EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32007R0390

Verordening (EG) nr. 390/2007 van de Commissie van 11 april 2007 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op peroxosulfaten (persulfaten) van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, de Volksrepubliek China en Taiwan

PB L 56M van 29.2.2008, p. 261–284 (MT)
PB L 97 van 12.4.2007, p. 6–29 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document No longer in force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2007/390/oj

12.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 97/6


VERORDENING (EG) Nr. 390/2007 VAN DE COMMISSIE

van 11 april 2007

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op peroxosulfaten (persulfaten) van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, de Volksrepubliek China en Taiwan

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 7,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Inleiding van een procedure

(1)

Op 31 mei 2006 heeft de Commissie een klacht ontvangen over peroxosulfaten (hierna „persulfaten” genoemd) van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (hierna „de VS” genoemd), de Volksrepubliek China (hierna „China” genoemd) en Taiwan, die uit hoofde van artikel 5 van de basisverordening was ingediend door de CEFIC (hierna „de klager” genoemd) namens producenten die tezamen de totale communautaire productie van persulfaten vertegenwoordigen.

(2)

Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal inzake dumping en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om tot inleiding van een procedure over te gaan.

(3)

Op 13 juli 2006 werd de procedure ingeleid met de publicatie van een bericht van inleiding in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2).

2.   Partijen bij de procedure

(4)

De Commissie heeft de klagende communautaire producenten, de haar bekende betrokken producenten/exporteurs in de VS, China en Taiwan, importeurs, handelaren, gebruikers, leveranciers en verenigingen, alsmede de vertegenwoordigers van de VS, China en Taiwan van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden kregen de gelegenheid om binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(5)

Om de producenten/exporteurs in China in staat te stellen desgewenst een verzoek in te dienen om als marktgericht bedrijf of individueel te worden behandeld, heeft de Commissie de haar bekende betrokken Chinese producenten/exporteurs en alle andere Chinese producenten/exporteurs die zich binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijnen hadden gemeld, de desbetreffende formulieren toegezonden. Zes producenten/exporteurs en, in voorkomend geval, de met hen verbonden verkoopmaatschappijen vroegen overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening om een behandeling als marktgericht bedrijf (hierna „BMB” genoemd) of, indien zij niet aan de daarvoor geldende voorwaarden voldeden, om een individuele behandeling (hierna „IB” genoemd).

(6)

Gezien het schijnbaar grote aantal producenten/exporteurs in China heeft de Commissie in het bericht van inleiding aangegeven dat bij dit onderzoek naar eventuele dumping en schade overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik kan worden gemaakt van een steekproef.

(7)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was — en, zo ja, deze ook samen te stellen —, werd aan alle producenten/exporteurs in China gevraagd zich bij de Commissie te melden en haar, zoals vermeld in het bericht van inleiding, basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product tijdens het kalenderjaar 2005.

(8)

Aangezien slechts zes producenten/exporteurs aan het onderzoek meewerkten, werd een steekproef niet nodig geacht.

(9)

De Commissie heeft een vragenlijst gestuurd naar alle haar bekende betrokken partijen en aan alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hadden gemeld. Antwoorden werden ontvangen van zes producenten/exporteurs in China, twee in de VS en één in Taiwan, alsmede van één producent in het referentieland, Turkije. Verder werden volledig ingevulde vragenlijsten ontvangen van twee communautaire producenten, terwijl ook twee importeurs meewerkten door een vragenlijst te beantwoorden. Geen van de gebruikers beantwoordde de vragenlijst, terwijl ook geen van de andere gebruikers de Commissie informatie verschafte of zich tijdens het onderzoek meldde.

(10)

De Commissie heeft alle gegevens die voor een voorlopige vaststelling van dumping, schade als gevolg hiervan en het belang van de Gemeenschap nodig werden geacht, ingewonnen en gecontroleerd. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

a)

Communautaire producenten

Degussa Initiators GmbH & Co. KG, Pullach, Duitsland

RheinPerChemie GmbH, Hamburg, Duitsland

b)

Producenten/exporteurs in China

Degussa-AJ (Shanghai) Initiators Co., Ltd, Shanghai en zijn verbonden handelsmaatschappij Shanghai AJ Import and Export Co., Ltd, Shanghai

ABC Chemicals (Shanghai) Co., Ltd, Shanghai en zijn verbonden handelsmaatschappij Siancity Xiamen Co., Ltd, Xiamen

Hebei Jiheng Group Co., Ltd, Hengshui

Hebei Yatai Electrochemistry Co., Ltd, Wang Jia Jing

Shaanxi Baohua Technologies Co., Ltd, Baoji

Shangyu Jiehua Chemical Co., Ltd, Shangyu

c)

Producenten/exporteurs in de VS

E.I. DuPont De Nemours, Wilmington, Delaware

FMC Corporation, Tonawanda, New York

d)

Verbonden handelaar in Zwitserland

DuPont De Nemours International S.A., Genève

e)

Producent/exporteur in Taiwan

San Yuan Chemical Co., Ltd, Chiayi.

(11)

Daar voor het vaststellen van de normale waarde voor producenten/exporteurs aan wie geen BMB werd toegekend, gebruik moest worden gemaakt van de gegevens in een referentieland, in dit geval Turkije, vond een controlebezoek plaats bij onderstaande onderneming:

Producent in Turkije

Ak-kim Kimya Sanayi ve Ticaret A.Ș., Istanboel

3.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

(12)

Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006 (hierna „het onderzoektijdvak” of „OT” genoemd). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2003 tot het einde van het onderzoektijdvak (hierna „de beoordelingsperiode” genoemd).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(13)

Bij het betrokken product gaat het om peroxosulfaten (persulfaten) van oorsprong uit de VS, China en Taiwan (hierna „het betrokken product” genoemd). Dit product wordt doorgaans aangegeven onder de GN-codes 2833 40 00 en ex 2842 90 80 (GN-codes sinds 1 januari 2007).

(14)

Persulfaten zijn witte, kristallijne, geurloze zouten; er zijn vier hoofdsoorten: ammoniumpersulfaat (NH4)2S2O8, natriumpersulfaat (Na2S2O8), kaliumpersulfaat (K2S2O8) en kaliummonopersulfaat (2KHSO5 * KHSO4 * K2SO4).

(15)

Het betrokken product wordt in een aantal toepassingen als initiator of oxidatiemiddel gebruikt. Voorbeelden hiervan zijn het gebruik als polymerisatie-initiator bij de productie van polymeren, als etsmiddel bij de productie van gedrukte schakelingen, voor haarcosmetica, als ontsterkingsmiddel voor textiel, bij de vervaardiging van papier, als reinigingsmiddel voor gebitten en als desinfectiemiddel.

(16)

Een producent/exporteur uit de VS voerde aan dat kaliummonopersulfaat (hierna „KMPS” genoemd) niet tot hetzelfde product gerekend mag worden omdat het een andere chemische samenstelling en structuur heeft, voor andere doeleinden wordt gebruikt en andere afnemers heeft. Voorts werd aangevoerd dat het prijspeil voor KMPS afwijkt van dat voor de andere productsoorten.

(17)

Uit het onderzoek is evenwel gebleken dat de verschillende soorten van het betrokken product, ondanks verschillen in de chemische formule en deels andere toepassingen, allemaal dezelfde chemische en technische eigenschappen hebben en voor dezelfde doeleinden kunnen worden gebruikt. Weliswaar worden niet alle soorten voor alle toepassingen gebruikt, maar ten minste voor enkele belangrijke toepassingen is gebleken dat ze onderling verwisselbaar zijn. Overigens is een verschillend prijspeil alleen niet beslissend voor de vaststelling of diverse productsoorten al dan niet een enkel product zijn. Aangezien is vastgesteld dat alle vier soorten soortgelijke eigenschappen hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt, moest dit argument worden afgewezen. Derhalve worden alle vier soorten in het kader van deze procedure voorlopig geacht een enkel product te vormen.

2.   Soortgelijk product

(18)

Bij het onderzoek is gebleken dat de fysieke en technische kenmerken van de persulfaten die in de Gemeenschap door de bedrijfstak van de Gemeenschap worden vervaardigd en verkocht, de persulfaten die op de binnenlandse markt van de VS, China en Taiwan worden vervaardigd en verkocht, de persulfaten die uit deze landen in de Gemeenschap worden ingevoerd en de in Turkije, het referentieland, vervaardigde en verkochte persulfaten niet van elkaar verschillen en voor dezelfde doeleinden worden aangewend.

(19)

Derhalve luidt de voorlopige conclusie dat al deze producten soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening zijn.

C.   DUMPING

1.   Algemene methode

(20)

De algemene methode die hieronder wordt uiteengezet, werd toegepast op alle medewerkende producenten/exporteurs in de VS en Taiwan, alsmede op de medewerkende Chinese producenten/exporteurs aan wie een BMB werd toegekend. De bevindingen inzake dumping voor elk van de betrokken landen van uitvoer beperken zich derhalve tot hetgeen voor elk van deze landen specifiek is.

1.1.   Normale waarde

(21)

Ingevolge artikel 2, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie eerst voor elke producent/exporteur onderzocht of de binnenlandse verkoop van het betrokken product aan onafhankelijke afnemers representatief was, d.w.z. of de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5 % bedroeg van de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheid.

(22)

Vervolgens heeft zij vastgesteld welke productsoorten die op de binnenlandse markt werden verkocht door ondernemingen met een in het algemeen representatieve binnenlandse verkoop identiek of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de naar de Gemeenschap uitgevoerde soorten.

(23)

De binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort werd als voldoende representatief beschouwd wanneer in het onderzoektijdvak van die soort aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt een hoeveelheid was verkocht die ten minste 5 % bedroeg van de totale hoeveelheid van de vergelijkbare productsoort die naar de EU was uitgevoerd.

(24)

Ingevolge artikel 2, lid 4, van de basisverordening heeft de Commissie vervolgens onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke soort persulfaat die door elke onderneming in elk land van uitvoer in representatieve hoeveelheden werd verkocht, kon worden beschouwd als verkoop in het kader van een normale handelstransactie. Hiertoe werd voor elke uitgevoerde productsoort het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers in het onderzoektijdvak vastgesteld. Dit gebeurde als volgt.

(25)

Wanneer 80 % of meer van de totale verkoop van een soort was verkocht tegen een nettoprijs die gelijk was aan of hoger was dan de berekende productiekosten, en de gewogen gemiddelde prijs van die soort gelijk was aan of hoger was dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs. Die prijs werd berekend als het gewogen gemiddelde van de prijzen van alle binnenlandse verkopen van die soort in het onderzoektijdvak, ongeacht de vraag of die verkopen winstgevend waren geweest of niet.

(26)

Wanneer de winstgevende verkoop van een soort 80 % of minder van de totale verkoop van die soort bedroeg, of de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als het gewogen gemiddelde van uitsluitend de winstgevende verkopen van alleen die soort, mits deze 10 % of meer van de totale verkoop van die soort bedroeg.

(27)

Indien de winstgevende verkoop van een soort minder dan 10 % van de totale verkoop van die soort bedroeg, werd geoordeeld dat die soort in onvoldoende hoeveelheden werd verkocht om een binnenlandse prijs op te leveren die een geschikte basis kon bieden voor de vaststelling van de normale waarde.

(28)

Wanneer voor een bepaalde door een producent/exporteur verkochte soort geen gebruik kon worden gemaakt van de binnenlandse prijs om de normale waarde vast te stellen, moest een andere methode worden gebruikt. Ingevolge artikel 2, lid 3, van de basisverordening berekende de Commissie dan een normale waarde.

(29)

Hiertoe werd aan de — eventueel gecorrigeerde — productiekosten van de uitgevoerde soorten van elke exporteur een redelijk bedrag voor VAA-kosten (verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten) en een redelijke winstmarge toegevoegd.

(30)

In alle gevallen werden de VAA-kosten en de winst vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening. De Commissie heeft met het oog hierop onderzocht of de VAA-kosten en de winst van elk van de betrokken producenten/exporteurs bij verkoop op de binnenlandse markt betrouwbare gegevens waren.

1.2.   Uitvoerprijs

(31)

In alle gevallen waarin het betrokken product naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap werd uitgevoerd, werd de uitvoerprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, d.w.z. aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

(32)

Wanneer de uitvoer via verbonden, in de Gemeenschap gevestigde importeurs had plaatsgevonden, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening berekend aan de hand van de prijs waartegen de ingevoerde producten voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer waren doorverkocht, naar behoren gecorrigeerd voor alle kosten tussen invoer en wederverkoop en voor een redelijke marge voor de VAA-kosten en de winst. Hierbij werd gebruikgemaakt van de eigen VAA-kosten van de verbonden importeur. De winstmarge werd vastgesteld op basis van door medewerkende niet-verbonden importeurs verstrekte informatie.

(33)

Bij verkoop via een verbonden handelaar buiten de Gemeenschap werd de uitvoerprijs vastgesteld op basis van de eerste wederverkoopprijs aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap.

1.3.   Vergelijking

(34)

De normale waarde werd met de uitvoerprijs vergeleken in het stadium af fabriek.

(35)

Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen.

1.4.   Dumpingmarges

(36)

Ingevolge artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werden de dumpingmarges vastgesteld door vergelijking van een gewogen gemiddelde normale waarde per productsoort met een gewogen gemiddelde uitvoerprijs per productsoort, zoals hierboven vastgesteld.

(37)

Om de dumpingmarge voor niet-medewerkende producenten/exporteurs vast te stellen, werd eerst nagegaan in welke mate zij niet hadden meegewerkt. Hiertoe werd de door de medewerkende producenten/exporteurs gemelde omvang van de uitvoer naar de Gemeenschap vergeleken met de invoerstatistieken van Eurostat.

(38)

Aangezien de mate van medewerking in de VS en Taiwan hoog was (in feite 100 %) en er geen reden was om aan te nemen dat er in die landen een producent/exporteur was die zich met opzet van medewerking onthield, werd het passend geacht de residuele dumpingmarge voor niet-medewerkende producenten/exporteurs in elk van beide landen vast te stellen op het niveau van de hoogste voor een medewerkende exporteur vastgestelde marge.

(39)

Ook in China was de mate van medewerking zeer hoog (meer dan 85 %). De specifieke methode om voor China de dumpingmarge voor het gehele land vast te stellen, wordt hieronder uiteengezet.

2.   VS

2.1.   Normale waarde

(40)

Voor beide medewerkende producenten/exporteurs was de totale omvang van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product representatief, zoals gedefinieerd in overweging 21. Voor alle productsoorten werd de normale waarde dus gebaseerd op de in het kader van normale handelstransacties door onafhankelijke afnemers in de VS betaalde of te betalen prijs, zoals uiteengezet in de overwegingen 25 en 26, aangezien deze verkopen in alle gevallen 10 % of meer van de totale omvang van de verkopen van die soort uitmaakten.

2.2.   Uitvoerprijs

(41)

Een van de medewerkende producenten/exporteurs voerde rechtstreeks uit naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap. De uitvoerprijs werd voor die exporteur derhalve overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening gebaseerd op de werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

(42)

Voor de andere exporteur liepen alle verkopen naar de Gemeenschap via een verbonden handelsmaatschappij in Zwitserland. Daarom werd de uitvoerprijs vastgesteld als beschreven in overweging 33.

(43)

Verder ging een groot deel van de uitvoer van die producent/exporteur via een verbonden onderneming in Zwitserland naar een verbonden onderneming in de Gemeenschap, die het betrokken product als grondstof gebruikte voor de vervaardiging van een ander product dat niet als soortgelijk product in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening wordt beschouwd.

(44)

Omdat werd vastgesteld dat de relatie tussen de producent/exporteur, zijn verbonden onderneming in de Gemeenschap en de met hen verbonden handelsmaatschappij van invloed was op de prijzen voor hun onderlinge transacties, konden deze prijzen niet worden gebruikt voor de vaststelling van een uitvoerprijs voor deze transacties.

(45)

Aangezien de uitvoerprijs bovendien niet kon worden berekend op basis van de prijs die de verbonden onderneming bij verkoop aan onafhankelijke afnemers berekent, daar het betrokken product een aanzienlijke verwerking ondergaat voordat het door de verbonden onderneming vervaardigde eindproduct wordt verkregen, werden al deze transacties voor de berekening van de uitvoerprijs buiten beschouwing gelaten, voor zover het product voor intern gebruik bestemd was.

2.3.   Vergelijking

(46)

De normale waarde en de uitvoerprijzen werden vergeleken af fabriek, zoals hierboven beschreven, waarbij overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening zo nodig correcties werden toegepast. Correcties werden toegepast voor verschillen in kortingen, rabatten, vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet en invoerrechten.

(47)

Voor de verkopen van één producent/exporteur via zijn verbonden handelaar in Zwitserland werd een correctie aangebracht overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening. De correctie was gebaseerd op de handelsmarge van de verbonden handelaar in Zwitserland, maar bij deze berekening kon de feitelijke winst van deze handelaar niet worden gebruikt omdat de relatie tussen de producent/exporteur en de verbonden handelaar van grote invloed op de prijzen van deze transacties was. De handelsmarge werd daarom berekend als de som van de VAA-kosten van de verbonden handelsmaatschappij tijdens het onderzoektijdvak en een redelijke winstmarge, die in dit handelsstadium op 5 % werd vastgesteld omdat er geen goede informatie van medewerkende niet-verbonden ondernemingen met vergelijkbare functies beschikbaar was.

(48)

Een producent/exporteur in de VS vroeg om een correctie voor verschil in handelsstadium uit hoofde van artikel 2, lid 10, onder d), van de basisverordening; een deel van zijn binnenlandse verkoop zou namelijk niet vergelijkbaar zijn met zijn uitvoer omdat hij voor bepaalde categorieën afnemers op de binnenlandse markt niet-vergelijkbare functies zou hebben. Tijdens het onderzoek werd evenwel vastgesteld dat deze bewering ongegrond was daar hij geen bewijzen voor dergelijke verschillen in functie aanvoerde. Bovendien bleken de beweerde prijsverschillen tussen de bedoelde categorieën niet consistent te zijn voor alle productsoorten. Het verzoek werd derhalve afgewezen.

2.4.   Dumpingmarges

(49)

Omdat de mate van medewerking hoog was en er geen reden was aan te nemen dat bepaalde producenten/exporteurs zich met opzet van medewerking onthielden, werd de residuele dumpingmarge voor alle andere exporteurs in de VS op hetzelfde niveau vastgesteld als die voor de medewerkende producent/exporteur met de hoogste dumpingmarge.

(50)

De dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedragen voorlopig:

E.I. DuPont De Nemours

28,3 %

FMC Corporation

84,1 %

Alle andere ondernemingen

84,1 %

3.   China

3.1.   Behandeling als marktgericht bedrijf (hierna „BMB” genoemd)

(51)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt bij antidumpingonderzoeken betreffende producten van oorsprong uit China de normale waarde voor producenten die aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening voldoen, vastgesteld overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel.

(52)

Om verwijzingen te vergemakkelijken, zijn deze criteria hieronder kort samengevat:

1)

besluiten van bedrijven worden genomen en kosten worden gemaakt als reactie op marktsignalen en zonder staatsinmenging van betekenis, en de kosten van de belangrijkste productiefactoren weerspiegelen de marktprijzen;

2)

bedrijven beschikken over een duidelijke basisboekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen (IAS) en die alle terreinen bestrijkt;

3)

er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

4)

de betrokken bedrijven zijn onderworpen aan faillissements- en eigendomswetten die rechtszekerheid en stabiliteit verschaffen;

5)

omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers.

(53)

Zes producenten/exporteurs verzochten overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening om een BMB en vulden binnen de vastgestelde termijn het desbetreffende aanvraagformulier in. De Commissie heeft alle informatie die deze ondernemingen in hun BMB-aanvraag hadden verstrekt, voor zover dat nodig werd geacht, ter plaatse gecontroleerd. Uit het onderzoek bleek dat aan slechts drie producenten/exporteurs een BMB kon worden toegekend, terwijl het verzoek van de andere drie moest worden afgewezen. Overigens is voor een van de drie producenten/exporteurs aan wie een BMB werd toegekend, dit besluit afhankelijk van een nader onderzoek van laat ingediende informatie die nog niet volledig kon worden onderzocht. Deze informatie kan namelijk, indien deze in het nadere onderzoek wordt bevestigd, leiden tot een belangrijke wijziging van de feitelijke situatie op grond waarvan de BMB aan deze onderneming werd toegekend, daar deze informatie van invloed kan zijn op het voldoen aan het eerste criterium. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de beslissing voor de drie ondernemingen aan wie geen BMB werd toegekend, met betrekking tot bovengenoemde vijf criteria.

Onderneming

Criterium

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

1

Niet aan voldaan

Niet aan voldaan

Niet aan voldaan

Aan voldaan

Aan voldaan

2

Niet aan voldaan

Niet aan voldaan

Niet aan voldaan

Aan voldaan

Aan voldaan

3

Niet aan voldaan

Niet aan voldaan

Niet aan voldaan

Aan voldaan

Aan voldaan

(54)

Uit het onderzoek bleek dus dat de ondernemingen 1, 2 en 3 niet voldeden aan de criteria 1, 2 en 3.

(55)

Geen van de drie ondernemingen kon namelijk aantonen dat haar zakelijke besluiten genomen werden als reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis.

(56)

Voor onderneming 1 werd vastgesteld dat de meeste leden van de raad van bestuur, waaronder de voorzitter, die een belangrijk aandeel in de onderneming bezit, ook vóór de privatisering al in het bestuur zaten en door de staat benoemd waren. Zij bleken ook lid van de communistische partij te zijn. Bovendien kon de onderneming niet aantonen dat bij de privatisering voor de aandelen was betaald. Wat onderneming 2 betreft, opgericht als staatsonderneming en in 2000 geprivatiseerd, bleek bij het onderzoek dat de privatisering was geleid door drie directieleden die vóór de privatisering al op hun post zaten en dat dezen nog steeds zeggenschap hadden over de belangrijkste besluitvormingsorganen van de onderneming. Deze drie personen bleken ook lid van de communistische partij te zijn. Voorts werd vastgesteld dat onderneming 2 onjuiste informatie had gegeven over de eigendom van haar aandelen en over de privatisering en daarbij belangrijke inlichtingen over staatsinmenging had achtergehouden. Ten aanzien van onderneming 3 waren er sterke aanwijzingen dat het voor het starten van de onderneming gebruikte kapitaal afkomstig was van door de huidige voorzitter van de onderneming bestuurde ondernemingen in eigendom van het dorp en het collectief, en dat de onderneming de herkomst van het kapitaal niet kon verklaren en aantonen.

(57)

Bovendien waren de rekeningen van de drie ondernemingen niet in overeenstemming met de IAS, terwijl er tekenen van ernstige nalatigheid bij de controle van die rekeningen werden aangetroffen.

(58)

Ten slotte bleken nog uit de tijd voor de overgang naar de markteconomie stammende distorsies van invloed te zijn op de kosten van de ondernemingen, met name wat de kosten van verworven landgebruiksrechten betreft (ondernemingen 1 en 3) of wat de bij de privatisering overgedragen activa betreft (onderneming 2).

(59)

Voor de drie andere medewerkende producenten/exporteurs luidde de voorlopige conclusie dat zij aan alle vijf criteria voldeden.

(60)

Na de mededeling van feiten en overwegingen aan de belanghebbenden, die op bovengenoemde bevindingen konden reageren, voerde de bedrijfstak van de Gemeenschap evenwel aan dat aan twee van de drie producenten/exporteurs, voor wie een BMB werd voorgesteld, geen BMB mocht worden toegekend (hierna „onderneming 4” en „onderneming 5” genoemd).

(61)

Bij onderneming 4 was volgens hen sprake van staatsinmenging op directieniveau en bij de financiering van de onderneming.

(62)

Verder stelde de bedrijfstak van de Gemeenschap dat onderneming 5 het aantal werknemers te laag had opgegeven en plaatste hij vraagtekens bij de betaling van het oorspronkelijke kapitaal. Ook stelde hij zich vragen over de door een verbonden handelsmaatschappij geleden verliezen.

(63)

Wat onderneming 4 betreft, was het in dit stadium nog te vroeg om vast te stellen of de beweringen voldoende grond vormden om geen BMB toe te kennen. Weliswaar worden de beweringen serieus genomen, maar er is nog onzekerheid over de feiten die eraan ten gronde liggen. Voordat een definitieve beslissing wordt genomen, moet de door de onderneming ingediende informatie nader worden geanalyseerd, terwijl ook aanvullend onderzoek nodig is. Om het recht op verdediging van belanghebbenden niet te belemmeren, werd het daarom gezien deze bijzondere omstandigheden passend geacht in dit stadium aan onderneming 4 een BMB toe te kennen, maar het onderzoek ten aanzien van haar BMB-verzoek voort te zetten.

(64)

De beweringen over ondernemingen 5 zijn daarentegen louter veronderstellingen. De Commissie controleerde de door deze producent/exporteur ingediende informatie en concludeerde dat de beweringen nergens op berustten. De bevindingen van de Commissie over deze onderneming worden daarom gehandhaafd.

(65)

Na de openbaarmaking van de bevindingen van de Commissie lieten alle drie ondernemingen aan wie een BMB was ontzegd, weten dat de beslissing onjuist was, dat zij aan alle vijf criteria voldeden en dat bijgevolg een BMB aan hen moest worden toegekend.

(66)

Onderneming 1 betoogde dat zij de Commissie het bewijs had geleverd dat de aandelen cash waren betaald en zij ontkende dat er sprake was van staatsinmenging in het besluitvormingsproces. Ook voerde zij aan dat haar boekhouding in overeenstemming was met de IAS en dat voor het landgebruiksrecht de marktwaarde was betaald.

(67)

Volgens onderneming 2 mocht het feit dat de bestuurstop lid van de communistische partij was, niet tot de conclusie leiden dat er sprake was van staatsinmenging in het besluitvormingsproces; ook liet de onderneming weten dat zij bewijsmateriaal had verstrekt voor de betaling van de aandelen gedurende de privatisering. Verder voerde de onderneming aan dat haar rekeningen weliswaar niet altijd in overeenstemming waren met de IAS, maar wel aan de Chinese boekhoudnormen voldeden.

(68)

Onderneming 3 stelde dat het startkapitaal voor de onderneming afkomstig was van andere ondernemingen van dezelfde aandeelhouder, dat de rekeningen in overeenstemming waren met de IAS en dat de door haar betaalde prijs voor het landgebruiksrecht overeenkwamen met de prijs die andere ondernemingen in hetzelfde gebied betaalden en dat dit de marktprijs was.

(69)

Deze opmerkingen werden door de Commissie in overweging genomen. Ze leidden evenwel niet tot een wijziging van de bevinding dat aan deze drie ondernemingen een BMB moest worden ontzegd.

(70)

Onderneming 1 voerde namelijk uitsluitend aan dat in China niet veel gebruik wordt gemaakt van bankafschriften, maar zij kon geen bewijs geven ter ondersteuning van haar bewering dat de aandelen bij de privatisering ook werkelijk waren betaald. De onderneming bestreed niet dat de bestuursstructuur van de onderneming dezelfde was als voor de privatisering en ook niet dat de voorzitter lid was van de communistische partij. Ook het feit dat de belangrijkste aandeelhouders niet in de raad van bestuur vertegenwoordigd waren, werd niet bestreden. Daarom werd vastgesteld dat de onderneming onvoldoende had aangetoond dat er geen sprake was van staatsinmenging van betekenis.

(71)

Er werden verder geen nieuwe elementen verstrekt die de bevindingen tegenspraken en steun gaven aan het argument dat de rekeningen in overeenstemming waren met de IAS en dat de kosten van het landgebruiksrecht aan de marktvoorwaarden voldeden.

(72)

Onderneming 2 bestreed de conclusie van de Commissie, maar ontkende de feiten waarop deze gebaseerd waren niet. Wat de privatisering en de betaling voor de aandelen betreft, voerde de onderneming aan dat zij bewijsmateriaal had geleverd, maar zij ging niet in op het feit dat het ging om valse documenten, zoals de algemeen directeur tijdens het controlebezoek had toegegeven. Ook bevestigde de onderneming dat de sleutelposities werden ingenomen door leden van de communistische partij.

(73)

Bovendien werden er geen nieuwe elementen aangedragen ter ondersteuning van het argument dat de rekeningen in overeenstemming waren met de IAS; zij verklaarden alleen dat ze in overeenstemming waren met de Chinese boekhoudnomen.

(74)

Wat onderneming 3 betreft, bleef de Commissie twijfelen aan de herkomst van het kapitaal van de onderneming. De onderneming stelde namelijk alleen dat het kapitaal was geleend van verbonden ondernemingen die eigendom waren van haar voorzitter en dat die leningen binnen een paar maanden moesten worden terugbetaald. Vastgesteld werd dat deze nieuwe informatie niet alleen in strijd was met de verklaringen van vertegenwoordigers van de onderneming tijdens de controle ter plaatse, toen geen gedocumenteerd bewijs beschikbaar werd gesteld, maar dat zij ook duidelijk tekortschiet omdat geen aanwijzing wordt gegeven over de herkomst van de middelen om deze leningen terug te betalen.

(75)

Verder stelde de onderneming nogmaals dat haar boekhouding in overeenstemming was met de IAS en dat de tijdens het onderzoek geconstateerde verschillen in feite met de IAS verenigbaar waren. De onderneming droeg echter slechts gedeeltelijke informatie aan om deze verenigbaarheid te documenteren; het ging hierbij om niet meer dan een klein deel van de aangetroffen verschillen. In ieder geval werd deze nieuwe informatie pas na het onderzoek aangereikt, en wel op zo'n laat tijdstip dat het praktisch niet mogelijk was dit te controleren. De onderneming toonde evenmin aan dat de lage prijs die zij voor het landgebruiksrecht betaalde, wel degelijk de marktprijs was.

(76)

Op grond hiervan wordt aan drie producenten/exporteurs een BMB toegekend:

Degussa-AJ (Shanghai) Initiators Co., Ltd

ABC Chemicals (Shanghai) Co., Ltd

Hebei Yatai Electrochemistry Co., Ltd

3.2.   Individuele behandeling (hierna „IB” genoemd)

(77)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening wordt voor landen waarop dat artikel van toepassing is, een voor het gehele land geldend recht vastgesteld, maar kunnen ondernemingen die kunnen aantonen dat ze aan de criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening inzake de individuele behandeling voldoen, daarvan worden uitgezonderd.

(78)

De producenten/exporteurs aan wie geen BMB kon worden toegekend, hadden voor het geval deze situatie zich zou voordoen ook om een IB verzocht. Het verzoek van de ondernemingen om een IB werd echter ook afgewezen omdat zij niet voldeden aan het criterium onder artikel 9, lid 5, onder b), dat zij vrij zijn de uitvoerprijzen en -hoeveelheden vast te stellen en dat de staatsinmenging niet dusdanig is dat maatregelen kunnen worden ontweken indien voor individuele exporteurs een ander recht wordt vastgesteld.

3.3.   Normale waarde

a)   Vaststelling van de normale waarde voor de producenten/exporteurs aan wie een BMB werd toegekend

(79)

Voor de drie medewerkende producenten/exporteurs aan wie een BMB werd toegekend, was de totale omvang van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product representatief, zoals gedefinieerd in overweging 21. Voor sommige productsoorten werd de normale waarde vastgesteld aan de hand van de prijzen die onafhankelijke afnemers in China in het kader van normale handelstransacties hadden betaald of moesten betalen, zoals uiteengezet in de overwegingen 25 en 26, terwijl voor productsoorten waarvoor de binnenlandse verkoop ontoereikend was om als representatief te worden beschouwd, dan wel niet in normale handelstransacties tot stand was gekomen, de normale waarde berekend werd als beschreven in de overwegingen 27 tot en met 30.

(80)

In de gevallen waarin de normale waarde moest worden berekend, werden de marges voor de VAA-kosten en de winst, als bedoeld in de overwegingen 29 en 30, in overeenstemming met artikel 2, lid 6, eerste alinea, van de basisverordening gebaseerd op de feitelijke VAA en winst van de producent/exporteur over zijn binnenlandse verkoop van het soortgelijke product, in het kader van normale handelstransacties.

b)   Vaststelling van de normale waarde voor de producenten/exporteurs aan wie geen BMB werd toegekend

i)   Referentieland

(81)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor producenten/exporteurs aan wie geen BMB werd toegekend, worden vastgesteld op grond van de binnenlandse prijzen of een berekende normale waarde in een referentieland.

(82)

In het bericht van inleiding meldde de Commissie voornemens te zijn om Japan als geschikt referentieland voor de vaststelling van de normale waarde te gebruiken, en belanghebbenden werd verzocht hun reacties mee te delen. De Commissie had evenwel geen opmerkingen ontvangen.

(83)

De Commissie heeft toen contact opgenomen met alle bekende producenten van persulfaten in Japan, maar geen van hen wenste mee te werken.

(84)

Vervolgens nam de Commissie contact op met en zond zij vragenlijsten naar alle bekende producenten van persulfaten in andere derde landen waarvan zij wist dat er producenten van persulfaten waren, namelijk India en Turkije. Uit India werd geen reactie ontvangen, maar één Turkse producent beantwoordde de vragenlijst.

(85)

Vervolgens onderzocht de Commissie of Turkije een redelijk referentieland zou zijn. Haar conclusie luidde dat Turkije weliswaar slechts een producent van het betrokken product telt, maar wel een open markt heeft met een laag invoerrecht en een grote invoer uit derde landen. Verder kwam uit het onderzoek geen reden naar voren, zoals buitensporig hoge kosten voor grondstoffen of energie, om te veronderstellen dat Turkije niet geschikt zou zijn voor de vaststelling van de normale waarde.

(86)

De door de medewerkende Turkse producent in de vragenlijst verstrekte gegevens werden ter plaatse gecontroleerd; het bleek betrouwbare informatie te zijn waarop de normale waarde kon worden gebaseerd.

(87)

Daarom luidt de voorlopige conclusie dat Turkije een geschikt en redelijk referentieland is in de zin van artikel 2, lid 7, van de basisverordening.

ii)   Normale waarde

(88)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening werd de normale waarde voor de producenten/exporteurs aan wie geen BMB werd toegekend, vastgesteld aan de hand van de gecontroleerde gegevens die de producent in het referentieland heeft verstrekt, d.w.z. aan de hand van de betaalde of te betalen prijs van de soortgelijke productsoorten op de Turkse markt, volgens de hierboven uiteengezette methode.

(89)

Aangezien de binnenlandse verkoop aan niet-verbonden afnemers representatief en over het algemeen winstgevend was, werd de normale waarde vastgesteld op basis van alle op de Turkse markt in het kader van normale handelstransacties, zoals beschreven in de overwegingen 25 en 26, voor soortgelijke productsoorten betaalde of te betalen prijzen.

3.4.   Uitvoerprijzen

(90)

Alle medewerkende producenten/exporteurs voerden uit naar de Gemeenschap, hetzij rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap, hetzij via verbonden of niet-verbonden ondernemingen in China, Hongkong of de Gemeenschap.

(91)

Wanneer het betrokken product rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap werd geleverd, werden de uitvoerprijzen, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, berekend op grond van de feitelijk betaalde of te betalen prijs voor het betrokken product.

(92)

Wanneer de verkoop via een verbonden onderneming in de Gemeenschap plaatsvond, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening vastgesteld. Wanneer de verkoop via een verbonden onderneming buiten de Gemeenschap plaatsvond, werd de uitvoerprijs volgens de in overweging 33 uiteengezette methode vastgesteld.

3.5.   Vergelijking

(93)

Zo nodig werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast voor vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet, bankkosten en commissies in alle gevallen waarin verzoeken daartoe redelijk en accuraat werden bevonden en met gecontroleerd bewijsmateriaal werden gestaafd.

(94)

Voor de verkopen via verbonden handelsmaatschappijen werd een correctie overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening toegepast, wanneer werd aangetoond dat deze ondernemingen in feite functioneerden als een agent die op commissiebasis werkt. Het door de verbonden onderneming aangegeven aandeel van de VAA-kosten werd betrouwbaar geacht, waarna de desbetreffende correctie gebaseerd werd op dat bedrag aan VAA-kosten plus een winstmarge van 5 %, wat wegens het ontbreken van bruikbare gegevens van medewerkende niet-verbonden importeurs of handelaren in de Gemeenschap als een redelijke winstmarge wordt beschouwd.

3.6.   Dumpingmarges

a)   Voor de medewerkende producenten/exporteurs aan wie een BMB werd toegekend

(95)

Bij de vergelijking van de normale waarde en de uitvoerprijs bleek dat de dumpingmarge voor twee van de drie exporteurs minder dan 2 % bedroeg en dus onder de de minimis-drempel lag. De dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedragen derhalve voorlopig:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

ABC Chemicals (Shanghai) Co., Ltd

de minimis

Degussa-AJ (Shanghai) Initiators Co., Ltd

14,4 %

Hebei Yatai Electrochemistry Co., Ltd

de minimis

b)   Voor alle andere producenten/exporteurs

(96)

Voor de berekening van de dumpingmarge voor alle andere exporteurs in China, de dumpingmarge voor het gehele land, werd, omdat — zoals hierboven is verklaard — de mate van medewerking hoog was, een vergelijking gemaakt tussen de gewogen gemiddelde uitvoerprijs af fabriek van de drie medewerkende exporteurs aan wie geen BMB was toegekend en de op basis van de gegevens in het referentieland berekende normale waarde.

(97)

Zo werd de dumpingmarge voor het gehele land voorlopig vastgesteld op 102,7 % van de cif-prijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring.

4.   Taiwan

4.1.   Normale waarde

(98)

Voor de enige medewerkende producent/exporteur was de totale omvang van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product representatief, zoals gedefinieerd in overweging 21. Voor alle productsoorten werd de normale waarde daarom gebaseerd op de in het kader van normale handelstransacties door onafhankelijke afnemers in Taiwan betaalde of te betalen prijs, zoals is uiteengezet in de overwegingen 25 en 26, aangezien deze verkoop in alle gevallen 10 % of meer van de totale omvang van de totale verkoop van die soort uitmaken.

4.2.   Uitvoerprijs

(99)

De enige medewerkende producent/exporteur voerde rechtstreeks uit naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap. De exportprijs werd derhalve overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening gebaseerd op de werkelijk voor het betrokken product betaalde of te betalen prijs.

4.3.   Vergelijking

(100)

De normale waarde en de uitvoerprijzen werden vergeleken af fabriek, zoals hierboven beschreven, waarbij overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening zo nodig correcties werden toegepast. Correcties werden toegepast voor rabatten, vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking en krediet.

(101)

De medewerkende producent/exporteur vroeg om een correctie voor verschil in handelsstadium omdat zijn binnenlandse verkoop deels zou plaatsvinden in een handelsstadium dat niet vergelijkbaar is met zijn uitvoer. Tijdens het onderzoek werd vastgesteld dat het voor een van de belangrijkste binnenlandse afnemers opgegeven handelsstadium onjuist was, waardoor ernstige twijfel ontstond over de betrouwbaarheid van de ter ondersteuning van dit verzoek om een correctie voor verschil in handelsstadium verstrekte classificatie van de afnemers. In ieder geval bleken de beweerde prijsverschillen tussen de bedoelde categorieën gedurende het onderzoektijdvak niet consistent te zijn voor alle productsoorten, zodat het verzoek moest worden afgewezen.

(102)

De medewerkende producent/exporteur vroeg ook om een correctie voor verschillen in betaalde commissies en verwees daarvoor met name naar commissies die in Taiwan aan een agent werden betaald voor verkopen op de Taiwanese markt. Tijdens het onderzoek bleek evenwel uit de door de producent/exporteur verstrekte informatie dat de agent soortgelijke functies vervulde als die welke de verkoopafdeling van de producent/exporteur voor de uitvoer vervulde. Wel werd vastgesteld dat er werkelijk commissies aan de agent waren betaald, maar deze bleken niet van invloed te zijn op de vergelijkbaarheid van de binnenlandse prijzen met de uitvoerprijzen. Het verzoek werd dan ook afgewezen aangezien niet werd voldaan aan de voorwarden in artikel 2, lid 10, eerste alinea, van de basisverordening.

(103)

Voorts vroeg de producent/exporteur om een correctie voor binnenlandse vervoerskosten. De onderneming kon haar verzoek echter niet hard maken en de ingediende documenten waren deels misleidend. Bijgevolg werd de onderneming ervan in kennis gesteld dat ingevolge artikel 18 van de basisverordening de bepalingen inzake gedeeltelijke medewerking zouden worden toegepast. Omdat de onderneming geen bevredigende verklaring over de ingediende documenten verstrekte, werd voor de berekening van de dumping gebruikgemaakt van de beschikbare feiten over de vervoerskosten op de binnenlandse markt. De correctie werd gebaseerd op de bedragen die konden worden aangetoond met van vrachtrijders ontvangen facturen.

4.4.   Dumpingmarges

(104)

Omdat de mate van medewerking hoog was en er geen reden was aan te nemen dat bepaalde producenten/exporteurs zich met opzet van medewerking onthielden, werd de residuele dumpingmarge voor alle andere exporteurs in Taiwan op hetzelfde niveau vastgesteld als die voor de medewerkende producent/exporteur.

(105)

De dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedragen voorlopig:

San Yuan Chemical Co., Ltd

22,6 %

Alle andere ondernemingen

22,6 %

D.   SCHADE

1.   Communautaire productie en bedrijfstak van de Gemeenschap

(106)

In de Gemeenschap wordt het soortgelijke product vervaardigd door twee in Duitsland gevestigde producenten, namens wie de klacht werd ingediend en die meewerkten aan het onderzoek. Gedurende het onderzoektijdvak bedroeg hun productie tussen 24 000 en 29 000 ton; dit was de totale communautaire productie. Bovendien worden beide producenten geacht de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening te vormen. Een producent/exporteur voerde aan dat een van de communautaire producenten het betrokken product gedurende het onderzoektijdvak uit China heeft ingevoerd en daarom van de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap moet worden uitgesloten. Zoals in overweging 151 wordt vermeld, bevond de invoer zich op een laag niveau en vond deze alleen plaats om mondiale afnemers te behouden. Aangezien bovendien de gemiddelde wederverkoopprijzen aanzienlijk hoger waren dan de Chinese invoerprijzen, werd de invoer door deze communautaire producent eerder gezien als zelfverdediging tegen de invoer met dumping dan als schade die hij zichzelf had toegebracht. Daarom werden de twee communautaire producenten beschouwd als de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, onder a), van de basisverordening.

2.   Verbruik in de Gemeenschap

(107)

Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van de omvang van de verkoop van de twee communautaire producenten op de communautaire markt, de invoer uit de betrokken landen en uit derde landen onder de desbetreffende GN-codes volgens Eurostat en voor Taiwan en de VS aan de hand van de werkelijke gecontroleerde gegevens. Wat China betreft, komt de door de medewerkende Chinese producenten/exporteurs gemelde omvang van de invoer niet overeen met de totale invoer uit China. Daarom werd ten aanzien van China overwogen dat voor de vaststelling van het totale verbruik in de Gemeenschap de gegevens van Eurostat de meest betrouwbare informatie opleverden.

(108)

Zoals aangegeven in overweging 13 wordt het betrokken product momenteel aangegeven onder de GN-codes 2833 40 00 en ex 2842 90 80. De Eurostat-gegevens betreffende GN-code ex 2842 90 80 hebben betrekking op een bepaald soort persulfaten (monopersulfaten), die vooral uit de VS worden ingevoerd en op andere producten, zoals zouten van anorganische zuren of peroxozuren, die niet onder het betrokken product vallen. Aangezien het niet mogelijk was uit dit ruimere assortiment van producten enkel de gegevens over persulfaten af te leiden, werd overwogen dat de invoergegevens van Eurostat voor deze GN-code geen betrouwbaar beeld van de situatie geven en daarom niet moeten worden gebruikt. In ieder geval werden, zoals in overweging 107 is vermeld, voor de VS en Taiwan werkelijke, gecontroleerde invoergegevens gebruikt.

(109)

Op basis van die gegevens werd vastgesteld dat het verbruik in de beoordelingsperiode met 7 % is toegenomen.

Tabel 1

Verbruik in de EU (volume)

 

2003

2004

2005

OT

Verbruik in tonnen (orde van grootte)

37 000-42 000

40 000-45 000

39 000-44 000

40 000-45 000

Verbruik (index)

100

108

105

107

3.   Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de betrokken invoer

(110)

De Commissie heeft onderzocht of de invoer van persulfaten van oorsprong uit China, Taiwan en de VS cumulatief moesten worden beoordeeld overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening.

(111)

De voor de invoer uit elk van de betrokken landen vastgestelde dumpingmarge lag boven de de minimis-drempel zoals gedefinieerd in artikel 9, lid 3, van de basisverordening en de volume van de invoer uit elk van deze landen was niet verwaarloosbaar in de zin van artikel 5, lid 7, van de basisverordening, daar hun marktaandeel tijdens het onderzoektijdvak respectievelijk 14,9 %, 5,9 % en 9,3 % bedroeg. Zoals in overweging 95 is vermeld, lag de dumpingmarge voor twee producenten/exporteurs uit China onder de de minimis-drempel. Daarom bleef de invoer van deze ondernemingen buiten beschouwing.

(112)

Wat de concurrentievoorwaarden betreft, bleek uit het onderzoek, zoals in overweging 18 is uiteengezet, dat de uit de betrokken landen ingevoerde persulfaten dezelfde fysieke en technische kenmerken hebben als hetzelfde product van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Ook werden de persulfaten van oorsprong uit deze landen en de persulfaten die in de Gemeenschap worden vervaardigd en verkocht, via vergelijkbare verkoopkanalen en onder vergelijkbare handelsvoorwaarden verkocht, zodat ze met elkaar concurreren. Ook werd vastgesteld dat de uitvoerprijzen van producten uit China, Taiwan en de VS in de beoordelingsperiode eenzelfde trend volgden en de communautaire prijzen fors onderboden.

(113)

Derhalve luidt de voorlopige conclusie dat aan alle criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening is voldaan en dat de gevolgen van de invoer uit de betrokken landen cumulatief moeten worden beoordeeld.

4.   Invoer uit de betrokken landen

4.1.   Ingevoerde hoeveelheden en marktaandeel

(114)

De invoer uit de betrokken landen nam tussen 2003 en het eind van het onderzoektijdvak met 43 % toe. Terwijl de invoer in 2003 nog 8 778 ton bedroeg, was deze in het onderzoektijdvak opgelopen tot 12 593 ton. De stijging was bijzonder uitgesproken tussen 2003 en 2004, toen de invoer met 31 % toenam.

Tabel 2

Invoer uit de betrokken landen

Invoer (ton)

2003

2004

2005

OT

China

3 214

5 228

5 811

6 235

Index

100

163

181

194

Taiwan

2 080

2 760

2 700

2 480

Index

100

133

130

119

VS

3 484

3 499

3 818

3 878

Index

100

100

110

111

Totaal betrokken landen

8 778

11 487

12 329

12 593

Index

100

131

140

143

(115)

Het marktaandeel van de betrokken landen nam tussen 2003 en het onderzoektijdvak met 7,6 procentpunten toe, van 22,6 % tot 30,2 %. De stijging was bijzonder uitgesproken tussen 2003 en 2004, toen het marktaandeel met 4,8 procentpunten toenam.

Tabel 3

Marktaandeel van de betrokken landen

Marktaandeel

2003

2004

2005

OT

China

8,3 %

12,5 %

14,3 %

14,9 %

Taiwan

5,3 %

6,6 %

6,6 %

5,9 %

VS

9,0 %

8,3 %

9,4 %

9,3 %

Totaal betrokken landen

22,6 %

27,4 %

30,3 %

30,2 %

4.2.   Prijzen

(116)

Tussen 2003 en het eind van het onderzoektijdvak daalden de prijzen van de invoer uit de betrokken landen met 12 %, van 946 EUR/t in 2003 tot 828 EUR/t in het onderzoektijdvak.

Tabel 4

Prijzen van de betrokken invoer

Eenheidsprijs (EUR/t)

2003

2004

2005

OT

Totaal betrokken landen

946

852

779

828

Index

100

90

82

88

4.3.   Prijsonderbieding

(117)

Om na te gaan of er sprake was van prijsonderbieding werden de gegevens over de prijzen in het onderzoektijdvak geanalyseerd. De relevante verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap waren de nettoprijzen na aftrek van kortingen en rabatten. Waar nodig werden deze prijzen gecorrigeerd naar het prijspeil af fabriek, d.w.z. zonder de vervoerskosten binnen de Gemeenschap. De invoerprijzen van de betrokken landen waren eveneens netto, zonder kortingen en rabatten en indien nodig gecorrigeerd tot cif-prijzen, grens Gemeenschap.

(118)

De verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de invoerprijzen van de producten uit de betrokken landen werden vergeleken in hetzelfde handelsstadium, namelijk de verkoop aan onafhankelijke afnemers op de communautaire markt.

(119)

Gedurende het onderzoektijdvak bedroeg de gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge, uitgedrukt in procenten van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, 30,2 % voor de Taiwanese exporteur, 30,3 % voor China en 7,4 % voor de VS. De totale gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge voor alle betrokken landen bedroeg gedurende het onderzoektijdvak 22,7 %.

5.   Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(120)

Ingevolge artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Gemeenschap een evaluatie van alle economische factoren die van invloed zijn op de situatie van deze bedrijfstak in de beoordelingsperiode. Aangezien de analyse slechts twee ondernemingen betreft, worden de meeste indicatoren met het oog op de vertrouwelijkheid in geïndexeerde vorm of als orde van grootte gepresenteerd.

5.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

Tabel 5

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2003

2004

2005

OT

Productie in tonnen (orde van grootte)

29 000-34 000

29 000-34 000

26 000-31 000

24 000-29 000

Productie (index)

100

100

90

86

Productiecapaciteit in tonnen (orde van grootte)

37 000-42 000

37 000-42 000

37 000-42 000

37 000-42 000

Productiecapaciteit (index)

100

100

100

100

Bezettingsgraad

83 %

83 %

75 %

71 %

(121)

Het productievolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap vertoonde tussen 2003 en de beoordelingsperiode een duidelijk negatieve trend. Terwijl het productievolume tussen 2003 en 2004 nog stabiel was, daalde deze in 2005 plotseling met 10 %; deze trend zette zich voort in het onderzoektijdvak. Hoewel de bezettingsgraad gedurende het onderzoektijdvak meer dan 70 % bedroeg, daalde de totale productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode met 14 %.

(122)

De productiecapaciteit bleef tussen 2003 en het eind van het onderzoektijdvak stabiel.

5.2.   Verkoopvolume, marktaandeel, groei en gemiddelde eenheidsprijzen in de EG

(123)

Onderstaande tabel laat de prestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap zien wat de verkoop aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap betreft.

Tabel 6

Verkoopvolume, marktaandeel, prijzen en gemiddelde eenheidsprijzen in de Gemeenschap

 

2003

2004

2005

OT

Verkoopvolume (index)

100

96

91

90

Marktaandeel (index)

100

89

87

84

Eenheidsprijzen in euro (orde van grootte)

1 000-1 400

900-1 300

900-1 300

850-1 250

Eenheidsprijzen (index)

100

93

93

92

(124)

Het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde gedurende de beoordelingsperiode geleidelijk met 10 %. Dit moet worden gezien tegen de achtergrond van een toegenomen verbruik in de EG.

(125)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap is tussen 2003 en het eind van het onderzoektijdvak voortdurend gedaald, met 11 procentpunten. Deze daling was vooral uitgesproken tussen 2003 en 2004, toen 7,6 procentpunten verloren gingen. De afname van zowel het verkoopvolume als het marktaandeel moet worden gezien tegen de achtergrond van de ontwikkeling van het verbruik in de Gemeenschap, dat gedurende de beoordelingsperiode met 7 % toenam, terwijl ook de invoer omvangrijker werd. Gedurende dezelfde periode stegen de kosten per eenheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 5 %. Het productievolume daalde dus bij een gelijkblijvende capaciteit, zodat de overheadkosten per eenheid toenamen.

(126)

De verkoopprijzen per eenheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalden gedurende de beoordelingsperiode ook voortdurend, met 8 %. Deze prijsdaling laat zien dat de bedrijfstak van de Gemeenschap er niet in slaagde de algemene kostenstijging aan zijn afnemers door te geven. Hij moest de prijzen daarentegen juist verlagen om niet nog meer afnemers of orders te verliezen.

5.3.   Voorraden

(127)

Onderstaande cijfers geven de omvang van de voorraden aan het einde van elke periode weer.

Tabel 7

Voorraden

 

2003

2004

2005

OT

Voorraden in tonnen (orde van grootte)

2 000-2 500

1 800-2 300

2 700-3 200

2 100-2 600

Voorraden (index)

100

83

124

103

(128)

Uit het onderzoek bleek dat de voorraden niet als bruikbare schadefactor kunnen worden beschouwd omdat de productie grotendeels naar aanleiding van orders tot stand komt. Daarom wordt de voorraadtrend alleen ter informatie gegeven. In elk geval bleef het peil van de voorraden redelijk stabiel. Tussen 2003 en 2004 namen de voorraden met 17 % af, vervolgens stegen ze tot eind 2005 met 41 %, waarna ze met 21 % daalden om uiteindelijk op bijna hetzelfde niveau als in 2003 uit te komen.

5.4.   Investeringen en vermogen om kapitaal bijeen te brengen

Tabel 8

Investeringen

 

2003

2004

2005

OT

Investeringen (index)

100

21

28

55

(129)

De investeringen voor de productie van het soortgelijk product daalden tussen 2003 en het onderzoektijdvak met 45 %. Na een scherpe daling tussen 2003 en 2004, met 79 %, bleven ze in 2004 op een laag niveau. Gedurende het onderzoektijdvak nam de waarde van de investeringen met 27 % toe, maar in vergelijking met 2003 bleef deze op een laag niveau. Bij het onderzoek werd vastgesteld dat de investeringen in gebouwen, fabrieksuitrustingen en machines vooral werden gedaan om de productiecapaciteit op peil te houden. Wegens de hierboven vermelde lage bezettingsgraad werd in ieder geval niet geïnvesteerd in uitbreiding van de totale productiecapaciteit.

(130)

Uit het onderzoek bleek dat de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap achteruit gingen, maar het vermogen van de bedrijfstak om kapitaal aan te trekken, bleek gedurende de beoordelingsperiode nog niet ernstig te zijn aangetast.

5.5.   Winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom

Tabel 9

Winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom

 

2003

2004

2005

OT

Winstgevendheid van verkoop in de EG (orde van grootte)

15-25 %

10-20 %

2-11 %

1-10 %

Winstgevendheid van verkoop in de EG (index)

100

79

26

20

Rendement van totale investeringen (orde van grootte)

30-40 %

20-30 %

5-15 %

1-10 %

Rendement van totale investeringen (index)

100

77

26

19

Kasstroom (index)

100

88

41

28

(131)

De daling van het verkoopvolume in combinatie met dalende verkoopprijzen tussen 2003 en het eind van het onderzoektijdvak had een grote invloed op de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap: deze nam in die periode met 15,5 procentpunten af. Deze negatieve trend was vooral uitgesproken tussen 2004 en 2005, toen de winstgevendheid met meer dan 10 procentpunten terugliep. Het rendement van de totale investeringen werd berekend door de nettowinst vóór belastingen op het soortgelijke product uit te drukken als een percentage van de nettoboekwaarde van de vaste activa die werden toegerekend aan het soortgelijke product. Deze indicator volgde dezelfde trend als de winstgevendheid, een grote daling gedurende het onderzoektijdvak, en met name tussen 2004 en 2005 toen het rendement van de investeringen met 17 procentpunten daalde. Ook bij de door de bedrijfstak van de Gemeenschap gegenereerde kasstroom werd een dergelijke negatieve trend vastgesteld, wat leidde tot een dramatische algemene verslechtering van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak.

5.6.   Werkgelegenheid, productiviteit en lonen

Tabel 10

Werkgelegenheid, productiviteit en lonen

 

2003

2004

2005

OT

Aantal werknemers (index)

100

95

89

87

Arbeidskosten (index)

100

93

88

86

Gemiddelde loonkosten (index)

100

98

99

99

Productiviteit (index)

100

105

101

99

(132)

Het aantal personeelsleden van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde in totaal met 13 %, wat deels terug te voeren is op het herstructureringsproces aan het begin van de beoordelingsperiode. Hoewel de totale arbeidskosten aanzienlijk daalden, bleven de gemiddelde lonen stabiel. Het aantal personeelsleden liep in dezelfde mate terug als de productie. Bijgevolg was de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat de productiviteit op hetzelfde peil te houden als in 2003.

5.7.   Hoogte van de dumpingmarge

(133)

Gezien de omvang van de invoer met dumping en de prijzen waartegen het betrokken product werd verkocht, kunnen de gevolgen van de feitelijke dumpingmarge niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

5.8.   Herstel van eerdere dumping

(134)

In december 1995 stelde de Raad een definitief antidumpingrecht in op peroxosulfaten (persulfaten) van oorsprong uit China (3). Deze maatregelen werden in april 2002 beëindigd (4). De tijdens het huidige onderzoek verzamelde gegevens wijzen erop dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, na te zijn hersteld van vroegere dumpingpraktijken, na 2002, toen de antidumpingrechten werden ingetrokken en er weer invoer met dumping op de communautaire markt plaatsvond, aanzienlijk verslechterde.

5.9.   Groei

(135)

Uit het onderzoek bleek dat ondanks een toename van het verbruik met 7 % zowel het verkoopvolume (– 10 %) als het marktaandeel (– 11 procentpunten) van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de loop van de beoordelingsperiode achteruitgingen. Deze profiteerde dus niet van de groei tijdens de beoordelingsperiode.

6.   Conclusie inzake de schade

(136)

Tijdens de beoordelingsperiode nam de omvang van de invoer met dumping van persulfaten uit de betrokken landen aanzienlijk toe, met 43 %, en ook het marktaandeel van deze invoer steeg, met 7,6 procentpunten, tot 30,2 % van de communautaire markt in het onderzoektijdvak. Terzelfder tijd daalden de prijzen van deze invoer aanzienlijk en onderboden ze de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap met gemiddeld 22,7 %.

(137)

Uit de analyse van de schade-indicatoren bleek dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de loop van de beoordelingsperiode aanzienlijk verslechterd is. Voor alle schade-indicatoren was de trend in de beoordelingsperiode negatief. Met name had de bedrijfstak van de Gemeenschap, om niet nog meer marktaandeel te verliezen en de productie op een redelijk peil te houden, geen andere optie dan de door de invoer met dumping gestelde prijzen te volgen, m.a.w. door haar prijzen tussen 2003 en het eind van het onderzoektijdvak met 8 % te verlagen. Dit heeft geleid tot een scherpe daling van de winstgevendheid gedurende het onderzoektijdvak. Bovendien kon de bedrijfstak van de Gemeenschap de kostenstijging niet doorgeven aan zijn afnemers, zodat zijn financiële situatie gedurende de beoordelingsperiode aanzienlijk is verslechterd.

(138)

De daling van het verkoopvolume betekende ook dat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet in staat was te profiteren van de gestegen vraag naar persulfaten.

(139)

Voorlopig luidt de conclusie dan ook dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft geleden.

E.   OORZAKELIJK VERBAND

1.   Inleiding

(140)

Ingevolge artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping van het betrokken product van oorsprong uit de VS, China en Taiwan dusdanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap terzelfder tijd schade kon hebben geleden, werden ook onderzocht om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(141)

Het volume van de invoer uit de betrokken landen steeg met 43 % en het marktaandeel met 7,6 procentpunten. Terzelfder tijd daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap met ongeveer 11 procentpunten. De gemiddelde verkoopprijs per ton van het ingevoerde product uit de betrokken landen daalde met 12 %, waardoor de gemiddelde prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak met gemiddeld 22,7 % werden onderboden. De aanzienlijke toename van de invoer uit de betrokken landen en hun grotere marktaandeel in de beoordelingsperiode, tegen prijzen die veel lager waren dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap, vielen samen met een duidelijke verslechtering van de algemene financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in dezelfde periode. Deze verslechtering is met name waarneembaar bij de verkoopprijzen, de winstgevendheid, het rendement van investeringen, de kasstroom en de werkgelegenheid.

(142)

Bij de analyse van de gevolgen van de invoer met dumping werd vastgesteld dat de prijs een belangrijk concurrentie-element is omdat kwaliteitsaspecten geen belangrijke rol spelen. Overigens lagen de prijzen van de met dumping ingevoerde producten ver onder die van de bedrijfstak van de Gemeenschap of van exporteurs uit andere derde landen.

(143)

Derhalve luidt de voorlopige conclusie dat de druk van de betrokken invoer, waarvan volume en marktaandeel vanaf 2003 toenamen en die plaatshad tegen zeer lage dumpingprijzen, in belangrijke mate bijdroeg tot de verslechtering van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

3.   Gevolgen van andere factoren

a)   Invoer uit andere derde landen dan China, de VS en Taiwan

Tabel 11

Invoer van oorsprong uit andere derde landen (hoeveelheid)

Invoer (t)

2003

2004

2005

OT

Turkije

2 161

2 327

1 198

1 247

Index

100

108

55

58

Japan

146

0

24

10

Index

100

0

16

7

Andere

158

260

976

1 005

Index

100

165

618

636

Totaal andere landen

2 466

2 587

2 198

2 262

Index

100

105

89

92


Tabel 12

Invoer van oorsprong uit andere derde landen (gemiddelde prijs)

Gemiddelde prijzen (EUR)

2003

2004

2005

OT

Turkije

1 022

974

977

900

Index

100

95

96

88

Japan

856

0

827

1 635

Index

100

0

97

191

Andere

2 202

1 277

805

839

Index

100

58

37

38

Totaal andere landen

1 088

1 004

899

876

Index

100

92

83

80


Tabel 13

Marktaandeel

Marktaandeel (%)

2003

2004

2005

OT

Turkije

5,6

5,5

2,9

3,0

Japan

0,4

0

0,1

0,0

Andere

0,4

0,6

2,4

2,4

Totaal andere landen

6,3

6,2

5,4

5,4

(144)

Volgens Eurostat-gegevens en de tijdens het onderzoek verzamelde informatie is het belangrijkste derde land waaruit persulfaten worden ingevoerd Turkije, met een marktaandeel van 3 % gedurende het onderzoektijdvak. Een ander minder belangrijk land van uitvoer is Japan, maar de invoer uit dit land ligt dicht bij 0 %.

(145)

De invoer uit andere derde landen dan China, de VS en Taiwan daalde met 8 %, van 2 466 t in 2003 tot 2 262 t in het onderzoektijdvak. Het totale marktaandeel van deze invoer daalde bijgevolg van 6,3 % in 2003 tot 5,4 % in het onderzoektijdvak.

(146)

De invoer uit Turkije bedroeg in 2003 2 161 t, maar daalde daarna met 42 % tot 1 247 t in het onderzoektijdvak, waardoor het marktaandeel van deze invoer 3 % bedroeg. Hoewel de prijzen van de invoer uit Turkije onder de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap lagen, wordt het geringe en nog teruglopende marktaandeel niet geacht een negatief effect op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap te hebben gehad.

(147)

Voor de andere derde landen geven de statistieken van Eurostat een zeer geringe invoer te zien, 304 t in 2003 en 1 015 t in het onderzoektijdvak. Ondanks deze toename overschrijdt deze invoer nauwelijks het de minimis-niveau: slechts 2,4 % van het verbruik in de Gemeenschap in het onderzoektijdvak. Verder lagen de prijzen van deze invoer ruim boven de prijzen uit de betrokken landen en uit Turkije. De conclusie luidt dan ook dat deze invoer geen wezenlijke invloed op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft gehad.

(148)

Voorlopig kan dus worden geconcludeerd dat invoer uit andere landen dan China, de VS en Taiwan geen rol speelde bij de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

b)   Uitvoer door de bedrijfstak van de Gemeenschap

(149)

De uitvoer van persulfaten door de bedrijfstak van de Gemeenschap naar landen buiten de Gemeenschap nam gedurende de beoordelingsperiode met 13 % af. Ook daalden de uitvoerprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode met 9 %. Deze uitvoer maakte in het onderzoektijdvak evenwel slechts 6 % van de totale verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan niet-verbonden partijen uit, zodat deze uitvoer niet significant aan de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade kan hebben bijgedragen.

c)   Invoer zonder dumping van oorsprong uit China

(150)

Zoals in overweging 95 is vermeld, werd voor twee producenten/exporteurs een dumpingmarge onder de de minimis-drempel vastgesteld. De invoer van deze ondernemingen werd daarom bij bovenstaande analyse van de schade buiten beschouwing gelaten. In plaats daarvan werd onderzocht of deze invoer de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade kon hebben veroorzaakt. Gezien de beperkte omvang van deze invoer, met gedurende het onderzoektijdvak een marktaandeel van 6,9 %, kon deze invoer zonder dumping het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade niet verbreken.

d)   Invoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(151)

Een communautaire producent voerde het betrokken product van zijn verbonden onderneming in China in en verkocht dit door op de communautaire markt. Hoewel de wederverkoopprijzen inderdaad de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onderboden, maakte de omvang van deze invoer uit China slechts een zeer klein gedeelte van de totale invoer uit China uit (minder dan 4 %). Verder vond deze invoer alleen plaats ten behoeve van mondiale afnemers die het betrokken product anders tegen dumpingprijzen van de Chinese leveranciers zouden hebben gekocht. Bovendien lag de wederverkoopprijs op de communautaire markt gemiddeld ruim boven de invoerprijzen van de andere Chinese producenten/exporteurs. Daarom luidt de conclusie dat de invoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap van het betrokken product uit China het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de aanmerkelijke schade van de bedrijfstak van de Gemeenschap niet heeft verbroken.

4.   Conclusie betreffende het oorzakelijk verband

(152)

Het samenvallen in de tijd van de toename van de invoer met dumping uit China, de VS en Taiwan, de toename van het marktaandeel van deze invoer en de vastgestelde prijsonderbieding enerzijds, en de duidelijke verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap anderzijds, voert tot de conclusie dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening veroorzaakt is door de invoer met dumping. Met name moest de bedrijfstak van de Gemeenschap door de prijsdruk van de invoer met dumping zijn verkoopprijzen verlagen. Derhalve kon niet de totale kostenstijging aan de afnemers worden doorgegeven, waardoor de winstmarges sterk daalden, wat ingrijpende gevolgen voor de algemene financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap had. Het mogelijke effect van andere factoren, met name de invoer uit andere derde landen, de invoer zonder dumping uit China, de uitvoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de ontwikkeling van de kosten werden geanalyseerd, maar bleken geen doorslaggevende oorzaak te zijn van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade.

(153)

Uitgaande van bovenstaande analyse, waarbij een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping, luidt de voorlopige conclusie dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer van persulfaten uit China, de VS en Taiwan aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft geleden.

F.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(154)

Ingevolge artikel 21 van de basisverordening werd nagegaan of er ondanks de conclusie inzake schadelijke dumping dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Gemeenschap was in dit bijzondere geval maatregelen te nemen. In dit verband moet rekening worden gehouden met de waarschijnlijke gevolgen van het al dan niet nemen van maatregelen voor alle bij de procedure betrokken partijen.

(155)

Om de waarschijnlijke gevolgen van maatregelen, of van het achterwege laten daarvan, te beoordelen, heeft de Commissie alle haar bekende belanghebbenden en degenen die zichzelf hadden aangemeld om informatie verzocht. Op grond hiervan heeft de Commissie vragenlijsten gezonden naar de bedrijfstak van de Gemeenschap, naar twaalf niet-verbonden importeurs en naar elf gebruikers.

(156)

Zoals in overweging 9 al is gezegd, hebben de twee klagende communautaire producenten en twee niet-verbonden importeurs de vragenlijst beantwoord.

1.   Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(157)

De schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, vloeide voort uit het feit dat het voor hem moeilijk was te concurreren met de laaggeprijsde producten die met dumping waren ingevoerd.

(158)

Verwacht wordt dat de instelling van maatregelen een verdere ontwrichting van de markt en de druk op de prijzen zal verhinderen en billijke concurrentie zal herstellen. De bedrijfstak van de Gemeenschap moet dan in staat zijn de omvang van zijn verkopen op te voeren, marktaandeel terug te winnen en daardoor meer schaalvoordelen te creëren; zo zou hij het winstpeil kunnen behalen dat nodig is om zijn financiële situatie te verbeteren en te blijven investeren in zijn productiefaciliteiten en op die manier zijn overleven te waarborgen.

(159)

Indien geen antidumpingmaatregelen worden ingesteld, zal de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap verder verslechteren. Deze heeft vooral te kampen met dalende inkomsten ten gevolge van prijsdruk, een krimpend marktaandeel en aanzienlijk lagere winst. Gelet op de dalende inkomsten en de duidelijk verslechterende trend in het onderzoektijdvak zal de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap hoogstwaarschijnlijk verder verslechteren indien geen maatregelen worden genomen. Dit zal uiteindelijk leiden tot productiedalingen, wat nadelige gevolgen voor de werkgelegenheid en investeringen in de Gemeenschap zal hebben. Dat is te meer het geval omdat de Europese markt na de instelling door de VS van antidumpingrechten op persulfaten uit China een van de weinige overgebleven exportmarkten voor de betrokken landen is. Na de stopzetting van de productie in de Gemeenschap zouden de gebruikers van persulfaten sterker afhankelijk worden van leveranciers buiten de Gemeenschap.

(160)

Derhalve luidt de voorlopige conclusie dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door antidumpingmaatregelen kan herstellen van de als gevolg van de dumping geleden schade en dat deze maatregelen dus in het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn.

2.   Belang van niet-verbonden importeurs

(161)

De Commissie zond alle haar bekende importeurs/handelaren een vragenlijst. Slechts twee van de importeurs beantwoordden de vragenlijst. De door deze twee importeurs ingevoerde hoeveelheid maakte 18,9 % van de totale invoer van het betrokken product in de Gemeenschap en 6,7 % van het verbruik in de Gemeenschap uit.

(162)

Deze importeurs betrokken het product gedurende het onderzoektijdvak alleen uit de betrokken landen (VS en Taiwan); daarom voerden zij aan dat een antidumpingrecht grote gevolgen voor hun situatie zou hebben.

(163)

Op grond van de door de betrokken importeurs verstrekte informatie werd evenwel vastgesteld dat het aandeel van de invoer van persulfaten in hun totale omzet gedurende het onderzoektijdvak te verwaarlozen was (tussen 0,03 en 1,3 %). Weliswaar wordt niet ontkend dat de instelling van een antidumpingrecht een zeker gevolg voor deze ondernemingen kan hebben, maar dit zou over het geheel genomen te verwaarlozen zijn.

(164)

Verder kan redelijkerwijs worden verwacht dat een prijsstijging tenminste gedeeltelijk aan de afnemers kan worden doorgegeven omdat, zoals in overweging 166 wordt vermeld, persulfaten in de meeste gevallen slechts een fractie van de totale kosten van deze afnemers uitmaken. Ten slotte moet worden opgemerkt dat het product ook uit andere landen, zoals Turkije en Japan, kan worden betrokken, terwijl voor een deel van de Chinese uitvoer geen antidumpingrecht geldt.

3.   Belang van de gebruikers

(165)

De Commissie heeft alle elf haar bekende gebruikers een vragenlijst gestuurd. Geen van hen heeft hierop gereageerd. Er zijn geen andere gebruikers die de Commissie informatie hebben verstrekt en er hebben zich in de loop van het onderzoek ook geen andere gebruikers gemeld.

(166)

Er is geen aanwijzing dat de belangen van de gebruikers ernstig worden aangetast. Uit de beschikbare informatie blijkt namelijk dat persulfaten in de meeste gevallen slechts een gering deel van de totale productiekosten uitmaken, zodat het effect van antidumpingrechten te verwaarlozen zou zijn.

4.   Conclusie over het belang van de Gemeenschap

(167)

Wanneer al deze factoren in aanmerking worden genomen, luidt de conclusie dat de instelling van maatregelen geen of geen belangrijke negatieve gevolgen heeft voor de situatie van de gebruikers en de importeurs van het betrokken product. Op basis van het bovenstaande luidt de voorlopige conclusie dat er geen dwingende redenen zijn om geen antidumpingmaatregelen in te stellen.

G.   VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

1.   Schademarge

(168)

Gezien de conclusies inzake dumping, door de dumping veroorzaakte schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap moeten voorlopige maatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap nog meer schade lijdt door de invoer met dumping.

(169)

De rechten moeten hoog genoeg zijn om een eind te maken aan de door die invoer veroorzaakte schade, maar mogen het niveau van de vastgestelde dumpingmarge niet overschrijden. Bij de berekening van de hoogte van het recht dat nodig is om de schade ten gevolge van de dumping te neutraliseren, werd in aanmerking genomen dat de maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat moeten stellen zijn productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die een bedrijfstak van dit type onder normale concurrentieomstandigheden, namelijk wanneer er geen sprake is van invoer met dumping, in de betrokken sector op de verkoop van het soortgelijke product in de Gemeenschap redelijkerwijs kan behalen. De winstmarge vóór belasting voor producenten die voor deze berekening is gebruikt, bedraagt 12 %; dit percentage is gebaseerd op de klacht en is tijdens het onderzoek bevestigd. De werkelijke winst van de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2003 en 2004, en ook in de jaren vóór de beoordelingsperiode, lag nooit onder dit referentieniveau.

(170)

De noodzakelijke prijsstijging werd vervolgens vastgesteld door de gewogen gemiddelde invoerprijs, zoals vastgesteld voor de berekening van de prijsonderbieding (zie de overwegingen 117 tot en met 119), te vergelijken met de niet-schadelijke prijs van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt verkochte producten. Die prijs werd verkregen door de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap te corrigeren voor het werkelijke verlies of de werkelijke winst in het onderzoektijdvak en te vermeerderen met bovengenoemde winstmarge. Het verschil dat uit deze vergelijking voortvloeide, werd vervolgens uitgedrukt in een percentage van de totale cif-waarde bij invoer.

(171)

Deze verschillen lagen voor alle Chinese medewerkende producenten/exporteurs aan wie een BMB was toegekend, boven de vastgestelde dumpingmarge. Wat de berekening van de voor het gehele land geldende schademarge voor alle andere exporteurs uit China betreft, wordt eraan herinnerd dat de mate van medewerking hoog was. Daarom werd de schademarge berekend als het verschil tussen de gewogen gemiddelde cif-invoerprijzen van de ondernemingen aan wie geen BMB was toegekend en de niet-schadelijke prijs zoals hierboven berekend. Voor de VS lag de schademarge onder de voor de producenten/exporteurs vastgestelde dumpingmarge, terwijl de schademarge voor Taiwan boven de dumpingmarge lag.

2.   Voorlopige maatregelen

(172)

Gezien het voorgaande wordt geoordeeld dat een voorlopig antidumpingrecht moet worden ingesteld dat gelijk is aan de vastgestelde dumpingmarge, maar ingevolge artikel 7, lid 2, van de basisverordening niet hoger mag zijn dan de hierboven berekende schademarge.

(173)

De bij deze verordening vastgestelde individuele antidumpingrechten voor bepaalde ondernemingen zijn gebaseerd op de bevindingen van onderhavig onderzoek. Zij zijn dan ook in overeenstemming met de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot de residuele rechten voor „alle andere ondernemingen” in de VS en Taiwan, en de voor het gehele land geldende rechten voor „alle andere ondernemingen” in China) zijn dus uitsluitend van toepassing op producten van oorsprong uit China die door de genoemde ondernemingen (rechtspersonen) zijn vervaardigd. Geïmporteerde producten die zijn geproduceerd door andere ondernemingen, die niet specifiek, met naam en adres, in het dispositief van deze verordening zijn genoemd, met inbegrip van bedrijven die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen, komen niet voor deze rechten in aanmerking. Op deze ondernemingen is het recht van toepassing dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

(174)

Verzoeken in verband met de toepassing van deze specifiek voor bepaalde ondernemingen geldende antidumpingrechten (bv. na een naamswijziging van een bedrijf of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie (5) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien zij dit gerechtvaardigd acht, zal de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, de verordening wijzigen door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

(175)

Op basis van het bovenstaande zijn de voorlopige antidumpingrechten:

Land

Producent/exporteur

Anti-dumpingrecht

VS

E.I. DuPont De Nemours

10,6 %

FMC Corporation

39,0 %

Alle andere ondernemingen

39,0 %

China

ABC Chemicals (Shanghai) Co., Ltd

0 %

Degussa-AJ (Shanghai) Initiators Co., Ltd

14,4 %

Hebei Yatai Electrochemistry Co., Ltd

0 %

Alle andere ondernemingen

67,4 %

Taiwan

San Yuan Chemical Co., Ltd

22,6 %

Alle andere ondernemingen

22,6 %

3.   Speciaal toezicht

(176)

Om, gelet op het grote verschil tussen de hoogte van de rechten voor producenten/exporteurs in China, het gevaar van ontwijking van de rechten zoveel mogelijk te beperken, moeten in dit geval bijzondere maatregelen worden genomen om de goede toepassing van de antidumpingrechten te garanderen. Alleen de invoer van het betrokken product dat door de respectieve producent/exporteur in China is vervaardigd, komt in aanmerking voor de specifieke dumpingmarge die voor die producent is berekend. Deze bijzondere maatregelen, die alleen van toepassing zijn op ondernemingen in China waarvoor een individueel recht is vastgesteld, luiden als volgt.

(177)

Bij invoer moet aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur worden overgelegd die voldoet aan de in de bijlage bij deze verordening vermelde eisen. Voor invoer die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaat, geldt het residuele antidumpingrecht dat van toepassing is op alle andere ondernemingen in China.

(178)

Indien het volume van de uitvoer door de ondernemingen in China die een lager individueel recht genieten, na de instelling van de antidumpingmaatregelen aanzienlijk toeneemt, kan dit op zich worden beschouwd als een verandering in de structuur van het handelsverkeer als gevolg van de instelling van maatregelen in de zin van artikel 13, lid 1, van de basisverordening. In dergelijke omstandigheden kan, mits aan de voorwaarden is voldaan, een onderzoek naar ontwijking van de maatregelen worden geopend. Hierbij kan onder meer worden onderzocht of het nodig is de individuele rechten in te trekken en een voor het gehele land geldend recht of een residueel recht in te stellen.

H.   SLOTBEPALING

(179)

Met het oog op de beginselen van behoorlijk bestuur moet een termijn worden vastgesteld waarbinnen belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn kenbaar hebben gemaakt, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Voorts dient te worden opgemerkt dat alle bevindingen betreffende de instelling van antidumpingrechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de instelling van een definitief recht kunnen worden herzien,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op peroxosulfaten (persulfaten), met inbegrip van pentakaliumbis(peroxymonosulfaat)bis(sulfaat), die vallen onder de GN-codes 2833 40 00 en ex 2842 90 80 (TARIC-code 2842908020) en van oorsprong zijn uit de Verenigde Staten van Amerika, de Volksrepubliek China en Taiwan.

2.   Het voorlopig antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de producten die door onderstaande bedrijven worden vervaardigd, bedraagt:

Land

Onderneming

Antidumpingrecht

Aanvullende TARIC-code

Verenigde Staten van Amerika

E.I. DuPont De Nemours, Wilmington, Delaware

10,6 %

A818

FMC Corporation, Tonawanda, New York

39,0 %

A819

Alle andere ondernemingen

39,0 %

A999

Volksrepubliek China

ABC Chemicals (Shanghai) Co., Ltd, Shanghai

0 %

A820

Degussa-AJ (Shanghai) Initiators Co., Ltd, Shanghai

14,4 %

A821

Hebei Yatai Electrochemistry Co., Ltd, Wang Jia Jing

0 %

A822

Alle andere ondernemingen

67,4 %

A999

Taiwan

San Yuan Chemical Co., Ltd, Chiayi

22,6 %

A823

Alle andere ondernemingen

22,6 %

A999

3.   De individuele rechten voor de in lid 2 genoemde ondernemingen uit de Volksrepubliek China zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur, opgesteld conform de voorwaarden in de bijlage, wordt overgelegd. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het antidumpingrecht dat voor alle andere ondernemingen geldt, toegepast.

4.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van het in lid 1 bedoelde product dient zekerheid te worden gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.

5.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

Ingevolge artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening opmerkingen doen toekomen over de toepassing ervan.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 april 2007.

Voor de Commissie

Peter MANDELSON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)  PB C 162 van 13.7.2006, blz. 5.

(3)  Verordening (EG) nr. 2961/95 van de Raad (PB L 308 van 21.12.1995, blz. 61).

(4)  Verordening (EG) nr. 695/2002 van de Raad van 22 april 2002 (PB L 109 van 25.4.2002, blz. 1).

(5)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat B, B-1049 Brussel, België.


BIJLAGE

De in artikel 1, lid 3, van deze verordening bedoelde geldige handelsfactuur moet een door een werknemer van de onderneming ondertekende en van het officiële stempel van de onderneming voorziene verklaring bevatten met de volgende gegevens:

1.

de naam en functie van de werknemer van de onderneming die de handelsfactuur heeft opgesteld;

2.

de volgende verklaring: „Ondergetekende verklaart dat de [hoeveelheid] persulfaten die naar de Europese Gemeenschap zijn uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, zijn vervaardigd door [naam en adres van de onderneming] [aanvullende TARIC-code] in de Volksrepubliek China. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”.


Top