EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32015R0159

Verordening (EU) 2015/159 van de Raad van 27 januari 2015 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2532/98 met betrekking tot de bevoegdheid van de ECB om sancties op te leggen

PB L 27 van 3.2.2015, p. 1–6 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2015/159/oj

3.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 27/1


VERORDENING (EU) 2015/159 VAN DE RAAD

van 27 januari 2015

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2532/98 met betrekking tot de bevoegdheid van de ECB om sancties op te leggen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 132, lid 3,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, en met name artikel 34, lid 3,

Gezien de aanbeveling van de Europese Centrale Bank (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van de Europese Commissie (3),

Handelend in overeenstemming met de procedure in artikel 129, lid 4, van het Verdrag en in artikel 41 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EG) nr. 2532/98 van de Raad (4) is gebaseerd op artikel 132, lid 3, van het VWEU en op artikel 34, lid 3, van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (de statuten) waarin de Raad de bevoegdheid krijgt te bepalen binnen welke grenzen en onder welke voorwaarden de Europese Centrale Bank (de ECB) gerechtigd is om ondernemingen boeten of dwangsommen op te leggen bij niet-naleving van de verplichtingen krachtens haar verordeningen en besluiten. De inhoud van Verordening (EG) nr. 2532/98 dient dus te worden beperkt tot inbreuken op door de ECB vastgestelde verordeningen en besluiten. Op inbreuken op rechtstreeks toepasbaar Unierecht, niet zijnde door de ECB vastgestelde verordeningen en besluiten, gelden de bepalingen ter zake van Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (5).

(2)

De ECB heeft Verordening (EG) nr. 2532/98 toegepast voor het opleggen van sancties op zijn diverse bevoegdheidsgebieden, zoals met name de uitvoering van het monetair beleid van de Unie, de exploitatie van betaalsystemen en de verzameling van statistische informatie.

(3)

Bij Verordening (EU) nr. 1024/2013 heeft de ECB een aantal toezichttaken gekregen, alsmede de bevoegdheid om kredietinstellingen die onder toezicht van de bank staan: a) administratieve geldelijke sancties op te leggen wanneer deze instellingen een inbreuk plegen op een krachtens rechtstreeks toepasselijk Unierecht geldend voorschrift waarvoor administratieve geldelijke sancties aan de bevoegde autoriteiten beschikbaar gesteld moeten worden krachtens het toepasselijk Unierecht, en b) sancties overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2532/98 wanneer een inbreuk op verordeningen of besluiten van de ECB wordt gepleegd (hierna gezamenlijk „administratieve sancties”).

(4)

In artikel 18, lid 7 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 staat dat de ECB, voor de uitvoering van de haar bij deze verordening opgedragen taken, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2532/98 sancties kan opleggen wanneer een inbreuk op verordeningen of besluiten van de ECB wordt gepleegd.

(5)

In dit opzicht is een aantal bepalingen van Verordening (EG) nr. 2532/98 niet coherent met een hele reeks bepalingen in Verordening (EU) nr. 1024/2013 die rechtstreeks van belang zijn voor de bevoegdheden van de ECB om sancties op te leggen in geval van een inbreuk op een ECB-verordening of -besluit. Daarom moet worden nagegaan welke regels in Verordening (EG) nr. 2532/98 moeten worden gewijzigd waar wordt verwezen naar het opleggen van sancties door de ECB in het geval van een inbreuk op een ECB-verordening of -besluit met betrekking tot de toezichttaken van de bank.

(6)

Op basis van de bevoegdheid die de ECB heeft om de door de Verdragen aan de bank toegekende toezichttaken uit te voeren, neergelegd in artikel 34 van Protocol nr. 4 betreffende het statuut van het Europees Stelsel van de centrale banken en van de Europese Centrale Bank, heeft de bank Verordening (EU) nr. 468/2014 (6) vastgesteld. Voor het organiseren van de taak die de ECB heeft, te weten zorgen voor de naleving van de voorschriften in het rechtstreeks toepasselijk Unierecht, bevat Verordening (EU) nr. 468/2014 een verdere specificatie, in overeenstemming met artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 en overeenkomstig de fundamentele rechten en beginselen in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, van het kader voor administratieve sancties dat in artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 staat. Ook staan er voorschriften in inzake het opleggen van administratieve sancties in het geval van een inbreuk op een ECB-verordening of -besluit. Verordening(EU) nr. 468/2014 is een instrument voor de uitvoering van afgeleid recht. Dus heeft Verordening (EG) nr. 2532/98 voorrang wanneer de bepalingen in Verordening nr. 468/2014 en die in Verordening (EG) nr. 2532/98 botsen.

(7)

De ECB moet besluiten waarbij sancties worden opgelegd in het geval van een inbreuk op een ECB-verordening of -besluit op het gebied van toezicht publiceren, tenzij dat de stabiliteit van financiële markten in gevaar zou brengen of disproportionele schade zou toebrengen, voor zover dat kan worden bepaald, aan de betrokken onderneming.

(8)

Teneinde een consistente aanpak te garanderen van in gelijke mate ernstige gevallen van niet-naleving, dient de bovengrens van een boete die de ECB in het kader van toezicht kan opleggen aan een onderneming bij niet-naleving van een ECB-verordening of -besluit niet te verschillen van de bovengrens van een boete die de ECB kan opleggen aan een onderneming voor een inbreuk op rechtstreeks toepasselijk Unierecht. Alle boeten die door de ECB worden opgelegd in het kader van de uitoefening van haar toezichttaken dienen daarom dezelfde bovengrens te hebben.

(9)

De ECB moet in staat zijn dwangsommen op te leggen aan ondernemingen teneinde hen te dwingen een ECB-verordening of -besluit in het kader van toezicht na te leven of om een einde te maken aan een geval van voortdurende niet-naleving. De bovengrens van dwangsommen dient afgestemd te zijn op de bovengrens van de boeten die van toepassing zijn in het kader van toezicht.

(10)

Artikel 25 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 legt het scheidingsbeginsel vast, waarbij de ECB de krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013 aan haar opgedragen taken gescheiden uitoefent van, en zonder afbreuk te doen aan, de monetaire beleidstaken en andere taken. Dit beginsel moet zonder beperking worden gehanteerd in alle door de ECB uitgevoerde taken. Ter versterking van dit scheidingsbeginsel is een Raad van toezicht ingesteld op basis van artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1024/2013, die onder meer verantwoordelijk is voor de voorbereiding van complete ontwerpbesluiten voor de Raad van bestuur van de ECB op toezichtgebied. Daarnaast zijn de door de Raad van bestuur van de ECB genomen besluiten onderworpen aan toetsing door de Administratieve Raad voor Toetsing, onder de voorwaarden van artikel 24 van Verordening (EU) nr. 1024/2013. Rekening houdend met het scheidingsbeginsel en de instelling van de Raad van toezicht en de Administratieve Raad voor Toetsing, dienen twee aparte procedures van toepassing te zijn: a) indien de ECB het opleggen van administratieve boeten overweegt in het kader van uitoefening van haar toezichttaken, worden besluiten daartoe genomen door de Raad van bestuur van de ECB op basis van een compleet ontwerpbesluit van de Raad van toezicht en afhankelijk van toetsing door de Administratieve Raad voor Toetsing, en b) indien de ECB het opleggen van sancties overweegt in het kader van de uitoefening van haar niet-toezichttaken, worden besluiten daartoe genomen door de directie van de ECB, afhankelijk van toetsing door de Raad van bestuur van de ECB.

(11)

Vanwege de complexiteit van het onderzoek van niet-naleving op toezichtgebied dient de bevoegdheid tot oplegging en handhaving van administratieve boeten met betrekking tot de toezichttaken van de ECB onderworpen te zijn aan langere termijnen dan de voor sancties met betrekking tot de niet-toezichttaken van de ECB geldende termijnen. De opschorting en stuiting van deze termijnen moet dienovereenkomstig gereguleerd worden, waarbij rekening gehouden wordt met het feit dat niet-nalevingsprocedures op toezichtgebied kunnen overlappen met strafrechtelijke onderzoeken en procedures die op dezelfde feiten zijn gebaseerd.

(12)

Verordening (EG) nr. 2532/98 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen

Verordening (EG) nr. 2532/98 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 6 wordt vervangen door:

„6.   „dwangsommen”: door een onderneming te betalen geldbedragen, als sanctie voor een geval van voortdurende niet-naleving, of met het oog op het dwingen van de betrokken personen tot naleving van de ECB-toezichtverordeningen en -besluiten. Dwangsommen worden in rekening gebracht voor elke volledige dag dat de niet-naleving voortduurt:

a)

gerekend vanaf de dag van kennisgeving van een beschikking krachtens artikel 3, lid 1, tweede alinea, die beëindiging van de niet-naleving voorschrijft, of

b)

indien de voortdurende niet-naleving valt onder artikel 18, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad (7), in overeenstemming met de procedure die is vastgelegd in artikel 4 ter van deze verordening;

;

b)

punt 7 wordt vervangen door:

„7.   „sancties”: boeten en dwangsommen.”

.

2)

Het volgende artikel wordt toegevoegd:

„Artikel 1 bis

Algemene beginselen en toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op de oplegging door de ECB van sancties aan ondernemingen bij niet-naleving van verplichtingen die voortvloeien uit ECB-besluiten en -verordeningen.

2.   De regels die van toepassing zijn op de oplegging door de ECB, in de uitoefening van haar toezichttaken, van sancties in het geval van een schending van een ECB-verordening of besluit wijken af van de regels die zijn vastgelegd in de artikelen 2 tot en met 4 in de mate zoals bepaald in de artikelen 4 bis tot en met 4 quater.

3.   De ECB publiceert besluiten waarbij aan een onderneming sancties worden opgelegd voor niet-naleving van een ECB-verordening of -besluit, op het gebied van toezicht, ongeacht of tegen de besluiten beroep is aangetekend.

De ECB verricht die publicatie onverwijld op haar website en nadat de onderneming in kwestie ervan in kennis is gesteld. De publicatie bevat gegevens betreffende de soort en aard van de schending en de identiteit van de betreffende onderneming, tenzij publicatie op deze wijze:

a)

de stabiliteit van de financiële markten of een aanhangig crimineel onderzoek in gevaar zou brengen, of

b)

disproportionele schade zou toebrengen, voor zover dit kan worden bepaald, aan de betreffende onderneming.

Onder dergelijke omstandigheden worden besluiten omtrent sancties anoniem gepubliceerd. Indien het aannemelijk is dat dergelijke omstandigheden binnen een redelijke termijn voorbij zullen zijn, kan publicatie op basis van dit lid eventueel worden uitgesteld gedurende een dergelijke periode.

Indien een beroepsprocedure aanhangig is bij het Hof van Justitie met betrekking tot een besluit waarbij een sanctie wordt opgelegd, publiceert de ECB tevens onverwijld de status van het betreffende beroep en de uitkomst daarvan op haar officiële website.

De ECB zorgt ervoor dat de op grond van dit lid gepubliceerde informatie ten minste vijf jaar op haar website blijft staan.”

.

3)

Artikel 2, lid 4, wordt vervangen door:

„4.   Indien een schending het niet-uitvoeren van een taak betreft, betekent sanctieoplegging niet dat het bedrijf ontheffing van die taakuitvoering krijgt, tenzij het vastgestelde besluit overeenkomstig artikel 3, lid 4, of artikel 4 ter expliciet het tegendeel vermeldt.”

.

4)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)

de eerste alinea van lid 1 wordt vervangen door:

„1.   Het besluit van de directie van de ECB een niet-nalevingsprocedure in te stellen wordt ofwel op eigen initiatief genomen ofwel op basis van een motie daartoe die bij de ECB is ingediend door de bevoegde nationale centrale bank van de lidstaat in wiens rechtsgebied de vermeende niet-naleving zich heeft voorgedaan.”

;

b)

lid 10 wordt vervangen door:

„10.   Als de niet-naleving uitsluitend verband houdt met een krachtens de statuten en het Verdrag aan het ESCB of de ECB opgedragen taak, kan een niet-nalevingsprocedure alleen op grond van deze verordening worden ingeleid, ongeacht eventuele bestaande nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die voorzien in een aparte procedure. Als de niet-naleving tevens verband houdt met een of meer gebieden die buiten de bevoegdheid van het ESCB of de ECB vallen, bestaat het recht om een niet-nalevingsprocedure krachtens deze verordening in te leiden ongeacht enig recht van een bevoegde nationale instantie om andere procedures in te leiden in verband met deze buiten de bevoegdheid van het ESCB of de ECB vallende gebieden. Deze bepaling geldt onverminderd de toepassing van het strafrecht en de bevoegdheden op het gebied van bedrijfseconomisch toezicht in de deelnemende lidstaten, in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1024/2013.”

.

5)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

„Artikel 4 bis

Specifieke regels met betrekking tot de bovengrenzen van sancties die zijn opgelegd door de ECB in de uitoefening van haar toezichttaken

1.   In afwijking van artikel 2, lid 1, dient de ECB, in geval van niet-naleving van besluiten en verordeningen die door de ECB zijn vastgesteld in het kader van de uitoefening van haar toezichttaken, bij het opleggen van boeten en dwangsommen de volgende maxima in acht te nemen:

a)

boeten bedragen ten hoogste tweemaal het bedrag van de behaalde winsten of vermeden verliezen als gevolg van de niet-naleving indien deze kunnen worden bepaald, of 10 % van de totale jaaromzet van de onderneming;

b)

dwangsommen bedragen ten hoogste 5 % van de gemiddelde dagomzet per dag dat de niet-naleving voortduurt. Dwangsommen kunnen gedurende maximaal zes maanden worden opgelegd vanaf de datum die is bepaald in het besluit waarbij de dwangsom is opgelegd.

2.   Voor de toepassing van lid 1 gelden de volgende definities:

a)   „jaaromzet”: de jaaromzet van de betrokken onderneming over het voorgaande boekjaar, zoals gedefinieerd in relevant Unierecht en, indien dit niet beschikbaar is, op basis van de meest recente beschikbare jaarrekening van een dergelijke onderneming. Indien de betrokken onderneming een dochter is van een moederonderneming wordt de betreffende totale jaaromzet gevormd door de totale jaaromzet die blijkt uit de meest recente beschikbare geconsolideerde jaarrekening in het voorgaande boekjaar, overeenkomstig de meest recente beschikbare jaarrekening van een dergelijke onderneming;

b)   „gemiddelde dagomzet”: de jaaromzet zoals gedefinieerd onder a), gedeeld door 365.

Artikel 4 ter

Specifieke procedurele regels voor sancties die zijn opgelegd door de ECB in de uitoefening van haar toezichttaken

1.   In afwijking van artikel 3, lid 1 tot en met lid 8, van deze verordening zijn de regels die in dit artikel zijn vastgesteld van toepassing op niet-naleving van besluiten en verordeningen die door de ECB zijn vastgesteld in de uitoefening van haar toezichttaken.

2.   Wanneer de ECB tijdens de uitvoering van haar taken uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1024/2013 denkt dat er reden is om te vermoeden dat er één of meer schendingen van een ECB-verordening of -besluit, zoals bedoeld in artikel 18, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 worden of zijn gepleegd door een onderneming met hoofdkantoor in een lidstaat in de eurozone, verricht de ECB volgens onderstaande bepalingen de onderzoeken ter zake.

3.   Bij afronding van een onderzoek en voordat een voorstel voor een compleet ontwerpbesluit wordt opgesteld en voorgelegd aan de Raad van toezicht, stelt de ECB in haar hoedanigheid om schendingen te onderzoeken op toezichtsgebied, de betreffende onderneming schriftelijk in kennis van de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek en eventuele daartegen gemaakte bezwaren.

In de hierboven bedoelde kennisgeving stelt de ECB in haar hoedanigheid om schendingen te onderzoeken op toezichtsgebied, de betrokken onderneming in kennis van haar recht om bij de ECB haar oordeel kenbaar te maken met betrekking tot de feitelijke resultaten en de daarin uiteengezette bezwaren die zijn gerezen tegen de entiteit, inclusief de individuele bepalingen waar beweerdelijk inbreuk op is gepleegd, waarbij een redelijke tijdslimiet wordt gegeven voor de totstandkoming van een dergelijk oordeel. De ECB is niet verplicht rekening te houden met schriftelijke oordelen die na verstrijking van de door de ECB in haar hoedanigheid om schendingen te onderzoeken op toezichtsgebied gestelde tijdslimiet tot stand zijn gekomen.

De ECB in haar hoedanigheid om schendingen te onderzoeken op toezichtsgebied kan tevens, na de onder lid 1 gedane kennisgeving, de betreffende onderneming uitnodigen een mondelinge zitting bij te wonen. De partijen die aan het onderzoek zijn onderworpen mogen tijdens de zitting vertegenwoordigd en/of geassisteerd worden door advocaten of andere gekwalificeerde personen. Mondelinge zittingen vinden niet plaats in het openbaar.

Het recht van de onderneming die aan het onderzoek wordt onderworpen op toegang tot het dossier is verzekerd. Het recht op toegang strekt zich niet uit tot vertrouwelijke informatie.

4.   De Raad van toezicht stelt de Raad van bestuur een compleet ontwerpbesluit voor waarin wordt vastgesteld of de betreffende onderneming al dan niet een schending heeft gepleegd en geeft in detail aan welke eventuele sancties moeten worden opgelegd, overeenkomstig de procedure in artikel 26, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1024/2013.

5.   De betreffende onderneming heeft het recht om een verzoek in te dienen tot toetsing door de Administratieve Raad voor Toetsing van het besluit krachtens lid 4 dat is genomen door de Raad van bestuur, in overeenstemming met de procedure die is vastgesteld in artikel 24 van Verordening (EU) nr. 1024/2013.

Artikel 4 quater

Specifieke termijnen voor sancties die zijn opgelegd door de ECB in de uitoefening van haar toezichttaken

1.   In afwijking van artikel 4 vervalt het recht tot het nemen van een besluit tot oplegging van een sanctie in het geval van schending van een ECB-besluit of -verordening op het gebied van toezicht, vijf jaar nadat de niet-naleving zich heeft voorgedaan of, in een geval van voortdurende niet-naleving, vijf jaar nadat de niet-naleving eindigde.

2.   Acties die door de ECB worden ondernomen in het kader van het onderzoek van of procedures met betrekking tot niet-naleving hebben als gevolg dat de in lid 1 bedoelde termijn wordt gestuit. De verjaringstermijn wordt gestuit met ingang van de datum waarop de betreffende onderneming in kennis wordt gesteld van de maatregel. Iedere stuiting zorgt ervoor dat de termijn opnieuw aanvangt. De termijn is echter niet langer dan een periode van 10 jaar nadat de niet-naleving zich voordeed of, in een geval van voortdurende niet-naleving, 10 jaar nadat de niet-naleving eindigde.

3.   De in de voorgaande leden beschreven termijnen kunnen verlengd worden indien:

a)

een besluit van de Raad van bestuur onderworpen is aan toetsing door de Administratieve Raad voor Toetsing of onderwerp is van een beroepsprocedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, of

b)

een strafrechtelijke procedure aanhangig is tegen de betreffende onderneming met betrekking tot dezelfde feiten. In dat geval worden de in de vorige leden beschreven termijnen verlengd met een periode die benodigd is voor de toetsing van het besluit door de Administratieve Raad voor Toetsing of het Hof van Justitie of totdat de strafrechtelijke procedure tegen de betreffende onderneming is beëindigd.

4.   Het recht van de ECB tot handhaving van een besluit tot oplegging van een sanctie verjaart vijf jaar nadat een dergelijk besluit is vastgesteld. Een handeling van de ECB die bedoeld is om betaling af te dwingen of ter handhaving van betalingstermijnen en -voorwaarden op basis van de opgelegde sanctie heeft als gevolg dat de verjaringstermijn voor de handhaving van de sancties wordt gestuit.

5.   De verjaringstermijn voor de handhaving van sancties wordt opgeschort:

a)

totdat de uiterste termijn voor betaling van de opgelegde sanctie is verstreken;

b)

indien handhaving van betaling van de opgelegde sanctie is opgeschort als gevolg van een besluit van de Raad van bestuur of van het Hof van Justitie.”

.

Artikel 2

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 27 januari 2015.

Voor de Raad

De voorzitter

J. REIRS


(1)  PB C 144 van 14.5.2014, blz. 2.

(2)  Advies uitgebracht op 26 november 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Advies uitgebracht op 18 december 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(4)  Verordening (EG) nr. 2532/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot de bevoegdheid van de ECB om sancties op te leggen (PB L 318 van 27.11.1998, blz. 4).

(5)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).

(6)  Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (ECB/2014/17)(PB L 141 van 14.5.2014, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).”


Top