Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006IE1159

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over De toekomst van de landbouw in gebieden met specifieke natuurlijke handicaps (berg-, eiland- en ultraperifere regio's)

    PB C 318 van 23.12.2006, p. 93–101 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    23.12.2006   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 318/93


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „De toekomst van de landbouw in gebieden met specifieke natuurlijke handicaps (berg-, eiland- en ultraperifere regio's)”

    (2006/C 318/16)

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 19 januari 2006 besloten overeenkomstig art. 29, lid 2, van het reglement van orde een op te over: „De toekomst van de landbouw in gebieden met specifieke natuurlijke handicaps (berg-, eiland- en ultraperifere regio's)”.

    De gespecialiseerde afdeling Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 11 juli 2006 goedgekeurd. Co-rapporteurs waren de heren Bros en Caball i Subirana.

    Het Comité heeft tijdens zijn op 13 en 14 september 2006 gehouden 429e zitting (vergadering van 13 september 2006) het volgende advies uitgebracht, dat met 173 stemmen vóór en 6 stemmen tegen, bij 16 onthoudingen, is goedgekeurd:

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1

    Het Comité wijst erop dat het bestaan van regio's met specifieke natuurlijke handicaps (berggebieden en ultraperifere regio's, m.n. eilanden) zowel algemeen als op beleidsniveau moet worden erkend, zodat een specifiek en coherent beleid kan worden uitgewerkt dat aansluit bij de werkelijke behoeften van deze regio's.

    1.2

    In het kader van de onderhandelingen tussen regio's of lidstaten en de Commissie over de programma's voor plattelandsontwikkeling en de regionale mededingingsprogramma's wil het Comité de nadruk leggen op het belang en de behoeften van de landbouw in gebieden met specifieke natuurlijk handicaps (berggebieden, eilanden en ultraperifere regio's).

    1.3

    Het Comité verzoekt de Commissie met het oog op deze handicaps een specifiek beleid voor de gebieden in kwestie uit te werken, zodat de verschillende bestaande beleidsmaatregelen op elkaar kunnen worden afgestemd en een synergie-effect wordt bereikt.

    1.4

    Hoewel de beleidsmaatregelen in het kader van de tweede pijler van het GLB, plattelandsontwikkeling, onmisbaar zijn en dus hoge politieke prioriteit moeten krijgen, is het akkoord over de financiële vooruitzichten er gekomen nadat met name op dit punt werd beknibbeld. Met het oog op deze budgettaire inkrimping verzoekt het Comité de Commissie en de Raad de middelen voor plattelandsontwikkeling bij voorkeur te bestemmen voor de meest kwetsbare zones die de steun het hardst nodig hebben, d.w.z. de gebieden met permanente natuurlijke handicaps.

    1.5

    Voorts verzoekt het Comité de Commissie en de lidstaten erop toe te zien dat de programma's voor plattelandsontwikkeling en de regionale structuurfondsenprogramma's in deze gebieden elkaar aanvullen en op elkaar zijn afgestemd.

    1.6

    Het Comité haalt het voorbeeld aan van initiatieven als EUROMONTANA, dat bedoeld is om het bestaan van bergregio's onder de aandacht te brengen. Ook eilanden en perifere regio's zouden dit soort samenwerkingsplatformen moeten opzetten. Bedoeling is dat het maatschappelijk middenveld hieraan actief deelneemt en dat m.n. aandacht wordt besteed aan het plattelandsbeleid.

    1.7

    Gezien de kwetsbaarheid en het belang van de landbouw in deze gebieden is het van kapitaal belang dat een waarnemingspost wordt opgericht voor deze gebieden (bergregio's, eilanden en perifere gebieden). Bedoeling is zo een Europese visie op de landbouw in deze gebieden te ontwikkelen. De waarnemingspost zou fungeren als referentiepunt voor de follow-up en de analyse van de landbouwsituatie in de regio's in kwestie en zich bezighouden met de verspreiding van resultaten. Daarnaast zou de waarnemingspost kunnen uitgroeien tot een ontmoetingsplaats voor debat en dialoog tussen de autoriteiten, het maatschappelijk middenveld en de verschillende Europese instanties, en op Europees niveau initiatieven kunnen voorleggen voor de instandhouding en de ontwikkeling van de landbouw in de desbetreffende gebieden.

    1.8

    Het EESC wijst er evenwel op dat er naast de in dit advies aan de orde gestelde berggebieden, eilanden en ultraperifere regio's nog veel andere gebieden bestaan die vanwege hun geografische ligging, hoge exploitatiekosten en klimatologische omstandigheden voor de landbouw vergelijkbare nadelen vertonen. Dit geldt met name voor de „probleemgebieden” en de „gebieden met een specifieke natuurlijke handicap”. Het EESC zal zich in een volgend advies met deze gebieden bezighouden.

    1.9

    Ook bij de afbakening van andere gebieden met een natuurlijke handicap moet de nadruk worden gelegd op objectieve geografische nadelen voor agrarische exploitatie. Er moet echter tevens voldoende rekening worden gehouden met specifieke regionale bijzonderheden.

    2.   Achtergrond

    2.1

    Voorlopers van dit advies

    EESC-advies over „De toekomst van berggebieden in de EU” (1)

    EESC-advies over plattelandsontwikkeling (2)

    Resolutie van het EP van 6 september 2001 over „25 jaar toepassing van de communautaire regelgeving ten gunste van de landbouw in de berggebieden” (3)

    EESC-advies over de ultraperifere regio's (4)

    EESC-advies over de strategie voor ultraperifere regio's (5)

    EESC-advies over „De problemen van de landbouw in ultraperifere regio's en eilandgebieden binnen de Europese Unie” (6).

    3.   Algemeen: de regio's met permanente natuurlijke handicaps

    3.1

    De goedkeuring van de verordeningen betreffende plattelandsontwikkeling en regionaal beleid heeft haar beslag gekregen. Aangezien het budget voor deze beleidstakken werd beknot bleek de verdeling van de middelen geen sinecure. Het akkoord over de financiële vooruitzichten 2007-2013 houdt in dat minder middelen worden uitgetrokken voor plattelandsontwikkeling in de oude lidstaten en werkt versnippering van de middelen van het regionaal beleid in de hand.

    3.2

    Berggebieden en ultraperifere regio's worden op het niveau van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het regionaal beleid na lange tijd nu eindelijk erkend als regio's met permanente natuurlijke handicaps, maar de eilandregio's vallen nog steeds buiten de boot.

    3.2.1

    Berggebieden zijn in de Europese context van groot belang: zij beslaan een derde van het grondgebied en vertegenwoordigen circa 18 % van de bevolking van de 25 EU-lidstaten. Met de toetreding van Roemenië en Bulgarije zal de EU nog een aantal uitgestrekte berggebieden rijker worden. De Europese berggebieden zijn opmerkelijk uiteenlopend van aard. Dat geldt voor hun fysieke kenmerken als topografie en klimaat, maar ook voor de sociaal-economische kenmerken als de bevolkingssamenstelling, de toegankelijkheid en de relaties met de aangrenzende gebieden. Verder zijn er verschillen op het gebied van grondgebruik, de rol van de landbouw, de sociale samenhang, en belangrijker nog, de mate van economische ontwikkeling.

    3.2.2

    EUROSTAT hanteert bij de definitie van een eilandregio de volgende vijf criteria: het gebied in kwestie moet minstens 1 km2 groot zijn, de afstand tot het vasteland moet ten minste 1 km bedragen, het gebied moet op zijn minst 50 bewoners tellen, er mag geen permanente infrastructuur zijn die het gebied met het vasteland verbindt, en op het desbetreffende grondgebied mag geen EU-hoofdstad liggen.

    3.2.3

    Volgens de definitie van EUROSTAT mag zich op een eiland niet de hoofdstad van de betreffende EU-lidstaat bevinden. Daardoor konden Groot-Brittannië en Ierland vóór de uitbreiding worden uitgezonderd, maar nu voldoen ook twee relatief kleine eilanden als Cyprus en Malta niet aan de criteria. Het Comité stelt derhalve voor de definitie te heroverwegen zodat ook deze twee nieuwe lidstaten eventueel als eiland kunnen worden beschouwd. Een en ander is reeds erkend door de Commissie in haar voorstel voor de nieuwe structuur- en cohesiefondsen, en in het kader van de nieuwe Europese grondwet, waarin een verklaring in die zin is opgenomen.

    3.2.4

    De ultraperifere regio's, te weten de Franse overzeese departementen, de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden, maken niettegenstaande hun bijzondere kenmerken ipso jure gewoon deel uit van de EU. Deze regio's worden gekenmerkt door vergelijkbare geografische, fysieke en historische omstandigheden, die grotendeels bepalend zijn voor hun economische en sociale ontwikkeling.

    3.2.5

    Andere specifieke, minder uitgestrekte gebieden, zoals voorsteden (7), wetlands, polders, e.d., hebben vaak te kampen met specifieke handicaps, waaraan bijzondere aandacht zou moeten worden besteed in het meer algemene kader van de tenuitvoerlegging van het Europees beleid. Het Comité zou deze problematiek kunnen bespreken in een later advies.

    3.3

    Deze gebieden krijgen af te rekenen met permanente natuurlijk handicaps. Het gaat om: hun geïsoleerde ligging, waardoor de afzet, de bevoorrading en de dienstverlening extra kosten meebrengen en de markten moeilijk toegankelijk zijn; hogere kosten van infrastructuur, transport en energie.

    3.4

    De instandhouding van de landbouwactiviteit in deze gebieden is daarom van groot belang voor de economische ontwikkeling, het sociale leven (hoog percentage landbouwbevolking), het culturele erfgoed, het territoriale evenwicht en het milieu.

    3.5

    Het GLB heeft onlangs een groot aantal verregaande wijzigingen ondergaan, die hun invloed zullen hebben op de duurzame ontwikkeling van m.n. de gebieden met natuurlijke handicaps, zeker nu de tweede pijler van het GLB in de oude lidstaten wordt ondermijnd. Aan deze evolutie liggen twee beleidsintenties ten grondslag: enerzijds hangt deze houding van Europa samen met de WTO-onderhandelingen en het streven naar een sterkere internationale concurrentiepositie, anderzijds is het wenselijk om meer middelen vrij te maken voor milieubescherming, het welzijn van dieren en het platteland.

    3.6

    De GLB-hervorming van 2003 is in theorie bedoeld om het concurrentievermogen te verbeteren en de landbouwproductie af te stemmen op de markten. Krijgt de markt echter de vrije hand, dan is de landbouw in gebieden met een handicap gedoemd te verdwijnen. De landbouwactiviteit in deze probleemregio's kan alleen in stand worden gehouden met de nodige politieke wil.

    3.7

    De impact van de op 29 september 2003 goedgekeurde hervorming van de eerste pijler, met de ontkoppeling, de conditionaliteit en de modulatie, is moeilijk in te schatten. De nationale en regionale autoriteiten hebben immers elk hun eigen strategische keuzes gemaakt. Wel blijkt dat de hervorming het risico inhoudt dat bepaalde teelten worden opgegeven en/of dat de productie wordt verplaatst (productie is immers geen verplichte voorwaarde voor rechtstreekse steun). Dit geldt bv. voor de dierhouderij en het slachtrijp maken van dieren.

    3.8

    Nu de Commissie met de lidstaten en de regio's onderhandelt over de programma's voor plattelandsontwikkeling en regionaal beleid moet de nodige aandacht uitgaan naar regio's met permanente natuurlijke handicaps. De territoriale samenhang, een van de voorwaarden voor het welslagen van de Lissabonstrategie, mag immers niet in het gedrang worden gebracht. Het beleid uitsluitend toespitsen op concurrentie zou contraproductief werken. Toch lijken bepaalde lidstaten die weg te willen inslaan.

    3.9

    Landbouw is een economische activiteit die ontstaat uit de wil van de landbouwers om te ondernemen, en dat moet zo blijven. Het is niet de bedoeling dat regio's met een handicap worden omgevormd tot musea voor oude landbouwtechnieken of volledig of grotendeels worden aangemerkt als natuurgebied. De ontwikkeling en modernisering van de landbouwsector beantwoordt aan de verwachtingen van de consumenten en de burgers. Deze tendens moet worden voortgezet, zodat de landbouwers hun mogelijkheden op het vlak van innovatie en ondernemingszin ten volle kunnen benutten. De landbouw in de gebieden met een handicap moet op dezelfde voet voortgaan. De levensmiddelensector moet de kans krijgen zich te ontwikkelen op grond van de plaatselijke productie, zodat de economische vitaliteit van de gebieden in kwestie verzekerd blijft. Met name de regionale steunmaatregelen moeten hiertoe bijdragen.

    4.   Berggebieden

    4.1

    Inleiding: de specifieke kenmerken van landbouw in berggebieden en de problemen op het vlak van plattelandsontwikkeling

    4.1.1

    De landbouw in Europese berggebieden heeft een aantal specifieke kenmerken. Ook al zijn niet alle Europese bergregio's gelijk, niet op het punt van milieu, bodem en klimaat en al evenmin op sociaal en economisch gebied, zij hebben wel gemeen dat de landbouw er wordt bemoeilijkt door de hellingen, de hoogteverschillen en de over het algemeen ongunstige weersomstandigheden. De landbouwactiviteiten blijven er dan ook beperkt tot grasteelt en dierlijke productie. De landbouw kan zich hierdoor moeilijker aanpassen aan de concurrentievoorwaarden en door de meerkosten wordt het onmogelijk goedkope concurrerende producten op de markt te brengen. Wel beschikt de landbouw in berggebieden over een groot aantal troeven op het vlak van duurzame ontwikkeling.

    4.1.2

    De grootste problemen waar de plattelandsontwikkeling in berggebieden tegen moet opboksen zijn: de schaarste van de bebouwbare grond, de concurrentie van andere activiteiten, zoals bosbouw en urbanisatie, de onderwaardering van de landbouw, de sluiting van het landschap, de ontwikkeling van het toerisme, de toegankelijkheid (of het isolement), de diensten van algemeen belang, het beheer van het water en de natuurlijke hulpbronnen en niet te vergeten de instandhouding van de biodiversiteit. Ten slotte moet ook de link worden gelegd tussen plattelandsontwikkeling en de veiligheid van goederen en personen. Land- en bosbouw zijn immers belangrijke wapens in de strijd tegen natuurrampen als grondverschuivingen, overstromingen, lawines en brand.

    4.2   De noodzaak van een gemeenschappelijke EU-definitie

    Het Comité herinnert aan het EESC-advies over „De toekomst van berggebieden in de EU” (8):

    „Afgezien van een zekere mate van subsidiariteit waarmee bij de uiteindelijke aanduiding van” berggebieden „rekening moet worden gehouden, komt het er dus op aan een gemeenschappelijk oplossing te vinden voor wat in Europa onder een berg moet worden verstaan: de huidige EU-definitie zou moeten worden aangepast door (…) een boven- en een benedengrens vast te leggen” (voor helling, hoogte en klimaat).

    4.2.1

    In opdracht van de Commissie is een studie verschenen met als titel: Berggebieden in Europa: een analyse van de bergregio's in de oude en nieuwe lidstaten en in andere Europese landen. Aan de hand van deze studie, die in januari 2004 werd gepubliceerd op het internet (http://europa.eu.int/comm/regional_policy/sources/docgener/studies/study_fr.htm), en van het rapport van de Europese Rekenkamer, zou de Commissie een gemeenschappelijke definitie van de Europese berggebieden moeten kunnen opstellen.

    4.3   De noodzaak van een specifiek EU-beleid voor berggebieden

    4.3.1

    De landbouw in berggebieden is van grote waarde voor het milieu en de omgeving en daarom onvervangbaar. De landbouwers vervullen een positieve rol in de lokale economie, het milieu en de hele samenleving.

    Dit is de zogenaamde „positieve externe invloed” of het „multifunctionele” karakter van de landbouw in berggebieden. Landbouw is immers een belangrijke schakel in de verbetering van de landinrichting en het beheer van de natuurlijke hulpbronnen, en speelt een hoofdrol in de landschapsbouw. Al deze elementen zijn in deze context van onschatbaar belang: berggebieden beschikken immers over grote watervoorraden, de biodiversiteit is er groot en haast alle bergregio's zijn toeristisch aantrekkelijk. Voorts draagt de landbouw in berggebieden bij aan de instandhouding van bepaalde dier- en plantsoorten, hetzij direct (schapen en runderrassen die naar landen overal ter wereld worden geëxporteerd omdat ze zo robuust zijn, of specifieke plantensoorten, zoals parfumplanten en bepaalde graansoorten die weer populair zijn bij de consument), hetzij indirect, via de impact van de landbouwactiviteit (onderhoud van de alpenweides, enz.). Ook leidt deze vorm van landbouw tot een ruimer aanbod van landbouwproducten en voedingsmiddelen op de markten. We denken dan m.n. aan originele, alom vermaarde producten die minder aan concurrentie onderhevig zijn, waardoor ook traditionele knowhow bewaard blijft. Ten slotte creëert de landbouw in berggebieden arbeidsplaatsen en is er een nauw verband met niet landbouwgebonden plattelandsactiviteiten: in veel regio's voeren landbouwers ook nog een andere activiteit uit.

    4.3.2

    Tenzij we ervan uitgaan dat deze positieve externe invloed in rekening zou worden gebracht in het kader van verleende diensten, wat op dit moment over het algemeen niet het geval is, staat vast dat een globale vermindering van de steun aan landbouwers in berggebieden de positieve invloed van hun activiteiten onmiddellijk zou inperken. Bedrijven zouden vlugger verdwijnen, waarmee ook hun impact op de landinrichting zou wegvallen. Het gaat hier om een zaak van algemeen belang, die zowel de besluitvormers als de maatschappij aangaat. Willen we werkelijk de weg naar duurzame ontwikkeling inslaan, dan dient hiermee rekening te worden gehouden.

    4.3.3

    Het is m.n. voor de plattelandseconomie van vitaal belang dat de landbouwproductie in berggebieden wordt voortgezet, zodat de verwerkende sector meer mogelijkheden krijgt en er een meerwaarde wordt gecreëerd, wat dan weer synoniem is met werkgelegenheid, groei, enz. Bergproducten liggen vaak ten grondslag aan het bijzonder rijke culturele erfgoed van de berggebieden, die voor hun overleven afhankelijk zijn van lokale producten. Voorbeelden zijn het feest van de Artisou (rond de kaas Artisou de Margeride (9)), de Mahon-kaas, de anijs van Rute, enz.

    4.3.4

    De landbouw in berggebieden heeft te kampen met permanente en specifieke handicaps. De invoering van de eerste pijler van het GLB, die oorspronkelijk gebaseerd was op het productieniveau, had tot gevolg dat het steunniveau in de berggebieden minder hoog lag dan in de laagvlakte. De steun in het kader van de tweede pijler is voor de berggebieden in de praktijk even belangrijk als de steun in het kader van de eerste pijler. Met een specifiek beleid voor berggebieden kan een algemene en coherente aanpak van de bijzondere problemen van zowel landbouwbedrijven als veehouderijen in berggebieden worden uitgewerkt. Kerngedachte achter dit beleid is dat de maatschappij de nodige middelen moet vrijmaken voor de bevordering van een dynamische berglandbouw, die niet alleen de landbouwproductie maar ook het landschap in stand houdt, wat van vitaal belang is voor de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de gebieden in kwestie.

    4.3.5

    In het kader van het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling verzoekt het Comité de Commissie een thematische werkgroep voor de problemen van berggebieden in het leven te roepen.

    4.3.6

    Bergregio's in het Middellandse Zeegebied moeten niet alleen afrekenen met de problemen die eigen zijn aan berggebieden, zij krijgen ook te maken met de nadelen van het mediterrane klimaat (droogte, branden, onweer, …). Al deze kenmerken moeten in aanmerking worden genomen op Europees niveau, zodat ook de regionale beleidsmaatregelen kunnen worden aangepast.

    4.4   Extra steun voor berggebieden in het kader van de tweede pijler

    4.4.1

    Het budget voor plattelandsontwikkeling in de oude lidstaten blijft gelijk of wordt beknot, terwijl de nieuwe lidstaten de middelen vaak gebruiken voor de gebieden die op korte termijn het meest productief zijn. Het is aan de Commissie erop toe te zien dat de Europese middelen bij voorkeur bestemd worden voor de gebieden met permanente natuurlijke handicaps, die op structurele basis behoefte hebben aan steun.

    4.5   Consolidatie van de steunmaatregelen voor de landbouwers in berggebieden is essentieel

    4.5.1

    De belangrijkste maatregel in het kader van de steun aan de landbouw in berggebieden, is compensatie voor de natuurlijke handicaps, en bijgevolg ook voor de extra productiekosten. Hoewel hiervoor niet de nodige middelen beschikbaar zijn wordt het nut van een dergelijke compensatiesteun door niemand in twijfel getrokken.

    4.5.2

    De landbouw in berggebieden wordt in hoofdzaak bemoeilijkt door een aantal grote problemen die samenhangen met de hoogte, de hellingsgraad, de besneeuwing en communicatieproblemen. Deze handicaps hebben gevolgen op twee vlakken. Uitrusting (gebouwen en materieel) en transport kosten meer, en de productiviteit (van grond, kapitaal en arbeid) ligt lager. De mate waarin dit het geval is hangt af van de gebruikte productiesystemen en de ernst van de handicaps.

    4.5.3

    De lagere productiviteit van de landbouw in berggebieden hangt samen met de kortere graasperiode, die op de vlakte acht maanden duurt, tegenover nog geen zes maanden op 1.000 meter hoogte. Dat betekent dat minstens een derde méér veevoeder dan normaal nodig is om een dier te voeden, en dat terwijl de bodem minder voedereenheden oplevert.

    4.5.4

    De compensatiesteun voor natuurlijke handicaps is het eerste steuninstrument waarin deze doelstellingen verenigd zijn. Wel zou het nuttig zijn een plafond vast te leggen, zodat wordt voorkomen dat grote tot middelgrote bedrijven al te zeer gaan uitbreiden. Bedoeling is dat een voldoende aantal ondernemingen blijft bestaan om zo leegloop te voorkomen.

    4.6   Andere steunmaatregelen voor landbouw in berggebieden moeten worden voortgezet en versterkt

    4.6.1   Het beleid inzake extensieve veeteelt op grasland

    4.6.1.1

    Tijdens de vorige programmeringsperiodes kon dankzij agromilieumaatregelen steun worden verleend aan de graslandproductie in gebieden van extensieve productie. Het is zaak deze productie verder te blijven steunen via eenvoudige maatregelen die voor zoveel mogelijk veetelers toegankelijk zijn. Daarnaast kan worden gedacht aan aanvullende, meer gerichte maatregelen voor gebieden die vanuit milieuoogpunt bijzonder belangrijk zijn.

    4.6.1.2

    De agromilieusteun mag niet enkel op deze laatste soort gebieden worden toegespitst. Dit zou in strijd zijn met de beoogde doelstellingen: de veeteelt zou dan immers gedoemd zijn te verdwijnen en het land in kwestie zou weer in een verwaarloosde toestand geraken. Een dergelijke situatie zou de preventie van natuurrampen bemoeilijken en de multifunctionaliteit van de betrokken gebieden en de biodiversiteit bedreigen. Overigens zij opgemerkt dat de agromilieumaatregelen die in 2007 van kracht worden in de praktijk al veel selectiever zijn dan vorige maatregelen: de regeling omvat nu nl. ook een verplicht onderdeel dat verband houdt met de toepassing van de conditionaliteitsbepalingen en waarvoor geen vergoeding wordt verstrekt.

    4.6.2   Investeringssteun

    4.6.2.1

    Dat bouwen in de bergen meer kost heeft te maken met een aantal uiteenlopende factoren: de gebouwen moeten bestand zijn tegen zware sneeuwlagen en sterke winden, ze moeten goed geïsoleerd zijn, de grondwerken zijn zwaarder, en de dieren moeten langer op stal staan zodat meer opslagruimte nodig is voor veevoer en het afvalwatervolume groter is. De meerkosten op het vlak van mechanisering hangen samen met het specifieke materieel dat nodig is om te werken op hellingen. De weersomstandigheden maken bovendien dat het materieel sneller verslijt. Verder zijn de productieseries klein. Investeringssteun is net als de compensatie voor natuurlijke handicaps een voorwaarde voor het voortbestaan van landbouwbedrijven in berggebieden, en zou dus moeten worden versterkt.

    4.6.3   Vestiging van jongeren en gunstige leningen

    4.6.3.1

    Net als elders neemt ook in de berggebieden het aantal ondernemingen af: waar drie landbouwers hun activiteiten stopzetten wordt maar één daarvan vervangen. De oorzaken van deze tendens zijn het gebrek aan toekomstperspectief, het zware werk en de financiële last van het exploitatiekapitaal.

    4.6.3.2

    De landbouw in berggebieden is echter kwetsbaar, en de investeringen liggen er hoger. Met name in deze gebieden moet dan ook extra aandacht worden besteed aan generatievervanging en de vestiging van landbouwers. Deze doelstelling houdt rechtstreeks verband met de landbouw, maar dient daarnaast te worden beschouwd als een zaak van algemeen belang, zoals eerder al werd opgemerkt.

    4.6.4   Compensatie voor meerkosten van diensten

    4.6.4.1

    De meerkosten van diensten als kunstmatige inseminatie en binnenhalen van de oogst zijn voornamelijk te wijten aan het feit dat de landbouwbedrijven in berggebieden ver uit elkaar gelegen zijn, zodat het vervoer over langere afstanden verloopt en bovendien moeilijker is, en de vervoersmiddelen dus vroegtijdig verslijten. Om de landbouwbedrijven in berggebieden te helpen overleven moet steun worden verstrekt aan deze vormen van dienstverlening. M.n. zou kunnen worden voorzien in een tegemoetkoming in de kosten van het ophalen van de melk, waar de landbouwers op dit moment zelf voor opdraaien. Concurrentievervalsing kan in het geval van berggebieden niet worden aangevoerd als argument om geen steun te verlenen: het gaat immers niet aan de regels van de markt zonder onderscheid op alle regio's toe te passen.

    4.6.5   Steun aan de levensmiddelenindustrie

    4.6.5.1

    Om landbouwproducten uit berggebieden naar behoren te kunnen promoten moeten ook de verwerkende en de afzetsector ter plaatse goed zijn ontwikkeld. Deze sectoren moeten evenwel ook opboksen tegen de structurele problemen van berggebieden, zoals verafgelegen markten, hogere vervoerskosten en hoge kosten op het vlak van bouw en onderhoud. Opgemerkt zij nog dat de ontwikkeling van de verwerkende en de afzetsector op het platteland heel wat nieuwe arbeidsplaatsen zou opleveren.

    4.6.5.2

    Permanente steun aan deze activiteiten is dan ook gerechtvaardigd en noodzakelijk. De voedingsmiddelenindustrie moet ruimschoots toegang krijgen tot de regionale steunmaatregelen.

    4.6.6   Steun aan investeringen in het agrotoerisme

    4.6.6.1

    Het agrotoerisme is in bepaalde Europese bergregio's, bv. in Oostenrijk, bijzonder sterk ontwikkeld en zorgt voor een aanvullend inkomen, dat voor de landbouwbedrijven in kwestie onmisbaar is. Omgekeerd wordt het succes van het toerisme in deze gebieden, ook buiten de landbouwbedrijven, bepaald door de aantrekkingskracht van het landschap en de cultuur, die in hoofdzaak te danken is aan de landbouwactiviteit.

    4.6.7   Steun aan het Europees Handvest voor kwaliteitslevensmiddelen uit berggebieden

    4.6.7.1

    Landbouwbedrijven in bergregio's zullen over het algemeen niet concurrerend zijn als zij zich toeleggen op de productie van gestandaardiseerde massaproducten, waarvan de prijs niet hoger (of door het isolement zelfs lager) ligt dan die van dezelfde, in het laagland geproduceerde producten. Om hun inkomen op te trekken moeten landbouwers in bergregio's meer dan anderen een zo groot mogelijke meerwaarde nastreven, door zich te richten op kwaliteit, authenticiteit en originaliteit van hun producten, en de productiestructuren van de levensmiddelensector te optimaliseren. Tal van oorsprongsbenamingen zijn afkomstig uit bergregio's.

    4.6.7.2

    Kwaliteitslevensmiddelen uit berggebieden, voor de consument synoniem met betrouwbaarheid, voor de producent synoniem met valorisatie, moeten adequate bescherming krijgen. Dat is een van de grote uitdagingen waar de berglandbouw nu voor staat. Het Comité is dan ook een van de ondertekenaars van het Handvest voor kwaliteitslevensmiddelen uit berggebieden (10), en hoopt dat de overige instellingen zullen volgen.

    4.7   Integratie van het regionaal en het landbouwbeleid met het oog op een grotere impact op de berggebieden

    4.7.1

    Territoriale samenhang is een van de doelstellingen van het regionaal beleid, die bij het GLB te zeer op de achtergrond blijft. In het kader van het Europees regionaal beleid dient meer aandacht uit te gaan naar het platteland. Coördinatie van het regionaal en het plattelandsbeleid zou de duurzame ontwikkeling van de berggebieden een stevige duw in de rug geven.

    4.8   Overige aandachtspunten

    4.8.1   Grote roofdieren: een gecoördineerde aanpak is nodig

    4.8.1.1

    De ontwikkeling van extensieve schapenteelt in de Europese berggebieden is mogelijk gemaakt door de uitroeiing van grote roofdieren. Nu die roofdieren toch weer opduiken (wolven in de Alpen en beren in de Pyreneeën) vormen zij opnieuw een bedreiging voor deze vorm van extensieve veeteelt, waarbij de dieren niet voortdurend worden bewaakt.

    4.8.1.2

    Er zijn al pogingen ondernomen om tot een evenwichtige oplossing te komen, waarbij schapenteelt mogelijk blijft terwijl tegelijkertijd de grote roofdieren in bescherming worden genomen. Dit is m.n. het geval in Italië en Spanje (efficiënte bescherming, schadeloosstelling van verlies, compensatie voor de extra inspanningen die door de nabijheid van roofdieren nodig zijn, …). Andere Europese berggebieden zouden lessen moeten trekken uit deze ervaringen.

    4.8.2   Bosbouw is een noodzakelijke aanvulling

    4.8.2.1

    De totale beboste oppervlakte in de berggebieden beslaat naar schatting zo'n 28 miljoen hectare in de EU-15 en 31 miljoen hectare in de EU-25. De aangroei van de bossen in berggebieden verloopt sneller dan die van de Europese bossen in het algemeen. Dankzij bosbouw kunnen landbouwers in bergregio's vaak over een aanvullend inkomen beschikken. Nu hoog wordt ingezet op biomassa, met name voor energiedoeleinden, is bosbouw een bijkomende troef voor de duurzame ontwikkeling van bergregio's, op voorwaarde dat de aanleg van nieuwe bossen op rationele gronden gebeurt. De selectie van aangepaste soorten en variëteiten, waarbij i.h.b. wordt gekeken naar hun mechanische kwaliteiten, levert de bergregio's en de houtsector voordeel op en maakt een beperking mogelijk van de invoer uit derde landen, die aanleiding kan geven tot milieurampen.

    4.8.2.2

    Vanuit functioneel oogpunt heeft het ecosysteem van bossen in bergregio's een aantal specifieke kenmerken. Bossen spelen een vitale rol bij de verwerking van het oppervlakte- en grondwater, zijn bijzonder gevoelig voor invloeden van buitenaf (verontreiniging, overtollig wild, stormen, insecten) en voor brand. De preventie en het beheer van bosbranden zijn overigens moeilijker in berggebieden, die maar beperkt toegankelijk zijn en waar het vuur erg snel om zich heen kan grijpen.

    4.8.2.3

    De stabiliteit van de ecosystemen in de bergen is niet alleen belangrijk voor die ecosystemen zelf, maar ook voor de bescherming van de lager gelegen regio's.

    4.8.3

    Het Comité is ingenomen met de goedkeuring door de EU van het landbouwprotocol van het Alpenverdrag. De Commissie zou ernaar moeten streven dit soort internationale samenwerkingsverbanden ook in andere Europese berggebieden tot stand te brengen.

    5.   Eilandregio's

    5.1   Definitie

    5.1.1

    Meer dan 10 miljoenen Europeanen of 3 % van de hele Europese bevolking leven verspreid over 286 eilanden, met een oppervlakte van meer dan 100.000 km2 (te weten 3,2 % van de totale oppervlakte van de EU). Deze eilanden kunnen worden onderverdeeld in een aantal eilandengroepen, zodat het in feite om 30 eilandregio's gaat. De Balearen bv. bestaan volgens de definitie van de EU uit 4 eilanden, maar vormen samen één eilandregio. De economische ontwikkeling van de landbouw op deze 286 eilanden ligt over het algemeen lager dan op het Europese vasteland. De eilandregio's zijn goed voor 2,2 % van het BBP van de EU (nauwelijks 72 % van het communautaire gemiddelde).

    5.1.1.1

    Grosso modo gaat het hier om Mediterrane eilanden: 95 % van de Europese eilandbewoners leeft op een eiland in het Middellandse Zeegebied, nauwelijks 5 % op Atlantische of noordelijke eilanden. Het merendeel (85 %) van de Europese eilandbevolking is terug te vinden op de volgende vijf eilanden in het Middellandse Zeegebied: Sicilië, Corsica, Sardinië, de Balearen en Kreta.

    5.1.1.2

    Er wordt vaak gesproken over de meerkosten van het leven op een eiland, maar de vraag rijst of er wel degelijk sprake is van extra kosten. Is het op een eiland duurder consumeren en produceren dan op het vasteland? Wie op deze vraag bevestigend antwoordt gaat uit van de premisse dat de natuurlijke omgeving van invloed is op de menselijke activiteit, en dus ook op de landbouw. In dat geval kan inderdaad worden gesproken van de meerkosten die het leven op een eiland meebrengt.

    5.2   Algemene opmerkingen

    5.2.1

    Hoewel de situatie in de landbouw van regio tot regio verschilt, vertoont deze sector in álle ultraperifere gebieden zonder uitzondering de volgende twee kenmerken: enerzijds gaat het om een „duale” sector met zowel moderne exportgerichte bedrijven als traditionele bedrijven die vaak alleen maar in eigen onderhoud kunnen voorzien; anderzijds is de landbouwsector sterk afhankelijk van het buitenland, zowel voor de aanvoer van zijn input als voor de afzet van zijn eigen producten. De handelsbalans laat duidelijk zien dat de export van de ultraperifere gebieden volledig wordt beheerst door één of twee „specialiteiten”, terwijl de import uit een ruim assortiment landbouw- en veeteeltproducten voor binnenlandse consumptie bestaat.

    5.2.2

    In álle ultraperifere gebieden wordt de ontwikkeling van het platteland belemmerd door een aantal problemen van blijvende aard, die in de eerste plaats voortvloeien uit hun geografisch en economisch isolement en nog worden verergerd door andere natuurlijke handicaps.

    5.3   Specifieke opmerkingen

    De permanente handicaps die kenmerkend zijn voor deze regio's maken dat zij sterk verschillen van de regio's op het vasteland. Het gaat om de volgende handicaps:

    5.3.1

    Handicaps op algemeen en landbouwgebied

    isolement t.o.v. het vasteland

    beperkte oppervlakte

    beperkte watervoorziening

    beperkte energiebronnen

    afname van de autochtone bevolking, m.n. jongeren

    gebrek aan gekwalificeerde arbeidskrachten

    geen gunstig ondernemingsklimaat

    moeilijke toegang tot onderwijs en gezondheidszorg

    hoge kosten van communicatie en infrastructuur (zowel wat zee- als luchtverbindingen betreft)

    problematisch afvalbeheer

    5.3.2

    Handicaps op landbouwgebied

    monocultuur en seizoensgebonden karakter van de landbouwactiviteit

    versnippering van de grond, wat het beheer, de administratie en de economische ontwikkeling van deze regio's in de weg staat

    kleinschalige afzetmarkten

    isolement t.o.v. grote markten

    oligopolies bij de grondstoffenvoorziening

    gebrekkige infrastructuur in de verwerkende en de afzetsector

    onder druk van het groeiende toerisme ontstaat een concurrentiestrijd om grond en water

    gebrek aan slachterijen en mogelijkheden voor eerste verwerking van de plaatselijke producten.

    6.   Ultraperifere regio's

    6.1   Definitie

    6.1.1

    De Europese Commissie heeft besloten een gezamenlijke aanpak uit te werken voor deze regio's. Daartoe zijn een aantal programma's opgesteld die specifiek gericht zijn op het afgelegen en eilandkarakter van deze ultraperifere regio's (POSEI), nl. POSEIDOM voor de Franse overzeese departementen (Martinique, Guadeloupe, Frans-Guyana en Réunion) POSEICAN voor de Canarische Eilanden en POSEIMA voor de Azoren en Madeira.

    6.2   Algemene opmerkingen

    6.2.1

    In de ultraperifere gebieden levert de landbouw niet alleen een relatief grote bijdrage aan het regionale BBP (meer dan gemiddeld in de EU), maar is deze sector ook van fundamenteel belang voor de lokale economie (belangrijke indirecte gevolgen voor de vervoerssector en andere aanverwante activiteiten), het evenwicht op sociaal vlak en op de arbeidsmarkt, de ruimtelijke ordening, het behoud van het natuurlijk en cultureel erfgoed en — wat vanuit strategisch oogpunt van groot belang is — het zeker stellen van de voedselvoorziening.

    6.3   Specifieke opmerkingen

    6.3.1

    De natuurlijke handicaps en de problemen met de aanvoer van productiemiddelen en adequate technologie resulteren in hoge productiekosten.

    6.3.2

    De lokale producten, die duurder zijn dan die van het Europese vasteland, kunnen op de thuismarkt nauwelijks concurreren met geïmporteerde waren, omdat zij afkomstig zijn van een groot aantal zeer kleine bedrijfjes en de gebieden in kwestie het moeten stellen zonder adequate structuren voor verwerking en afzet; de recente vestiging van hypermarkten en grote distributienetten betekent niet bepaald een verbetering van deze situatie.

    6.3.3

    De lokale markten zijn kleinschalig en vaak gefragmenteerd, zodat er geen schaalvoordelen behaald worden. Bovendien is er een gebrek aan verenigingsverbanden (coöperaties), zijn er weinig of geen slachterijen en is de verwerkende sector erg klein.

    6.3.4

    De lokale verwerkende industrie, die in haar ontwikkeling door soortgelijke factoren wordt gehinderd, is evenmin een goede afnemer; daardoor zijn de mogelijkheden om toegevoegde waarde te creëren beperkt.

    6.3.5

    De export heeft met hetzelfde soort problemen te kampen: een groot aantal zeer kleine bedrijven, gebrekkige afzetsystemen en -structuren, moeilijke toegang tot distributiecentra op de plaats van bestemming en weinig mogelijkheden voor ondernemers om — tijdig — op veranderingen in de marktsituatie in te spelen.

    6.3.6

    De autochtone bevolking, en m.n. jongeren, gaat werk zoeken in andere economische sectoren, vooral het toerisme, of trekt naar het vasteland.

    6.3.7

    De agrarische sector drijft er vooral op kleine familiebedrijven waarin vrouwen een doorslaggevende rol spelen, veel werk op deeltijdbasis plaatsvindt en extensieve landbouw sterk belemmerd wordt (door extreme verkaveling en mechanisatieproblemen).

    6.3.8

    Aangezien een industriële sector van enige omvang ontbreekt, moeten de ultraperifere gebieden het voor hun economische ontwikkeling vooral van het toerisme hebben, met als gevolg dat het milieu het extra hard te verduren krijgt en de boeren in een concurrentiestrijd om grond, water en arbeidskrachten verwikkeld raken (waarbij zij steevast het onderspit delven); het feit dat steeds meer mensen zich aan de kust vestigen, leidt bovendien tot erosie en woestijnvorming in het binnenland.

    6.4   Handicaps op landbouwgebied

    6.4.1

    Teelten als tomaten, tropische vruchten, bloemen en planten moeten kunnen concurreren met vergelijkbare producten uit andere landen waarmee de EU associatieovereenkomsten heeft afgesloten (de ACS-landen en Marokko bv.) of waarop een preferentieregeling van toepassing is.

    6.4.2

    De POSEI-programma's voor de landbouw worden nog niet optimaal benut, voornamelijk omdat bepaalde maatregelen nog erg recent zijn; het is dus zaak voldoende middelen uit te trekken, zodat de vastgelegde doelstellingen kunnen worden gerealiseerd zonder dat de maxima worden overschreden.

    6.4.3

    Met de toekomstige hervorming van de GMO voor bananen zal een nieuwe regeling van kracht worden. De communautaire producenten moet inkomens- en werkzekerheid worden geboden om de toekomst van de in de EU geproduceerde communautaire bananen veilig te stellen.

    6.4.4

    Afhankelijk van de definitieve uitkomst van de WTO-onderhandelingen (voorstel tot wijziging van de douaneregeling) moeten gepaste maatregelen worden genomen om het inkomen en de werkzekerheid van de landbouwers uit de betrokken sectoren te verzekeren.

    6.4.5

    Met het oog op de situatie waarin deze regio's zich bevinden, moeten controles op de gezondheid van planten en dieren worden ingevoerd en geïntensiveerd. Hiervoor moeten de benodigde personele en technische middelen beschikbaar worden gesteld.

    7.   Voorstellen voor de eilandgebieden en perifere regio's

    7.1

    Het Comité wijst op het grote strategische belang van de landbouw in deze regio's, die mede bepalend is voor het evenwicht op sociaal, cultureel, territoriaal, natuur- en landschapsgebied.

    7.2

    De verschillende eerder vermelde studies tonen aan dat eilandgebieden en ultraperifere regio's te kampen hebben met structurele handicaps die de ontwikkeling van landbouwactiviteiten bemoeilijken.

    7.3

    Het Comité wil daarom een aantal aanbevelingen tot de Commissie richten, waarin het aandringt op specifieke maatregelen ter verlichting van de problemen in de perifere en eilandregio's, die niet minder dan 16 miljoen Europese burgers treffen. Meer in het bijzonder brengt de specifieke ligging van deze gebieden de ontwikkeling van de landbouwactiviteiten in gevaar.

    7.4

    Het Comité verzoekt de Commissie de volgende maatregelen te nemen voor de perifere en eilandregio's:

    7.4.1

    Alle gebieden in kwestie moeten de status krijgen van achtergesteld landbouwgebied. Het geval van de eilanden Malta en Gozo (11), waar bijzondere handicaps de ontwikkeling van de landbouw in de weg staan, vormt in dit verband een belangrijk precedent.

    7.4.2

    Vaststelling van een steunregeling voor het vervoer van landbouwproducten tussen deze regio's en het vasteland en voor het vervoer tussen eilanden. Dankzij de subsidies voor de vervoerskosten zouden de landbouwproducten van eilanden en perifere regio's op de Europese markt op gelijke voet moeten kunnen concurreren met de landbouwproducten uit de rest van de Unie.

    7.4.3

    Verder dient een plan te worden uitgewerkt om gelijke prijzen te garanderen voor de fundamentele landbouwproductiemiddelen in deze gebieden (zoals brandstof, veevoeder, machines, enz.), dit ter compensatie van de productiekosten van de landbouw, die hoger liggen in perifere en eilandgebieden. Ook dienen steunmaatregelen te worden goedgekeurd voor de invoer van basisproducten voor diervoeder.

    7.4.4

    Europa moet in het kader van de plannen voor plattelandsontwikkeling méér bijdragen aan de opbouw en verbetering van specifieke infrastructuur ter verlichting van de problemen van perifere en eilandregio's. Het gaat o.m. om irrigatieplannen met gezuiverd water, afwateringssystemen, haveninfrastructuur, infrastructuur voor opslag, steun aan de afzet, enz.

    7.4.5

    Er moeten bijzondere maatregelen worden ingevoerd voor toezicht en controle op oligopolies (een situatie die zich met name op de eilanden vaak voordoet). Door de kleinschaligheid van de lokale markten kan het gebeuren dat een handvol distributiebedrijven zich een enorm afzetgebied toeeigent. De bestrijding van dit soort praktijken zal de ontwikkeling van de vrije markt een duw in de rug geven.

    7.5

    Voorts doet het Comité de Commissie een aantal aanbevelingen die specifiek gericht zijn op de (niet afgelegen) eilandregio's.

    7.5.1

    Er moeten specifieke programma's voor de niet-perifere eilandregio's van de EU worden uitgewerkt. Bedoeling is dat deze in de lijn liggen van de programma's die werden goedgekeurd voor de ultraperifere regio's (12) en ertoe leiden dat in de eilandregio's dezelfde resultaten worden behaald als in de zeven ultraperifere regio's, die in de periodes 1994-1999 en 2000-2006 per hoofd 33 % meer steun uit de structuurfondsen hebben ontvangen dan de rest van de regio's van doelstelling 1. Die steun heeft de economische groei aangezwengeld en de werkloosheid verder naar beneden gebracht dan in veel andere EU-regio's.

    7.5.2

    In de nieuwe programmeringsperiode van het regionaal beleid (2007-2013) zal de bijdrage van de structuurfondsen aan de totale steun nog worden opgetrokken tot maximaal 85 %, zoals dat overigens nu al het geval is voor de ultraperifere regio's en de meest afgelegen Griekse eilanden (13). Het nieuwe Commissievoorstel (14) (voor de periode 2007-2013), waarin sprake is van een maximum van 60 %, is ontoereikend.

    7.5.2.1

    De regionale en plaatselijke autoriteiten moeten in het kader van het JEREMIE-programma (15) investeringsfondsen kunnen oprichten, zodat jonge landbouwers die zich willen toeleggen op de teelt van voedingsgewassen over de nodige middelen kunnen beschikken.

    7.5.3

    Het Comité pleit ervoor dat in het kader van de nieuwe structuurfondsen een specifieke regeling wordt uitgewerkt voor de eilandregio's.

    7.6

    Het feit dat er geen specifieke beleidsmaatregelen bestaan om de kosten van de structurele handicaps van eilandgebieden te verlichten, heeft zware gevolgen. Het Comité dringt er daarom op aan dat de betrokken sectoren, de overheid, het maatschappelijk middenveld e.a. hun krachten bundelen en een platform oprichten dat kan fungeren als doorgeefluik voor klachten en instaat voor de coördinatie, dit om de aanwezigheid van landbouwers in alle eilandregio's veilig te stellen.

    Brussel, 13 september 2006

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Anne-Marie SIGMUND


    (1)  PB C 302 van 14-3-2003, rapporteur: de heer Bastian.

    (2)  PB C 302 van 7-12-2004 en CESE 251/2005, PB C 234 van 22-9-2005, rapporteur: de heer Bros.

    (3)  2000/2222(INI), PB C72 van 21-3-2001.

    (4)  PB C221 van 17-9-2002, rapporteur: de heer Levaux.

    (5)  PB C24 van 31-1-2006, rapporteur: mevrouw López Almendáriz.

    (6)  PB C30 van 30-1-1997, rapporteur: de heer Quevedo Rojo.

    (7)  PB C74 van 23-3-2005.

    (8)  Idem voetnoot 1.

    (9)  Voor meer info over deze kaas zie http://www.artisoudemargeride.com

    (10)  Zie http://www.mountainproducts-europe.org/sites/euromontana

    (11)  Verdrag betreffende de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek

    (12)  De programma's POSEIDOM voor de Franse overzeese departementen, POSEICAN voor de Canarische Eilanden en POSEIMA voor de Azoren en Madeira.

    (13)  Verordening nr. 1260/1999.

    (14)  COM(2004) 492 final.

    (15)  PB C110 van 9-5-2006, rapporteur: de heer Pezzini.


    Top