streven naar tijdige informatie en raadpleging. Het EESC verzoekt daarom de tekst in deze zin te verduidelijken.

3.4   Het EESC waardeert dat de Commissie heeft gepoogd om in artikel 12 de bevoegdheden van en daarmee de taakverdeling tussen internationale en nationale instanties voor belangenbehartiging beter op elkaar af te stemmen en duidelijker af te bakenen. Maar ook hier betwijfelt het of haar intenties goed uit de verf zijn gekomen.

Alle betrokkenen hebben er belang bij dat de werknemersvertegenwoordigers op de diverse niveaus niet op verschillende momenten uiteenlopende informatie over dezelfde kwesties ontvangen. Om die reden moet het richtlijnvoorstel waarborgen dat de EOR's en de nationale werknemers vertegenwoordigende instanties worden geïnformeerd over voorgenomen beslissingen met substantiële gevolgen voor de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Hierop hebben ook de Europese sociale partners in hun gemeenschappelijk standpunt nadrukkelijk gewezen.

3.5   Het EESC is ermee ingenomen dat op grond van artikel 12, lid 5, van het richtlijnvoorstel normen die werden aangepast om de nationale en Europese wetgeving beter op elkaar af te stemmen, niet mogen worden aangewend om strengere nationale normen af te zwakken.

Naar de mening van het EESC biedt de daartoe gekozen dubbelzinnige formulering „mag geen rechtvaardiging vormen voor een achteruitgang” echter geen garantie dat dit ook daadwerkelijk niet zal gebeuren. Het pleit er daarom voor om in de tekst van de richtlijn zelf duidelijk te maken dat het hier gaat om een bepaling op grond waarvan „het algemene niveau van bescherming van de werknemers [op nationaal niveau] niet mag worden verminderd” (zoals immers geformuleerd in punt 36 van de toelichting bij het richtlijnvoorstel).

3.6   Het EESC kan zich vinden in de voorgestelde wijziging van de bepalingen op grond waarvan opnieuw over EOR-overeenkomsten moet worden onderhandeld als ten gevolge van ingrijpende wijzigingen in de structuur van een onderneming of concern de gemaakte afspraken inzake informatie en raadpleging van alle werknemers niet meer adequaat kunnen worden nageleefd (art. 6, lid 2, onder g, art. 13, lid 2 en 3).

Met name de verduidelijking in artikel 13, lid 3, dat tijdens nieuwe onderhandelingen de bestaande EOR blijft functioneren, stemt het EESC tot tevredenheid.

Het EESC mist echter de bepaling dat bij het mislukken van deze onderhandelingen de subsidiaire voorschriften verplicht moeten worden toegepast, zoals dat krachtens artikel 7 dient te gebeuren ingeval geen overeenkomst is afgesloten. De herziene richtlijn zou moeten voorkomen dat ten gevolge van nieuwe onderhandelingen hiaten in de grensoverschrijdende werknemersvertegenwoordiging ontstaan.

3.7   Het EESC staat ook achter de pogingen van de Commissie om in het richtlijnvoorstel een collectief vertegenwoordigingsmandaat voor de EOR vast te leggen. De Europese sociale partners juichen dit eveneens ten zeerste toe, maar merken in hun gezamenlijke verklaring op dat de EOR's over de nodige middelen zullen moeten beschikken om een dergelijk mandaat te kunnen uitoefenen, als zij dat op grond van het richtlijnvoorstel zouden krijgen.

4.   Functioneren van de EOR waarborgen en efficiënter maken

4.1   Het EESC heeft al eerder gewezen op de belangrijke rol die EOR's spelen, en heeft de leden daarvan gekwalificeerd als „actief betrokken bij de totstandkoming van een nieuwe (Europese) samenleving” (7).

De Europese wetgeving moet de EOR's daarom in staat stellen hun democratische en tegelijk economische functies naar behoren te kunnen uitoefenen. Dit houdt met name in dat de juiste randvoorwaarden moeten worden gecreëerd, zodat een EOR kan beschikken over de benodigde middelen, communicatiemogelijkheden en deskundigheid. Ook de Europese sociale partners hebben dit onderstreept.

4.2   In het richtlijnvoorstel wordt aan deze eisen tegemoetgekomen, omdat daarin EOR-leden uit alle lidstaten voor het eerst expliciet de mogelijkheid wordt geboden scholing te volgen met behoud van salaris, als dit voor de uitoefening van hun mandaat nodig is.

Op deze manier kunnen werknemers hun deskundigheid vergroten, hetgeen een efficiënt functioneren zeker ten goede komt. Het zou dan wel consequenter zijn geweest om te verduidelijken dat de kosten van dit soort scholing, zoals in de praktijk gebruikelijk is, door de werkgever worden vergoed.

4.3   De vraag hoe intensief en regelmatig de leden van een EOR met elkaar kunnen communiceren, is mede bepalend voor een efficiënt functioneren van de EOR. Het EESC is dan ook ingenomen met de paar verbeteringen die de Commissie in dit verband heeft voorgesteld.

Zo kan een EOR om haar eigen bestuur en interne coördinatie te verbeteren, in de EOR-overeenkomst bedingen dat een „beperkt comité” wordt ingesteld (art. 6, lid 2, onder e), dat op grond van voorgesteld punt 1d uit bijlage I bij het richtlijnvoorstel kan bestaan uit maximaal vijf leden en regelmatig bijeen moet kunnen komen.

Dit verschaft werknemers en bedrijfsbesturen met name in uitzonderlijke omstandigheden een betrouwbaar en permanent grensoverschrijdend aanspreekpunt.

4.4   Het EESC vindt echter dat de Commissie er niet consequent naar heeft gestreefd om EOR's in de praktijk efficiënter te laten functioneren.

De ervaring leert dat EOR's efficiënt functioneren als de onderneming hun voldoende communicatiemogelijkheden biedt. Het EESC heeft gemerkt dat daarvan vooral sprake is in ondernemingen waarvan de EOR's normaliter meer dan één keer per jaar bijeenkomen en waarin die vergaderingen worden voorafgegaan en gevolgd door bijeenkomsten zonder het hoofdbestuur — iets wat niet wettelijk verplicht is, maar waarover vaak op vrijwillige basis afspraken zijn gemaakt. Het EESC vindt daarom dat een herziene EOR-richtlijn het houden van meerdere bijeenkomsten op zijn minst zou moeten stimuleren, hetgeen zou kunnen gebeuren door de wettelijke bepalingen in dezen nadrukkelijk als minimumeisen te bestempelen.

4.5   Meer in het algemeen wil het EESC er hier op wijzen dat de lidstaten bij de omzetting van de herziene EOR-richtlijn kunnen besluiten om wat het functioneren van EOR's betreft, verder te gaan dan op grond van de richtlijn minimaal is vereist.

In dit verband valt bijvoorbeeld te denken aan de uitvoering van de nieuwe, in artikel 10, lid 2, vastgelegde (en toe te juichen) bepaling dat EOR-leden de werknemersvertegenwoordigers van de ondernemingen, of bij ontstentenis daarvan, alle werknemers direct over inhoud en uitkomsten van informatie- en raadplegingsprocedures moeten informeren.

Naar de mening van het EESC wordt van de lidstaten verwacht dat zij bij de omzetting van de richtlijn ook maatregelen nemen om een vlotte informatie-uitwisseling te garanderen tussen de verschillende niveaus waarop de belangen van de werknemers worden behartigd (Europees, nationaal en lokaal). In dit verband zou het zinvol zijn bepalingen vast te stellen op grond waarvan op zijn minst nationale vertegenwoordigers en de leden van het bestuur van een EOR direct toegang kunnen krijgen tot de ondernemingen. Verder zou moeten worden voorzien in de mogelijkheid nationale informatie-uitwisselingsbijeenkomsten van werknemersvertegenwoordigers te organiseren in lidstaten waar meerdere ondernemingen vertegenwoordigd zijn in een EOR, maar er geen belangenbehartiging op een hoger niveau dan alleen in de ondernemingen zelf bestaat.

4.6   De praktijk leert dat de thema's waarover EOR's kunnen worden geraadpleegd niet zouden moeten worden beperkt tot die welke worden bedoeld in de subsidiaire voorschriften (bijlage 1 a). Gebleken is dat EOR's over veel meer onderwerpen om advies wordt gevraagd dan alleen over structuurveranderingen.

Uit de contacten met een groot aantal bedrijfsbesturen is naar voren gekomen dat EOR's zich met een zeer breed scala aan onderwerpen bezighouden, zoals bij- en nascholing, gezondheid en veiligheid, en gegevensbescherming. Het EESC had verwacht dat bij de herziening van de EOR-richtlijn hiermee rekening zou zijn gehouden en de EOR ook het recht zou zijn toegekend om zelf thema's voor te stellen.

4.7   Het EESC onderschrijft het initiatief van de Commissie om de deelname van alle categorieën werknemers aan EOR's te bevorderen. In dit verband herhaalt het een in een eerder advies gedaan voorstel om ook de vertegenwoordiging van kaderpersoneel in EOR's aan te moedigen.

5.   De toepasbaarheid van de EOR-richtlijn verbeteren en het aantal EOR's vergroten

5.1   Momenteel bestaan er in ongeveer 850 internationale ondernemingen EOR's. Die tellen in totaal meer dan 12 000 leden. Zij geven mede invulling aan de democratie in Europa. Men is het erover eens dat EOR's de sociale dialoog in ondernemingen ten goede komen, bijdragen tot een betere besluitvorming en de uitvoering van besluiten bespoedigen. De Commissie heeft er overduidelijk belang bij het aantal EOR's in de ondernemingen die binnen het toepassingsgebied van de richtlijn vallen, te vergroten. Het EESC is hier ook voorstander van.

Om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk nieuwe EOR's worden opgericht, zouden volgens het EESC in artikel 11, lid 2, van de richtlijn adequate maatregelen moeten worden opgenomen die de toepassing van de richtlijn aantrekkelijker maken en die het lastiger maken van de regels af te wijken of die helemaal niet toe te passen. De Commissie gaf in haar document over de raadpleging van de sociale partners al aan dergelijke maatregelen te overwegen (8).

5.2   Uit het richtlijnvoorstel blijkt dat de Commissie aan de Europese sociale partners een grote verantwoordelijkheid toekent wat betreft de praktische uitvoering van de EOR-richtlijn.

Zo moeten op grond van artikel 5, lid 2, onder c, ook de Europese sociale partners in kennis worden gesteld van het begin van de onderhandelingen en van de samenstelling van de verplicht op te richten bijzondere onderhandelingsgroep.

Verder is in de richtlijn expliciet erkenning gekomen voor de in de praktijk algemeen bekende positieve ondersteunende rol die de (Europese) vakbonds- en werkgeversorganisaties spelen bij de onderhandelingen over (nieuwe) EOR-overeenkomsten (art. 5, lid 4, en punt 39 uit de toelichting).

5.3   In dit verband is het EESC er tevens mee ingenomen dat de bepalingen inzake de oprichting van een EOR aanmerkelijk zijn verbeterd.

Zo moeten de bedrijfsbesturen aan alle partijen de voor de opening van de onderhandelingen benodigde informatie over structuur en personeelsbezetting van de onderneming verstrekken (art. 4, lid 4).

Er valt te verwachten dat deze hoognodige verduidelijking onenigheid op dit punt in de toekomst zal voorkomen. Meerdere conflicten hierover werden namelijk al voor het Hof van Justitie uitgevochten (9).

5.4   Met een aanzienlijk kortere wettelijke termijn voor de onderhandelingen over een EOR-overeenkomst zouden volgens het EESC EOR's sneller kunnen worden opgericht.

De huidige termijn van drie jaar is te lang en bleek dan ook niet praktisch te zijn. De meeste onderhandelingen duren aanmerkelijk korter.

In probleemgevallen leidde de huidige lange termijn tot tijdelijke stopzetting van de onderhandelingen en vertragingen. Vaak werden dan ook geen overeenkomsten afgesloten die voldeden aan de normen uit artikel 6 van de richtlijn.

Het EESC pleit er daarom voor de maximale onderhandelingstermijn in de nieuwe richtlijn te verkorten tot bijvoorbeeld 18 maanden, zoals het Europees Parlement in 2001 al heeft voorgesteld.

5.5   Het EESC hoopt dat er ook nieuwe EOR's worden opgericht tijdens de omzetting van de herziene richtlijn in nationaal recht. Het gaat ervan uit dat de EOR-overeenkomsten die in deze periode worden afgesloten volledig zullen voldoen aan de normen uit artikel 6 van de huidige versie van Richtlijn 94/45/EG c.q. aan het daarop gebaseerde nationaal recht, en ook na inwerkingtreding van de nieuwe richtlijn rechtsgeldig blijven.

5.6   Bestaande minimumaantallen en beperkingen: de Commissie houdt in haar voorstel vast aan bepaalde minimumaantallen voor het functioneren van een EOR, aan de uitsluiting van werknemers uit bepaalde bedrijfstakken (koopvaardij) en aan de beperking van informatie en raadpleging in economische kwesties („Tendenzschutz”). Ze introduceert zelfs een nieuw minimumaantal (ten minste 50 werknemers per land) voor de grensoverschrijdende vertegenwoordiging. Daarmee gaat ze voorbij aan het feit dat in een aantal lidstaten ook werknemersvertegenwoordigingen moeten worden opgericht als het aantal werknemers minder bedraagt dan genoemd minimumaantal. Daarom zou in artikel 5, lid 2, onder b (samenstelling van de bijzondere onderhandelingsgroep), en in paragraaf 1, onder c, van bijlage I (Subsidiaire voorschriften — samenstelling van de EOR) met het bestaan van nationale werknemersvertegenwoordigingen rekening moeten worden gehouden.

In de ogen van het EESC staan deze minimumaantallen en beperkingen op gespannen voet met het Europese grondrecht van iedere werknemer op tijdige informatie en raadpleging over bedrijfsbesluiten die voor hem gevolgen hebben. Het had dan ook verwacht dat de desbetreffende bepalingen bij de herschikking van de EOR-richtlijn eveneens ter discussie zouden zijn gesteld.

Brussel, 4 december 2008

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

M. SEPI

De secretaris-generaal van het Europees Economisch en Sociaal Comité

M. WESTLAKE


(1)  COM(2008) 419 final

(2)  Zie de EESC-adviezen: „De concrete toepassing van de Richtlijn over Europese ondernemingsraden (94/45/EG) en de eventuele aanpassing van bepaalde aspecten ervan”, rapporteur de heer Piette, PB C 10 van 14 januari 2004; „De noodzaak van een sociale dialoog en inspraak van werknemers om op veranderingen in het bedrijfsleven te anticiperen en deze in goede banen te leiden”, rapporteur de heer Zöhrer, PB C 24 van 31 januari 2006; „De nieuwe rol van de Europese ondernemingsraden bij de Europese integratie”, rapporteur de heer Iozia, PB C 318 van 23 december 2006

(3)  Gebaseerd op het verslag van het Europees Parlement van 16 juli 2001, rapporteur de heer Menrad, A5-0282/2001 def.

(4)  P6-TA (2007)0185

(5)  Gezamenlijk werkprogramma van de Europese sociale partners 2003-2005. Zie ook de gezamenlijke verklaring van 7 april 2005: „Lessons learned on European Work Councils”. Daarin verwijzen de Europese sociale partners naar eigen grootschalig onderzoek waaruit onder meer is gebleken dat EOR's een positieve invloed hebben op het sociaal overleg en juist dat overleg van grote betekenis is voor een onderneming.

(6)  Zie het Commissiedocument over de raadpleging van de Europese sociale partners van 20 februari 2008, C/2008/660

(7)  Zie EESC-advies „De nieuwe rol van de Europese ondernemingsraden bij de Europese integratie”, rapporteur de heer Iozia, PB C 318 van 23 december 2006

(8)  In dit document opperde de Commissie om de lidstaten in de nieuwe richtlijn aan te sporen adequate, passende en afschrikkende sancties in te voeren. Zie document C/2008/660, blz. 7.

(9)  Zie de arresten van het Hof in de zaken Bofrost (C-62/99), Kühne & Nagel (C-440/00) en ADS Anker GmbH (C-349/01)


BIJLAGE

bij het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Onderstaande wijzigingsvoorstellen zijn weliswaar verworpen, maar kregen meer dan een kwart van de uitgebrachte stemmen:

Paragraaf 1.5

Vierde streepje wijzigen:

„—

er moet helder worden gesteld dat de directie verantwoordelijk is voor een regelconforme scholing van zowel de nationale als internationale werknemersvertegenwoordigers. Het streven om te komen tot een betere afstemming van de regelgeving tussen de verschillende niveaus mag niet leiden tot nieuwe onduidelijkheid over of inperking van deze verplichting en ook niet tot een tragere besluitvorming ;”

Stemuitslag:

Vóór: 43

Tegen: 91

Onthoudingen: 5

Paragraaf 3.2 tot en met paragraaf 3.2.3

Schrappen

Stemuitslag:

Vóór: 35

Tegen: 100

Onthoudingen: 5

Paragraaf 3.3.2

Eerste streepje wijzigen:

„—

aan de informatie moet zodanig invulling worden gegeven dat de werknemersvertegenwoordigers op basis daarvan een grondige analyse kunnen maken van de mogelijke gevolgen van een voorgenomen beslissing en zich aldus kunnen voorbereiden op een eventuele raadpleging door bevoegde vertegenwoordigers van het hoofdbestuur, zonder dat de besluitvorming in een onderneming daardoor wordt vertraagd ;”

Stemuitslag:

Vóór: 43

Tegen: 91

Onthoudingen: 5

Paragraaf 4.2

Tweede alinea wijzigen:

„—

Op deze manier kunnen werknemers hun deskundigheid vergroten, hetgeen een efficiënt functioneren zeker ten goede komt. Het zou dan wel consequenter zijn geweest om te verduidelijken dat de kosten van dit soort scholing, zoals in de praktijk gebruikelijk is, door de werkgever worden vergoed .”

Stemuitslag:

Vóór: 37

Tegen: 98

Onthoudingen: 9


Top