Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31999L0063

    Richtlijn 1999/63/EG van de Raad van 21 juni 1999 inzake de overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden, gesloten door de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Federatie van de bonden voor het vervoerspersoneel in de Europese Unie (FST) - Bijlage: Europese overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden

    PB L 167 van 2.7.1999, p. 33–37 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

    Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 20/05/2009

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1999/63/oj

    31999L0063

    Richtlijn 1999/63/EG van de Raad van 21 juni 1999 inzake de overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden, gesloten door de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Federatie van de bonden voor het vervoerspersoneel in de Europese Unie (FST) - Bijlage: Europese overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden

    Publicatieblad Nr. L 167 van 02/07/1999 blz. 0033 - 0037


    RICHTLIJN 1999/63/EG VAN DE RAAD

    van 21 juni 1999

    inzake de overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden, gesloten door de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Federatie van de bonden voor het vervoerspersoneel in de Europese Unie (FST)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 139, lid 2,

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    (1) Overwegende dat de bepalingen van de overeenkomst betreffende de sociale politiek, gehecht aan het protocol (nr. 14) betreffende de sociale politiek, gehecht aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, als gewijzigd bij het Verdrag van Maastricht, na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam zijn opgenomen in de artikelen 136 tot en met 139 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

    (2) Overwegende dat de sociale partners overeenkomstig artikel 139, lid 2, van het Verdrag gezamenlijk kunnen verzoeken om tenuitvoerlegging van de op communautair niveau gesloten overeenkomsten door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie;

    (3) Overwegende dat de Raad Richtlijn 93/104/EG van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd(1) heeft goedgekeurd; dat vervoer over zee een van de activiteiten was die van deze richtlijn was uitgesloten;

    (4) Overwegende dat rekening moet worden gehouden met de desbetreffende verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de organisatie van de arbeidstijd, met name die inzake de werktijden van zeevarenden;

    (5) Overwegende dat de Commissie, overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de overeenkomst betreffende de sociale politiek, de sociale partners op communautair niveau heeft geraadpleegd over de mogelijke richting van een communautair optreden inzake de van Richtlijn 93/104/EG uitgesloten sectoren en activiteiten;

    (6) Overwegende dat de Commissie na deze raadpleging een communautair optreden dienaangaande wenselijk achtte en derhalve de sociale partners op communautair niveau opnieuw heeft geraadpleegd over de inhoud van het overwogen voorstel, zulks overeenkomstig artikel 3, lid 3, van genoemde overeenkomst;

    (7) Overwegende dat de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Federatie van de bonden voor het vervoerspersoneel in de Europese Unie (FST) aan de Commissie hun wens te kennen hebben gegeven onderhandelingen aan te gaan overeenkomstig artikel 4 van de overeenkomst betreffende de sociale politiek;

    (8) Overwegende dat bovenvermelde organisaties op 30 september 1998 een overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden hebben gesloten; dat deze overeenkomst een gezamenlijk verzoek aan de Commissie bevat om tenuitvoerlegging ervan bij een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie, overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de overeenkomst betreffende de sociale politiek;

    (9) Overwegende dat de Raad in zijn resolutie van 6 december 1994 over enkele vooruitzichten van een sociaal beleid in de Europese Unie: bijdrage aan de economische en sociale convergentie van de Unie(2), de sociale partners verzocht heeft de mogelijkheden tot het sluiten van overeenkomsten te benutten, omdat deze in de regel dichter aansluiten bij de sociale werkelijkheid en problematiek;

    (10) Overwegende dat deze overeenkomst van toepassing is op zeevarenden op elk zeeschip, ongeacht of het staats- of particulier eigendom is, dat geregistreerd staat op het grondgebied van een lidstaat en gewoonlijk gebruikt wordt in de handelsscheepvaart;

    (11) Overwegende dat het meest aangewezen instrument voor de tenuitvoerlegging van de overeenkomst een richtlijn van de Raad in de zin van artikel 249 van het Verdrag is; dat een richtlijn de lidstaten ertoe verbindt een resultaat te behalen, maar de keuze van vorm en methoden aan de nationale autoriteiten overlaat;

    (12) Overwegende dat, overeenkomstig de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit zoals bedoeld in artikel 5 van het Verdrag, de doelstellingen van deze richtlijn door de lidstaten niet in voldoende mate kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt; dat deze richtlijn niet verder gaat dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken;

    (13) Overwegende dat, met betrekking tot de in de overeenkomst gebruikte, maar daarin niet specifiek gedefinieerde termen, deze richtlijn de lidstaten de vrijheid laat om deze overeenkomstig de nationale wetgeving en usances te definiëren, zoals dat het geval is voor de overige richtlijnen inzake sociaal beleid waarin soortgelijke termen worden gebruikt, mits deze definities de inhoud van de overeenkomst respecteren;

    (14) Overwegende dat de Commissie haar voorstel voor een richtlijn heeft opgesteld overeenkomstig haar mededeling van 20 mei 1998 over de aanpassing en bevordering van de sociale dialoog op communautair niveau, rekening houdend met de representatieve status van de verdragsluitende partijen en de wettigheid van elke clausule in de overeenkomst;

    (15) Overwegende dat de Commissie, overeenkomstig haar mededeling van 14 december 1993 inzake de tenuitvoerlegging van de overeenkomst betreffende de sociale politiek, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité op de hoogte heeft gebracht door hun tezamen met haar voorstel de tekst van de overeenkomst te doen toekomen;

    (16) Overwegende dat de tenuitvoerlegging van de overeenkomst bijdraagt tot de verwezenlijking van de in artikel 136 van het Verdrag bedoelde doelstellingen,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Deze richtlijn beoogt de uitvoering van de overeenkomst (in de versie van bijlage dezes) betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden, die op 30 september 1998 door de werkgevers- en werknemersorganisaties van de maritieme sector (ECSA en FST) is gesloten.

    Artikel 2

    Minimumvoorschriften

    1. De lidstaten kunnen gunstiger voorschriften dan de in deze richtlijn bedoelde voorschriften handhaven of invoeren.

    2. De tenuitvoerlegging van deze richtlijn vormt in geen enkel geval een rechtvaardiging voor een verlaging van het algemene beschermingsniveau van de werknemers op de onder deze richtlijn vallende gebieden. Dit doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten en/of de sociale partners om in het licht van de ontwikkelingen andersluidende wettelijke, bestuursrechtelijke en contractuele bepalingen aan te nemen dan die welke op het tijdstip van de goedkeuring van deze richtlijn van kracht zijn, mits de hand wordt gehouden aan de minimumeisen van deze richtlijn.

    Artikel 3

    Omzetting

    1. De lidstaten doen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden die nodig zijn om uiterlijk op 30 juni 2002 aan deze richtlijn te voldoen, of zorgen er uiterlijk op die datum voor dat de sociale partners bij overeenkomst de nodige bepalingen hebben ingevoerd, waarbij de lidstaten alle noodzakelijke maatregelen nemen om te allen tijde de door deze richtlijn geëiste resultaten te kunnen waarborgen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    2. Wanneer de lidstaten de in lid 1 bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    Artikel 4

    Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Luxemburg, 21 juni 1999.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    L. SCHOMERUS

    (1) PB L 307 van 13.12.1993, blz. 18.

    (2) PB C 368 van 23.12.1994, blz. 6.

    BIJLAGE

    EUROPESE OVEREENKOMST

    betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden

    Gezien de overeenkomst betreffende de sociale politiek behorende bij het protocol betreffende de sociale politiek, gehecht aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en inzonderheid artikel 3, lid 4, en artikel 4, lid 2,

    Overwegende dat artikel 4, lid 2, van de overeenkomst betreffende de sociale politiek bepaalt dat op communautair niveau gesloten overeenkomsten op gezamenlijk verzoek van de ondertekenende partijen ten uitvoer kunnen worden gelegd door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie;

    Overwegende dat de ondertekenende partijen hierbij een dergelijk verzoek doen;

    ZIJN DE ONDERTEKENENDE PARTIJEN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

    Clausule 1

    1. Deze overeenkomst is van toepassing op zeevarenden op elk zeeschip, ongeacht of het staats- of particulier eigendom is, dat geregistreerd staat op het grondgebied van een lidstaat en gewoonlijk gebruikt wordt in de handelsscheepvaart. In deze overeenkomst wordt een schip dat in het register van twee staten is opgenomen, geacht te zijn geregistreerd op het grondgebied van de staat wiens vlag het voert.

    2. In geval van twijfel moet de bevoegde autoriteit van de desbetreffende lidstaat beslissen of schepen wel of niet als zeeschepen of als gebruikt voor de handelsscheepvaart in de zin van deze overeenkomst worden beschouwd. De organisaties van de betrokken reders en zeevarenden dienen te worden geraadpleegd.

    Clausule 2

    In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

    a) "arbeidstijd": de tijd gedurende welke een zeevarende arbeid voor het schip moet verrichten;

    b) "rusttijd": de tijd buiten de arbeidstijd; korte pauzes vallen niet onder dit begrip;

    c) "zeevarende": iedere persoon die in enige hoedanigheid werkzaam of aangemonsterd is aan boord van een zeeschip waarop deze overeenkomst van toepassing is;

    d) "reder": de eigenaar van het schip of enige andere organisatie of persoon, zoals de directeur of rompbevrachter, die de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip heeft overgenomen van de reder en die, door deze verantwoordelijkheid op zich te nemen, is overeengekomen alle daarmee verbonden verplichtingen en taken op zich te nemen.

    Clausule 3

    Binnen de in clausule 5 genoemde grenzen, moet hetzij een maximumarbeidstijd worden vastgesteld die binnen een bepaalde periode niet mag worden overschreden; hetzij een minimumrusttijd die binnen een bepaalde periode moet worden toegekend.

    Clausule 4

    Onverminderd het bepaalde in clausule 5, is de normale standaardarbeidstijd voor zeevarenden in principe een achturendag, met een dag rust per week en rust op algemene feestdagen. De lidstaten kunnen echter procedures aannemen voor het goedkeuren en registreren van een collectieve arbeidsovereenkomst waarin de normale arbeidstijd van zeevarenden wordt vastgelegd op een basis die niet minder gunstig is dan deze norm.

    Clausule 5

    1. De grenzen van de arbeids- en de rusttijd zijn:

    a) de maximumarbeidstijd mag niet langer zijn dan:

    i) 14 uur in elke periode van 24 uur en

    ii) 72 uur in elke periode van zeven dagen;

    of

    b) de minimumrusttijd mag niet korter zijn dan:

    i) tien uur in elke periode van 24 uur en

    ii) 77 uur in elke periode van zeven dagen.

    2. De rusttijd kan ten hoogste in twee perioden - waarvan er een minstens zes uur moet bedragen - worden opgedeeld en de tijdruimte tussen twee opeenvolgende rusttijden mag niet langer zijn dan 14 uur.

    3. Periodieke appèls, brandbestrijdingsoefeningen en oefeningen voor noodgevallen, alsmede oefeningen die krachtens nationale wetten en verordeningen alsook internationale overeenkomsten zijn voorgeschreven, dienen op een zodanige wijze te worden gehouden dat deze de rusttijden zo min mogelijk verstoren en geen vermoeidheid veroorzaken.

    4. In situaties waarin een zeevarende wachtdienst verricht, bijvoorbeeld wanneer een machinekamer onbezet is, dient deze, als de normale rusttijd wordt verstoord door oproepen tot arbeid, ter compensatie een toereikende rusttijd toegewezen te krijgen.

    5. Ten aanzien van de punten 3 en 4 geldt: wanneer geen collectieve arbeidsovereenkomst of arbitragebeslissing aanwezig is, of als de bevoegde autoriteit beslist dat de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst of de beslissing niet toereikend zijn, dient de bevoegde autoriteit bepalingen vast te stellen om te waarborgen dat de betreffende zeevarenden voldoende rust krijgen.

    6. Met inachtneming van de algemene beginselen van de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op grond van nationale wetten, verordeningen of een desbetreffende procedure collectieve arbeidsovereenkomsten goedkeuren of registreren die uitzonderingen op in punt 1 en punt 2 vastgestelde grenzen mogelijk maken. Dergelijke uitzonderingen dienen zoveel mogelijk aan de gestelde eisen te voldoen, maar er kan rekening worden gehouden met frequenter of langer durend verlof, of de toekenning van compensatieverlof voor zeevarenden die wacht lopen of zeevarenden die aan boord werken tijdens korte reizen.

    7. Op een gemakkelijk toegankelijke plaats wordt een overzicht opgehangen met de arbeidsorganisatie aan boord, waarop voor iedere positie ten minste wordt vermeld:

    a) het rooster voor de dienst op zee en de dienst in de haven, alsmede

    b) de maximumarbeidstijd en de minimumrusttijd krachtens de wetten, verordeningen of collectieve arbeidsovereenkomsten die in de lidstaten van kracht zijn.

    8. Het in punt 7 bedoelde overzicht wordt opgesteld in gestandaardiseerd formaat en wel in de werktaal of de werktalen van het schip en in het Engels.

    Clausule 6

    Geen zeevarende van jonger dan 18 jaar mag 's nachts werken. In deze overeenkomst wordt onder nacht verstaan, een periode van minstens negen aaneengesloten uren, inclusief de periode tussen middernacht en vijf uur in de ochtend. Deze bepaling behoeft niet te worden toegepast, wanneer de effectieve opleiding van jonge zeevarenden tussen 16 en 18 jaar overeenkomstig vastgelegde programma's en roosters daardoor zou worden verstoord.

    Clausule 7

    1. De kapitein van een schip heeft het recht van een zeevarende te verlangen alle uren te werken die noodzakelijk zijn voor de onmiddellijke veiligheid van het schip, de personen aan boord of de lading, of om bijstand te verlenen aan andere schepen of personen die op zee in nood verkeren.

    2. In overeenstemming met punt 1 kan de kapitein het werk- of rustprogramma opschorten en van een zeevarende verlangen dat hij gedurende alle uren werkt die noodzakelijk zijn totdat de normale situatie is hersteld.

    3. Zodra dit na het herstel van de normale situatie mogelijk is, zorgt de kapitein ervoor dat alle zeevarenden die tijdens een geprogrammeerde rusttijd gewerkt hebben, gedurende een toereikende periode kunnen rusten.

    Clausule 8

    1. De dagelijkse arbeidstijd van de zeevarenden of hun dagelijkse rusttijd dient te worden bijgehouden om de naleving van de bepalingen van clausule 5 te kunnen controleren. De zeevarende dient een kopie te ontvangen van de op hem betrekking hebbende notities, die dienen te worden ondertekend door de kapitein of een door de kapitein gemachtigde persoon en door de zeevarende.

    2. Er dienen procedures te worden vastgesteld voor het maken van dergelijke notities aan boord, inclusief de tussenpozen waarin deze worden vastgelegd. Het formulier voor het noteren van de arbeids- of de rusttijd van de zeevarenden dient te worden opgesteld met inachtneming van bestaande internationale richtlijnen. Het formulier wordt opgesteld in de taal of talen als bedoeld in clausule 5, punt 8.

    3. Exemplaren van de bepalingen van de nationale wetgeving die op deze overeenkomst betrekking hebben en van de desbetreffende collectieve overeenkomsten dienen aan boord te worden bewaard en dienen gemakkelijk toegankelijk te zijn voor de bemanning.

    Clausule 9

    De in clausule 8 bedoelde notities dienen met passende tussenpozen onderzocht en bekrachtigd te worden, om na te gaan of de bepalingen inzake de arbeids- en de rusttijden waarop deze overeenkomst betrekking heeft, worden nageleefd.

    Clausule 10

    1. Bij de vaststelling, goedkeuring of verandering van de sterkte van de bemanning dient er rekening mee te worden gehouden dat excessieve arbeidstijden vermeden of tot een minimum beperkt dienen te worden om voldoende rust te waarborgen en vermoeidheid te beperken.

    2. Als uit de notities of andere bewijsmiddelen blijkt dat inbreuk is gemaakt op de bepalingen inzake arbeids- of rusttijden, dienen maatregelen, waaronder zo nodig ook een verandering in de sterkte van de bemanning van het schip, te worden getroffen om toekomstige overtredingen te voorkomen.

    3. Alle schepen waarop deze overeenkomst van toepassing is, dienen genoegzaam, veilig en doeltreffend bemand te zijn, overeenkomstig het document betreffende de veilige minimumsterkte van de bemanning of een gelijkwaardig document dat door de bevoegde autoriteit is afgegeven.

    Clausule 11

    Personen beneden 16 jaar mogen niet op een schip werken.

    Clausule 12

    De reder dient de kapitein de nodige middelen te verstrekken om te voldoen aan de verplichtingen krachtens deze overeenkomst, waaronder die welke verband houden met de voldoende sterkte van de bemanning van het schip. De kapitein dient alle noodzakelijke maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat voldaan wordt aan de eisen inzake de arbeids- en de rusttijden van de zeevarenden, die uit deze overeenkomst voortvloeien.

    Clausule 13

    1. Alle zeevarenden dienen in het bezit te zijn van een certificaat waaruit blijkt dat zij lichamelijk geschikt zijn voor het werk aan boord waarvoor zij zijn aangesteld.

    De aard van de uit te voeren medische keuring en de bijzonderheden die in het medisch certificaat dienen te worden vermeld, dienen te worden vastgesteld in overleg met de betreffende organisaties van de reders en van de zeevarenden.

    Alle zeevarenden dienen regelmatig een medische keuring te ondergaan. Wachtlopende zeevarenden met gezondheidsproblemen die volgens een arts het gevolg zijn van het feit dat zij nachtarbeid verrichten, dienen, wanneer dat mogelijk is, te worden overgeplaatst naar dagarbeid waarvoor zij geschikt zijn.

    2. De in punt 1 bedoelde medische keuring is gratis en valt onder het medisch geheim. Keuringen van deze aard kunnen worden uitgevoerd in het kader van het nationale gezondheidsstelsel.

    Clausule 14

    De reders dienen de bevoegde autoriteit op haar verzoek gegevens te verstrekken over wachtlopende zeevarenden en andere 's nachts werkende zeevarenden.

    Clausule 15

    Zeevarenden dienen de veiligheids- en gezondheidsbescherming te genieten die bij de aard van hun werk past. Voor de veiligheid en de gezondheidsbescherming van de overdag en 's nachts werkende zeevarenden dienen gelijkwaardige veiligheids- en preventieve diensten of voorzieningen aanwezig te zijn.

    Clausule 16

    Elke zeevarende heeft recht op een betaald verlof van minstens vier weken per jaar of een gedeelte daarvan voor tewerkstellingsperioden van minder dan een jaar, een en ander in overeenstemming met de voorwaarden voor het recht op en het toekennen van een dergelijk verlof krachtens de nationale wetgeving en/of de nationale gebruiken.

    De minimumperiode van betaald verlof mag niet worden vervangen door een geldelijke vergoeding, behalve bij beëindiging van de arbeidsverhouding.

    Gedaan te Brussel, 30 september 1998.

    Federatie van de bonden voor het vervoerspersoneel in de Europese Unie (FST)

    Associatie van reders van de Europese Gemeenschap

    Top