Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008AE1908

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement — Betere loopbanen en meer mobiliteit: een Europees partnerschap voor onderzoekers

    PB C 175 van 28.7.2009, p. 81–83 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    28.7.2009   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 175/81


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement — Betere loopbanen en meer mobiliteit: een Europees partnerschap voor onderzoekers”

    COM(2008) 317 final

    (2009/C 175/14)

    De Commissie heeft op 23 mei 2008 besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over de

    Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement — Betere loopbanen en meer mobiliteit: een Europees partnerschap voor onderzoekers

    COM(2008) 317 final.

    De gespecialiseerde afdeling Interne markt, productie en consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 6 november 2008 goedgekeurd. Rapporteur was VALERIO SALVATORE.

    Het EESC heeft tijdens zijn op 3 december 2008 gehouden 449e zitting onderstaand advies uitgebracht, dat met 176 stemmen vóór, bij twee onthoudingen, is goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1   Onderhavige Mededeling krijgt de volledige instemming van het EESC: daarin wordt in beginsel het strategisch nut van een goed werkende Europese Onderzoeksruimte (hierna: EOR) voor concurrentievermogen en kennisontwikkeling uiteengezet. Het doel ervan kan worden bereikt met behulp van een Europees partnerschap voor betere loopbanen en meer mobiliteit voor onderzoekers. Zo kan hersenvlucht worden tegengegaan en kunnen de beste onderzoekers naar de EU worden gelokt.

    Net als de Commissie vindt het EESC dat de lidstaten daadkrachtig moeten overgaan tot de toepassing van open en transparante aanwervingsprocedures waarmee verdienste wordt beloond. Bovendien moeten alle belemmeringen voor het vrije verkeer van onderzoekers in de EU worden opgeheven. Interessant in dit verband is EURAXESS waarmee het banenaanbod in de EU voor onderzoekers en de mogelijkheden voor de financiering van onderzoek online kunnen worden geraadpleegd. Toepassing van dit systeem vooronderstelt dat bij de belanghebbende organisaties wordt aangedrongen op een efficiënte gebruikmaking ervan.

    1.2.1   De verdiensten van onderzoekers — al bij aanwerving, maar daarna ook gedurende de gehele verdere loopbaan — zouden niet alleen moeten worden getoetst aan aantal en kwaliteit van de door hen gepubliceerde artikelen, maar ook aan de behaalde wetenschappelijke resultaten. Andere criteria zijn innovatievermogen (vooral in het begin van de loopbaan) en de voor hun functie vereiste organisatorische c.q. managementscapaciteiten tijdens het werkzame leven. Last but not least moet in ieder geval altijd ook de ervaring met internationale samenwerkingsverbanden worden meegewogen.

    1.3   Om zich als onderzoeker ten volle te kunnen ontplooien, mogen betrokkenen beslist geen kans laten voorbijgaan om „mobiel” te worden, iets waaraan nu nog te veel juridische en administratieve haken en ogen zitten. Mobiliteit (in de betekenis van bereidheid om in een ander land of een andere regio te verblijven, in een ander — publiek of particulier — onderzoeksinstituut te gaan werken of van werkterrein of bedrijfstak te veranderen) moet worden gezien als een waardevolle bijdrage aan de beroepsmatige ontwikkeling van een onderzoeker en zou als zodanig moeten worden gestimuleerd: mobiliteit moet financieel aantrekkelijk worden gemaakt, voor mobiele onderzoekers moeten de nodige voorzieningen worden getroffen en mobiele onderzoekers moeten worden geholpen om beroeps- en gezinstaken met elkaar te verenigen.

    1.4   Het komt er vooral op aan dat een einde wordt gemaakt aan de arbeidsonzekerheid waaronder onderzoekers vaak te lijden hebben. Daarom moeten hoe dan ook mogelijkheden worden gecreëerd voor maatregelen om de continuïteit van hun arbeidscontracten te verzekeren en onderzoekers sociale zekerheid te bieden, alsook het recht op diverse voorzieningen en op de overdraagbaarheid daarvan in geval van mobiliteit. Die arbeidsonzekerheid heeft vooral een erg nadelige uitwerking op vrouwelijke onderzoekers die maar moeilijk toegang krijgen tot topfuncties.

    1.5   Het EESC pleit voor een actieve rol van de sociale partners in de desbetreffende instanties en organisaties, omdat onverkorte verwezenlijking van het verhoopte doel dan gemakkelijker wordt.

    2.   Inleiding

    2.1   Onderhavige Mededeling waarvoor is uitgegaan van de beginselen van de strategie van Lissabon, heeft tot doel een Europees partnerschap tot stand te brengen waarmee de loopbanen van onderzoekers kunnen worden verbeterd. Uitgangspunt is dat onderzoekers de eerste en onontbeerlijke schakel zijn in de overgang naar kenniseconomie en informatiemaatschappij.

    2.2   De veranderingen waaraan de samenleving momenteel onderhevig is, worden steeds grilliger, drastischer en complexer en vergen dan ook een beleid waarin meer belang wordt gehecht aan de productie en dus ook aan de overdracht van kennis.

    2.3   Het gaat om veranderingen die verband houden met de verdere ontwikkeling van de vormen waarin kennis wordt „geproduceerd”, waarbij kennis niet langer gebonden is aan nationale grenzen, maar een steeds internationalere dimensie krijgt. Net als het geval is voor handel in het algemeen, vraagt ook de uitwisseling van kennis om nieuwe regels waarmee al die veranderingen in goede banen kunnen worden geleid zonder dat Europa's gemeenschappelijke culturele basis wordt aangetast.

    3.   Algemene opmerkingen

    3.1   Europa voor onderzoekers, aantrekkelijker maken is een doelstelling waarvoor een geïntegreerde mix van steunmaatregelen nodig is. De lidstaten zouden aan dit streven een welbewuste en geharmoniseerde bijdrage moeten leveren, die niet langer — zoals in de huidige regelgeving is bepaald — alleen maar van vrijwillige aard is.

    3.2   Het EESC stemt in met de voorgestelde nieuwe benadering, waarin wordt voortgeborduurd op wat al bestaat en te vérgaande stappen worden uitgebannen en waarin de lidstaten weliswaar wordt gevraagd de ingeslagen weg te blijven bewandelen, maar daarop dan wel snel meetbare maatregelen te nemen. De bedoeling is dat

    voor de aanwerving van onderzoekers open procedures worden gevolgd

    wordt voldaan aan de wensen van mobiele onderzoekers inzake sociale zekerheid en aanvullend pensioen

    onderzoekers aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden worden geboden

    opleiding, vaardigheden en ervaring van onderzoekers worden geoptimaliseerd.

    Bij het voorgaande is de betrokkenheid van de sociale partners geboden.

    3.3   De EU-instellingen hebben in de loop der jaren al heel veel gedaan. Men denke daarbij aan de Mededeling van de Commissie „Naar een Europese Onderzoekruimte” (COM(2000) 6 final van 18 januari 2000) waarmee het startsein voor de totstandbrenging van de EOR is gegeven, de Top van Lissabon waar de staatshoofden en regeringsleiders hebben besloten om van de EU vóór 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld te maken, de eerste reeks maatregelen ten behoeve van onderzoekers, het Europees Handvest van onderzoekers en de gedragscode voor de aanwerving van onderzoekers. Uit een en ander blijkt hoe belangrijk onderzoek wordt gevonden voor de stimulering van innovatie, waardoor onderzoekers een spilfunctie krijgen.

    3.4   Rebus sic stantibus moet de EOR optimaal worden vormgegeven om onderzoekers uiterst concurrentiekrachtige en dynamische randvoorwaarden en dus ook, tijdens hun hele werkzame leven, betere en duurzame loopbaanperspectieven te kunnen bieden.

    4.   Specifieke opmerkingen

    4.1   In het Europees Handvest van de grondrechten worden onderzoekers als volgt gedefinieerd (zie ook het desbetreffende EESC-advies uit 2004): „Deskundigen die werken aan de ontwikkeling of het scheppen van nieuwe kennis, producten, processen, methoden en systemen, alsook aan het beheer van hiermee samenhangende projecten …”. Deze definitie is door de Commissie aangevuld met de functie „overdracht van nieuwe kennis”. In die context moeten onderzoekers door de instellingen worden aangemoedigd om als gezaghebbende bron van informatie voor communicatie-specialisten bekendheid te geven aan hun onderzoeksresultaten. Op die manier kan het voor iedere burger, en dus ook voor leken, gemakkelijker worden gemaakt om wetenschappelijke redeneringen te volgen, vooral als het gaat om onderwerpen die gevoelig liggen in de publieke opinie (gezondheidszorg, voedselrisico's, milieurampen e.d.).

    4.2   Daarom staat het EESC achter de stelling van de Commissie dat er voor de totstandbrenging van een Europese ruimte waar onderzoekers gunstige en aantrekkelijke voorwaarden worden geboden, prioriteiten moeten worden gesteld.

    4.3   Om te beginnen moeten de lidstaten daadkrachtig overgaan tot de toepassing van open en transparante aanwervingsprocedures waarmee verdienste wordt beloond. Zolang er niet zo volledig mogelijke informatie wordt vrijgegeven over de manier waarop onderzoekers worden geselecteerd en aangeworven, blijft het systeem weinig open. Ook moet bedoelde informatie volledig openbaar worden gemaakt. Daarom steunt het EESC zonder meer (de verdere ontwikkeling van) EURAXESS, waarmee online-informatie over de arbeidsmarkt voor onderzoekers wordt gegeven, zodat vraag en aanbod in de diverse instellingen, maar ook voor de diverse Europese projecten, op elkaar kunnen worden afgestemd. Dit informatica-systeem kan echter alleen volledig werken als de lidstaten en hun onderzoekscentra daaraan alle medewerking verlenen en als alle betrokkenen zich ook echt bereid tonen om mededelingen over vacatures voor onderzoekers en over onderzoeksprojecten op EURAXESS te zetten.

    4.4   Vervolgens is er behoefte aan een systeem waarmee verdienste kan worden beloond en onderzoekers in het begin van hun loopbaan betere arbeidsvoorwaarden en opleidingsmogelijkheden worden geboden. Daarvoor is een koersverandering nodig. Een moeilijke studie doen, zich gedisciplineerd op het doen van onderzoek voorbereiden en dan toch nog lang op arbeidszekerheid moeten wachten, maakt dat velen het opgeven en dat de meest getalenteerde onderzoekers hun heil elders gaan zoeken, met als gevolg dat hun kwaliteiten onbenut blijven. Om die kwaliteiten wél te benutten, zijn innoverende opleidingstrajecten nodig: dan alleen is onderzoek gegarandeerd van hoge kwaliteit en krijgen onderzoekers daadwerkelijk de kans om de voor leidinggevende functies vereiste vaardigheden te verwerven.

    4.5   De verdienste van onderzoekers zou niet alleen moeten worden getoetst aan aantal en kwaliteit van de door hen gepubliceerde artikelen, maar — afhankelijk van wat voor hun functie vereist is — ook aan criteria als

    vermogen om onderzoeksactiviteiten in goede banen te leiden

    innovatievermogen

    ervaring als docent en/of toezichthouder

    vermogen om in teamverband te werken

    ervaring met internationale samenwerkingsverbanden

    vermogen om kennis over te dragen

    vermogen om financiële middelen aan te trekken

    bijdrage aan de verspreiding van informatie over wetenschappelijke onderwerpen en aan de communicatie daarover

    ervaring met het in praktijk brengen van onderzoeksresultaten, zowel in bedrijven als voor de economie in het algemeen

    bezit van octrooien en staat van dienst op het gebied van productontwikkeling en uitvindingen

    creativiteit en vermogen om zelfstandig te werken.

    Verder mogen loopbaanonderbrekingen onderzoekers niet euvel worden geduid, omdat arbeidsovereenkomsten voor onderzoekers nu eenmaal anders zijn dan andere contracten.

    4.6   Dat a-typische karakter van het werk van onderzoekers — kort gezegd: de onzekerheid van hun arbeidsbetrekkingen — mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van hun beroeps- en gezinsleven. Dit betekent met name dat alle voor hun beroepsmatige ontwikkeling wenselijke vormen van mobiliteit, en dan vooral de geografische mobiliteit, moeten worden gestroomlijnd. Mobiliteit is nu eenmaal een belangrijke katalysator voor de concretisering van de vrijheid van kennis en zorgt er bovendien voor dat werknemers zich beroepsmatig en anderszins kunnen blijven ontwikkelen en dat onderzoekssystemen verder kunnen worden uitgebouwd.

    4.7   Gedacht moet worden aan maatregelen om academici en onderzoekers uit verschillende vakgebieden met elkaar in contact te brengen: alleen op die manier kan ervaring worden uitgewisseld en kan de horizon van onderzoekers worden verbreed, zodat mobiliteit bevorderlijk wordt voor de vergaring van kennis. Met het oog daarop zou het Europese model moeten worden vergeleken met het Amerikaanse model waarvan vaststaat dat het getalenteerde onderzoekers aantrekt en binnenslands weet te houden: de EU zou de positieve aspecten daarvan moeten overnemen en waar mogelijk aan de situatie in de EU moeten aanpassen, gaande van de aanwervingsprocedures tot het systeem voor de beoordeling van de loopbaan van een onderzoeker en de stimulansen die onderzoekers kunnen worden gegeven.

    4.8   Totstandbrenging van de EOR vooronderstelt niet alleen dat subsidies voor onderzoekers van de ene op de andere lidstaat (of onderzoeksinstelling) overdraagbaar worden gemaakt, maar ook dat een positieve spiraal op gang worden gebracht waardoor onderzoeksinstellingen er voordeel bij hebben om de hoogst gekwalificeerde wetenschappelijke onderzoekers in dienst te nemen. Onderzoekers moeten net als alle andere categorieën van werknemers van wie wordt gevraagd dat ze mobiel zijn, door de EU worden ondersteund met behulp van concrete mobiliteitsstimulansen (beloning en faciliteiten). Mobiliteit wordt nu vaak niet gestimuleerd, maar juist belemmerd, wat hersenvlucht in de hand werkt. Om dat te voorkomen wordt in Amerikaanse universiteiten op grote schaal een systeem toegepast dat erin bestaat dat de financierende entiteit aan de instelling die de gefinancierde onderzoeker onder haar hoede neemt, een bonus (overhead) uitbetaalt, waarvan de hoogte een bepaald percentage is van het totale bedrag van de financiering.

    4.9   Onderzoekers die mobiel willen worden, hebben vaak geen arbeidszekerheid. Die combinatie van „bereidheid om te veranderen” en „gebrek aan arbeidszekerheid” maakt hun situatie er wat de sociale zekerheid betreft bepaald niet beter op. Het EESC is het dan ook met de Commissie eens dat onderzoekers en hun werkgevers gemakkelijk toegang moeten hebben tot alle beschikbare informatie over de stelsels van sociale zekerheid van de lidstaten. Onderzoekers moeten hun recht op sociale voorzieningen kunnen laten gelden en de verwerving en overdracht van een recht op een sociale voorziening, zoals het recht op een aanvullend pensioen, moeten worden vergemakkelijkt. Ook moeten er beslist maatregelen kunnen worden genomen om de continuïteit van de arbeidscontracten van onderzoekers te verzekeren: het kan weliswaar als vanzelfsprekend worden beschouwd dat onderzoekers in de eerste jaren van hun loopbaan nog geen arbeidszekerheid hebben, maar het gaat niet aan dat die arbeidsonzekerheid er na een loopbaan van veertig jaar of meer nog steeds is, temeer daar die arbeidsonzekerheid vaak gepaard gaat met weinig mogelijkheden om zelfstandig te werken of een leidinggevende positie te bekleden.

    4.10   Ten slotte moeten er voor onderzoekers meer uitstroommogelijkheden worden gecreëerd: als onderzoekers ermee stoppen, moeten er voor hen alternatieve niet-traditionele beroepsmogelijkheden zijn, zodat zij hun kennis op een meer prestigieuze wijze ten nutte kunnen blijven maken. Daarom wordt er terecht voor gepleit om de banden tussen de wereld van het onderzoek en andere overheidsdiensten aan te halen. Zo zouden er bijvoorbeeld bruggen moeten worden geslagen tussen onderwijs en onderzoek, zodat onderwijsinstellingen dankzij de expertise van onderzoekers hoogwaardige en gediversifieerde leertrajecten kunnen opzetten. In onderzoek geïnteresseerde docenten uit het middelbaar onderwijs zouden de gelegenheid moeten krijgen om daaraan mee te werken. Hun culturele bijdrage daaraan heeft tegelijkertijd het voordeel dat de kennis die zij op hun beurt aan hun leerlingen overdragen, wordt verrijkt.

    4.11   Onderzoek is de drijvende kracht achter ontwikkeling. Daarom wordt de band tussen onderzoek en bedrijfsleven steeds hechter. Onderzoek door grote ondernemingen of innoverende hightech-bedrijven moet de groei van de economie in een hogere versnelling brengen. Daarom pleit het EESC voor een systeem waarin onderzoek, innovatie en bedrijfsleven onder één noemer worden gebracht en waarin tussen overheids- en particuliere sector een positieve wisselwerking op gang wordt gebracht. Die wisselwerking wordt vaak bemoeilijkt door verschillen in personeelsbeleid. Hopelijk kunnen die verschillen snel worden verkleind door doelgerichte nationale wetgeving en speciale nationale arbeidsovereenkomsten, waarbij kan worden gedacht aan belastingfaciliteiten, stagecontracten, stimulansen voor mobiliteit of EU-programma's.

    4.12   Ook zou voorrang moeten worden verleend aan steun voor ondernemingen (start-ups of spin-offs) waar de knowhow van ervaren onderzoekers kan worden benut voor vernieuwende bedrijfsactiviteiten. Bij dat laatste moet niet alleen worden gedacht aan faciliteiten van banken, maar ook aan de mogelijkheid van subsidiëring door de overheid in de vorm van gemakkelijkere toegang tot voorzieningen en belastingfaciliteiten.

    4.13   Tot besluit nog een woord van waardering voor het in onderhavige Mededeling gepresenteerde actieprogramma. Het door de lidstaten op te stellen nationale plan voor 2009, waarover met de diverse belanghebbenden moet worden overlegd, dient zonder meer te beantwoorden aan de aangegeven doelstellingen, met inachtneming van de vigerende EU-rechtsregels en in navolging van methoden die in sommige of alle lidstaten al goede resultaten hebben opgeleverd.

    4.14   De voor 2009 geplande conferentie gaat de doorslag geven, omdat dan — met inspraak van de sociale partners — de stand van zaken zal worden opgenomen en gezamenlijk zal worden bekeken welke maatregelen zonodig nog kunnen worden genomen om het actieprogramma bij te sturen.

    Brussel, 3 december 2008

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Mario SEPI

    De secretaris-generaal van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Martin WESTLAKE


    Top