EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006AE1147

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering COM(2006) 91 final — 2006/0033 (COD)

PB C 318 van 23.12.2006, p. 38–41 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

23.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 318/38


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering

COM(2006) 91 final — 2006/0033 (COD)

(2006/C 318/05)

De Raad heeft op 27 maart 2006 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 159, lid 3, van het EG-Verdrag te raadplegen over bovengenoemd Voorstel.

De adviescommissie Industriële reconversie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 31 augustus 2006 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Van Iersel; corapporteur was de heer Gibellieri.

Het Comité heeft tijdens zijn 429e zitting van 13 en 14 september 2006 (vergadering van 13 september) het volgende advies uitgebracht, dat met 170 stemmen vóór en 10 stemmen tegen, bij 15 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Samenvatting

1.1

Het Comité sluit zich aan bij het voorstel van de Commissie om een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (hierna EFG of Fonds genoemd) op te richten en langs deze weg financiële steun te verlenen bij ernstige en onvoorzienbare economische ontwrichtingen met directe, ingrijpende gevolgen voor de werknemers.

1.2

Het vindt het goed dat de lidstaten de hoofdverantwoordelijkheid dragen en dat het Fonds alleen op verzoek van een lidstaat en op basis van een besluit van de begrotingsautoriteit wordt ingeschakeld. De regels moeten duidelijk zijn.

1.3

In tijden van ernstige economische ontwrichting zijn anticiperend beleid, dynamisch ondernemerschap, regionale verantwoordelijkheid almede tijdig optreden van en nauwe samenwerking tussen alle relevante stakeholders — bedrijfsleven, sociale partners, overheid, regionale instanties, enz. — cruciale factoren. Als instrument van communautaire solidariteit heeft het EFG een aanvullende functie. Ter wille van de geloofwaardigheid mogen de verwachtingen niet te hoog gespannen zijn.

1.4

De te ondersteunen specifieke acties moeten passen in de algehele planning van alle betrokken stakeholders. Het EFG mag niet worden ingeschakeld op gebieden waar de lidstaten exclusieve bevoegdheden hebben. Er moet duidelijk op worden gewezen dat het Fonds is bedoeld voor het ondersteunen van specifieke maatregelen die mensen in een economische noodsituatie aan een baan moeten helpen.

1.5

Het Comité roept de Commissie op ervoor te zorgen dat de sociale partners actief worden betrokken bij het scheppen van nieuwe werkgelegenheid voor werknemers die hun baan hebben verloren. Het is doorgaans niet gemakkelijk om afgevloeide werknemers snel weer aan het werk te krijgen. De ervaring leert dat daar heel wat tijd voor nodig is.

1.6

Ter wille van de efficiëntie en de coherentie moet worden gezorgd voor een goede coördinatie tussen de diverse instrumenten, en met name tussen het EFG en de structuurfondsen.

2.   Inhoud van het Commissievoorstel

2.1

In maart 2006 heeft de Commissie voorgesteld om een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (1) op te richten. Via dit nieuwe Fonds wil zij „specifieke, eenmalige steun verlenen om werknemers in regio's of bedrijfstakken die door een ernstige economische ontwrichting zijn getroffen, te helpen bij hun herintegratie”.

2.2

Onder de noemer „ernstige economische ontwrichting” vallen o.m. de verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar derde landen, een massale toename van de invoer of een geleidelijke afname van het Europese marktaandeel in een specifieke sector. Als voornaamste criterium voor het toekennen van EFG-steun geldt: ten minste 1.000 gedwongen ontslagen in een onderneming of groep ondernemingen in regio's met een bovengemiddelde werkloosheid.

2.3

De gesteunde acties moeten de voorwaarden scheppen voor een snelle herintegratie van afgevloeide werknemers op de arbeidsmarkt. De steun is bedoeld als aanvulling op nationale steunmaatregelen en gerichte regionale programma's. Onder meer de volgende soorten maatregelen komen in aanmerking: omscholing, ontslagbegeleiding, starterssteun en inkomensaanvullingen.

2.4

Het EFG zal alleen op verzoek van een lidstaat worden ingeschakeld. Het steunbedrag zal maximaal 50 % van de totale geraamde kosten van het door de lidstaat uitgewerkte maatregelenpakket kunnen bedragen.

2.5

In de Financiële Vooruitzichten zijn geen specifieke middelen voor het EFG opgenomen. Het Fonds zal worden gefinancierd uit onderbestedingen of vrijgekomen middelen. Alle beslissingen over het inzetten van EFG-middelen zullen door de begrotingsautoriteit worden genomen, hetgeen betekent dat de verantwoordelijkheid voor het Fonds volledig bij de Raad en het Europees Parlement zal liggen.

2.6

De voorgestelde verordening bevat een gedetailleerde omschrijving van de te volgen financiële procedures. De lidstaten zullen verantwoordelijk zijn voor het beheer van de met EFG-steun gefinancierde acties. De Commissie zal een toezichthoudende rol spelen. Bij onderbesteding zal het niet opgebruikte bedrag moeten worden terugbetaald.

2.7

De Commissie zal een tussentijdse en een ex post-evaluatie van de resultaten, de criteria en de doeltreffendheid van de verordening uitvoeren. Vanaf 2008 zal zij jaarlijks een verslag over de activiteiten van het Fonds en de uitgevoerde evaluaties uitbrengen.

3.   Achtergrond

3.1

De voorgestelde verordening, die de EU in staat moet stellen haar solidariteit te tonen met werknemers die hun baan verliezen als gevolg van plotselinge veranderingen in de wereldhandelspatronen, is gebaseerd op de conclusies van de Europese Raad van december 2005. Het gaat hier om een compromisoplossing in het kader van de afspraken met betrekking tot de Financiële Vooruitzichten. Er werd een impactstudie opgesteld (2), die belangrijke informatie over de inhoud en het toepassingsgebied van het Fonds bevat.

3.2

Het EFG, dat los staat van de structuurfondsen, is een van de EU-instrumenten die de aanpassing en het concurrentievermogen van de Europese economie moeten bevorderen cq. versterken (3).

3.3

In het kader van de structuurfondsenregeling wordt uitgegaan van een langetermijnperspectief en een meerjarenplanning. Het EFG van zijn kant is er niet op gericht herstructureringsprocessen in goede banen te helpen leiden, maar is bedoeld ter ondersteuning van individuele werknemers in regio's die nadelige gevolgen ondervinden van drastische veranderingen in de wereldhandelspatronen. In dergelijke incidentele maar bijzonder ernstige situaties kan er behoefte zijn aan eenmalige, tijdelijke en op de individuele werknemers toegesneden steunmaatregelen. Sommige doelstellingen van het EFG vallen buiten het werkterrein van de structuurfondsen.

3.4

Het EFG is tot op zekere hoogte geconcipieerd naar het voorbeeld van het Amerikaanse Trade Adjustment Assistance Program (TAA) uit 1962, dat tot doel had de asymmetrie tussen enerzijds de positieve effecten van het openstellen van markten en het vrijmaken van de internationale handel en anderzijds de nadelige effecten van een en ander in specifieke individuele gevallen of regio's te corrigeren. Een vergelijking tussen het TAA en het EFG is echter moeilijk te maken vanwege de cultuurverschillen tussen de VS en de EU en het feit dat niet dezelfde criteria worden gehanteerd.

3.5

Bij de toewijzing van EFG-steun moet worden uitgegaan van de best practice van de OESO: nadat precies is bepaald welke groepen werknemers om handelsredenen werden ontslagen, kunnen ten behoeve van de betrokken werklozen tijdelijke steunmaatregelen worden genomen, met inachtneming van drie criteria: kostenefficiëntie, transparantie en afleggen van verantwoording.

3.6

De bedoeling is dat het EFG leidt tot een zeker evenwicht tussen flexibiliteit en arbeidszekerheid (door de Commissie flexizekerheid genoemd) en een aanvulling vormt op de meerjarenbenadering waarop het structuurfondsenbeleid met zijn strategische doelstellingen is gebaseerd.

4.   Algemene opmerkingen

4.1

Aan het begin van de verordening staat te lezen dat „de globalisering in het algemeen een positief effect heeft op de groei en werkgelegenheid in de Gemeenschap”. Het Comité wijst er echter op dat er op sectoraal en regionaal niveau ook zichtbare negatieve effecten kunnen optreden. Het EFG is een specifiek instrument dat tot doel heeft werknemers die werkloos zijn geworden als gevolg van een ernstige ontwrichting van de economie, meer kans te geven op het vinden van een nieuwe baan. Het Comité betreurt dat in de impactstudie (4) geen concrete gevallen worden geanalyseerd.

4.2

Volgens de vierde overweging moeten „de activiteiten van het EFG (…) coherent zijn, aansluiten bij het andere beleid van de Gemeenschap en overeenstemmen met het acquis”. Daarom moet de voorgestelde regeling grondig door een aantal beleidsmedewerkers van de Commissie, met name van het DG Mededinging, worden bestudeerd om mogelijk misbruik van overheidssubsidies tegen te gaan.

4.3

Het EFG is een concreet initiatief dat de gevolgen van drastische veranderingen in de externe EU-handel en op de wereldmarkt moet helpen ondervangen. Later kan wellicht een soortgelijk instrument worden gecreëerd om nadelige gevolgen van de interne EU-handel en van de werking van de interne markt (b.v. bedrijfsverplaatsingen binnen de EU, belastingpolitiek) te ondervangen.

4.4   Criteria voor de toewijzing van EFG-middelen

4.4.1

Bij de toewijzing van EFG-middelen moeten strikte criteria worden gehanteerd. Het in artikel 1 genoemde criterium „werknemers die worden ontslagen als gevolg van (…) veranderingen in de wereldhandelspatronen (…) (die) een zeer negatieve impact hebben op de regionale of plaatselijke economie” is echter nogal vaag. De lidstaten zijn primair verantwoordelijk voor het indienen van steunaanvragen. De Commissie dient erop toe te zien dat de criteria in alle gevallen en in alle lidstaten op dezelfde manier worden toegepast.

4.4.2

Het is aan de lidstaten om te bewijzen dat hun steunaanvraag gegrond is. De Commissie zal de aanvragen bestuderen en erop toezien dat de toegewezen middelen op een correcte manier worden gebruikt, o.m. door het geven van de nodige richtsnoeren. De begrotingsautoriteit zal de toewijzingsvoorstellen per geval beoordelen. Alle betrokken partijen — Commissie, lidstaten en begrotingsautoriteit — zullen de voorgestelde regeling al doende moeten leren toepassen. Belangrijk is dat de regels en procedures overal in de Unie op dezelfde manier worden toegepast om inconsequenties te voorkomen.

4.4.3

In artikel 2 wordt duidelijk aangegeven aan de hand van welke criteria steunaanvragen zullen worden beoordeeld. Wat het minimumaantal ontslagen binnen een bepaalde regio betreft zij erop gewezen dat met het criterium „1.000 werknemers niet 1.000” werknemers binnen één onderneming wordt bedoeld, maar dat ook ontslagen bij toeleveranciers en afnemers worden meegeteld.

4.4.4

Afdankingen zijn doorgaans het gevolg van meerdere factoren, zoals modernisering, rationalisering, verandering van productiemethoden en veranderingen in de internationale handelspatronen. Zij zijn maar zelden aan één specifieke oorzaak te wijten.

4.4.5

Zoals gezegd heeft de Amerikaanse TAA model gestaan voor de voorgestelde regeling, maar ook in de door de Commissie gegeven beschrijving van de werking van de TAA is de link tussen veranderende handelspatronen en overheidssteun ter verzachting van het effect op de werkgelegenheid nogal vaag. Bovendien zijn de TAA-criteria en de manier waarop de TAA door de jaren heen is toegepast sterk verschillend van wat de Commissie voor ogen staat.

4.4.6

EFG-steun kan worden aangevraagd bij economische schokken en onvoorzienbare omstandigheden, maar meestal zijn de eerste tekenen van verandering al te zien voordat de gevolgen ervan zich doen gevoelen. Een goede ondernemer moet tijdig op veranderingen anticiperen.

4.4.7

Dit betekent dat bij het toekennen van steun, zowel op nationaal als op EU-niveau, steeds rekening moet worden gehouden met de manier waarop de ondernemingen en de sociale partners op veranderingen hebben geanticipeerd. De vraag is immers of het wel verantwoord is om steun te verlenen als het bedrijfsleven en de sociale partners niet tijdig hebben gereageerd op ontwikkelingen die een bedreiging vormen voor de markten en/of de werkgelegenheid.

4.5   Definitie van „in aanmerking komende acties”

4.5.1

Er zijn drie verschillen tussen de structuurfondsen en het EFG: a) verschil in omvang: het structuurfondsenbudget voor de periode 2007-2013 bedraagt 44 mrd euro op jaarbasis, dat van het EFG slechts 500 mln; b) verschil in aanpak: de structuurfondsen moeten worden gezien als instrument van een breed opgezet, anticiperend en op de lange termijn gericht moderniseringsbeleid, terwijl de steunverlening uit het EFG op de korte termijn en op een snelle herintegratie van werknemers op de arbeidsmarkt is gericht; c) vanwege de omvang en werkingssfeer van de structuurfondsen gaat de uitvoering van de structuurfondsenregeling met nogal wat bureaucratische rompslomp gepaard, terwijl bij het EFG een niet-bureaucratische aanpak wordt nagestreefd.

4.5.2

Structuurfondsen en EFG moeten strikt van elkaar gescheiden worden gehouden. De steunverlening uit het EFG is uit de aard der zaak tijdelijk, gericht op de korte termijn en bestemd voor specifieke gevallen. Voor de langere termijn kan in breder regionaal verband extra steun uit de structuurfondsen worden aangevraagd. In gevallen waarin de steunmaatregelen elkaar aanvullen, moet rekening worden gehouden met de specifieke invalshoek en structuur van de verschillende fondsen.

4.5.3

Als de context en de omstandigheden niet gunstig zijn — b.v. in achteropgeraakte regio's, regio's zonder adequate scholings- en herscholingsvoorzieningen, regio's die hoofdzakelijk afhankelijk zijn van één enkele bedrijfstak, enz. — zal het niet eenvoudig zijn de voorwaarden te creëren om ontslagen werknemers „snel” aan een nieuwe baan te helpen. Om een braindrain te voorkomen moet speciale aandacht worden geschonken aan het hoger en middenkader. In dergelijke bijzondere gevallen zal waarschijnlijk een combinatie van EFG- en structuurfondsensteun noodzakelijk zijn en zal zo goed mogelijk gebruik moeten worden gemaakt van het EURES-netwerk om de mobiliteitsmogelijkheden binnen de EU te vergroten. Bij dit alles kunnen zich coördinatieproblemen voordoen. In dit verband verdient artikel 5, lid 3, bijzondere aandacht.

4.5.4

De in artikel 3 opgesomde acties moeten in nauwe samenhang worden gezien met de bepalingen van de artikelen 5 en 6, en dan vooral die met betrekking tot de relatie en interactie tussen regionale, nationale en EU-acties. Aangezien de EU-acties een aanvulling vormen op regionale en nationale maatregelen, kan de in het verleden in andere gevallen opgedane ervaring — b.v. in het kader van de communautaire initiatieven RESIDER, RECHAR en RETEX — goede diensten bewijzen. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met het feit dat het EFG niet tot doel heeft herstructureringsprocessen in goede banen te leiden.

4.5.5

In specifieke gevallen kan een sectorale benadering — een methode die in elk modern industriebeleid wordt gevolgd — wellicht nuttige diensten bewijzen bij het evalueren van de situatie en het kiezen van een adequaat instrument.

4.5.6

Een aantal lidstaten wil absoluut dat inkomensgerelateerde en arbeidsmarktmaatregelen een nationale aangelegenheid blijven en dat de Commissie zich niet met specifieke bevoegdheden van de lidstaten bemoeit. Daarom is het zaak dat, als een lidstaat een maatregelenpakket uitwerkt om een specifieke crisissituatie uit de wereld te helpen, de EU-bijdrage volledig wordt toegespitst op individuen en op het vergemakkelijken van de herintegratie van ontslagen werknemers op de arbeidsmarkt. Het Comité verwijst in dit verband naar de toepassingscriteria van het sociale hoofdstuk van het vroegere EGKS-Verdrag, die institutionele overlappingen en conflicten kunnen helpen voorkomen.

4.6

In deze regeling is een cruciale rol weggelegd voor de begrotingsautoriteit. Het kan alleen maar worden toegejuicht dat de voorgestelde verordening een gedetailleerde omschrijving van de te volgen financiële procedures bevat.

4.7

De verordening is bedoeld om het hoofd te kunnen bieden aan specifieke noodsituaties, die in de regel een snelle en efficiënte reactie vereisen. Dit betekent uiteraard dat bureaucratische rompslomp tot een minimum moet worden beperkt en dat tegelijk zo behoedzaam mogelijk te werk moet worden gegaan. Het komt er in dergelijke situaties op aan de getroffen werknemers efficiënt en zo snel mogelijk te hulp te komen.

4.8

In het (recente) verleden werden in een aantal (soms zelfs complexe) gevallen met succes herstructureringsmaatregelen doorgevoerd. Hoewel geen twee gevallen gelijk zijn, is uit deze herstructureringsprocessen gebleken dat nauwe samenwerking tussen alle stakeholders in de betrokken regio, gericht op het creëren van de voorwaarden voor het aantrekken van nieuwe of het versterken van bestaande industriële of dienstverlenende bedrijven en een herverdeling van de werkgelegenheid, tot positieve resultaten leidt, zeker als ook de centrale overheid een bijdrage levert.

4.9

In de meeste gevallen werden sociaal-economische plannen opgesteld, waarbij nauw werd samengewerkt tussen de centrale overheid, de regionale instanties en de sociale partners, die in de regel rondetafelbijeenkomsten organiseerden en alle stakeholders in de regio bij de zaak trachtten te betrekken.

4.10

Bij het nieuwe EFG zouden soortgelijke procedures moeten worden ingevoerd om de slagkracht van het Fonds te vergroten. Belangrijk is bovendien dat bij alle bijeenkomsten op regionaal en lokaal niveau ook vertegenwoordigers van de Commissie aanwezig zijn.

5.   Bijzondere opmerkingen

5.1

Hoewel het door de Commissie voorgestelde jaarbudget van 500 mln euro is vastgesteld met behulp van statistische simulaties op basis van concrete gevallen, moet dit bedrag jaarlijks worden geëvalueerd en eventueel worden aangepast in het licht van de veranderende omstandigheden en van de concrete feedback van het Fonds.

5.2

Volgens artikel 2 zal het EFG worden ingeschakeld bij ernstige ontwrichtingen van de economie. Het Comité dringt erop aan dat de Raad zich vóór de inwerkingtreding van de verordening beraadt op de preciese betekenis van de voorbeelden die aan het begin van dit artikel wordt genoemd. Te ruime of juist te enge definities kunnen de besluitvorming door de begrotingsautoriteit bemoeilijken. Een discussie in de Raad kan voor de nodige duidelijkheid zorgen en het juiste evenwicht helpen vinden. Bovendien kan zo'n discussie nuttige input leveren voor de door de Commissie op te stellen richtsnoeren.

5.3

Er moet duidelijk worden aangegeven waarom EFG-steun wordt verleend en er moet rekening worden gehouden met anticiperende acties door het bedrijfsleven, de sociale partners en andere stakeholders. Ook dit aspect kan in de richtsnoeren van de Commissie worden toegelicht

5.4

Mede met het oog op de herzieningsclausule in artikel 20 moet bij de jaarlijkse evaluatie worden nagegaan of de in artikel 2 aangegeven criteria (aantal betrokken werknemers, geografisch referentiekader en aandeel in de totale werkgelegenheid) wel voldoende flexibel zijn om in álle gevallen een uitweg te bieden, ook in kleinere landen die het vooral moeten hebben van kleine en middelgrote bedrijven.

5.5

In artikel 3 wordt onder a) en b) aangegeven voor welke acties EFG-steun kan worden verkregen. Het Comité merkt op dat inkomensgerelateerde zaken als pensioenrechten en sociale uitkeringen tot de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten behoren. De steunverlening uit het EFG moet worden beperkt tot het verbeteren van onderwijs- en opleidingsvoorzieningen en het creëren van een gunstig ondernemingsklimaat. In specifieke omstandigheden valt daarbij ook te denken aan inkomensondersteunende maatregelen ten behoeve van individuele werknemers die een baan hebben of zoeken.

5.6

In artikel 10, lid 1, wordt bepaald dat de EFG-steun maximaal 50 % van de totale kosten van het door de lidstaat uitgewerkte maatregelenpakket mag bedragen. Het Comité wil dit percentage niet aanvechten, maar vestigt er wel de aandacht op dat er een correlatie is tussen de omvang van de EFG-bijdrage en het aantal en de ernst van de te behandelen gevallen.

5.7

Met betrekking tot artikel 12 stelt het Comité voor om de tekst van lid 1, sub b), als volgt te wijzigen: „bewijs dat aan de criteria van artikel 2 en de bepalingen van artikel 6 wordt voldaan”.

5.8

Het Comité is van oordeel dat de sociale partners en de overige stakeholders in de regio's in kwestie bij elke fase van de procedure moeten worden betrokken en dat de Commissie het EESC en het Comité van de Regio's moet informeren.

5.9

Vanaf 2008 zal de Commissie jaarverslagen over het EFG uitbrengen. Deze ex post-evaluatie kan in de Raad worden besproken. In artikel 20 wordt bepaald dat de verordening uiterlijk in december 2013 moet worden geëvalueerd. Het Comité beveelt aan dat de Commissie ook in haar Witboek ten behoeve van de tussentijdse bespreking van de EU-begroting, die vóór eind 2009 moet plaatshebben, een evaluatie van het EFG opneemt.

Brussel, 13 september 2006

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Anne-Marie SIGMUND


(1)  Voorstel voor een verordening tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, maart 2006, COM(2006) 91 final — 2006/0033 (COD).

(2)  SEC(2006) 274/2.

(3)  EU Competitiveness and Industrial Location, Bureau of European Policy Advisers to the Commission (BEPA), 26 oktober 2005.

(4)  SEC(2006) 274.


Top