This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52004IE1425
Opinion of the European Economic and Social Committee on the ‘Ability of SMEs and social economy enterprises to adapt to changes imposed by economic growth’
Advies het Europees Economisch en Sociaal Comité over het thema „Aanpassingsvermogen van MKB en ondernemingen van de zgn. „sociale economie” aan veranderingen ten gevolge van de economische dynamiek”
Advies het Europees Economisch en Sociaal Comité over het thema „Aanpassingsvermogen van MKB en ondernemingen van de zgn. „sociale economie” aan veranderingen ten gevolge van de economische dynamiek”
PB C 120 van 20.5.2005, p. 10–16
(ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
20.5.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 120/10 |
Advies het Europees Economisch en Sociaal Comité over het thema „Aanpassingsvermogen van MKB en ondernemingen van de zgn. „sociale economie” aan veranderingen ten gevolge van de economische dynamiek”
(2005/C 120/03)
Op 27 april 2004 heeft mevrouw Loyola de PALACIO, vice-voorzitter van de Europese Commissie, namens de Commissie het Europees Economisch en Sociaal Comité verzocht een verkennend advies op te stellen over het thema „Aanpassingsvermogen van MKB en ondernemingen van de zgn. „sociale economie” aan veranderingen ten gevolge van de economische dynamiek”.
De gespecialiseerde afdeling „Interne markt, productie en consumptie”, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 6 oktober 2004 goedgekeurd. Rapporteur was mevrouw FUSCO.
Het Comité heeft tijdens zijn 412e zitting op 27 en 28 oktober 2004 (vergadering van 27 oktober) het volgende advies uitgebracht, dat met 169 stemmen vóór en twee stemmen tegen, bij vijf onthoudingen, is goedgekeurd.
Opmerking vooraf
Dit advies heeft tot doel het door de Europese Commissie voorgestelde thema te bekijken vanuit het oogpunt van de bestaande en mogelijke interactie tussen enerzijds MKB – met inbegrip van micro-ondernemingen - en anderzijds ondernemingen van de zgn. „sociale economie”, te weten: coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, (hierna OSE), alsmede de verschillende soorten door OSE gehanteerde instrumenten en modellen te bestuderen die een belangrijke impact (kunnen) hebben op dit aanpassingsvermogen van zowel MKB als OSE.
1. Doelstellingen en regelgevingskader
1.1 |
De Europese Commissie heeft het EESC om dit verkennend advies verzocht daar zij van mening is dat MKB en OSE een bijzonder belangrijke rol spelen in de Lissabon-strategie. Zij zou daarbij graag zien dat in het advies wordt uiteengezet hoe een regelgevingskader en een kader voor de benodigde steunverlening kunnen worden vastgesteld. |
1.2 |
Dit verzoek sluit aan bij de publicatie van een initiatiefadvies van het EESC over „Economische diversificatie in de toetredingslanden” - de rol van het MKB en de ondernemingen van de zgn. sociale economie, dat op 1 april 2004 met algemene stemmen is goedgekeurd (CESE 528/2004). Deze twee soorten actoren werden in dit advies reeds samen behandeld en gedefinieerd; tevens werd gewezen op het belang ervan voor economie, werkgelegenheid en sociale samenhang in de hele EU, alsmede op hun verregaande interacties en synergieën. Ook werd gepreciseerd dat het begrip „economische reconversie” veel ruimer en dynamischer is dan herstructurering. Er werd verwezen naar het rapport van de door de Europese Commissie ingestelde Gyllenhammer-groep op hoog niveau, getiteld „Omgaan met verandering”, waarin de nadruk wordt gelegd op het scheppen van werkgelegenheid en waarin de waarde wordt erkend van een strategie die gericht is op benchmarking, innovatie en sociale samenhang. Er werd een geïntegreerd programma voorgesteld met 10 punten ter bevordering van de rol van MKB en OSE bij de economische diversificatie in de toetredingslanden, dat duidelijk geïnspireerd was op verschillende goede praktijken van OSE in de EU. |
1.3 |
Goede praktijken van OSE in de EU zouden inderdaad de grondslag kunnen vormen van interacties en synergieën tussen OSE en MKB, en zouden de weg kunnen banen voor een innovatieve aanpak op basis van de bereidheid tot samenwerking en vernieuwing, het dynamisme en het belangrijke potentieel van OSE waarvan het MKB gebruik kan maken. OSE kunnen MKB in expansie een belangrijke meerwaarde geven, daar zij alleen al dankzij hun structuur voor samenwerking, representativiteit en het nodige wederzijdse vertrouwen zorgen. |
1.4 |
De Lissabon-strategie werd voorgesteld door de Europese Raad van maart 2000, ten einde van Europa de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld te maken. De Raad heeft daarbij gewezen op het belang van „het scheppen van een gunstig klimaat voor het starten en ontwikkelen van innovatieve bedrijven, met name MKB-ondernemingen” en daaraan toegevoegd dat „het concurrentievermogen en de dynamiek van bedrijven rechtstreeks afhankelijk is van een regelgevend klimaat dat bevorderlijk is voor investering, innovatie en ondernemerschap” (1). Op basis daarvan heeft de Europese Raad van Feira op 19 en 20 juni 2000 het Europees Handvest voor het Kleinbedrijf goedgekeurd. Daarin wordt o.m. gezegd dat „kleine ondernemingen de ruggengraat van de Europese economie vormen” en „een belangrijke bron van werkgelegenheid en een kweekvijver voor nieuwe bedrijfsconcepten zijn” (2). In de Lissabon-strategie wordt er bovendien van uitgegaan dat economische groei een sleutelfactor is om de sociale samenhang in Europa te verzekeren. Volgens de Commissie liggen de uitdagingen die moeten worden aangegaan om de Lissabon-agenda te verwezenlijken dan ook op de volgende gebieden: het arbeidsaanbod en de participatiegraad moeten worden verhoogd, de technische kennis moet worden verbeterd en er moet een geordende stroom van landbouw en industrie naar de dienstensector worden gewaarborgd zonder dat de regionale verschillen in de lidstaten zelf nog toenemen (3). |
1.5 |
Het MKB, dat ook micro-ondernemingen omvat, die hun eigen specifieke kenmerken hebben, staat voor ondernemingen die aan precieze, door de Europese Commissie vastgestelde, kwantitatieve criteria beantwoorden (4).
|
1.6 |
De OSE kunnen in vier groepen worden ingedeeld: coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen, verenigingen en stichtingen. Deze ondernemingen worden gekenmerkt door het feit dat hun sociale doelstellingen voorrang hebben op het streven naar maximale winst, hetgeen vaak ook gepaard gaat met een sterke band met de lokale gemeenschap en de lokale ontwikkeling. Hun basiswaarden zijn: solidariteit, sociale samenhang, sociale verantwoordelijkheid, democratisch beheer, participatie, autonomie (5). |
1.7 |
De meeste ondernemingen van de sociale economie vallen onder de in de EU geldende standaarddefinitie van het MKB (6). Ondernemingen die wegens hun grootte niet onder deze definitie vallen, delen met het MKB over het algemeen een aantal kenmerken als een laag percentage investeringen in andere bedrijven, geen beursnotering, nabijheid van de eigenaars-aandeelhouders en een nauwe band met de lokale omgeving. |
1.8 |
Wat de maatregelen voor het MKB betreft, hebben de Europese instellingen een regelgevingskader vastgesteld. Tot 2005 geldt de belangrijke Beschikking nr. 2000/819/EG van de Raad betreffende een meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap, met name voor het midden- en kleinbedrijf (MKB). Dit programma, dat ook gebruikt wordt om de in het Europees Handvest voor het Kleinbedrijf vastgestelde doelstellingen verder te verwezenlijken, beoogt het volgende:
|
1.9 |
In de Mededeling van de Commissie van 21 januari 2003 [COM (2003) 26 def.] werden vijf verslagen over het EU-beleid ten aanzien van het MKB gepresenteerd: twee verslagen over de tenuitvoerlegging van het Europees Handvest voor het Kleinbedrijf in de EU en in de toetredingslanden, een verslag over de activiteiten van de Europese Unie ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf, een verslag van de gezant voor het MKB, en het Groenboek over ondernemerschap. Het verslag over de EU-activiteiten getuigt duidelijk van de inzet van de Unie via met name de structuurfondsen, het reeds vermelde meerjarenprogramma en het 6e Kaderprogramma. Ten slotte is op basis van het Groenboek een communautair actieplan ter bevordering van het ondernemerschap en het concurrentievermogen van ondernemingen (2006-2020) opgesteld. |
1.10 |
De Europese Commissie heeft tevens een regelgevingskader voor de OSE vastgesteld. De belangrijkste OSE, nl. de coöperaties, werden behandeld in de mededeling over de bevordering van coöperatieve vennootschappen in Europa, die op 23 februari 2004 is gepubliceerd. De mededeling beoogt de zichtbaarheid van coöperaties en het inzicht in de kenmerken ervan te vergroten, alsmede de convergentie van hun verschillende rechtsvormen in de EU-landen te bevorderen (7). Zij geeft een overzicht van de basisnormen die voor dit soort ondernemingen gelden, zoals ze zijn vastgesteld in de aanbeveling van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de bevordering van coöperaties, die in juni 2002 wereldwijd werd goedgekeurd, met name door de vertegenwoordigers van de regeringen van de 25 EU-lidstaten en de meeste nationale werkgevers- en werknemersorganisaties; in de aanbeveling wordt ook verwezen naar de belangrijkste internationale arbeidsnormen, die overigens ook op werknemers van coöperaties volledig van toepassing zijn. Voorts is de Commissie recent (3/10/2003) met een werkdocument gekomen, getiteld „Onderlinge maatschappijen in een uitgebreid Europa”, waarin de basisnormen voor dit soort OSE zijn aangegeven (8). |
2. Sociaal-economisch kader
2.1 |
De Commissie erkent dat het MKB de grondslag vormt van de Europese industrie, daar het goed is voor 66 % van de totale werkgelegenheid en 60 % van de totale toegevoegde waarde van de EU, de landbouwsector buiten beschouwing gelaten. Regio's met een hoge concentratie van MKB als Emilia-Romagna, Baden-Württemberg en Jutland, horen tevens bij de gebieden met het hoogste BBP per inwoner en de hoogste werkgelegenheidsgraad (9). |
2.2 |
Het EESC heeft in zijn advies „De sociale economie en de interne markt” (10) het belang van de ondernemingen van de sociale economie onderstreept en erop gewezen dat zij cruciaal zijn voor pluraliteit op ondernemingsgebied en diversifiëring van de economie (11). Ook de Commissie heeft dit erkend in met name haar Mededeling over de bevordering van coöperatieve vennootschappen in Europa en het werkdocument„Onderlinge maatschappijen in een uitgebreid Europa” (zie par. 1.10). In de EU neemt het sociale en economische belang van ondernemingen en organisaties van de sociale economie toe; met ca. 9 miljoen werknemers in voltijdsequivalenten, nemen OSE 7,9 % van het totale aantal civiele werknemers in loondienst voor hun rekening (12). Bovendien is een groot deel van de civiele samenleving erbij betrokken: volgens de Europese Commissie tellen coöperaties en onderlinge maatschappijen resp. 140 en 120 miljoen leden. Geschat wordt dat ruim 25 % van de EU-burgers lid zijn van OSE en er een duidelijk omschreven sociaal-economische rol spelen: als producenten, consumenten, spaarders, bewoners van een woning, verzekerden, studenten, vrijwilligers, enz. OSE ontwikkelen zich in alle sectoren, met name in de sector van openbare nutsvoorzieningen en diensten van algemeen belang (13) als gezondheidszorg, milieubescherming, sociale dienstverlening en onderwijs (14). Zij hebben een groot potentieel om kansarmen tewerk te stellen en spelen ook een cruciale rol in het scheppen van sociaal kapitaal en sociaal welzijn, de heropleving van lokale economieën en de modernisering van lokale beheersmodellen. Sommige OSE hebben systemen uitgewerkt voor het opmaken van een maatschappelijke balans, waarbij hun impact op sociaal en milieugebied wordt geëvalueerd. |
2.3 |
Het MKB en de OSE zijn tegen de achtergrond van de huidige verregaande industriële veranderingen een belangrijk instrument voor werkgelegenheid en herinschakeling; zij kunnen arbeidskrachten die afvloeien uit sectoren in moeilijkheden, opnieuw tewerk stellen in traditionele sectoren (ambachten) en andere opkomende sectoren als dienstverlening aan ondernemingen, nieuwe ICT, spitstechnologie, de bouwsector en openbare werken, lokale voorzieningen (met inbegrip van de gezondheidszorg) en het toerisme. |
2.4 |
Niettemin worden MKB en OSE met bijzondere uitdagingen geconfronteerd. In het Europees Handvest voor het Kleinbedrijf wordt erkend dat kleine ondernemingen het gevoeligst zijn voor veranderingen in de bedrijfsomgeving. In het Groenboek van de Europese Commissie over „Ondernemerschap in Europa” wordt bevestigd dat „sociale” ondernemingen, die immers„bedrijfsprincipes en -efficiency moeten toepassen om sociale en maatschappelijke doelstellingen te verwezenlijken. …voor bijzondere uitdagingen staan wat betreft de toegang tot financiering, managementopleiding en advies” (15). |
2.5 |
MKB en OSE kunnen op uiteenlopende wijze een belangrijke rol spelen in de sociaal-economische veranderingen; een en ander heeft tal van goede voorbeelden opgeleverd op het gebied van tewerkstelling van nieuwe werknemers, ondersteuning van het innoverend vermogen van kleine en micro-ondernemingen, herinschakeling van personen die werkloos waren geworden nadat bedrijven moesten afslanken of moesten sluiten, oprichting van onderlinge sociale-verzekeringsmaatschappijen, oprichting van nieuwe ondernemingen in opkomende sectoren, ontwikkeling van diensten en toelevering, overdracht van ondernemingen in moeilijkheden aan de werknemers, ondersteuning bij de totstandbrenging van micro-ondernemingen en werkgelegenheid voor zelfstandigen, en kwalitatieve verbeteringen binnen de sector. Sociale ondernemingen kunnen bovendien aan deze reconversie een specifieke bijdrage leveren daar zij, zoals zij reeds hebben aangetoond, als leerschool voor ondernemers kunnen fungeren, en daar zij waarden promoten als maatschappelijk verantwoord ondernemerschap, democratie en burgerparticipatie, betrokkenheid – ook op financieel gebied – van de werknemers bij de onderneming, sociale integratie, en belangstelling voor lokale en duurzame ontwikkeling. |
2.6 |
Er bestaat in de EU een belangrijke interactie tussen traditioneel MKB en OSE, die nog een groter groeipotentieel hebben. Deze interactie verloopt o.m. als volgt:
|
3. Soorten goede praktijken die het overheidsbeleid kunnen inspireren en die grondiger moeten worden onderzocht
3.1 Algemene overwegingen
3.1.1 |
De Commissie heeft voorbeelden van goede praktijken gepubliceerd in verschillende documenten die verband houden met de activiteiten van de BEST task force in het kader van het meerjarenprogramma; het gaat daarbij om praktijken die goed een bepaalde benadering van actuele ontwikkelingen in de ondersteuning van ondernemingen illustreren en daarom de aandacht van de betrokkenen in het veld verdienen (16). Dit zijn niet noodzakelijk de beste methoden, maar zij kunnen wel worden gebruikt om veranderingen teweeg te brengen en tot betere praktijken aan te zetten en het aldus mogelijk te maken conclusies te trekken en richtsnoeren voor het EU-beleid te formuleren. |
3.1.2 |
Het EESC is zich ervan bewust dat er de laatste jaren reeds belangrijk werk is verricht op het gebied van modelvorming voor het MKB (cf. de bovenvermelde BEST-acties). De ondervermelde soorten goede praktijken betreffen uitsluitend de bestaande of potentiële interactie tussen MKB en OSE. Ter illustratie worden in de bijlage concrete voorbeelden gegeven, die tevens aantonen hoe deze modellen kunnen worden aangepast en zich kunnen ontwikkelen naar gelang van de economische dynamiek in het kader van de interne markt en de globalisering. |
3.1.3 |
Het is van nut om per soort te extrapoleren, teneinde voorstellen voor overheidsmaatregelen te kunnen doen die de dynamiek van MKB en OSE in het kader van de Lissabon-strategie kunnen versterken. Het gaat om goede gebruiken van OSE, die door het MKB zouden kunnen worden overgenomen, of om interacties tussen MKB en OSE waarbij het MKB sociale ondernemingen rechtstreeks inschakelt en dat nog in ruimere mate zou kunnen doen. |
3.1.4 |
De werkhypothese, die in bepaalde gevallen reeds deels werd bewaarheid, is dat elk van deze werkwijzen aanzienlijke alternatieve kosten (opportunity cost) (17) impliceert en op middellange termijn een nettowinst voor de openbare begroting oplevert. |
3.2 Goede praktijkvoorbeelden naar type
3.2.1 |
Scheppen en behoud van werkgelegenheid door het heropstarten en herstructureren van ondernemingen. Uit met OSE opgedane ervaringen in verschillende EU-landen blijkt dat financieringsregelingen die afgedankte werknemers helpen hun in moeilijkheden verkerende bedrijf terug op te starten of een nieuw bedrijf op te richten, in combinatie met voldoende begeleidende maatregelen, niet alleen werkgelegenheid kunnen scheppen of behouden en economische activiteiten kunnen creëren of in stand houden, maar het ook voor de staat en/of de andere geldschieters mogelijk maken het totaal van de verleende financiering, en soms nog meer, in een relatief korte tijd te recupereren (18); |
3.2.2 |
Samenwerkingsverbanden of clusters van ondernemingen met het oog op ontwikkeling, vernieuwing en concurrentievermogen. OSE hebben regionale clusters gevormd die zich naderhand hebben geïntegreerd in horizontale of paritaire systemen of groepen, met name in Noord-Italië en Spaans Baskenland; deze (meestal kleine en middelgrote) ondernemingen zijn uitgegroeid tot zeer belangrijke economische actoren in hun respectieve regio's, waar zij ook centra voor vernieuwing op hoogtechnologisch en managementgebied hebben doen ontstaan. |
3.2.3 |
Bundeling van middelen met het oog op schaalvoordelen. Een groot deel van de traditionele kleine en middelgrote bedrijven in bepaalde sectoren, alsmede micro-ondernemingen en zelfstandigen (zoals detailhandelaars in Italië, kappers en slagers in Frankrijk, bakkers in Duitsland) groeperen zich, meestal in de vorm van coöperaties, met het oog op gezamenlijke inkoop, verkoop of dienstverlening. Iedere onderneming blijft autonoom maar kan aldus zijn concurrentievermogen ontwikkelen, zijn markten behouden of uitbreiden, toeleveranciers en tussenpersonen vermijden, en schaalvoordelen realiseren. Voor de gemeenschap staat dit systeem garant voor behoud van werkgelegenheid en lokale ontwikkeling (19). |
3.2.4 |
Toegang tot financiering en vermindering van het risico. Wederzijdse borgstelling maakt het voor kleine en middelgrote ondernemingen, micro-ondernemingen en zelfstandigen, die niet over voldoende garanties beschikken, mogelijk toegang tot financiering te krijgen. Een onderlinge waarborgmaatschappij die borgstelling tot doel heeft, wordt geacht uitsluitend voor de geldschieter borg te staan. Ingeval de lening niet wordt terugbetaald, draagt de maatschappij de uiteindelijke kosten door te putten uit het garantiefonds dat door de deelnemende ondernemingen van middelen wordt voorzien. Gemeenschappelijke fondsen van OSE, die bij de banken het nodige vertrouwen hebben gewekt, konden een hefboomeffect creëren op het verstrekken van bankleningen die werden aangewend voor projecten ter oprichting, herstructurering of ontwikkeling van ondernemingen (20). |
3.2.5 |
Diensten aan de gemeenschap. OSE zijn van belang gebleken voor sociale dienstverlening, gezondheidszorg, onderwijs- en culturele diensten, met name in het kader van privatiseringen; zij paren ondernemingszin immers aan behoud van het algemeen belang dat aan deze dienstverlening ten grondslag ligt. Aldus werd aangetoond dat deze ondernemingen vaak dienstverlening bieden van betere kwaliteit en tegen een lagere prijs dan door de overheid kan worden aangeboden. In sommige gevallen gaat het daarbij om lokale publiek-private partnerschappen tussen OSE en lokale overheden met het oog op diensten van openbaar belang als centras voor werkgelegenheid, zorgcentra, thuishulp, enz. |
3.2.6. |
Kwalitatief hoogstaande en ethische productie- en verkoopketens. Sommige OSE hebben zich toegespitst op de afzet van producten waarvan zij permanent kunnen garanderen dat de kwaliteit goed is en dat zij vervaardigd zijn volgens een ethisch verantwoord productieproces (geen uitbuiting, eerbiediging van de arbeidsvoorschriften, billijke beloning, enz. |
4. Aanbevelingen met het oog op een actie- en onderzoeksprogramma voor het vaststellen van maatregelen op lange termijn ter bevordering van MKB en OSE op basis van wederzijdse interactie
4.1 Algemene overwegingen
4.1.1 |
Het cruciale belang van de samenwerking tussen MKB en OSE voor de Europese economie en de tenuitvoerlegging van de Lissabon-strategie, alsmede de goede mogelijkheden voor interactie tussen deze twee soorten actoren door gebruik van OSE-modellen en structuren, pleiten voor nieuwe gemeenschappelijke inspanningen op EU-niveau om deze bedrijfsnormen te bevorderen en te ondersteunen. |
4.1.2 |
Het EESC is op de hoogte van de bestaande programma's ter ondersteuning van met name het MKB, maar merkt op dat er onvoldoende structuren bestaan voor ondersteuning van sociale ondernemingen en voor bevordering van gemeenschappelijke initiatieven van MKB en OSE. |
4.1.3 |
Het wijst bovendien op het gebrek aan gedegen, uitputtende, pan-Europese en multidisciplinaire studies die de alternatieve kosten aantonen en berekenen van goede praktijken die een versterking van MKB en OSE via wederzijdse interactie bevorderen. |
4.1.4 |
Dit gebrek belemmert aanzienlijk de ontwikkeling van overheidsmaatregelen ter bevordering van MKB en OSE via wederzijdse interactie. Een permanente follow-up en kosten-batenanalyses zijn immers absoluut noodzakelijk om dergelijke maatregelen te kunnen vaststellen. |
4.2 Specifieke aanbevelingen
4.2.1 Oprichting van een Europese waarnemingspost voor OSE en lancering van een meerjarig onderzoek naar de interactie tussen OSE onderling en tussen MKB en OSE
4.2.1.1 |
Het EESC stelt voor een Europese waarnemingspost voor OSE in het leven te roepen, die niet alleen onderzoek moet verrichten naar OSE zelf maar ook naar de bestaande en potentiële interactie tussen MKB en OSE, alsmede naar de wijze waarop dergelijke interactie cruciaal kan zijn voor de economische ontwikkeling van MKB en OSE, de bevordering van de sociale verantwoordelijkheid van ondernemingen en de bestrijding van uitsluiting. |
4.2.1.2 |
Deze waarnemingspost zou moeten worden ondersteund door de Europese Commissie en de regeringen van de 25 EU-lidstaten. OSE-organisaties alsmede universitaire centra voor onderzoek naar OSE zouden erbij moeten worden betrokken. Het centrum zou ook nauw moeten samenwerken met het waarnemingscentrum voor het MKB. |
4.2.1.3 |
Het EESC zou voorts ook graag zien dat deze waarnemingspost een driejarig multidisciplinair en inter-Europees onderzoeksprogramma lanceert, teneinde goede praktijken op te sporen betreffende OSE-systemen die rechtstreeks MKB ontwikkelen of een model hanteren dat MKB kan ontwikkelen, met name op de in par. 3 genoemde gebieden. |
4.2.1.4 |
Dit onderzoek heeft tot doel de alternatieve kosten aan te tonen en zou zich toespitsen op het berekenen van met name:
|
4.2.1.5 |
De onderzoeksresultaten van de Europese waarnemingspost voor OSE zouden openbaar moeten worden; daarvoor is een gedegen communicatie-inspanning vereist bij de Europese instellingen, de regeringen van de lidstaten en de bevolking in het algemeen. |
4.2.1.6 |
Het EESC zal toezien op de goede ontwikkeling van het onderzoek van de waarnemingspost voor OSE en zal na drie jaar een evaluatie maken van zijn resultaten; daarbij zal het ook de mogelijke impact van deze resultaten op het EU-beleid inzake MKB en OSE nagaan. |
4.2.2 Volledige deelname van MKB en OSE aan de Europese steunprogramma's voor ondernemingen
4.2.2.1 |
Het EESC verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat OSE de gelegenheid hebben om op voet van gelijkheid deel te nemen aan het nieuwe meerjarenprogramma voor ondernemerschap 2006-2010, alsmede initiatieven te bevorderen met het oog op interactie tussen MKB en OSE, en met name op het gebruik van coöperatieve samenwerkingsvormen tussen kleine en middelgrote bedrijven. |
4.2.2.2 |
Het Comité zou tevens graag zien dat bevordering van de participatie van MKB en OSE aan EU-programma's voor toegang tot onderzoek, vernieuwing en wereldmarkten een van de belangrijkste Europese beleidsprioriteiten wordt. |
4.2.2.3 |
Het is voorts van mening dat de belangstelling voor projecten ten gunste van MKB in het kader van de structuurfondsen moet worden behouden en dat er meer aandacht moet worden geschonken aan projecten m.b.t. OSE en de interactie tussen OSE en MKB, vooral wanneer dergelijke projecten nieuwe werkgelegenheid en de ontwikkeling van plattelandsgebieden bevorderen. De toegang tot de structuurfondsen mag niet afhankelijk zijn van de aard van de bedrijfsactiviteiten. |
4.2.3 Conclusies van de in Istanboel gehouden OESO-conferentie van voor het MKB verantwoordelijke ministers, en uitbreiding van deze conclusies tot OSE
4.2.3.1 |
Het EESC stelt de Commissie tevens voor de conclusies van de in Istanboel gehouden OESO-conferentie van voor het MKB verantwoordelijke ministers over te nemen, en deze tot OSE uit te breiden. Het pleit dus voor een aanpak die meer afgestemd is op de behoeften en kenmerken van MKB en OSE, en met name voor:
|
4.2.4 Verbetering van de sociale dialoog op subnationaal, nationaal en communautair niveau
4.2.4.1 |
In verschillende EU-landen en met name sommige nieuwe toetredingslanden is het MKB niet voldoende vertegenwoordigd in de nationale instanties voor sociale dialoog. Dit moet volgens het EESC veranderen, al was het maar om de doeltreffendheid van het overheidsbeleid inzake bevordering en regulering van deze ondernemingen te verbeteren en om grote ondernemingen en het MKB dezelfde mogelijkheden te bieden om hun standpunten kenbaar te maken. |
4.2.4.2 |
In de meeste EU-landen en op communautair niveau zijn OSE helemaal niet vertegenwoordigd in de sociale dialoog. Het EESC pleit er dan ook voor dat de representatieve OSE-organisaties zowel op EU-niveau als in de verschillende lidstaten structuren vormen en zich verder versterken, teneinde bij de sociale dialoog op zowel communautair als nationaal niveau te worden betrokken. Met het standpunt van deze organisaties moet meer rekening worden gehouden bij de uitwerking van bedrijfsnormen (22). |
4.2.5 Onderzoek naar mogelijkheden om de deelname van werknemers aan de besluitvorming en in het bedrijfskapitaal te bevorderen
4.2.5.1 |
De OSE hebben een specifieke knowhow ontwikkeld op het gebied van deelname van werknemers aan de besluitvorming en in het kapitaal van hun ondernemingen. Een deel van de coöperaties heeft met name „cooperative worker ownership” (23) ontwikkeld, waarbij alle of het merendeel van de vennoten van de coöperatie werknemers zijn en vice versa, en waarbij elkeen een stem heeft in de besluitvorming, ongeacht het aantal (overigens nominale en niet overdraagbare) aandelen die de betrokkene in de onderneming heeft. Deze vorm van samenwerking vormt een van de belangrijkste factoren die aan de basis liggen van het welslagen van verschillende goede praktijkvoorbeelden. Een en ander appelleert aan de rechtstreekse verantwoordelijkheid van de werknemers voor de toekomst van hun onderneming en stelt deze werknemers in staat ten volle aan de ontwikkelingsstrategie ervan deel te nemen. Nu in het kader van de door de Lissabon-doelstellingen nagestreefde „kenniseconomie” steeds meer erkend wordt dat „menselijk kapitaal” van wezenlijk belang is voor een onderneming, wordt ook het moderne en innoverende karakter van deze samenwerkingsvorm geleidelijk aan duidelijker. |
4.2.5.2 |
Het EESC stelt aan de Commissie voor deze specifieke samenwerkingsvorm door de bovenvermelde waarnemingspost en tijdens de door het Comité georganiseerde thematische seminars te laten bekijken vanuit de volgende oogpunten:
|
5. Conclusies
5.1 |
Het MKB vormt de basis van de economie en de werkgelegenheid in Europa en is als dusdanig van cruciaal belang voor de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon. OSE spelen een steeds grotere rol in de sociale samenhang en de lokale ontwikkeling. Tot dusver is er veel te weinig aandacht geschonken aan mogelijke interacties van MKB en OSE, met name via uitgebreid gebruik van dergelijke rechtsvormen door het MKB, in het belang van beide soorten ondernemingen. |
5.2 |
Het EESC verzoekt de Commissie dan ook de bestaande en potentiële interactie tussen MKB en OSE opnieuw te bekijken en te helpen aantonen dat deze interactie de ontwikkeling van deze twee soorten ondernemingen ten goede komt, gelet op de grondige veranderingen ten gevolge van de economische dynamiek, met name op het gebied van het beleid inzake regionale ontwikkeling, sociale samenhang en innovatie. |
Brussel, 27 oktober 2004
De voorzitter
van het Europees Economisch en Sociaal Comité
A.-M. SIGMUND
(1) Conclusies van het voozitterschap – Lissabon, 23 en 24 maart 2000, punt 14.
(2) Europees Handvest voor het Kleinbedrijf, Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties van de Europese Gemeenschappen, 2002. De Commissie bevestigt dat het Handvest op 23 april 2002 te Maribor werd erkend (zie http://europa.eu.int/comm/enterprise/enterprise_policy/sme-package/index.htm). Het Comité dringt er samen met het Europees Parlement op aan het Handvest kracht van wet te geven en het uitdrukkelijk in het hoofdstuk over industrie van de Europese Conventie op te nemen.
(3) „Een strategie voor volledige werkgelegenheid en beter werk voor allen”, COM(2003) 6 def.
(4) Aanbeveling 2003/361/EG die Aanbeveling 96/280/EG (PB L 124 van 20 mei 2003, blz. 36) vervangt en op 1 januari 2005 in werking treedt. Zowel in de huidige als in de nieuwe aanbeveling worden dezelfde definities gehanteerd. Alleen de omzet of het balanstotaal verschillen.
(5) B. Roelants (coord.), Voorbereidend werkdocument voor de eerste conferentie over sociale economie in de landen van Midden- en Oost-Europa, 2002, blz. 34. Gemeenschappelijke noemers op basis van definities die zijn uitgewerkt door de Europese Commissie, het Comité van de Regio's, CEP-CMAF (Conférence européenne des Coopératives, Mutualités, Associations et Fondations – Europese conferentie van coöperaties, onderlinge-waarborgmaatschappijen, verenigingen en stichtingen) en FONDA (verbonden met organisaties die ten grondslag liggen aan het concept van „sociale economie”).
(6) McIntyre et al: Small and medium enterprises in transitional economies, Houndmills: Macmillan, blz. 10.
(7) Met name in het kader van de toepassing van de Verordening betreffende de Europese Coöperatieve Vennootschap. Zie Verordening (EG) nr. 1435/2003 van de Raad van 22 juli 2003 betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE).
(8) Europese Commissie: werkdocument „Onderlinge maatschappijen in een uitgebreid Europa”, 3 oktober 2003, blz. 5.
(9) Europese Commissie (2004): Een nieuw partnerschap voor samenhang – Convergentie, concurrentievermogen, samenwerking - Derde verslag over de economische en sociale samenhang, blz. 5 en 8.
(10) Advies CES 242/2000, PB C 117 van 26 april 2000.
(11) In een recente studie stelt de OESO dat „sociale economie” meer behelst dan de non-profitsector, daar coöperatieve ondernemingen e.d. minder gebonden zijn aan beperkingen, in die zin dat zij hun winsten wettelijk niet aan hun eigenaars/leden zouden mogen uitkeren (OECD 2003, „The non-profit sector in a changing economy”, Parijs, blz. 299).
(12) Hierin is niet de indirecte werkgelegenheid begrepen, zoals zelfstandige arbeiders in de landbouwsector of MKB's die lid zijn van een coöperatie. CIRIEC 2000: „The enterprises and organisations of the third system: strategic challenge for employment” Universiteit van Luik.
(13) Tang et al, 2002, blz. 44.
(14) Zie het handvest van CEP-CMAF (Conférence Européenne Permanente des Coopératives, Mutuelles, Associations et Fondations)
(15) Groenboek van de Europese Commissie over „Ondernemerschap in Europa” (COM(2003) 27 def., punt C ii.
(16) DG-Ondernemingen (2002): Helping business grow – a „good practice guide” for business support organisations, blz. 11.
(17) Alternatieve kosten zijn gemiste opbrengsten van het uitgesloten alternatief, als de middelen beperkt zijn of als gekozen moet worden tussen onderling onverenigbare projecten. De alternatieve kosten van het bouwen van een fabriek op een stuk grond zijn bijvoorbeeld de inkomsten die men derft door op dat stuk grond geen kantoorgebouw te bouwen. Zo ook vormen de inkomsten die men derft door geen fabriek te bouwen wanneer voor een kantoorgebouw werd gekozen, de alternatieve kosten van het kantoorgebouw. Alternatieve kosten zijn een belangrijke factor in de besluitvorming, ook al betreffen ze kosten die niet in de boekhouding van de betrokken organisatie zijn opgenomen. (Zie Oxford Dictionnary of Finance and Banking ; Oxford : Oxford University Press, 1997, blz. 252).
(18) Zie ook het systeem van de „eenmalige uitkering” in Spanje. Deze maatregel houdt in dat twee jaar werkloosheidsvergoeding in één maal wordt uitgekeerd aan werknemers die van plan zijn een coöperatie of een werknemersvennootschap op te richten, of besluiten vennoten-werknemers van een dergelijke onderneming te worden; voorwaarde is wel dat zij ten minste twaalf maanden in de onderneming werkzaam zijn geweest.
(19) Zie met name de website van de Fédération Française des Coopératives et Groupements d'Artisans http://www.ffcga.coop, en die van de Associazione Nazionale Cooperative fra Dettaglianti http://www.ancd.it
(20) Met name het SOCODEN-fonds van de Franse productiecoöperaties, zie http://www.scop-entreprises.com/outils.htm.
(21) Zie: Cordis Focus nr. 247, 14 juni 2004, blz. 14.
(22) Juridische en boekhoudkundige normen, enz.
(23) De basisnormen van dit specifieke ondernemingssysteem zijn vastgesteld in de „World Declaration of Cooperative Worker Ownership” (februari 2004) van de Internationale organisatie van productiecoöperaties in de industriële, ambachtelijke en dienstensector (CICOPA) van de Internationale Coöperatieve Alliantie, na anderhalf jaar overleg tussen de leden over de hele wereld. Deze specifieke normen voor werknemerscoöperaties vormen een aanvulling op de algemene normen voor coöperaties die zijn vastgelegd in de „Statement on the Cooperative Identity” van de Internationale Coöperatieve Alliantie, en in Aanbeveling 193/2002 van de Internationale Arbeidsorganisatie (Aanbeveling betreffende de bevordering van coöperaties).