Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32018R0969

    Verordening (EU) 2018/969 van de Commissie van 9 juli 2018 tot wijziging van bijlage V bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de voorschriften voor het verwijderen van gespecificeerd risicomateriaal bij kleine herkauwers (Voor de EER relevante tekst.)

    C/2018/3304

    PB L 174 van 10.7.2018, p. 12–14 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2018/969/oj

    10.7.2018   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 174/12


    VERORDENING (EU) 2018/969 VAN DE COMMISSIE

    van 9 juli 2018

    tot wijziging van bijlage V bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de voorschriften voor het verwijderen van gespecificeerd risicomateriaal bij kleine herkauwers

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1), en met name artikel 23, eerste alinea,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    In Verordening (EG) nr. 999/2001 worden de bepalingen vastgesteld voor de preventie, bestrijding en uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE's) bij dieren. Die verordening is van toepassing op de productie en het in de handel brengen van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong, en in een aantal specifieke gevallen op de uitvoer daarvan.

    (2)

    In Verordening (EG) nr. 999/2001 wordt onder gespecificeerd risicomateriaal verstaan de in de lijst van bijlage V daarbij vermelde weefsels, en wordt bepaald dat gespecificeerd risicomateriaal wordt verwijderd overeenkomstig bijlage V bij die verordening en Verordening (EG) nr. 1069/2009 (2). Met het verwijderen van gespecificeerd risicomateriaal moet het BSE-risico bij runderen, schapen en geiten worden aangepakt. De lijst van gespecificeerd risicomateriaal bij schapen en geiten is opgenomen in bijlage V, punt 1, onder b), bij Verordening (EG) nr. 999/2001.

    (3)

    De aanbevelingen van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) met betrekking tot BSE, die zijn neergelegd in hoofdstuk 11.4 van de Gezondheidscode voor landdieren (Terrestrial Animal Health Code) van de OIE (3), gelden alleen voor het BSE-agens bij runderen. Wat schapen en geiten betreft, heeft de OIE dus geen lijst opgesteld van weefsels die als gevolg van het BSE-risico ervan niet mogen worden verhandeld.

    (4)

    In de beleidsnota betreffende TSE's voor de periode 2010-2015 (4) overweegt de Commissie de mogelijkheid om de huidige lijst van gespecificeerd risicomateriaal te herzien op basis van wetenschappelijke gegevens en met inachtneming van de ontwikkeling van de epidemiologische situatie voor BSE. De epidemiologische situatie voor BSE in de Unie is aanzienlijk verbeterd. In 2016 werden in de Unie vijf gevallen van BSE bij runderen gemeld, tegenover 2 166 gemelde gevallen in 2001. Deze verbetering in de situatie rond BSE in de Unie komt tot uiting in het feit dat momenteel 24 lidstaten en twee gebieden van een lidstaat overeenkomstig Beschikking 2007/453/EG van de Commissie (5) op basis van de door de OIE erkende BSE-risicostatus als landen en gebieden met een verwaarloosbaar BSE-risico worden erkend.

    (5)

    Wat gespecificeerd risicomateriaal bij kleine herkauwers betreft, maakt de Commissie in de beleidsnota betreffende TSE's voor de periode 2010-2015 melding van een toentertijd lopende risicobeoordeling van de relevantie van de lijst van gespecificeerd risicomateriaal bij kleine herkauwers. Deze risicobeoordeling is op 2 december 2010 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) gepubliceerd in de vorm van een wetenschappelijk advies inzake BSE/TSE-besmettelijkheid in weefsels van kleine herkauwers („EFSA-advies van 2010”) (6). Volgens de door de EFSA in dit advies gegeven schattingen is het aantal met BSE besmette kleine herkauwers die in elk jaar in de Unie in de voedselketen terecht kunnen komen, zeer beperkt en de EFSA heeft in dit advies bevestigd dat deze schattingen er niet op duiden dat er sprake is van een wijdverbreide BSE-epidemie bij kleine herkauwers in de Unie. Deze conclusie van de EFSA geldt voor de gehele Unie, los van de BSE-risicostatus van de lidstaten.

    (6)

    Zoals vermeld in het gezamenlijk wetenschappelijk advies over de mogelijke epidemiologische of moleculaire verbanden tussen TSE's bij dieren en bij mensen, dat op 9 december 2010 door de EFSA en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding is uitgebracht (7), zijn voor geiten wereldwijd slechts twee gevallen van onder natuurlijke omstandigheden voorkomende BSE gerapporteerd en voor schapen geen enkel geval. In de twee gevallen waarin bij geiten natuurlijke BSE werd opgespoord, waren de dieren geboren voordat het verbod op het vervoederen van verwerkte dierlijke eiwitten aan landbouwhuisdieren werd ingevoerd, op een tijdstip waarop de BSE-epidemie bij runderen op haar hoogtepunt was.

    (7)

    Op 5 augustus 2015 heeft de EFSA een wetenschappelijk advies uitgebracht in verband met een verzoek om een nieuw onderzoek van een wetenschappelijke publicatie betreffende het zoönotisch potentieel van scrapieprionen bij schapen („EFSA-advies van 2015”) (8). In dat advies heeft de EFSA geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor een causaal verband tussen scrapie en TSE's bij de mens, en bevestigd dat het enige TSE-agens waarvan is aangetoond dat het zoönotisch is, het klassieke BSE-agens is. Bovendien heeft de EFSA benadrukt dat er geen epidemiologische aanwijzingen zijn dat scrapie een zoönose is, met name omdat de incidentie van de sporadische vorm van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob bij de mens in landen met een kleine incidentie van scrapie vergelijkbaar is met die in landen met een hoge incidentie van scrapie.

    (8)

    Bijgevolg moeten de bestaande voorschriften voor het verwijderen van gespecificeerd risicomateriaal bij kleine herkauwers worden gewijzigd, zodat uitsluitend de weefsels met de hoogste mate van BSE-besmettelijkheid bij besmette kleine herkauwers als gespecificeerd risicomateriaal worden aangewezen. Volgens het EFSA-advies van 2010 blijkt uit experimentele gegevens dat de hoogste mate van besmettelijkheid bij met BSE geïnoculeerde schapen wordt aangetroffen in de hersenen en het ruggenmerg.

    (9)

    Gezien de praktische moeilijkheden om te waarborgen dat de beenderen van de schedel niet met hersenweefsel worden besmet, moet de schedel van schapen en geiten van meer dan twaalf maanden of waarbij een van de blijvende snijtanden door het tandvlees is gebroken, worden gehandhaafd op de lijst van gespecificeerd risicomateriaal in bijlage V bij Verordening (EG) nr. 999/2001.

    (10)

    Daarom moeten uitsluitend de schedel, inclusief de hersenen en de ogen, en het ruggenmerg van dieren van meer dan twaalf maanden of waarbij een van de blijvende snijtanden door het tandvlees is gebroken, als gespecificeerd risicomateriaal bij schapen en geiten worden beschouwd.

    (11)

    Gezien de specifieke omstandigheden van de schapen- en geitenhouderij kan maar zelden de exacte geboortedatum van die dieren worden bepaald, zodat deze gegevens niet zijn opgenomen in het overeenkomstig Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad (9) voorgeschreven bedrijfsregister. Daarom moeten momenteel de hersenen, de schedel en de ogen van schapen en geiten worden verwijderd wanneer het dier meer dan twaalf maanden oud is of een van de blijvende snijtanden door het tandvlees is gebroken.

    (12)

    De aan de hand van het gebit geschatte leeftijd van schapen en geiten is slechts approximatief, aangezien het tijdstip waarop de eerste blijvende snijtand bij schapen en geiten doorbreekt met enkele maanden kan variëren. Andere methoden om te schatten of voor de slacht verzonden schapen en geiten meer dan twaalf maanden oud zijn, kunnen een soortgelijke mate van zekerheid met betrekking tot de leeftijd van het dier bieden. Aangezien dergelijke methoden kunnen afhangen van de bijzonderheden van de slachtpraktijken voor schapen en geiten op nationaal niveau, moet de betrouwbaarheid van die methoden worden beoordeeld door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het dier wordt geslacht. Bijlage V, punt 1, onder b), bij Verordening (EG) nr. 999/2001 moet daarom worden gewijzigd om te voorzien in de mogelijkheid om aan de hand van een methode die is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het dier wordt geslacht, te schatten of een dier meer dan twaalf maanden oud is.

    (13)

    Bijlage V bij Verordening (EG) nr. 999/2001 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    (14)

    De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    In bijlage V bij Verordening (EG) nr. 999/2001 wordt punt 1, onder b), vervangen door:

    „b)

    voor schapen en geiten: de schedel, inclusief de hersenen en de ogen, en het ruggenmerg van dieren van meer dan twaalf maanden of waarbij een van de blijvende snijtanden door het tandvlees is gebroken, of van dieren waarvan de leeftijd op meer dan twaalf maanden wordt geschat aan de hand van een methode die is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het dier wordt geslacht.”.

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 9 juli 2018.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Jean-Claude JUNCKER


    (1)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.

    (2)  Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).

    (3)  http://www.oie.int/index.php?id=169&L=0&htmfile=chapitre_bse.htm

    (4)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad — Het TSE-stappenplan 2 — Een beleidsnota betreffende overdraagbare spongiforme encefalopathieën voor de periode 2010-2015 (COM(2010) 384 definitief).

    (5)  Beschikking 2007/453/EG van de Commissie van 29 juni 2007 tot vaststelling van de BSE-status van lidstaten, derde landen of gebieden daarvan naargelang van hun BSE-risico (PB L 172 van 30.6.2007, blz. 84).

    (6)  EFSA Journal 2010; 8(12):1875 (92 blz.).

    (7)  EFSA Journal 2011; 9(1):1945 (111 blz.).

    (8)  EFSA Journal 2015; 13(8):4197 (58 blz.).

    (9)  Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8).


    Top