This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 31999R2316
Commission Regulation (EC) No 2316/1999 of 22 October 1999 laying down detailed rules for the application of Council Regulation (EC) No 1251/1999 establishing a support system for producers of certain arable crops
Verordening (EG) nr. 2316/1999 van de Commissie van 22 oktober 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen
Verordening (EG) nr. 2316/1999 van de Commissie van 22 oktober 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen
PB L 280 van 30.10.1999, p. 43–65
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL)
No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2004; opgeheven door 32004R1973
Verordening (EG) nr. 2316/1999 van de Commissie van 22 oktober 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen
Publicatieblad Nr. L 280 van 30/10/1999 blz. 0043 - 0065
VERORDENING (EG) Nr. 2316/1999 VAN DE COMMISSIE van 22 oktober 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Gelet op Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen(1), en met name op artikel 9, Overwegende hetgeen volgt: (1) Verordening (EG) nr. 1251/1999 is in de plaats gekomen van de steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen die bij Verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad(2), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1624/98(3), is ingevoerd. Als gevolg van de met de nieuwe regeling verbonden wijzigingen en in het licht van de opgedane ervaring is het dienstig de uitvoeringsbepalingen van de regeling inzake de areaalbetalingen te harmoniseren en, zo mogelijk, te vereenvoudigen. Derhalve dient duidelijkheidshalve te worden overgegaan tot een algehele omwerking van alle specifieke verordeningen waarin eerst de verschillende aspecten van deze regeling waren geregeld, te weten de verordeningen van de Commissie (EEG) nr. 2467/92(4), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3738/92(5), (EEG) nr. 2836/93(6), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1503/97(7), (EG) nr. 762/94(8), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1981/98(9), (EG) nr. 1098/94(10), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1945/1999(11), (EG) nr. 1237/95(12), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2017/97(13), (EG) nr. 658/96(14), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 610/1999(15) en (EG) nr. 1577/98(16) en dienen de bepalingen van deze verordeningen in één enkele tekst te worden samengebracht. (2) De toekenning van de in Verordening (EG) nr. 1251/1999 bedoelde areaalbetalingen moet tot bepaalde, nader vast te stellen oppervlakten worden beperkt. Bepaald moet worden dat voor een perceel bouwland per verkoopseizoen slechts één areaalbetaling mag worden aangevraagd. Een perceel bouwland waarvoor ingevolge een andere gemeenschappelijke marktordening oppervlaktesteun wordt aangevraagd, kan in hetzelfde verkoopseizoen niet voor een areaalbetaling in aanmerking komen. De areaalbetalingen kunnen worden toegekend voor teelten waarvoor uit hoofde van een programma in het kader van het structuur- of milieubeleid van de Gemeenschap steun wordt toegekend. (3) In artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 is bepaald welke gronden voor areaalbetalingen in aanmerking komen. Voorts is in dat artikel bepaald in welke gevallen onder toezicht van de lidstaten van die bepaling mag worden afgeweken en dat die afwijkingen de bij Verordening (EG) nr. 1251/1999 vastgestelde regeling niet mogen uithollen. Om dat te voorkomen, dienen passende maatregelen te worden genomen om de totale, voor areaalbetalingen in aanmerking komende oppervlakte op het bestaande niveau te houden of een aanzienlijke toeneming daarvan te voorkomen. Daartoe dienen bepaalde meerjarige gewassen in de vruchtwisselingsprogramma's te worden opgenomen. Ook kan worden overwogen voor oppervlakten waarvoor een herstructureringsprogramma wordt uitgevoerd, areaalbetalingen toe te kennen. Bepaald moet worden wat onder "herstructurering", "aanzienlijke areaaltoeneming" en "verplichte vervanging van niet voor de areaalbetaling in aanmerking komende grond door grond die wel daarvoor in aanmerking komt", dient te worden verstaan. (4) Voorkomen moet worden dat oppervlakten uitsluitend met het oog op de areaalbetaling worden ingezaaid. Met name voor oliehoudende zaden, eiwithoudende gewassen, lijnzaad en durumtarwe moeten bepaalde voorwaarden inzake inzaai en verzorging van de gewassen worden vastgesteld. Om met de verscheidenheid van de landbouwtechnieken in de Gemeenschap rekening te houden, dienen de plaatselijke normen in acht te worden genomen. (5) Met het oog op voortzetting van het op kwaliteitsverbetering gerichte beleid van de Gemeenschap mag het recht op de areaalbetaling voor kool- en raapzaad slechts gelden wanneer de aanvragers zaaizaad van bepaalde rassen en van bepaalde kwaliteiten hebben gebruikt. Voor de bepaling van de voor de betaling in aanmerking komende rassen dient ter wille van de coherentie, de vereenvoudiging en een goed beheer naar de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen, vastgesteld bij Richtlijn 70/457/EEG van de Raad(17), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/96/EG(18), te worden verwezen; ter wille van de duidelijkheid en continuïteit blijft echter voor het verkoopseizoen 2000/2001 de verwijzing naar de onder de vorige regeling voor de betaling in aanmerking komende rassen nog gehandhaafd. De communautaire normen inzake het glucosinolaat- en het erucazuurgehalte van kool- en raapzaad dienen te worden verduidelijkt en aangegeven moet worden aan de hand van welke tests deze gehaltes van zaadmonsters moeten worden bepaald. De regeling voor mengsels van kool- en raapzaadrassen en voor bepaalde andere categorieën zaaizaad van kool- en raapzaad behoeft verduidelijking. Voorts dient nader te worden bepaald welke zonnebloemzaadrassen als rassen voor de teelt van zonnebloempitten voor menselijke consumptie moeten worden beschouwd. (6) Lidstaten waar maïs geen traditioneel gewas is, mogen een basisareaal voor kuilgras vaststellen; het begrip "kuilgras" dient daarom te worden gedefinieerd. (7) De normen voor niet-bittere lupinen dienen te worden gespecificeerd en vastgesteld moet worden aan de hand van welke tests wordt bepaald of een monster van niet-bittere danwel van bittere lupinen afkomstig is. (8) Bij Verordening (EG) nr. 1251/1999 is bepaald dat de in artikel 5 van die verordening bedoelde toeslag op de areaalbetaling binnen een gegarandeerd maximumareaal voor elke betrokken lidstaat aan de in de traditionele productiegebieden gevestigde producenten wordt toegekend. Dit gegarandeerde maximumareaal mag over productieregio's worden verdeeld. Om versnippering van de productiegebieden te voorkomen en om bij eventuele toepassing van sancties wegens overschrijding het evenredigheidsbeginsel te kunnen toepassen, dient voor de omvang van deze gebieden een "de minimis"-regel te worden vastgesteld. Aan sommige lidstaten zijn buiten de traditionele productiegebieden arealen toegekend die voor specifieke steun voor durumtarwe in aanmerking komen. Derhalve dienen de gebieden van de lidstaat te worden bepaald waarvoor dit geldt. In Verordening (EG) nr. 1251/1999 is bepaald dat gecertificeerd zaad van durumtarwe moet worden gebruikt. Specifieke maatregelen dienen te worden genomen om te waarborgen dat dit gebeurt. Een minimumhoeveelheid dient te worden vastgesteld en voor het bereiken van die hoeveelheid moet een overgangsperiode worden bepaald om voorzieningsproblemen op en verstoring van de markt voor gecertificeerd zaad te voorkomen. Gezien de agronomische verschillen tussen de lidstaten en tussen de regio's binnen de lidstaten, dienen de vaststelling van die hoeveelheid en het nemen van eventuele overgangsmaatregelen aan de betrokken lidstaten te worden overgelaten. (9) Verordening (EG) nr. 1251/1999 voorziet onder meer in de toekenning van areaalbetalingen binnen de grenzen van regionale basisarealen. Met het oog op de vereiste doorzichtigheid van de regeling enerzijds en een harmonieus beheer van deze arealen anderzijds, dient voor elke lidstaat het aantal voor de areaalbetaling in aanmerking komende hectaren en de verdeling daarvan te worden bepaald. (10) In artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 is bepaald dat in de regioplannen tussen bevloeide en niet-bevloeide oppervlakten kan worden gedifferentieerd. Het begrip "bevloeiing" dient te worden gedefinieerd. Ook kan een afzonderlijk basisareaal voor maïs worden vastgesteld. In bepaalde lidstaten kan dit areaal hoofdzakelijk uit kuilmaïs bestaan. De opbrengst van kuilmaïs, gezien de aard van het product, wordt niet in ton per hectare uitgedrukt. Daarom dient de in dat geval geldende opbrengst te worden bepaald. De lidstaten moet de mogelijkheid worden gelaten de voor kuilmaïs toe te passen opbrengst in verhouding tot die van vergelijkbare akkerbouwgewassen in de betrokken regio te bepalen. (11) Bepaald moet worden welke oppervlakten voor de vaststelling van het percentage van een eventuele overschrijding van het basisareaal moeten worden meegerekend en welke bepalingen voor de vaststelling van dat percentage gelden. Wanneer voor maïs, bevloeide oppervlakten of kuilgras aparte basisarealen worden vastgesteld, moeten specifieke bepalingen worden vastgesteld betreffende de voor de berekening van het percentage van een eventuele overschrijding van het betrokken basisareaal in aanmerking te nemen oppervlakten. De bepalingen voor de vaststelling van het percentage van een eventuele overschrijding van het basisareaal moeten steeds garanderen dat dit areaal in acht wordt genomen. Ook dient te worden bepaald op welke wijze de eventuele overschrijding van de gegarandeerde maximumarealen voor durumtarwe wordt berekend. (12) Om te voorkomen dat ingewikkelde regioplannen tot aanzienlijk hogere reële opbrengsten leiden dan de referentieopbrengsten, is in Verordening (EG) nr. 1251/1999 bepaald dat de areaalbetalingen in het volgende verkoopseizoen worden verminderd in evenredigheid met de overschrijding van de gemiddelde opbrengst volgens de regioplannen. De voor de berekening van de eventuele overschrijding van de referentieopbrengsten benodigde gegevens moeten tijdig beschikbaar zijn. De voor de vaststelling van deze overschrijdingen te volgen werkwijze dient te worden bepaald en met name dienen de referentieopbrengsten te worden vastgesteld die uit de volgens de criteria van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 opgestelde regioplannen resulteren. (13) De in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 bedoelde areaalbetalingen worden slechts toegekend aan producenten die een deel van hun bedrijfsoppervlakte braakleggen. Om te waarborgen dat braaklegging tot een beter marktevenwicht bijdraagt, dienen zodanige uitvoeringsbepalingen te worden vastgesteld dat een doeltreffende regeling tot stand komt die coherent is met de totaliteit van de bij Verordening (EG) nr. 1251/1999 ingevoerde regeling. Daartoe dient, zonder andere oppervlakten dan die genoemd in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 definitief van de regeling uit te sluiten, te worden bepaald dat de in het kader van de braaklegging in aanmerking genomen oppervlakten vergelijkbaar moeten zijn met die welke voor de berekening van het regionale basisareaal in aanmerking worden genomen. Ook kan het tot de doeltreffendheid van de regeling bijdragen te bepalen dat aaneengesloten oppervlakten met een bepaalde minimumgrootte mogen worden braakgelegd. Eveneens dienen bepalingen te worden vastgesteld met betrekking tot de bescherming van het milieu, de verzorging en het gebruik van de braakgelegde grond. In Verordening (EG) nr. 1251/1999 is bepaald dat producenten die een betalingsaanvraag voor een kleinere oppervlakte dan die welke nodig is om 92 ton granen te produceren, indienen, vrijgesteld zijn van de braakleggingsverplichting. De methode voor de berekening in verband met de betrokken productielimiet van 92 ton granen dient te worden gepreciseerd. Duidelijkheidshalve dienen bepalingen te worden vastgesteld voor het geval de braakleggingsverplichting niet wordt nagekomen. (14) De minimumperiode waarvoor de grond moet worden braakgelegd, moet gelijk zijn aan een tijdsbestek dat overeenkomt met de vegetatiecyclus van de in Verordening (EG) nr. 1251/1999 bedoelde akkerbouwgewassen. Evenwel dient, om met bepaalde specifieke factoren rekening te kunnen houden, te worden voorzien in de mogelijkheid de uit productie genomen grond te gebruiken nog vóór de minimumbraakleggingsperiode afloopt. (15) Het is dienstig een regeling in te stellen waarbij landbouwbedrijfshoofden die zich ertoe verbinden bepaalde oppervlakten voor een tijdvak van niet meer dan vijf verkoopseizoenen braak te leggen, een minimumbedrag wordt gegarandeerd. Het is dienstig de in het kader van deze regeling geldende aanpassingen en sancties te bepalen. (16) Op grond van Verordening (EEG) nr. 3653/90 van de Raad van 11 december 1990 houdende overgangsbepalingen inzake de gemeenschappelijke marktordening voor granen en rijst voor Portugal(19), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1664/95 van de Commissie(20), wordt gedurende een overgangsperiode in Portugal voor bepaalde granen rechtstreekse steun per hectare toegekend. Op grond van artikel 6, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 mag deze steun slechts voor de berekening van de betaling voor braaklegging in aanmerking worden genomen. (17) Op grond van artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 moeten de producenten hun granen, oliehoudende zaden en eiwithoudende gewassen uiterlijk op 31 mei hebben ingezaaid. In bepaalde gevallen komt het wegens de klimatologische omstandigheden voor, dat de inzaai tot na 31 mei wordt uitgesteld. Het is daarom dienstig voor bepaalde gewassen en bepaalde gebieden de uiterste termijn voor de inzaai en voor het indienen van de aanvragen te verlengen. De verlengde termijnen mogen aan de doeltreffendheid van de steunregeling geen afbreuk doen en mogen de bij Verordening (EEG) m.3508/92 van de Raad(21), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1036/1999(22), ingestelde controleregeling niet uithollen. (18) Opdat zij de verwerkende industrie gedurende de gehele campagne regelmatig van suikermaïs kunnen voorzien, moet de producenten worden toegestaan de inzaai over een langere periode te spreiden. Het is dan ook dienstig 15 juni als uiterste datum voor de inzaai van suikermaïs vast te stellen. (19) In artikel 10, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 is bepaald dat de lidstaten waar het nationale referentieareaal aanzienlijk dreigt te worden overschreden, een maximum kunnen vaststellen voor het areaal waarvoor de individuele producenten de specifieke areaalbetaling voor oliehoudende zaden kunnen aanvragen. Dit maximum moet worden vastgesteld aan de hand van objectieve criteria en moet worden uitgedrukt als een percentage van het in aanmerking komende areaal van de producent. Dit maximum kan naar gelang van de regionale basisarealen worden gedifferentieerd en moet de producenten vóór een vastgestelde datum en vóór het begin van de inzaai van oliehoudende zaden worden meegedeeld. Wanneer een producent de specifieke areaalbetaling voor oliehoudende zaden voor een grotere oppervlakte dan het maximum aanvraagt, moet de betrokken oppervlakte van zijn aanvraag niet in aanmerking worden genomen. Het kan voorkomen dat de oppervlakte waarvoor de producent een betaling voor braaklegging kan krijgen, dienovereenkomstig moet worden verlaagd. (20) Ter wille van een goede uitvoering van de areaalbetalingen voor een verkoopseizoen is een statistisch volgen van de toepassing van de regeling inzake areaalbetalingen in het betrokken verkoopseizoen volstrekt noodzakelijk. Met het oog op de begrotingsramingen op het niveau van de Gemeenschap moeten uiterlijk op 15 september van het lopende verkoopseizoen voorlopige gegevens beschikbaar zijn. Ook dient de datum te worden bepaald waarop het definitieve percentage van de eventuele overschrijding moet worden meegedeeld. De gegevens waarop de berekeningen van de percentages van de eventuele overschrijdingen van de basisarealen en van de gegarandeerde maximumarealen voor durumtarwe en van de eventuele verdeling daarvan over subbasisarealen of regio's moeten tijdig beschikbaar zijn. (21) De bij Verordening (EG) nr. 1251/1999 ingevoerde regeling wordt met ingang van het verkoopseizoen 2000/2001 van toepassing. Om de betrokken producenten in staat te stellen met kennis van zaken en met inachtneming van de uitvoeringsbepalingen van de nieuwe regeling de inzaai en de eventuele braaklegging voor dat verkoopseizoen te doen en de aanvraag voor de areaalbetaling voor dat verkoopseizoen in te zenden, dienen de bepalingen van de onderhavige verordening in werking te treden zodra zij in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen worden bekendgemaakt. (22) Het comité van beheer voor granen heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter vastgestelde termijn, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: HOOFDSTUK I Recht op areaalbetalingen AFDELING 1 Algemene bepalingen Artikel 1 1. De in Verordening (EEG) nr. 1251/1999 bedoelde areaalbetalingen worden onder de in de onderhavige verordening bepaalde voorwaarden toegekend. 2. Voor eenzelfde perceel bouwland mag per verkoopseizoen niet meer dan één aanvraag voor een areaalbetaling worden ingediend. 3. Bouwland waarvoor in hetzelfde verkoopseizoen voor andere dan de in Verordening (EG) nr. 1251/1999 bedoelde akkerbouwgewassen oppervlaktesteun wordt aangevraagd in het kader van een regeling die op grond van artikel 1, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad(23) wordt gefinancierd, komt niet voor de areaalbetaling in aanmerking. Artikel 2 1. Voor de toepassing van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 gelden voor de begrippen "blijvend grasland", "blijvende teelten", "meerjarige gewassen" en "herstructureringsprogramma" de in bijlage I opgenomen definities. 2. Oppervlakten waarvoor steun is verleend in het kader van een van de steunregelingen als bedoeld in titel I van Verordening (EEG) nr. 2328/91 van de Raad(24) of in Verordening (EEG) nr. 3766/91 van de Raad(25) of die, in het geval van Finland en Zweden, op grond van een nationale braakleggingsregeling zijn braakgelegd, komen voor areaalbetalingen in aanmerking. 3. De door de lidstaten in het kader van een herstructureringsprogramma voor het eerst in aanmerking genomen oppervlakten mogen ten hoogste 5 % groter zijn dan die welke in het kader van datzelfde programma voor het eerst worden uitgesloten. Bij de bepaling van de toeneming van de oppervlakten worden evenwel buiten beschouwing gelaten: a) 2500 ha grond in de nieuwe Duitse deelstaten die in de periode van 1 januari tot en met 30 juni 1992 in de herstructurering van landbouwgrond was begrepen en die met het oog op de oogst van 1993 met akkerbouwgewassen was bebouwd; b) het resterende gedeelte van de gronden waarvoor vóór 31 december 1991 op grond van de Verordeningen (EEG) nr. 1442/88(26) en (EEG) nr. 2239/86(27) van de Raad rooiprogramma's voor wijngaarden voor het wijnoogstjaar 1991/1992 waren goedgekeurd en waarvoor de rooimaatregelen binnen de in die verordeningen gestelde termijnen zijn uitgevoerd. 4. De lidstaten mogen op grond van artikel 7, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 hun totale, voor areaalbetalingen in aanmerking komende areaal noch tijdelijk, noch definitief met meer dan 0,1 % van hun totale basisareaal verhogen. De lidstaten verstrekken de Commissie jaarlijks een lijst van de op grond van artikel 7, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 toegekende vergunningen, met vermelding van het aantal bedrijfshoofden, de betrokken oppervlakten en de redengeving. In bijzondere, naar behoren met redenen omklede gevallen, kan het in de eerste alinea bedoelde maximum worden herzien volgens de procedure van artikel 23 van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad(28). 5. De in artikel 7, vierde alinea, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 bedoelde gevallen zijn die waarin een producent relevante en objectieve redenen kan aanvoeren om binnen zijn bedrijf voor areaalbetaling in aanmerking komende grond door tot dan niet daarvoor in aanmerking komende grond te vervangen, voorzover de lidstaat zich ervan heeft vergewist dat er geen andere geldige reden is die tegen die vervanging pleit, met name wat de risico's voor het milieu betreft. In geen geval mag de vervanging tot toeneming leiden van de totale, voor areaalbetalingen in aanmerking komende oppervlakte bouwland van het bedrijf. De lidstaten stellen een regeling in, die in voorafgaande melding en goedkeuring van dergelijke vervangingen voorziet. De lidstaten leggen de Commissie elk jaar, uiterlijk op 31 mei, een plan voor met de lijst van de criteria die voor de goedkeuring van de vervangingen zijn gehanteerd en het bewijs dat door de vervangingen het totale, voor de areaalbetalingen in aanmerking komende areaal niet is toegenomen. Artikel 3 1. De areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen worden uitsluitend toegekend voor oppervlakten: a) die gelegen zijn in regio's die door de lidstaat uit klimatologisch en agronomisch oogpunt voor de teelt van akkerbouwgewassen geschikt zijn verklaard. De lidstaten kunnen bepalen dat een regio niet voor de teelt van bepaalde akkerbouwgewassen geschikt is; b) die volledig zijn ingezaaid volgens de plaatselijke normen. Wanneer granen gemengd met oliehoudende zaden of eiwithoudende gewassen, of oliehoudende zaden gemengd met eiwithoudende gewassen worden ingezaaid, geldt de laagste areaalbetaling; c) waarop het akkerbouwgewas ten minste wordt verzorgd tot het begin van de bloei bij normale groeiomstandigheden. Bij de teelt van oliehoudende zaden, eiwithoudende gewassen, lijnzaad en durumtarwe moet het gewas volgens de plaatselijke normen worden verzorgd en wel ten minste tot en met 30 juni vóór het betrokken verkoopseizoen, tenzij het gewas vóór die datum volledig rijp wordt geoogst. Eiwithoudende gewassen mogen eerst na het melkrijpheidsstadium worden geoogst; d) waarvoor een aanvraag voor ten minste 0,3 ha is ingediend en waarvan elk perceel bouwland ten minste de minimumoppervlakte heeft die de lidstaat voor de betrokken regio heeft vastgesteld. 2. Wanneer de voor areaalbetaling in aanmerking komende oppervlakten van een producent in verscheidene productieregio's liggen, is de ligging van elke oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft, bepalend voor het bedrag dat voor die oppervlakte wordt uitbetaald. 3. Lidstaten die een aparte behandeling voor maïs toepassen in regio's waar maïs vooral voor inkuiling wordt geteeld, mogen voor alle oppervlakten met maïs in de betrokken regio de opbrengst van een voedergraansoort in die regio toepassen. AFDELING 2 Specifieke bepalingen voor bepaalde akkerbouwgewassen Artikel 4 1. De lidstaten voeren voor kool- en raapzaad een kwaliteitsverbeteringsbeleid door voor slechts die oppervlakten areaalbetalingen toe te kennen die zijn ingezaaid met "dubbel nul" (00)-rassen die vóór de betaling voor de bij Richtlijn 70/457/EEG vastgestelde gemeenschappelijke lijst voor landbouwgewassen zijn gemeld en daarin zijn opgenomen. "Dubbel nul"-rassen zijn rassen die zaden opleveren met een glucosinolaatgehalte van ten hoogste 25 μmol per gram zaad bij een vochtgehalte van 9 %, bepaald volgens EN ISO-methode 9167-1: 1995, en met een erucazuurgehalte van ten hoogste 2 % van het totale gehalte aan vetzuren, bepaald volgens EN ISO-methode 5508: 1995. 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 mogen de lidstaten de areaalbetalingen voor met kool- en raapzaad ingezaaide oppervlakten ook voor een of meer van de volgende categorieën zaaizaad toekennen: a) gecertificeerd zaaizaad van "00"-mengsels van rassen waarvan de componenten, in voorkomend geval met de vermelding "00", voor de gemeenschappelijke lijst voor landbouwgewassen zijn gemeld en daarin zijn opgenomen; b) zaaizaad dat afkomstig is van de oogst van een gewas dat op hetzelfde bedrijf is geteeld door het zaaien van gecertificeerd zaaizaad van een "00"-ras en dat blijkens de analyse van een door een gemachtigde van de bevoegde nationale autoriteit genomen representatief monster een glucosinolaatgehalte heeft van ten hoogste 18,0 μmol per gram zaad bij een vochtgehalte van 9 %; c) zaaizaad van rassen die vóór de inzaai voor inspectie en controle zijn geregistreerd voor de teelt van een gewas waarvan het zaad bestemd is om te worden gebruikt als kwekerszaad, prebasiszaad, basiszaad of gecertificeerd zaaizaad, dan wel voor onderzoek of voor proefdoeleinden om te bepalen of het ras als "00"-ras in de rassenlijst van een lidstaat en vervolgens in de gemeenschappelijke lijst voor landbouwgewassen kan worden toegevoegd; d) gecertificeerd zaaizaad van de rassen "Bienvenu" en "Jet Neuf" waarvoor vóór de inzaai tussen de producent en een koper die daartoe uitdrukkelijk door de bevoegde instantie van de lidstaat is erkend, een teeltcontract is gesloten met het oog op de productie van zaad waaruit een voor specifieke voedingsdoeleinden bestemde olie zal worden geproduceerd; e) zaaizaad van rassen met een erucazuurgehalte van meer dan 40 % van het totale gehalte aan vetzuren, waarvoor, vóór de inzaai, met een erkende eerste koper een teeltcontract is gesloten met het oog op de productie van zaad dat bestemd is voor een gespecificeerd gebruik voor andere dan voedingsdoeleinden of om te worden gebruikt voor de teelt van zaad voor de productie van dergelijk zaad. 3. Wanneer een lidstaat in lid 2, onder b), bedoeld zaad voor de areaalbetaling in aanmerking laat komen, neemt hij alle nodige maatregelen om vóór de inzaai vast te stellen dat het zaad aan de vereisten voldoet. Het glucosinolaatgehalte mag volgens de EN ISO 9167-1: 1995-methode of volgens de EN ISO 9167-2: 1977-methode worden bepaald. In geval van betwisting van het glucosinolaatgehalte mag alleen de EN ISO-9167-1: 1995-methode worden gebruikt. 4. Voor het verkoopseizoen 2000/2001 komen de oppervlakten die met gecertificeerd zaaizaad van de in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 658/96 vermelde rassen en mengsels van rassen zijn ingezaaid ook voor de areaalbetaling in aanmerking. 5. Voor de toepassing van het bepaalde in artikel 10, lid 9, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 worden de in bijlage II vermelde rassen als rassen voor de productie van zonnebloempitten voor menselijke consumptie beschouwd. Artikel 5 Onder "niet-bittere lupinen" worden verstaan lupinerassen waarvan het zaad niet meer dan 5 % bittere zaden bevat. Het gehalte aan bittere zaden wordt volgens de in bijlage III vermelde test berekend. Artikel 6 1. In het kader van artikel 5, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 ontvangen de producenten van durumtarwe in de in bijlage II bij die verordening genoemde gebieden de toeslag op de areaalbetaling ten hoogste voor het aantal hectaren van het in bijlage III bij die verordening vastgestelde maximumareaal. Voor de toepassing van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1251/1999 bestaat Pannonië in Oostenrijk uit de in bijlage IV bij de onderhavige verordening genoemde gebieden. 2. In geval van verdeling van het gegarandeerde maximumareaal over de in artikel 5, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 bedoelde productiegebieden en -regio's: a) kunnen de betrokken lidstaten, wanneer de oppervlakte van een productiegebied kleiner is dan 500 ha, dit productiegebied bij een aangrenzend productiegebied voegen; b) kan Italië rekening houden met de traditioneel met durumtarwe beteelde oppervlakten die in de periode van 1993 tot en met 1997 voor vijfjarige braaklegging zijn bestemd; c) delen de betrokken lidstaten aan de producenten en aan de Commissie uiterlijk op 15 september van het verkoopseizoen dat voorafgaat aan dat waarvoor de areaalbetaling wordt aangevraagd, de verdeling van het gegarandeerde maximumareaal mee. 3. Het in artikel 5, vierde alinea, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 vastgestelde specifieke steunbedrag wordt in de in bijlage V bij deze verordening genoemde gebieden, tot het aantal hectaren dat is vermeld in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1251/1999, toegekend voor elk perceel dat voor de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 bedoelde areaalbetaling voor akkerbouwgewassen in aanmerking komt en met durumtarwe is ingezaaid. 4. Met het oog op de toekenning van de in de leden 1 en 3 bedoelde steunbedragen voor durumtarwe moet de in artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie(29) bedoelde steunaanvraag "oppervlakten" alle gegevens bevatten aan de hand waarvan de met durumtarwe ingezaaide percelen kunnen worden geïdentificeerd en vergezeld gaan van het bewijs dat gecertificeerd zaad is gebruikt. Steun voor durumtarwe mag slechts worden aangevraagd indien: a) een areaalbetaling wordt aangevraagd voor eenzelfde aantal hectaren durumtarwe; b) zaad is gebruikt dat is gecertificeerd overeenkomstig Richtlijn 66/402/EEG van de Raad(30). 5. De lidstaten stellen aan de hand van de gebruikelijke agronomische praktijken in de betrokken lidstaat de minimaal te gebruiken hoeveelheid gecertificeerd zaad vast. Deze hoeveelheid mag worden bereikt in de overgangsperiode van maximaal drie jaar die op 1 juli 1998 is begonnen, overeenkomstig de specifieke maatregelen die door de lidstaten uiterlijk op 30 juni 1998 aan de Commissie zijn meegedeeld. 6. De toeslag en het specifieke steunbedrag voor durumtarwe worden gelijktijdig met de areaalbetaling uitbetaald. Artikel 7 1. In het kader van artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 wordt onder het telen van kuilgras verstaan het inzaaien van een oppervlakte met hoofdzakelijk grassen en het jaarlijks minstens eenmaal oogsten van het ongedroogde gras om dat door anaërobe gisting in een gesloten milieu te bewaren. 2. De bepalingen van deze verordening, met uitzondering van de in artikel 3, lid 1, vermelde voorwaarde inzake de bloei, zijn voor kuilgras van toepassing. 3. De areaalbetalingen voor kuilgras worden toegekend aan producenten in de lidstaten met een in bijlage VI vermeld specifiek areaal voor kuilgras. HOOFDSTUK II Basisarealen en referentieopbrengsten AFDELING 1 Algemene bepalingen Artikel 8 De in de artikelen 2 en 3 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 bedoelde basisarealen worden vastgesteld in bijlage VI. Artikel 9 1. Wanneer het regioplan overeenkomstig artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 tussen de opbrengsten van bevloeide en van niet-bevloeide oppervlakten onderscheidt, stellen de lidstaten regels vast om te bepalen of een oppervlakte voor een verkoopseizoen als bevloeid wordt beschouwd. In het bijzonder worden vastgesteld: a) een lijst van akkerbouwgewassen waarvoor een op grond van de opbrengst van bevloeide oppervlakten berekende areaalbetaling kan worden betaald; b) de irrigatie-installaties waarover het bedrijfshoofd moet beschikken; deze installaties moeten in verhouding staan tot de te bevloeien oppervlakten en moeten de hoeveelheid water kunnen aanvoeren die voor de normale ontwikkeling van het gewas gedurende de gehele vegetatiecyclus nodig is; c) de in aanmerking te nemen bevloeiingsperiode. 2. De bepalingen van lid 1 zijn niet van toepassing wanneer bevloeiing een historisch kenmerk is van de percelen, op grond waarvan deze kunnen worden onderscheiden en geregistreerd, zoals de "regadío"-productiegebieden in Spanje. AFDELING 2 Areaaloverschrijding Artikel 10 1. Om te bepalen of het in artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 bedoelde regionale basisareaal is overschreden, houdt de bevoegde autoriteit van de lidstaat rekening met enerzijds het in bijlage VI vastgestelde regionale basisareaal en anderzijds de som van de oppervlakten waarvoor in de betrokken regio voor elk van de teelten met inbegrip van de desbetreffende verplichte braak gelegde grond aanvragen voor areaalbetalingen zijn ingediend. De vrijwillig braakgelegde grond moet worden gerekend bij de oppervlakten, andere dan bevloeide oppervlakten, andere dan met maïs en/of andere dan met kuilgras beteelde oppervlakte. 2. Bij de berekening van de som van de oppervlakten waarvoor steunaanvragen zijn ingediend, wordt geen rekening gehouden met aanvragen of delen van aanvragen die bij de administratieve controle duidelijk ongegrond blijken. In voorkomend geval wordt het bij controles ter plaatse overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 vastgestelde werkelijke areaal in aanmerking genomen. 3. De overeenkomstig lid 2 gecorrigeerde som van de oppervlakten waarvoor steunaanvragen zijn ingediend, wordt verhoogd met de oppervlakten die met akkerbouwgewassen in de zin van Verordening (EG) nr. 1251/1999 zijn ingezaaid en die de basis zijn voor een steunaanvraag op grond van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad(31). 4. Het percentage van de areaaloverschrijding wordt bepaald volgens het in bijlage VII vermelde schema. Artikel 11 1. Om te bepalen of het gegarandeerde maximumareaal voor durumtarwe waarvoor de toeslag op de areaalbetaling geldt, is overschreden, houdt de bevoegde autoriteit van de lidstaat rekening met het in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1251/1999 vastgestelde gegarandeerde maximumareaal, eventueel verdeeld over productiegebieden, enerzijds en de som van de oppervlakten waarvoor de toeslag op de areaalbetaling voor durumtarwe wordt aangevraagd, aangepast overeenkomstig artikel 10, lid 2, van de onderhavige verordening en, in voorkomend geval, verlaagd op grond van artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1251/1999, anderzijds. 2. De bepalingen van lid 1 worden ook toegepast om te bepalen of het gegarandeerde maximumareaal dat is vastgesteld in bijlage IV bij Verordening (EG) nr. 1251/1999 en waarvoor het specifieke steunbedrag voor durumtarwe geldt, is overschreden. Artikel 12 1. Wanneer een overschrijding van de in de artikelen 10 en 11 bedoelde arealen wordt vastgesteld, bepaalt de lidstaat uiterlijk op 31 oktober van het lopende verkoopseizoen tot op twee decimalen het definitieve overschrijdingspercentage. 2. Het aldus bepaalde definitieve percentage wordt gebruikt voor de berekening van: a) de evenredige verlaging van het voor areaalbetaling in aanmerking komende areaal overeenkomstig artikel 2, lid 4, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1251/1999; b) de evenredige verlaging van het voor de toeslag en het specifieke steunbedrag voor durumtarwe in aanmerking komende areaal na toepassing van artikel 2, lid 4, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1251/1999. Artikel 13 Voor de toepassing van artikel 2, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 bepalen de lidstaten uiterlijk op 15 september van het verkoopseizoen waarvoor de areaalbetaling wordt gevraagd, de onderstaande gegevens en delen zij deze eveneens uiterlijk op deze datum aan de Commissie mee: a) het onder te verdelen nationale basisareaal, b) de door de lidstaat vastgestelde criteria voor de vaststelling van de subbasisarealen, c) de subbasisarealen (aantal, benaming en oppervlakte), d) de bepalingen over de concentratie van de in geval van overschrijding toepasselijke maatregelen. AFDELING 3 Overschrijding van de referentieopbrengst Artikel 14 Voor de toepassing van artikel 3, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 gelden als overzicht van alle steunaanvragen en van de betrokken opbrengsten de overzichten die de lidstaten overeenkomstig artikel 26 van de onderhavige verordening toezenden. Hiervoor gelden als referentieopbrengsten de opbrengsten die in bijlage VIII bij de onderhavige verordening zijn vastgesteld. Artikel 15 Voor de berekening van de gemiddelde opbrengst in verband met de steunaanvragen voor een bepaald verkoopseizoen wordt als volgt te werk gegaan: a) de betrokken oppervlakten worden in aanmerking genomen nadat in voorkomend geval de evenredige verlaging volgens artikel 2, lid 4, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 is toegepast; b) de oppervlakten oliehoudende zaden die voor de verkoopseizoenen 2000/2001 en 2001/2002 op grond van de historische regionale opbrengst worden betaald, worden in aanmerking genomen aan de hand van de gemiddelde graanopbrengst voor de betrokken regio; c) de oppervlakten akkerbouwgewassen die met het oog op de premies voor runderen en schapen als voederareaal zijn aangegeven, worden aan de hand van de gemiddelde graanopbrengst voor de betrokken regio bij niet-bevloeide teelt in aanmerking genomen. Artikel 16 De Commissie vergelijkt elk jaar vóór 31 mei de in de artikelen 14 en 15 van de onderhavige verordening bedoelde gegevens en stelt volgens de procedure van artikel 23 van Verordening (EEG) nr. 1766/92 de nodige correctiecoëfficiënten vast. Artikel 17 De in artikel 16 bedoelde coëfficiënten gelden voor alle areaalbetalingen voor het basisareaal van de betrokken lidstaat of productieregio, doch niet voor de toeslag op de areaalbetaling voor durumtarwe en het specifieke steunbedrag voor durumtarwe. HOOFDSTUK III Braaklegging Artikel 18 Onder "braaklegging" wordt verstaan het uit productie nemen van een oppervlakte die het jaar voordien: a) met het oog op een oogst is beteeld geweest, of b) op grond van Verordening (EEG) nr. 1765/92 of Verordening (EG) nr. 1251/1999 uit productie is genomen, of c) in het kader van, respectievelijk, Verordeningen (EEG) nr. 2078/92(32) of (EEG) nr. 2080/92(33) van de Raad of van het bepaalde in de artikelen 22, 23, 24 en 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad(34), wat akkerbouwgewassen betreft, braak lag of was bebost. Artikel 19 1. Overeenkomstig dit hoofdstuk braakgelegde grond moet een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 0,3 ha beslaan en ten minste 20 m breed zijn. De lidstaten mogen: a) kleinere oppervlakten in aanmerking nemen wanneer het gaat om gehele percelen omgeven door permanente afscheidingen, zoals muren, heggen en waterlopen; b) gehele percelen van minder dan 20 m breed in aanmerking nemen in gebieden waar dergelijke percelen een traditioneel perceelstype zijn; c) percelen van minstens 10 m breed langs nimmer opdrogende waterlopen en meren in aanmerking nemen, op voorwaarde dat daarvoor specifieke voorschriften worden vastgesteld, met name om te controleren dat het milieu wordt ontzien. 2. De braakgelegde percelen moeten uit productie worden genomen voor een periode die uiterlijk op 15 januari ingaat en ten vroegste op 31 augustus eindigt. De lidstaten bepalen evenwel onder welke voorwaarden de producenten vanaf 15 juli een gewas mogen inzaaien dat in het daaropvolgende jaar wordt geoogst en aan welke voorwaarden moet worden voldaan om in lidstaten waar "transhumance" (het over grote afstanden overbrengen van vee naar andere weidegronden) traditioneel is, de grond vanaf 15 juli voor beweiding te mogen gebruiken. 3. De braakgelegde grond mag niet voor andere vormen van landbouwproductie dan die bedoeld in artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 worden gebruikt en evenmin voor een winstgevende bestemming die met akkerbouw onverenigbaar zou zijn. 4. De lidstaten nemen passende, op de specifieke situatie van de braakgelegde grond afgestemde maatregelen, met het oog op verzorging van die grond en bescherming van het milieu. Deze maatregelen kunnen ook de instandhouding van een plantendek omvatten; in dat geval moet ervoor worden gezorgd dat dit plantendek niet voor de productie van zaaizaad of pootgoed kan worden bestemd en in geen geval vóór 31 augustus voor landbouwdoeleinden kan worden gebruikt en evenmin vóór 15 januari van het daaropvolgende jaar een voor verkoop bestemde plantaardige productie kan opleveren. 5. De bepalingen van leden 3 en 4 gelden niet voor oppervlakten die zijn bebost of braakgelegd op grond van de artikelen 22, 23, 24 en 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 en die voor de braakleggingsverplichting in aanmerking worden genomen, voor zover die bepalingen strijdig zijn met de milieueisen of de eisen inzake bosbouw waaraan in het kader van genoemde artikelen moet worden voldaan. Artikel 20 1. In het kader van artikel 6, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 kunnen de lidstaten de betaling voor braaklegging voor verscheidene jaren, met een maximum van vijf jaar, toekennen. 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 en elke verhoging achteraf van het basisbedrag dat is vastgesteld in artikel 4, lid 3, van genoemde verordening, ontvangen producenten die zich ertoe verbinden dezelfde percelen voor de in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde periode uit productie te nemen, gedurende die periode de betaling voor braaklegging die is berekend aan de hand van het basisbedrag en van de opbrengsten volgens het regioplan die op het tijdstip gelden waarop de verbintenis wordt aangegaan. 3. Wanneer een producent in zijn steunaanvraag "oppervlakte" vóór de afloop van de in lid 1 bedoelde periode uitdrukkelijk van zijn verbintenis terugkomt, moet hij een bedrag terugbetalen dat overeenkomt met 5 % van de betaling voor braaklegging die uit hoofde van het voorgaande verkoopseizoen is uitgekeerd voor de oppervlakte waarvoor hij van zijn verbintenis terugkomt, vermenigvuldigd met het aantal jaren waarvoor hij zijn oorspronkelijke verbintenis niet nakomt. 4. De producent die voor de in lid 2 bedoelde regeling heeft gekozen, mag van zijn verbintenis terugkomen zonder dat de in lid 3 bedoelde sanctie wordt toegepast: a) wanneer hij besluit het betrokken areaal uit productie te nemen of te bebossen in het kader van een van de regelingen van de artikelen 22, 23, 24 en 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999; b) in door de lidstaten toegestane bijzondere gevallen die buiten de wil van de producent tot een verandering van de bedrijfsstructuur leiden, zoals een ruilverkaveling. 5. Wanneer tijdens de looptijd van de verbintenis, als gevolg van een verandering in de bedrijfsstructuur, het percentage van de oppervlakte die in het kader van dit artikel uit productie is genomen, de procentuele limiet overschrijdt die op het tijdstip waarop de producent zijn verbintenis aanging door de lidstaten overeenkomstig artikel 6, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 was vastgesteld, worden de oppervlakten waarvoor de verbintenis is aangegaan, zodanig aangepast dat aan deze limiet wordt voldaan. Artikel 21 1. Wanneer volgens de braakleggingsaangifte minder grond wordt braakgelegd dan overeenkomt met het voor het betrokken verkoopseizoen vastgestelde percentage voor de verplichte braaklegging, wordt de oppervlakte waarvoor de areaalbetaling aan de producenten van akkerbouwgewassen voor wie de braakleggingsverplichting geldt, kan worden toegekend, berekend aan de hand van de braakleggingsaangifte en naar verhouding van de oppervlakte van de verschillende gewassen, met inbegrip van kuilgras, zonder dat echter de oppervlakte waarvoor de areaalbetaling kan worden toegekend, wordt verlaagd tot een oppervlakte welke lager is dan die welke nodig is voor de in artikel 6, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 bedoelde productie van 92 t granen. 2. De in lid 1 bedoelde productie van granen wordt berekend aan de hand van de opbrengst waarvan voor de areaalbetaling wordt uitgegaan. Wanneer de lidstaat ervoor heeft gekozen de regionale historische opbrengst voor oliehoudende zaden toe te passen, wordt die met 1,95 vermenigvuldigd. Artikel 22 Voor Portugal wordt, overeenkomstig artikel 6, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1251/1999, de areaalbetaling in verband met de verplichte braaklegging met de in bijlage IX vermelde bedragen verhoogd. Deze bedragen worden gefinancierd overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 3653/90. Artikel 23 1. De in Verordening (EEG) nr. 3887/92 bedoelde steunaanvraag "oppervlakte" wordt uitgesplitst naar regio als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1251/1999. 2. Tegenover iedere aanvraag voor areaalbetalingen voor oppervlakten in een bepaalde productieregio moet steeds een braakleggingsaangifte voor dezelfde productieregio staan die minstens met het aantal hectaren van die aanvraag correspondeert. 3. In het kader van door de lidstaat vastgestelde objectieve criteria mag van het bepaalde in lid 2 worden afgeweken. 4. In afwijking van lid 2 mag de met een aanvraag voor areaalbetalingen corresponderende verplicht braak te leggen oppervlakte geheel of gedeeltelijk gelegen zijn: a) wat Spanje betreft, voor bedrijven in de "secano"- en "regadío"-productieregio's, in de "secano"-regio, b) in een andere productieregio, voorzover de braakgelegde oppervlakte is gelegen in een productieregio die grenst aan de regio waar het betrokken bebouwde areaal is gelegen. 5. Bij toepassing van het bepaalde in leden 3 en 4 moet de braak te leggen oppervlakte worden aangepast om rekening te houden met de verschillen tussen de opbrengsten waarvan voor de betrokken regio's voor de betaling voor braaklegging wordt uitgegaan. Toepassing van het onderhavige lid mag echter niet leiden tot een vermindering van het, om de braakleggingsverplichting in acht te nemen, aantal uit de productie te nemen hectaren. HOOFDSTUK IV Bijzondere bepalingen Artikel 24 In afwijking van artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 mogen de lidstaten voor de in bijlage X van de onderhavige verordening bedoelde gewassen en voor de door de betrokken lidstaten vast te stellen gebieden die in de in die bijlage versnelde regio's gelegen zijn, de inzaaitermijn tot uiterlijk 15 juni verlengen. Wanneer de verlenging van de inzaaitermijn voor alle akkerbouwgewassen geldt, mogen de lidstaten voor de producenten in de betrokken gebieden ook de termijn voor indiening van de aanvragen voor areaalbetalingen tot uiterlijk 15 juni of tot de uiterste inzaaidatum ingeval die datum eerder dan de eerstgenoemde uitvalt, verlengen. Artikel 25 1. Bij de vaststelling van het in artikel 10, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 bedoelde maximum wordt rekening gehouden met het nationale referentieareaal, met de totale oppervlakte bouwland die in aanmerking komt, en met het feit dat moet worden voorkomen dat een areaal wordt ingezaaid dat tot buitensporige verlagingen van de specifieke areaalbetalingen voor de teelt van oliehoudende zaden zou leiden. 2. Het maximum en de criteria aan de hand waarvan dat maximum is bepaald, worden zo spoedig mogelijk en uiterlijk op 31 juli van het verkoopseizoen voorafgaand aan dat waarvoor de areaalbetaling wordt aangevraagd, aan de Commissie meegedeeld. 3. Om te bepalen of een producent voor de areaalbetaling in aanmerking komt, gaat de bevoegde autoriteit na of in de steunaanvraag van de producent het vastgestelde maximum wordt nageleefd. De oppervlakte waarvoor de producent boven het toegestane maximum de specifieke areaalbetaling voor de teelt van oliehoudende zaden heeft aangevraagd, wordt van de areaalbetaling uitgesloten. 4. Wanneer de uitsluiting van een oppervlakte op grond van lid 3 ertoe leidt dat de braakgelegde oppervlakte van een producent het in artikel 6, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 bedoelde, in de betrokken lidstaat geldende maximum overschrijdt, wordt de braakgelegde oppervlakte waarvoor de producent de areaalbetaling heeft aangevraagd, tot dat maximum verlaagd. 5. Oppervlakten die op grond van de leden 3 en 4 van een steunaanvraag "oppervlakten" van een producent worden uitgesloten, worden voor de toepassing van artikel 2, leden 4 en 6, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 niet in aanmerking genomen. HOOFDSTUK V Slotbepalingen Artikel 26 Mededelingen 1. De lidstaten verstrekken de Commissie volgens het hierna vermelde tijdschema per productieregio, basisareaal en nationaal areaal de in de tabellen in bijlage XI bedoelde gegevens in de in die bijlage aangegeven gestandaardiseerde vorm: a) 15 september van het lopende verkoopseizoen: de gegevens die zijn berekend rekening houdende met de reeds uitgevoerde controles en verificaties; b) uiterlijk 31 oktober daaropvolgend: de definitieve gegevens, zijnde die welke voor de berekening van het in artikel 12 bedoelde definitieve percentage van de overschrijding zijn gebruikt; en c) uiterlijk 15 februari daaropvolgend: de uiteindelijke gegevens, zijnde de oppervlakten waarvoor de areaalbetaling daadwerkelijk is betaald na aftrek van de in artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 bedoelde verminderingen van de oppervlakten. 2. Wanneer een overschrijding van de in de artikelen 10 en 11 bedoelde oppervlakten wordt vastgesteld, deelt de lidstaat het definitieve overschrijdingspercentage onverwijld en uiterlijk op 31 oktober van het lopende verkoopseizoen aan de Commissie mee. De gegevens aan de hand waarvan het overschrijdingspercentage van een basisareaal is berekend, worden volgens het schema in bijlage VII meegedeeld. 3. Bij onderverdeling van het overschrijdingspercentage overeenkomstig artikel 2, lid 6, en artikel 5, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1251/1999, deelt de lidstaat deze onderverdeling uiterlijk op 31 oktober aan de Commissie mee. Artikel 27 De lidstaten stellen voor de toepassing van deze verordening de nodige maatregelen vast en delen deze binnen een maand na de vaststelling of de wijziging ervan aan de Commissie mee. Artikel 28 De Verordeningen (EEG) nr. 2467/92, (EEG) nr. 2836/93, (EG) nr. 762/94, (EG) nr. 1098/94, (EG) nr. 1237/95, (EG) nr. 658/96 en (EG) nr. 1577/98 worden met ingang van 1 juli 2000 ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen worden begrepen als verwijzingen naar de onderhavige verordening. Artikel 29 Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Zij is van toepassing op de steun voor de producenten van bepaalde akkerbouwgewassen voor het verkoopseizoen 2000/2001 en voor de daaropvolgende verkoopseizoenen. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, 22 oktober 1999. Voor de Commissie Franz FISCHLER Lid van de Commissie (1) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 1. (2) PB L 181 van 1.7.1992, blz. 12. (3) PB L 210 van 28.7.1998, blz. 3. (4) PB L 246 van 27.8.1992, blz. 11. (5) PB L 380 van 24.12.1992, blz. 24. (6) PB L 260 van 19.10.1993, blz. 3. (7) PB L 202 van 30.7.1997, blz. 48. (8) PB L 90 van 7.4.1994, blz. 8. (9) PB L 256 van 19.9.1998, blz. 8. (10) PB L 121 van 12.5.1994, blz. 12. (11) PB L 241 van 11.9.1999, blz. 14. (12) PB L 121 van 1.6.1995, blz. 29. (13) PB L 284 van 16.10.1997, blz. 36. (14) PB L 91 van 12.4.1996, blz. 46. (15) PB L 75 van 20.3.1999, blz. 24. (16) PB L 206 van 23.7.1998, blz. 17. (17) PB L 225 van 12.10.1970, blz. 1. (18) PB L 25 van 1.2.1999, blz. 27. (19) PB L 362 van 27.12.1990, blz. 28. (20) PB L 158 van 8.7.1995, blz. 13. (21) PB L 355 van 5.12.1992, blz. 1. (22) PB L 127 van 21.5.1999, blz. 4. (23) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103. (24) PB L 218 van 6.8.1991, blz. 1. (25) PB L 356 van 24.12.1991, blz. 17. (26) PB L 132 van 28.5.1988, blz. 3. (27) PB L 196 van 18.7.1986, blz. 1. (28) PB L 181 van 1.7.1992, blz. 21. (29) PB L 391 van 31.12.1992, blz. 36. (30) PB 125 van 11.7.1966, blz. 2309/66. (31) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21. (32) PB L 215 van 30.7.1992, blz. 85. (33) PB L 215 van 30.7.1992, blz. 96. (34) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80. BIJLAGE I (artikel 2, lid 1) DEFINITIES 1. Blijvend grasland Grond die geen deel uitmaakt van een vruchtwisseling en die blijvend (ten minste vijf jaar) als grasland wordt gebruikt, ongeacht of het ingezaaid dan wel natuurlijk grasland betreft. 2. Blijvende teelten Niet in de vruchtwisseling opgenomen teelten van gewassen, met uitzondering van meerjarige gewassen en van blijvend grasland, die de grond gedurende ten minste vijf jaar in beslag nemen en die geregeld een oogst opleveren. 3. Meerjarige gewassen >RUIMTE VOOR DE TABEL> 4. Herstructureringsprogramma Onder "herstructureringsprogramma" wordt verstaan, een door de overheid opgelegde wijziging van de structuur en/of de in aanmerking komende oppervlakte van een bedrijf. BIJLAGE II (artikel 4, lid 5) ZONNEBLOEMRASSEN VOOR DE PRODUCTIE VAN ZONNEBLOEMPITTEN VOOR MENSELIJKE CONSUMPTIE Agripro 3450 Agrosur Dahlgren D-131 (Toma) Dahlgren D-151 Dahlgren D-171 Dahlgren D-181 Dahlgren 954 Dahlgren D-1950 Dahlgren D-1998 Diset Hagen Seed SG 9011 Hagen Seed SG 9054 Hagen Seed SG 9211 Interstate (IS)8004 Kelisur Royal Hybrid 381 Royal Hybrid 2141 Royal Hybrid 3801 Royal Hybrid 3831 Royal Hybrid 4381 RRC 995 RRC 2211 RRC 2232 RRC 4211 SIGCO 826 SIGCO 828 SIGCO 829 SIGCO 830 SIGCO 954 SIGCO 964 SIGCO 974 SIGCO 995 Toma Triumph 660C Triumph 505C+ Triumph 520C Triumph 515C USDA Hybrid 924 BIJLAGE III (artikel 5) TEST VOOR DE VASTSTELLING VAN HET BITTERSTOFGEHALTE VAN LUPINEN De test wordt uitgevoerd op een monster van 200 korrels uit een hoeveelheid van 1 kg per partij van maximaal 20 t. De test beperkt zich tot het aantonen van bittere korrels in het monster. De homogeniteitstolerantie bedraagt 1 op 100 korrels. Als testmethode wordt de korrelsnijmethode volgens Sengbusch (1942), Ivanov en Smirnova (1932) en Eggebrecht (1949) toegepast. De droge of gekweekte korrels worden overdwars doorgesneden. De gehalveerde korrels worden gedurende 10 seconden op een zeef in een jodiumoplossing gedompeld en vervolgens gedurende 5 seconden met water afgespoeld. De snijvlakken van de bittere korrels verkleuren en worden bruin, maar die van de korrels die weinig alkaloïde bevatten blijven geel. Voor de bereiding van de jodiumoplossing wordt 14 gram kaliumjodide in zo weinig mogelijk water opgelost, daarna wordt 10 gram jodium toegevoegd en vervolgens wordt de oplossing met water aangevuld tot 1000 cm3. De oplossing moet één week worden bewaard alvorens te worden gebruikt. Zij wordt in bruine flessen bewaard. Vóór gebruik wordt deze basisoplossing drie- tot vijfmaal verdund. BIJLAGE IV (artikel 6, lid 1, tweede alinea) GEBIEDEN IN OOSTENRIJK WAAR DE TOESLAG VOOR DURUMTARWE MAG WORDEN TOEGEKEND Pannonië 1. Gebieden van de Bezirksbauernkammern 2046 Atzenbrugg 2054 Baden 2062 Bruck/Leitha 2089 Ebreichsdorf 2101 Gänserndorf 2241 Hollabrunn 2275 Kirchberg/Wagram 2305 Korneuburg 2321 Laa/Thaya 2330 Langenlois 2364 Marchfeld 2399 Mistelbach 2402 Mödling 2470 Poysdorf 2500 Ravelsbach 2518 Retz 2551 Schwechat 2585 Tulln 2623 Wr. Neustadt 2631 Wolkersdorf 2658 Zistersdorf 2. Gebieden van de Bezirksreferate 3018 Neusiedl/See 3026 Eisenstadt 3034 Mattersburg 3042 Oberpullendorf 3. Gebieden van de Landwirtschaftskammer 1007 Wien BIJLAGE V (artikel 6, lid 3) GEBIEDEN WAAR DE SPECIFIEKE STEUN VOOR DURUMTARWE MAG WORDEN TOEGEKEND DUITSLAND Kreise en Kreisfreie Städte: Baden-Württemberg: Stadt Stuttgart, Ludwigsburg, Rems-Murr-Kreis, Stadt Heilbronn, Heilbronn, Hohenlohekreis, Main-Tauber-Kreis, Stadt Karlsruhe, Karlsruhe, Stadt Baden-Baden, Rastatt, Stadt Heidelberg, Stadt Mannheim, Rhein-Neckar-Kreis, Stadt Pforzheim, Enzkreis, Ortenaukreis. Beieren: Stadt Ingolstadt, Dachau, Eichstätt, Freising, Fürstenfeldbrück, Neuburg-Schrobenhausen, Pfaffenhofen a.d.Ilm, Kelheim, Stadt Ansbach, Ansbach, Neustadt-Bad Windsheim, Stadt Aschaffenburg, Aschaffenburg, Bad Kissingen, Rhön-Grabfeld, Haßberge, Kitzingen, Main-Spessart, Stadt Schweinfurt, Schweinfurt, Stadt Würzburg, Würzburg. Rheinland-Pfalz: Ahrweiler, Stadt Koblenz, Mayen-Koblenz, Bad Kreuznach, Rhein-Lahn-Kreis, Westerwald-Kreis, Bernkastel-Wittlich, Bitburg-Prüm, Daum, Trier-Saarburg, Stadt Trier, Stadt Frankenthal, Landau i.d.P., Ludwigshafen, Mainz, Neustadt/Weinstr., Speyer, Worms, Alzey-Worms, Bad Dürkheim, Donnersbergkreis, Germersheim, Südl. Weinstraße, Ludwigshafen, Mainz-Bingen. Hessen: Stadt Frankfurt/Main, Wiesbaden, Bergstraße, Stadt Darmstadt, Darmstadt-Dieburg, Groß-Gerau, Hochtaunuskreis, Main-Kinzig-Kreis, Main-Taunus-Kreis, Stadt Offenbach, Offenbach, Rheingau-Taunus-Kreis, Wetteraukreis, Lahn-Dill-Kreis, Limburg-Weilburg. Saarland: Stadt Saarbrücken, Merzig-Wadern, Neunkirchen, Saarlouis, Sankt Wendel. Sachsen: Mittweida, Muldentalkreis. Sachsen-Anhalt: Bernburg, Köthen, Burgenlandkreis, Mansfelder Land, Merseburg-Querfurt, Saalkreis, Sangerhausen, Aschersleben-Straßfurt, Halberstadt, Jerichower Land, Quedlinburg, Schönebeck. Thüringen: Unstrut-Hainich-Kreis, Kyfhäuserkreis, Gotha, Sömmerda, Hildburghausen, Stadt Weimar, Weimarer Land, Altenburger Land, Stadt Erfurt. SPANJE Comarcas Agrícolas Almazán (SO), Bajo Aragón (TE), Campiña (GU), Campo de Gómara (SO), Centro (AB), El Cerrato (P), Hoya de Huesca (HU), La Montaña (A), Las Vegas (M), Logrosán (CC), Monegros (HU), Noroeste (MU), Requena-Utiel (V), Rioja Baja (LO), Segría (L), Sierra Rioja Baja (LO), Sur (VA), Suroeste y Valle de Guadalentín (MU), Trujillo (CC), Urgel (L), Valle de Ayora (V). FRANKRIJK Departementen Aisne, Aube, Charente, Charente-Maritime, Cher, Deux-Sèvres, Essonne, Eure, Eure-et-Loir, Indre, Indre-et-Loire, Loir-et-Cher, Loiret, Lot-et-Garonne, Maine-et-Loire, Marne, Nièvre, Orne, Sarthe, Seine-et-Marne, Vendée, Vienne, Yvonne, Yvelines. ITALIË Provincies Alessandria, Bologna, Brescia, Cremona, Ferrara, Forlì, Gorizia, Lodi, Mantua, Milaan, Modena, Padua, Parma, Pavia, Piacenza, Pordenone, Ravenna, Reggio Emilia, Rimini, Rovigo, Turijn, Treviso, Udine, Venetië, Vercelli, Verona, Vicenza. VERENIGD KONINKRIJK Engeland. BIJLAGE VI (artikel 8) BASISAREALEN >RUIMTE VOOR DE TABEL> BIJLAGE VII (artikel 10, lid 4) >PIC FILE= "L_1999280NL.006002.EPS"> BIJLAGE VIII (artikel 14, tweede alinea) IN ARTIKEL 3, LID 7, VAN VERORDENING (EG) Nr. 1251/1999 BEDOELDE REFERENTIEOPBRENGSTEN >RUIMTE VOOR DE TABEL> BIJLAGE IX (artikel 22) EXTRA BETALINGEN VOOR BRAAKLEGGING IN PORTUGAL >RUIMTE VOOR DE TABEL> BIJLAGE X (artikel 24, eerste alinea) >RUIMTE VOOR DE TABEL> BIJLAGE XI (artikel 26, lid 1) AAN DE COMMISSIE MEE TE DELEN GEGEVENS De informatie moet worden verstrekt aan de hand van een aantal tabellen naar het hiernavolgende model: - in een eerste groep tabellen moeten de gegevens worden ingevuld per productieregio in de zin van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1251/1999; - in een tweede groep tabellen moeten de gegevens worden ingevuld voor elke regio waarvoor een basisareaal is vastgesteld in de zin van bijlage VI; - in één enkele tabel moeten de gegevens per lidstaat worden samengebracht. De tabellen moeten de Commissie zowel in druk als op een informatiedrager voor computerverwerking worden meegedeeld. >RUIMTE VOOR DE TABEL> Opmerkingen: Elke tabel moet de naam van de betrokken regio vermelden. De opbrengst is die waarvan voor de berekening van de areaalbetaling op grond van Verordening (EG) nr. 1251/1999 wordt gebruikt. Het onderscheid tussen "niet bevloeid" en "bevloeid" moet alleen worden gemaakt voor regio's die in dit opzicht niet homogeen zijn. In dat geval geldt: d = e + f j = k + l Regel 1 betreft uitsluitend durumtarwe waarvoor de in artikel 5, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 bedoelde toeslag wordt toegekend. Regel 2 betreft uitsluitend durumtarwe waarvoor het in artikel 5, vierde alinea, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 bedoelde steunbedrag wordt toegekend. Regel 17 betreft uitsluitend op grond van de artikelen 22, 23, 24 en 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad uit productie genomen of beboste oppervlakten die op grond van artikel 6, lid 8, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 als braakgelegd akkerland worden meegerekend. Regel 18 betreft de in artikel 2, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 bedoelde oppervlakten. Ook moeten gegevens worden verstrekt voor producenten die geen aanvraag indienen voor de areaalbetaling in het kader van de steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen (Verordening (EG) nr. 1251/1999). Deze gegevens moeten worden vermeld in de kolommen "m" en "n" onder de rubriek "Andere" en hebben vooral betrekking op als voederareaal voor rundvee en schapen voor het vlees waarvan een premie wordt betaald, aangemeld akkerbouwland. Regel 21 betreft braakgelegde grond die wordt gebruikt voor de teelt van niet voor voeding of vervoedering bestemde gewassen waarvoor volgens de bepalingen voor de uitvoering van artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 geen areaalbetaling wordt toegekend (bijvoorbeeld suikerbieten, aardperen en cichoreiwortels). >PIC FILE= "L_1999280NL.006501.EPS">