Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32003F0568

    Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de bestrijding van corruptie in de privé-sector

    PB L 192 van 31.7.2003, p. 54–56 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec_framw/2003/568/oj

    32003F0568

    Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de bestrijding van corruptie in de privé-sector

    Publicatieblad Nr. L 192 van 31/07/2003 blz. 0054 - 0056


    Kaderbesluit 2003/568/JBZ van de Raad

    van 22 juli 2003

    inzake de bestrijding van corruptie in de privé-sector

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 29, artikel 31, lid 1, onder e), en artikel 34, lid 2, onder b),

    Gezien het initiatief van het Koninkrijk Denemarken(1),

    Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) Samen met de mondialisering is de grensoverschrijdende handel in goederen en diensten de laatste jaren toegenomen. Corruptie in de privé-sector van een lidstaat vormt derhalve niet alleen een nationaal, maar ook een grensoverschrijdend probleem dat het meest doeltreffend wordt bestreden door gemeenschappelijke maatregelen van de Europese Unie.

    (2) De Raad heeft op 27 september 1996 de akte tot vaststelling van een protocol bij de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen(3) aangenomen. Het protocol, dat op 17 oktober 2002 in werking is getreden, bevat definities en geharmoniseerde sancties voor corruptiedelicten.

    (3) De Raad heeft op 26 mei 1997 een overeenkomst(4) aangenomen ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn.

    (4) Voorts heeft de Raad op 22 december 1998 Gemeenschappelijk Optreden 98/742/JBZ inzake corruptie in de privé-sector(5) aangenomen. Bij de aanneming van het gemeenschappelijk optreden heeft de Raad verklaard overeen te zijn gekomen dat dit gemeenschappelijk optreden op het niveau van de Europese Unie een eerste stap is ter bestrijding van dergelijke corruptie en dat, in het licht van de beoordeling uit hoofde van artikel 8, lid 2, van het gemeenschappelijk optreden, in een later stadium verdere maatregelen zullen worden genomen. Een verslag over de omzetting door de lidstaten van het gemeenschappelijk optreden in het nationale recht is nog niet beschikbaar.

    (5) De Raad heeft op 13 juni 2002 Kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten(6) aangenomen, waarin corruptie genoemd wordt onder de binnen de werkingssfeer van het Europees aanhoudingsbevel vallende delicten waarvan de dubbele strafbaarstelling niet vooraf behoeft te worden getoetst.

    (6) Volgens artikel 29 van het Verdrag betreffende de Europese Unie is het doel van de Unie de burgers in een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid een hoog niveau van zekerheid te verschaffen en wordt deze doelstelling verwezenlijkt door het voorkomen en bestrijden van al dan niet georganiseerde criminaliteit, waaronder corruptie.

    (7) De Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 heeft in punt 48 van zijn conclusies corruptie aangemerkt als een sector waarvoor het van bijzonder belang is minimumregels vast te stellen voor de definiëring van strafbare feiten in de lidstaten en voor de strafbaarstelling daarvan.

    (8) Op 21 november 1997 is tijdens een onderhandelingsconferentie een OESO-verdrag inzake de bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale zakelijke transacties aangenomen; voorts heeft de Raad van Europa een verdrag aangenomen inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie, dat op 27 januari 1999 voor ondertekening is opengesteld. Dit verdrag hangt samen met een overeenkomst betreffende de oprichting van de Groep van staten tegen corruptie (GRECO). Verder zijn er onderhandelingen begonnen over een VN-verdrag inzake de bestrijding van corruptie.

    (9) De lidstaten hechten er veel belang aan om corruptie in zowel de openbare als de privé-sector te bestrijden, aangezien zij van oordeel zijn dat corruptie zowel in de openbare als in de privé-sector een bedreiging vormt voor de rechtsstaat, de concurrentie in verband met de aankoop van goederen of commerciële diensten vervalst en een gezonde economische ontwikkeling in de weg staat. Tegen deze achtergrond zullen de lidstaten die de overeenkomst van de Europese Unie van 26 mei 1997 en het verdrag van de Raad van Europa van 27 januari 1999 nog niet hebben bekrachtigd, zich erop beraden hoe zij dit zo spoedig mogelijk kunnen doen.

    (10) Dit kaderbesluit beoogt met name te verzekeren dat zowel actieve als passieve corruptie in de privé-sector in alle lidstaten strafbaar is, dat ook rechtspersonen voor deze delicten aansprakelijk kunnen worden gesteld en dat de opgelegde straffen doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn,

    HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Definities

    In dit kaderbesluit wordt verstaan onder:

    - "rechtspersoon": ieder lichaam dat deze hoedanigheid krachtens het toepasselijke nationale recht bezit, met uitzondering van staten of andere overheidslichamen in de uitoefening van het openbaar gezag en publiekrechtelijke internationale organisaties;

    - "plichtsverzuim": plichtsverzuim zoals omschreven in het nationale recht. Plichtsverzuim in dit kaderbesluit omvat ten minste deloyaal gedrag dat een inbreuk vormt op een wettelijke plicht of, naar gelang van het geval, een inbreuk op beroepsvoorschriften of -instructies die van toepassing zijn in het beroep van een persoon die, in welke hoedanigheid ook, leiding geeft aan of werkt voor een onderneming in de privé-sector.

    Artikel 2

    Actieve en passieve corruptie in de privé-sector

    1. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de volgende opzettelijke gedragingen strafbaar worden gesteld wanneer zij plaatsvinden in het kader van zakelijke activiteiten:

    a) de gedraging waarbij, onmiddellijk of middellijk, aan een persoon die, in welke hoedanigheid dan ook, leiding geeft aan of werkt voor een onderneming in de privé-sector, een niet-gerechtvaardigd voordeel, ongeacht de aard daarvan, voor die persoon zelf of voor een derde wordt beloofd, aangeboden of verstrekt, in ruil voor het verrichten of nalaten door die persoon van een handeling, waarbij die persoon zijn plicht verzuimt;

    b) de gedraging waarbij een persoon die, in welke hoedanigheid dan ook, leiding geeft aan of werkt voor een onderneming in de privé-sector, onmiddellijk of middellijk een niet-gerechtvaardigd voordeel, ongeacht de aard daarvan, voor zichzelf of voor een derde vraagt of aanneemt, dan wel ingaat op een desbetreffende toezegging, in ruil voor het verrichten of nalaten van een handeling, waarbij hij zijn plicht verzuimt.

    2. Lid 1 is van toepassing op zakelijke activiteiten in al dan niet op winst gerichte entiteiten.

    3. Een lidstaat kan verklaren dat hij de werkingssfeer van lid 1 zal beperken tot gedragingen die de concurrentie in verband met de aankoop van goederen of commerciële diensten vervalsen of zouden kunnen vervalsen.

    4. De in lid 3 bedoelde verklaring wordt aan de Raad meegedeeld bij de aanneming van dit kaderbesluit en geldt vijf jaar vanaf 22 juli 2005.

    5. Dit artikel wordt tijdig vóór 22 juli 2010 door de Raad opnieuw bezien om te beoordelen of de verklaringen uit hoofde van lid 3 kunnen worden hernieuwd.

    Artikel 3

    Uitlokking, medeplichtigheid, aanzetting

    De lidstaten treffen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat uitlokking van, medeplichtigheid aan en aanzetting tot de in artikel 2 bedoelde gedragingen strafbaar worden gesteld.

    Artikel 4

    Sancties en andere strafmaatregelen

    1. Elke lidstaat treft de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in de artikelen 2 en 3 bedoelde gedragingen kunnen worden bestraft met een doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sanctie.

    2. Elke lidstaat treft de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 2 bedoelde gedragingen kunnen worden bestraft met een maximale gevangenisstraf van ten minste één tot drie jaar.

    3. Elke lidstaat treft overeenkomstig zijn grondwettelijke bepalingen en beginselen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat wanneer een natuurlijk persoon in verband met een bepaalde zakelijke activiteit is veroordeeld wegens de in artikel 2 bedoelde gedragingen, die persoon indien nodig en ten minste in gevallen waarin hij of zij een leidende positie heeft bekleed in een onderneming in de desbetreffende sector, tijdelijk een verbod wordt opgelegd om deze of een vergelijkbare zakelijke activiteit in een vergelijkbare positie of hoedanigheid uit te oefenen, indien uit de vastgestelde feiten blijkt dat er een kennelijk gevaar van misbruik van de positie of de activiteit door middel van actieve of passieve corruptie bestaat.

    Artikel 5

    Aansprakelijkheid van rechtspersonen

    1. Elke lidstaat treft de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten die in hun voordeel worden gepleegd door een persoon die, individueel of als lid van een orgaan van de rechtspersoon handelend, in de rechtspersoon een leidende positie bekleedt, gebaseerd op:

    a) de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen, of

    b) de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen, of

    c) de bevoegdheid om in de rechtspersoon toezicht uit te oefenen.

    2. In aanvulling op het bepaalde in lid 1, treft elke lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld wanneer, bij gebreke van toezicht of controle van de kant van een van de in lid 1 bedoelde personen, ten voordele van de rechtspersoon een strafbaar feit zoals bedoeld in de artikelen 2 en 3, kon worden gepleegd door een persoon onder het gezag van de rechtspersoon.

    3. De aansprakelijkheid van rechtspersonen krachtens de leden 1 en 2 sluit strafvervolging van natuurlijke personen die als dader, uitlokker of medeplichtige betrokken zijn bij een strafbaar feit zoals bedoeld in de artikelen 2 en 3, niet uit.

    Artikel 6

    Sancties tegen rechtspersonen

    1. Elke lidstaat treft de nodige maatregelen om aan een rechtspersoon die volgens artikel 5, lid 1, aansprakelijk is gesteld, sancties te kunnen opleggen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn; deze sancties omvatten al dan niet strafrechtelijke geldboetes en kunnen andere maatregelen omvatten, zoals:

    a) uitsluiting van subsidiëring of steunverlening door de overheid;

    b) tijdelijk of permanent verbod op het uitoefenen van commerciële activiteiten;

    c) plaatsing onder toezicht van de rechter, of

    d) rechterlijk bevel tot ontbinding.

    2. Elke lidstaat treft de nodige maatregelen om aan een rechtspersoon die volgens artikel 5, lid 2, aansprakelijk is gesteld, sancties of maatregelen te kunnen opleggen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

    Artikel 7

    Rechtsmacht

    1. Elke lidstaat treft de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen ten aanzien van de strafbare feiten zoals bedoeld in de artikelen 2 en 3, wanneer:

    a) het strafbare feit geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied is gepleegd;

    b) de dader een eigen onderdaan is, of

    c) het strafbare feit is gepleegd ten voordele van een rechtspersoon met domicilie op het grondgebied van die lidstaat.

    2. Een lidstaat kan ertoe besluiten niet of slechts in specifieke gevallen of omstandigheden de rechtsmachtregels zoals bedoeld in lid 1, onder b) en c), toe te passen wanneer het strafbare feit buiten zijn grondgebied is gepleegd.

    3. Een lidstaat die op grond van het nationale recht zijn eigen onderdanen nog niet overlevert, treft de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht ten aanzien van de strafbare feiten zoals bedoeld in de artikelen 2 en 3, te vestigen wanneer die feiten door zijn eigen onderdanen buiten zijn grondgebied zijn gepleegd.

    4. Wanneer de lidstaten besluiten lid 2 toe te passen, stellen zij het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie van dat besluit in kennis, eventueel met vermelding van de specifieke gevallen of omstandigheden waarin het besluit van toepassing is.

    Artikel 8

    Intrekking

    Gemeenschappelijk Optreden 98/742/JBZ wordt ingetrokken.

    Artikel 9

    Uitvoering

    1. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om uiterlijk op 22 juli 2005 aan de bepalingen van dit kaderbesluit te voldoen.

    2. Uiterlijk op dezelfde datum delen de lidstaten het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie de tekst mee van de bepalingen waarmee zij hun verplichtingen uit hoofde van dit kaderbesluit in hun nationaal recht omzetten. De Raad gaat op basis van een aan de hand van deze gegevens opgesteld verslag en een door de Commissie verstrekte schriftelijke rapportage uiterlijk op 22 oktober 2005 na in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om aan dit kaderbesluit te voldoen.

    Artikel 10

    Territoriaal toepassingsgebied

    Dit kaderbesluit is van toepassing op Gibraltar.

    Artikel 11

    Inwerkingtreding

    Dit kaderbesluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Gedaan te Brussel, 22 juli 2003.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    G. Alemanno

    (1) PB C 184 van 2.8.2002, blz. 5.

    (2) Advies van 22 november 2002 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

    (3) PB C 313 van 23.10.1996, blz. 1.

    (4) PB C 195 van 25.6.1997, blz. 2.

    (5) PB L 358 van 31.12.1998, blz. 2.

    (6) PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1.

    Top