This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52005IE1492
Opinion of the European Economic and Social Committee on Joint enterprises in the fisheries sector: current state of play and future prospects
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Gemengde vennootschappen in de communautaire visserijsector: huidige en toekomstige situatie
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Gemengde vennootschappen in de communautaire visserijsector: huidige en toekomstige situatie
PB C 65 van 17.3.2006, p. 46–49
(ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
17.3.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 65/46 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Gemengde vennootschappen in de communautaire visserijsector: huidige en toekomstige situatie”
(2006/C 65/09)
Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 14 juli 2005 besloten overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een advies op te stellen over „Gemengde vennootschappen in de communautaire visserijsector: huidige en toekomstige situatie”.
De gespecialiseerde afdeling „Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu”, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 9 november 2005 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Sarró Iparraguirre.
Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 422e zitting op 14 en 15 december 2005 (vergadering van 14 december 2005) het volgende advies uitgebracht, dat met 122 stemmen vóór, bij 10 onthoudingen, werd goedgekeurd:
1. Inleiding
1.1 |
Gemengde vennootschappen worden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) voor het eerst bestempeld als een instrument van het structuurbeleid in Verordening 3944/90. Hierin wordt nl. de volgende definitie gegeven: „een vennootschap naar privaatrecht die is opgericht door een of meer reders uit de Gemeenschap enerzijds en een of meer partners uit een derde land waarmee de Gemeenschap betrekkingen onderhoudt anderzijds, die een overeenkomst hebben gesloten inzake een gemengde vennootschap om visbestanden in de wateren onder de soevereiniteit en/of jurisdictie van dit derde land te exploiteren en eventueel te valoriseren door bij voorrang de markt van de Gemeenschap van vis te voorzien” (1). Het GVB heeft in de jaren negentig een grote sprong voorwaarts gemaakt, zozeer dat de uitdrukking „het blauwe Europa” gemeengoed werd. Deze benaming is ook vandaag weer actueel, en krijgt in de context van de debatten over het gemeenschappelijk scheepvaartbeleid zelfs een ruimere betekenis. |
1.2 |
Het GVB ontwikkelde zich, maar het begrip gemengde vennootschappen kreeg geen nieuwe invulling. Deze vennootschappen werden nog steeds uitsluitend beschouwd als een instrument van het structuurbeleid voor de visserij, dat kon worden gebruikt ter vervanging van het slopen of definitief uitvoeren van schepen, zoals mag blijken uit de relevante artikelen van de in par. 2.1.2 van dit advies vermelde verordeningen. De regelgeving terzake was m.a.w. uitsluitend gericht op financiële controle. |
1.3 |
Gemengde vennootschappen in de visserijsector zijn echter veel meer dan een instrument van het structuurbeleid voor de visserij: zij maken de weg vrij voor een aantal doelstellingen die duidelijk in de verschillende EU-documenten en de communautaire regelgeving zijn vastgelegd, van de bevoorrading van de markten tot ontwikkelingssamenwerking over werkgelegenheid, regionale ontwikkeling en duurzame visserij. Ook kan de EU via de gemengde vennootschappen een rol spelen in de verschillende regionale visserijorganisaties, en projecten op het gebied van duurzame investeringen in derde landen en op andere markten ondersteunen met kapitaal en geschoold personeel. |
1.4 |
De hervorming van het GVB heeft definitief komaf gemaakt met de opvatting dat de gemengde vennootschappen tot het instrumentarium van het structuurbeleid behoren. Zoals we zullen zien heeft dit er echter ook toe geleid dat specifieke wetgeving voor de gemengde vennootschappen in het kader van de eigen beleidsbevoegdheden van de EU op dit moment zo goed als onbestaande is. |
1.5 |
Het EESC is in zijn op verzoek van de Commissie opgestelde adviezen altijd bij zijn standpunt gebleven dat de gemengde vennootschappen voor de visserij moeten aansluiten bij het nieuwe GVB. In de voorbereidende fase van de hervorming heeft het deze visie al uiteengezet in zijn advies over het voorstel voor een verordening van de Raad over de tenuitvoerlegging van de hervorming van het GVB (2). Later heeft het een en ander herhaald in zijn advies over het Europees Visserijfonds (3), waarin het voorstel voor een verordening van de Raad terzake (4) wordt besproken. Verder heeft het EESC zijn standpunt publiekelijk bekend gemaakt aan de commissaris voor visserij, die op 16 juni 2005 een bezoek bracht aan de afdeling NAT. De commissaris heeft aangegeven de mening van het EESC in gedachten te zullen houden. |
1.6 |
In het huidige advies wil het EESC zijn opmerkingen verder uitdiepen en elementen aandragen om een nieuwe kijk op het nut van de gemengde vennootschappen voor de visserij te bewerkstelligen en zo uiteindelijk te komen tot een wijziging van de regelgeving, gebaseerd op officiële documenten en feiten. |
1.7 |
Een dergelijke mentaliteitswijziging zou er dan hopelijk ook toe leiden dat alles in het werk wordt gesteld om dit soort vennootschappen algemeen ingang te doen vinden. Het gaat immers om een unieke regeling op het gebied van internationale handelsbetrekkingen, die de EU de kans biedt specifieke maatregelen te nemen. |
2. Algemene opmerkingen
2.1 De gemengde vennootschappen in de EU-regelgeving
2.1.1 |
De gemengde vennootschappen in de visserijsector zijn in de Gemeenschapswetgeving opgenomen bij Verordening nr. 3944/90 van de Raad tot wijziging van Verordening nr. 4028/86. Zij worden in dit verband beschouwd als een instrument om de capaciteit van de communautaire vissersvloot te beperken en tegelijkertijd de bevoorrading van de communautaire markt veilig te stellen, rekening houdend met de schaarste van de bestanden in de communautaire wateren en het verbod op toegang tot de exclusieve economische zones van derde landen. De regeling is gebaseerd op de volgende vier pijlers: wegwerken van de overcapaciteit, veilig stellen van de bevoorrading, gedeeltelijk behoud van de werkgelegenheid en tenuitvoerlegging van de politieke en handelsovereenkomsten met derde landen (5). Met het oog op de uitvoering van de in deze verordeningen opgenomen maatregelen werd Verordening 1956/1991 van de Commissie goedgekeurd (6). |
2.1.2 |
Met de goedkeuring van de Verordeningen (EEG) 2080/93 (7) en 3699/93 (8)van de Raad werd het beheer en de financiering van de gemengde vennootschappen voor de visserij opgenomen in het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV). Conform het subsidiariteitsbeginsel waren de lidstaten verantwoordelijk voor de selectie, het beheer en de controle van de projecten en voor de uitbetaling van de subsidies, die in een eerste fase op het niveau van de premies voor sloop of export lagen en vervolgens 80 % van de slooppremie gingen bedragen. Het is dan ook logisch dat de communautaire reders ervan uitgingen dat het verschil tussen de slooppremie en de premie voor export naar een gemengde vennootschap, wees op de positieve houding van de EU t.o.v. de nieuwe gemengde vennootschap waarvoor het schip of de schepen bestemd waren. Deze beginselen bleven behouden in de Verordeningen 2468/98 van de Raad van 3 november 1998 (9), waarmee Verordening 3699/93 wordt ingetrokken, en in Verordening 2792/1999 van de Raad van 17 december 1999 (10). Wel dient opgemerkt dat de gemengde vennootschappen in deze laatste tekst veel eenvoudiger worden omschreven, nl. als „een handelsonderneming (...) met een of meer partners die onderdaan zijn van het derde land waar het vaartuig is geregistreerd (11)”. |
2.2 Recente achtergrondfeiten
2.2.1 |
In haar „Groenboek over de toekomst van het gemeenschappelijk visserijbeleid” (12) erkent de Commissie dat de capaciteit van de EU-vloot te groot is en verwijst zij naar de mondialisering van de visserijsector en de legitieme aspiratie van veel ontwikkelingslanden om de eigen visserijsector uit te breiden. Daarnaast merkt de Commissie op dat er enorme bedragen gemoeid zijn met investeringen in de visserijsector (vloot, havens, koelinstallaties, fabrieken, enz.). Al deze pijnpunten samen hadden al lang de aanleiding moeten vormen tot een specifiek debat over het belang van de gemengde vennootschappen voor de visserij, dat veel groter is dan uit de op dit moment beschikbare officiële documenten blijkt (13). |
2.2.1.1 |
Via de gemengde vennootschappen kan de EU invloed uitoefenen en de nodige investeringen doen om de visserijsector in ontwikkelingslanden te doen uitgroeien tot een volwaardige economische sector. De aanvoer van vissersvaartuigen voor de gemengde vennootschappen is niet alleen positief voor de visserijsector op zich maar ook voor de havensector, de dienstverlening (reparaties, scheepsbouwkunde, bevoorrading, depot, overslag, laden en lossen, bemanning, reizen, enz.), de daadwerkelijke handhaving van de koudeketen (vereist volgens de regelgeving inzake voedselveiligheid van de EU zelf, wat betekent dat moet worden geïnvesteerd in kostbare koelsystemen), de naleving van de normen voor voedselveiligheid, en, ten slotte, de bouw van fabrieken voor de verwerking. |
2.2.1.1.1 |
Dankzij de gemengde vennootschappen kunnen officiers en hogere bemanningsleden hun kwalitatief waardevolle arbeidsplaatsen behouden, en komen er heel wat extra jobs bij, zowel op de schepen als in de aan de visserijsector gerelateerde dienstenondernemingen. Op die manier kunnen waardige arbeidsomstandigheden en een behoorlijk loon worden geboden aan de lokale vissers, die anders hun heil zouden moeten zoeken in de traditionele, vaak weinige efficiënte visserij, die bovendien schadelijke gevolgen heeft voor de bestanden omdat deze weinig of geen mechanismen voor controle, instandhouding, afzet, enz. kent. |
2.2.1.2 |
Door lokaal rijkdom te creëren en de vangst uit te voeren — eventueel na verwerking op plaatselijk niveau — komt dan weer een internationale kettingreactie tot stand waarbij de middelen eerlijker worden verdeeld. Ook wordt zo bewerkstelligd dat het bruto nationaal product en het inkomen per hoofd van de bevolking in de visserijsector van een land exponentieel gaan groeien, zodat de kustvisserij, die in commercieel opzicht nog in de kinderschoenen staat en waar de gezondheidsvoorschriften ontoereikend zijn, geleidelijk kan uitgroeien tot een industriesector. |
2.2.1.3 |
De gemengde vennootschappen moeten zich ertoe verbinden eerst de Europese markten te bevoorraden, zodat de investeringen van de reders en industriëlen uit de visserijsector, de lidstaten en de EU zelf (subsidies) niet verloren gaan en de voorziening van de met tekorten kampende communautaire markt verzekerd is. Nu zowel de wetenschappelijke wereld als de overheid de Europese bevolking herhaaldelijk wijzen op het belang van een gezonde en gevarieerde voeding, gaat de visconsumptie de hoogte in. Verder moeten de vennootschappen strikt de hand houden aan de EU-voorschriften voor voedselveiligheid. |
2.2.1.4 |
Dankzij de activiteit van de gemengde vennootschappen in de visserijgebieden binnen de EU kan het werkgelegenheidsniveau in de sector in stand worden gehouden. De hoofdkantoren en de technische en handelsagentschappen van de ondernemingen in Europa blijven immers actief. Daarnaast worden ook banen gecreëerd in de aanverwante sectoren, zowel direct, wanneer de grote schepen voor de vierjaarlijkse reparaties terugkeren naar hun Europese thuishavens, als indirect, bij het totstandkomen van knowhowketens met de plaatselijke dienstenindustrie waarnaar eerder werd verwezen. |
2.2.1.5 |
Dankzij de gemengde vennootschappen kan de EU over degelijke gegevens inzake de follow-up en de controle van de vangsten in de wateren van derde landen en de internationale wateren beschikken. Er bestaat immers een juridische band met de in het derde land in kwestie gevestigde visserijondernemingen. Zo kan de EU een leidersrol vervullen in de regionale visserijorganisaties die zijn opgericht of gesteund worden door de FAO, de terzake bevoegde organisatie van de Verenigde Naties (14). Met het oog op de financiële controle door de Commissie, de lidstaten en de Rekenkamer zijn de gemengde vennootschappen nl. verplicht elk half jaar vangstgegevens door te geven aan de lidstaten. |
2.2.1.6 |
Op deze manier kan de EU dus haar belangen op visserijgebied in de internationale wateren en visgronden behartigen. De in de communautaire verordeningen vervatte vereisten op het vlak van duurzame visserij, instandhouding en beheer van de bestanden, veiligheid aan boord, controle, veiligheid van de voedselketen enz., verschaffen bovendien de nodige kwaliteitsgaranties. De nefaste invloed van buitenlandse vissersvloten die niets bijdragen aan de ontwikkeling van de visserijsector en de industrie van het derde land in kwestie, niet kunnen instaan voor de kwaliteit van de voor de EU bestemde visserijproducten en een efficiënte controle op een duurzaam beheer van de bestanden onmogelijk maken, kan zo worden opgevangen of zelfs teniet gedaan. |
2.2.1.7 |
Ten slotte kan de EU dankzij de gemengde vennootschappen ook op efficiënte en duurzame wijze bijdragen aan de ontwikkeling van de plaatselijke visserij-industrie in de landen waarmee zij visserijovereenkomsten heeft gesloten en waar gemengde vennootschappen in de visserijsector of door Europese ondernemers geleide vennootschappen actief zijn. Zowel de derde landen als de EU plukken de vruchten van deze samenwerking die een continue bevoorrading met visserijproducten mogelijk maakt. |
2.2.2 |
Niets van dit alles wordt ook maar zijdelings ter sprake gebracht in het herhaaldelijk geciteerde Groenboek over de toekomst van het gemeenschappelijk visserijbeleid, niet in par. 3.9 over de internationale dimensie van het GVB (15) en al evenmin in par. 5.8 over de buitenlandse betrekkingen (16). Niet één keer wordt opgemerkt dat de gemengde vennootschappen een nuttig instrument zijn om de in het Groenboek bepleite beginselen in praktijk te brengen, hoewel zij tot 2002 verankerd waren in de uitgebreide communautaire regelgeving ter zake, zoals hier uitvoerig wordt aangetoond. |
2.2.3 |
Dat de gemengde vennootschappen voor de visserij met het nieuwe GVB nagenoeg volledig uit het zicht verdwijnen, blijkt uit het feit dat het laatste in opdracht van de Commissie opgestelde verslag met volledige gegevens terzake dateert van 2001. De schepen van de gemengde vennootschappen worden in dit verslag overigens niet afzonderlijk behandeld (17). Het daaraan voorafgaande specifieke rapport, „Etude de bilan des sociétés mixtes dans le contexte des interventions structurelles dans le domaine de la pêche”, is van 16 juni 2000. Deze documenten vermelden het bestaan van zo'n 300 gemengde vennootschappen die samen meer dan 600 schepen tellen. Deze vennootschappen vallen nu buiten de communautaire regelgeving inzake visserij en bevinden zich dus in een juridisch vacuüm, zodat zij eenvoudigweg worden gezien als buitenlandse bedrijven met partners uit de EU, die zich ertoe verbonden hebben de EU als eerste te bevoorraden en op gezette tijden informatie door te geven. Zij genieten geen andere bescherming dan die geboden door eventuele bilaterale verdragen voor de wederzijdse bescherming van investeringen tussen de lidstaat van herkomst en het derde land van bestemming. |
2.3 De huidige situatie
2.3.1 |
In de periode dat werd gewerkt aan de definitieve versie van het eerder vermelde Groenboek werden ook twee verordeningen goedgekeurd, nl. Verordening (EG) nr. 1263/1999 van de Raad van 21 juni 1999 betreffende het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (18) en Verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad van 17 december 1999 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector (19). Deze twee verordeningen zijn van kracht tot 31 december 2006, wat betekent dat de gemengde vennootschappen voor de visserij in het kader van het FIOV tot die datum worden erkend. |
2.3.2 |
Met Verordening (EG) 2369/2002 van de Raad van 20 december 2002 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2792/1999 van de Raad tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen en voorwaarden voor de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector (20), zijn de gemengde vennootschappen op 31 december 2004 evenwel nagenoeg verdwenen uit het EU-structuurbeleid voor de visserij. De gemengde vennootschappen zijn verplicht de bij hun oprichting vastgelegde regels na te leven, en maken dus deel uit van het communautaire acquis, maar er is geen specifieke regelgeving voor de middellange en lange termijn vastgelegd. |
2.3.3 |
De afschaffing van de steun aan de gemengde vennootschappen, met als gevolg dat er op dit vlak nagenoeg geen regelgeving meer bestaat, is gebaseerd op de vijfde overweging van de hierboven vermelde verordening, waarin wordt bepaald dat de financiële steun uit het FIOV moet worden toegespitst op de sloop van vissersvaartuigen. Het terugdringen van de visserijcapaciteit is evenwel slechts een van de vele doelstellingen van het communautaire visserijbeleid; in het verleden is al gebleken dat ook de gemengde vennootschappen in dit verband een nuttig instrument zijn, en er is geen reden waarom zij die rol niet langer zouden kunnen vervullen. In het volgende hoofdstuk gaan we hier nader op in. |
3. Bijzondere opmerkingen
3.1 |
Het GVB moet ruimte laten voor specifiek op de gemengde vennootschappen in de visserijsector gerichte maatregelen |
3.1.1 |
Hoewel zij in de huidige regelgeving buiten beschouwing worden gelaten passen de gemengde vennootschappen perfect in de logica van de economische globalisering, waarbij enerzijds wordt uitgegaan van kostenbesparing (de kosten in het land van bestemming liggen doorgaans lager dan in de lidstaat van herkomst), en anderzijds van de overdracht van technologieën, het totstandbrengen en verdelen van meerwaarde, de toegang tot de bestanden en de bevoorrading van de markten. |
3.1.2 |
Dankzij de gemengde vennootschappen kan de werkgelegenheid in de van visserij afhankelijke EU-gebieden gedeeltelijk op peil worden gehouden, zowel op zee als op het land, en worden in de derde landen waar de vennootschappen zich vestigen nieuwe gekwalificeerde banen gecreëerd. Ook nemen de vennootschappen de opleiding en specialisatie van de werknemers in het land van bestemming voor hun rekening. |
3.1.3 |
De gemengde vennootschappen voor de visserij zijn in 1990, d.w.z. vijftien jaar geleden, opgenomen in de communautaire regelgeving, en zijn in het kader van het structuurbeleid voor de visserij steeds een nuttig instrument geweest. Met de invoering van het door de Commissie gesteunde nieuwe GVB zijn de gemengde vennootschappen ten onrechte van het toneel verdwenen. Sinds 1 januari 2005 worden deze vennootschappen niet meer vermeld in de communautaire regelgeving. De EU staat dus niet langer achter deze toch waardevolle regeling voor economische samenwerking met derde landen, in principe ontwikkelingslanden. Bovendien is het niet ondenkbaar dat de noodzakelijke vertrouwensrelatie tussen de Europese ondernemers en de EU-instellingen hiermee op losse schroeven is gezet. |
3.1.4 |
De gemengde vennootschappen voor de visserij kunnen en moeten worden beschouwd als een onderdeel van de bilaterale of multilaterale samenwerkingsovereenkomsten met derde landen. Er moeten concrete normen worden vastgelegd waarin rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van deze vennootschappen, en dit niet alleen vanuit het oogpunt van de visserij op zich. Ook het stimuleren en beschermen van de Europese investeringen in derde landen en douane-, arbeids- en fiscale kwesties spelen een rol. |
3.1.5 |
Hoewel de gemengde vennootschappen in de vigerende regelgeving zouden kunnen worden opgenomen in het kader van de partnerschapsovereenkomsten, zijn in dit verband nog geen concrete stappen van enig belang genomen. Er is dan ook behoefte aan specifieke wetgeving, zodat de Commissie de verschillende bevoegde DG's (ontwikkeling, samenwerking en visserij) op één lijn kan brengen en duidelijk wordt waaraan ondernemers en andere betrokkenen uit de sector zich in het kader van deze overeenkomsten en alle andere bestaande instrumenten moeten houden. Alleen zo kunnen de hier besproken concrete resultaten worden bereikt. |
4. Conclusie
4.1 |
Het EESC zou erop willen aandringen dat de gemengde vennootschappen, die een alternatief boden voor de sloop maar thans niet langer deel uitmaken van de structuurmaatregelen om de capaciteit in goede banen te leiden, in het kader van de herziening van het GVB en conform de conclusies van de Raad van 19 juli 2004 (21) worden omschreven als een instrument om de bevoorrading van de markt veilig te stellen en als een sectorgericht actiemiddel, waarover de EU in het kader van haar eigen bevoegdheden, haar regionale en internationale verbintenissen en de bilaterale verdragen kan beschikken met het oog op de correcte tenuitvoerlegging van het Europees visserijbeleid, overeenkomstig de beginselen van de FAO en de WTO. Wel dient er voortdurend nauwlettend op te worden toegezien dat de visserijcapaciteit niet toeneemt, omdat zulks tot overbevissing zou kunnen leiden. |
4.2 |
Ten slotte vestigt het Comité nog de aandacht op de volgende punten: |
4.2.1 |
De Commissie moet een gedetailleerde en actuele studie opstellen waarin zij nagaat hoe het staat met de gemengde vennootschappen in de visserijsector en welke mogelijkheden deze bieden. De overige EU-instellingen en de betrokken sectoren moeten op de hoogte worden gebracht van de conclusies van deze studie. |
4.2.2 |
In de communautaire regelgeving moeten de nodige mechanismen en normen worden opgenomen om de gemengde vennootschappen in de visserijsector juridische zekerheid te bieden. Dit impliceert dat hun actiegebied wordt afgebakend in het kader van bilaterale of multilaterale specifieke langetermijnovereenkomsten met derde landen, waarin rekening wordt gehouden met de eigen kenmerken van de activiteiten van deze vennootschappen en de gunstige gevolgen daarvan voor het beheer van de bestanden, de bevoorrading van de markten, het creëren van nieuwe arbeidsplaatsen in van de visserij afhankelijke gebieden, het ontstaan van meerwaarde, samenwerking en internationale uitwisseling. |
Brussel, 14 december 2005
De voorzitter
van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Anne-Marie SIGMUND
(1) Art. 21 bis van Verordening 3944/90
(4) COM(2004) 497 final – 2004/0169 (CNS)
(5) Étude du bilan des sociétés mixtes dans le contexte des interventions structurelles dans le domaine de la pêche, COFREPECHE, 16.06.2000 ( http://europa.eu.int/comm/fischeries/doc en publ/liste publi/bilansm.pdf).
(6) Verordening (EEG) Nr. 1956/91 van de Commissie van 21 juni 1991 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 4028/86 van de Raad met betrekking tot aanmoediging van de oprichting van gemengde vennootschappen PB L 181 van 8-7-1991, blz. 1
(7) PB L 193 van 31-7-1993, blz. 1
(8) PB L 346 van 31-12-1993, blz. 1
(9) PB L 312 van 20-11-1998, blz. 19
(10) PB L 337 van 30-12-1999, blz. 10
(11) Verordening nr. 2792/1999 van de Raad van 17-12-1999, art. 8, lid 1, tweede alinea
(12) COM(2001) 135 final van 20-3-2001
(13) Zie de mededeling van de Commissie over een geïntegreerd kader voor partnerschapsovereenkomsten op visserijgebied met derde landen (COM(2002) 637 final van 23-12-2002, blz. 8, en voetnoot nr. 15 op dezelfde blz.
(14) http://www.fao.org/fi/inicio/asp
(15) blz. 19
(16) blz. 39 - 42
(17) „European Distant Water Fishing Fleet, some principles and some data”, april 2001, beschikbaar in het Frans en het Engels op de website van het Directoraat-Generaal Visserij van de Commissie
(19) PB L 337 van 30-12-1999, blz. 10
(20) PB L 258 van 31-12-2002, blz. 49
(21) Zie 11234/2/04 rev. 2 (pers 221) op www.consilium.eu.int