EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005AE0127

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2759/75, Verordening (EEG) nr. 2771/75, Verordening (EEG) nr. 2777/75, Verordening (EG) nr. 1254/1999, Verordening (EG) nr. 1255/1999 en Verordening (EG) nr. 2529/2001 wat de buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de markt betreft”(COM(2004) 712 def. — 2004/0254 (CNS))

PB C 221 van 8.9.2005, p. 44–45 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

8.9.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 221/44


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2759/75, Verordening (EEG) nr. 2771/75, Verordening (EEG) nr. 2777/75, Verordening (EG) nr. 1254/1999, Verordening (EG) nr. 1255/1999 en Verordening (EG) nr. 2529/2001 wat de buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de markt betreft”

(COM(2004) 712 def. — 2004/0254 (CNS))

(2005/C 221/10)

De Raad heeft op 3 december 2004 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 37 van het EG-Verdrag te raadplegen over voornoemd voorstel.

De gespecialiseerde afdeling „Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu”, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 13 januari 2005 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Leif E. Nielsen.

Het Comité heeft tijdens zijn op 9 en 10 februari 2005 gehouden 414e zitting (vergadering van 9 februari) het volgende advies uitgebracht, dat met 135 stemmen vóór, bij 6 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Achtergrond

1.1

Door het uitbreken van ernstige besmettelijke dierziekten, zoals bovine spongiform encephalopathie (BSE), mond- en klauwzeer, klassieke varkenspest en pseudo-vogelpest (Newcastle Disease), is meermalen een crisis ontstaan op de markten voor dierlijke producten in de EU. Bij een dergelijke uitbraak wordt o.m. overgegaan tot het vernietigen van dieren en tot vervoersbeperkingen om zo te voorkomen dat de ziekte zich verder verbreidt. In de regel worden de financiële inspanningen om de ziekte uit te roeien bekostigd door het Veterinair Fonds, waarbij 50 % van de middelen afkomstig is van de lidstaten.

1.2

Daarnaast wordt ook de marktsituatie voor de betrokken producten bemoeilijkt, o.m. wanneer de afzet wordt verboden en gebieden worden afgesloten. De marktordeningen voor varkensvlees, eieren, slachtpluimvee, rundvlees, melk en zuivelproducten en schapen- en geitenvlees voorzien dan ook in de mogelijkheid om maatregelen te treffen ter ondersteuning van de markt in deze situaties. Absolute voorwaarde is wel dat de betrokken lidstaten de nodige veterinaire maatregelen hebben getroffen om de dierziekten uit te roeien. Bovendien mogen de intensiteit en de duur van de maatregelen niet verder gaan dan wat strikt noodzakelijk is voor de ondersteuning van de betrokken markt.

1.3

De desbetreffende buitengewone maatregelen, die door de Commissie via de beheerscomitéprocedure worden goedgekeurd, kwamen aanvankelijk volledig ten laste van de communautaire begroting, zoals in het geval van klassieke varkenspest in de jaren 80 en begin jaren 90. In 1992 werd voor het eerst een financiële bijdrage van de lidstaten verlangd voor de maatregelen in verband met klassieke varkenspest. Aangezien het niet duidelijk was hoeveel de lidstaten zelf moesten bijdragen, besloot de Commissie in 1994 dat de Gemeenschap 70 % van de kosten voor een bepaald maximumaantal dieren voor haar rekening zou nemen. Dezelfde verhouding gold later ook in de rundvleessector bij het uitbreken van BSE en mond- en klauwzeer. Sinds 2001 bedraagt de medefinanciering van de lidstaten 50 %, na de eis van de Europese Rekenkamer om de medefinanciering van veterinaire maatregelen en marktondersteuningsmaatregelen parallel te laten verlopen.

1.4

Naar aanleiding van een klacht van Duitsland in een zaak over de opkoopregeling voor rundvee in verband met BSE (1) stelde het Europees Hof van Justitie in 2003 dat de Commissie niet bevoegd was om van de lidstaten een medefinanciering van 30 % te verlangen. Aangezien de Commissie dus niet de bevoegdheid heeft om de huidige praktijk voort te zetten, stelt zij nu voor te voorzien in een toekomstig medefinancieringpercentage van 50 % door wijziging van de marktordeningen voor varkensvlees, eieren, slachtpluimvee, rundvlees, melk en schapen- en geitenvlees, wat zowel maatregelen ten aanzien van de interne markt als afzet op de markten van derde landen betreft.

2.   Algemene opmerkingen

2.1

Het valt te betreuren dat de Commissie en de lidstaten het geldende principe dat maatregelen die onder de zgn. „eerste pijler” van het gemeenschappelijke landbouwbeleid vallen, waaronder maatregelen die in het kader van de gemeenschappelijke marktordeningen worden getroffen, volledig uit de communautaire begroting worden gefinancierd, sinds 1992 niet hebben nageleefd. De Raad kan door goedkeuring van het onderhavige voorstel afwijken van dit beginsel, dat hij zelf heeft ingevoerd. Maar zoals door het Hof van Justitie in 2003 is vastgesteld, kan de Commissie niet zonder uitdrukkelijke toestemming afwijken van Raadsbesluiten, of dat nu wel of niet met medewerking van de lidstaten in de desbetreffende beheerscomités gebeurt.

2.2

Afhankelijk van de omvang en duur van de dierziekten kunnen de betrokken maatregelen leiden tot aanzienlijke uitgaven, die voor verreweg het grootste gedeelte met publieke middelen betaald moeten worden. Bij de verdeling van deze uitgaven tussen de EU en de lidstaten gaat het in eerste plaats om de financiële solidariteit tussen de lidstaten. Moeten de lidstaten zelf bijdragen, dan zullen sommige lidstaten wellicht meer bereid en beter in staat zijn om de uitgaven te dekken dan andere. Sommige lidstaten zullen de kosten al dan niet rechtstreeks doorberekenen aan bedrijven, hetgeen de concurrentie behoorlijk kan scheeftrekken, zoals tijdens de BSE-crisis is gebleken.

2.3

Volgens de Commissie zullen de lidstaten zich meer inspannen om uitbraken van dierziekten te voorkomen en te bestrijden indien zij aan de maatregelen moeten meebetalen. Het EESC heeft begrip voor dit argument, maar acht het niet uitgesloten dat verplichte medefinanciering er in sommige situaties toe zal leiden dat besluiten later worden genomen of moeilijker genomen kunnen worden, waardoor de ziektes minder doeltreffend bestreden zullen worden.

2.4

Het EESC heeft eveneens begrip voor het betoog van de Commissie dat zo de praktijk die sinds 1992 werd gevolgd, wordt voorgezet, en dat wordt gezorgd voor een parallelle medefinanciering van maatregelen in het kader van het Veterinair Fonds en maatregelen in het kader van de marktordeningen.

2.5

Niettemin vindt het EESC dat de uitgaven voor buitengewone maatregelen in het kader van marktordeningen, zoals oorspronkelijk door de Raad vastgelegd, gebaseerd moeten zijn op gemeenschappelijke verantwoordelijkheid en financiële solidariteit. Indien van dit beginsel wordt afgestapt, dreigt volgens het EESC het gevaar dat de lidstaten kiezen voor uiteenlopende maatregelen ter bestrijding van dierziekten, die ondanks doeltreffende controle en preventieve maatregelen ook toevallig en onvoorzien kunnen uitbreken. Ook andere lidstaten krijgen met de gevolgen voor de markt te maken. Bovendien bestaat het gevaar dat dan ook op andere gebieden medefinanciering door de lidstaten wordt ingevoerd en dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid zo nog meer een zaak van de lidstaten wordt.

2.6

Indien het Commissievoorstel desondanks wordt goedgekeurd, zou het een administratieve belasting betekenen en ongerechtvaardigd zijn indien de financiële bijdrage van de lidstaten onder de Verdragsbepalingen inzake staatssteun zou vallen. De vrijstelling van de aanmeldingsplicht die nu door de Commissie wordt voorgesteld, had van meet af aan moeten gelden.

3.   Conclusie

3.1

Het EESC houdt vast aan het beginsel dat buitengewone maatregelen in het kader van de marktordeningen gebaseerd moeten zijn op volledige solidariteit binnen de EU en verwerpt daarom het voorstel van de Commissie om een financiële bijdrage van 50 % van de lidstaten te verlangen.

Brussel, 9 februari 2005

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Anne-Marie SIGMUND


(1)  Arrest van 30.9.2003 in zaak C-239/01, jurisprudentie 2003 blz. I-10333


Top