Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32009L0055

    Richtlijn 2009/55/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de belastingvrijstellingen bij definitief binnenbrengen uit een lidstaat van persoonlijke goederen door particulieren (Gecodificeerde versie)

    PB L 145 van 10.6.2009, p. 36–41 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2009/55/oj

    10.6.2009   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 145/36


    RICHTLIJN 2009/55/EG VAN DE RAAD

    van 25 mei 2009

    betreffende de belastingvrijstellingen bij definitief binnenbrengen uit een lidstaat van persoonlijke goederen door particulieren

    (Gecodificeerde versie)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 93,

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Richtlijn 83/183/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de belastingvrijstellingen bij definitieve invoer uit een lidstaat van persoonlijke goederen door particulieren (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan.

    (2)

    Het verdient aanbeveling, in het belang van de particulieren, de actie te handhaven die ertoe strekt om binnen de Gemeenschap de omstandigheden van een interne markt te waarborgen, teneinde de bevolking van de lidstaten zich meer bewust te doen worden van de activiteiten van de Gemeenschap.

    (3)

    Het bestaan van fiscale belemmeringen bij het binnenbrengen in een lidstaat van persoonlijke goederen door particulieren uit een andere lidstaat belemmert met name het vrije verkeer van personen binnen de Gemeenschap. Het is derhalve dienstig deze belemmeringen zoveel mogelijk te doen verdwijnen door het instellen van belastingvrijstellingen.

    (4)

    Deze belastingvrijstellingen mogen slechts gelden voor het binnenbrengen van goederen dat in geen enkel opzicht commercieel of speculatief is en derhalve dienen de grenzen en de wijze van toepassing daarvan te worden vastgesteld.

    (5)

    Als gevolg van de aanneming van harmoniserende bepalingen op het gebied van de accijnzen en de belasting over de toegevoegde waarde, zijn de voorschriften inzake ontheffing en vrijstelling bij invoer op die gebieden zinledig geworden.

    (6)

    Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK I

    ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 1

    Werkingssfeer

    1.   De lidstaten verlenen, op de onderstaande voorwaarden en in de onderstaande gevallen, na definitief binnenbrengen door een particulier van persoonlijke goederen uit een andere lidstaat, vrijstelling van verbruiksbelastingen die normaliter op dergelijke goederen worden geheven.

    2.   Deze richtlijn heeft geen betrekking op:

    a)

    de belasting over de toegevoegde waarde;

    b)

    de accijnsrechten;

    c)

    de specifieke en/of periodieke rechten en heffingen op het gebruik van de in lid 1 bedoelde goederen in het land zelf, zoals bijvoorbeeld rechten geheven bij de registratie van motorvoertuigen, wegenbelasting en kijkgelden.

    Artikel 2

    Voorwaarden betreffende de goederen

    1.   Als „persoonlijke goederen” in de zin van deze richtlijn worden beschouwd de goederen die dienen voor het persoonlijk gebruik van de betrokkenen of voor de behoeften van hun gezin. Uit de aard of hoeveelheid van deze goederen mag niet afgeleid kunnen worden dat aan het binnenbrengen commerciële overwegingen ten grondslag liggen, noch dat zij bestemd zijn voor een economische activiteit in de zin van artikel 9, lid 1, en de artikelen 10 tot en met 13 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad (5). Werktuigen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening door de betrokkene van een technisch of vrij beroep, moeten evenwel ook als persoonlijke goederen worden beschouwd.

    2.   De in artikel 1 bedoelde vrijstelling wordt verleend voor persoonlijke goederen die:

    a)

    zijn verkregen onder toepassing van de algemene belastingregels voor de binnenlandse markt van een lidstaat en die uit hoofde van het vertrek uit de lidstaat van herkomst niet in aanmerking komen voor vrijstelling of teruggave van verbruiksbelastingen. Voor de toepassing van deze richtlijn worden geacht aan deze voorwaarden te voldoen, de goederen die zijn verkregen in omstandigheden als bedoeld in artikel 151 van Richtlijn 2006/112/EG, met uitzondering van lid 1, eerste alinea, onder e);

    b)

    door de betrokkene werkelijk zijn gebruikt vóór de verandering van verblijfplaats of de vestiging van een tweede verblijfplaats. De lidstaten kunnen verlangen dat motorvoertuigen (met inbegrip van hun aanhangwagens), caravans, verplaatsbare woningen, pleziervaartuigen en sportvliegtuigen ten minste gedurende zes maanden vóór de verandering van verblijfplaats door de betrokkene zijn gebruikt.

    Voor de onder a), tweede zin, bedoelde goederen kunnen de lidstaten verlangen:

    i)

    voor wat betreft motorvoertuigen (met inbegrip van hun aanhangwagens), caravans, verplaatsbare woningen, pleziervaartuigen en sportvliegtuigen, dat deze ten minste gedurende twaalf maanden vóór de verandering van verblijfplaats door de betrokkene zijn gebruikt;

    ii)

    voor wat betreft andere goederen, dat deze ten minste gedurende zes maanden vóór de verandering van verblijfplaats door de betrokkene zijn gebruikt.

    3.   De bevoegde autoriteiten verlangen een bewijs dat voor wat betreft motorvoertuigen (met inbegrip van hun aanhangwagens), caravans, verplaatsbare woningen, pleziervaartuigen en sportvliegtuigen voldaan is aan de voorwaarden van lid 2. Voor wat betreft de overige goederen verlangen zij een dergelijk bewijs slechts in geval van ernstige vermoedens van bedrog.

    Artikel 3

    Voorwaarden voor het binnenbrengen

    Het binnenbrengen van persoonlijke goederen kan geschieden in een of meer zendingen binnen de termijnen die respectievelijk in de artikelen 7 tot en met 10 worden genoemd.

    Artikel 4

    Verplichtingen na het binnenbrengen

    De binnengebrachte motorvoertuigen (met inbegrip van hun aanhangwagens), caravans, verplaatsbare woningen, pleziervaartuigen en sportvliegtuigen mogen gedurende twaalf maanden na het binnenbrengen met vrijstelling niet worden overgedragen, verhuurd of uitgeleend, behalve in gevallen die ten genoegen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming naar behoren zijn gemotiveerd.

    Artikel 5

    Specifieke voorwaarden voor bepaalde goederen

    Voor rijpaarden, motorvoertuigen (met inbegrip van hun aanhangwagens), caravans, verplaatsbare woningen, pleziervaartuigen en sportvliegtuigen geldt slechts vrijstelling bij het binnenbrengen indien de particulier zijn gewone verblijfplaats overbrengt naar de lidstaat van bestemming.

    Artikel 6

    Algemene regels ter bepaling van de verblijfplaats

    1.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „gewone verblijfplaats” verstaan de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft, dat wil zeggen gedurende ten minste 185 dagen per kalenderjaar, wegens persoonlijke en beroepsmatige bindingen, of, voor personen zonder beroepsmatige bindingen, wegens persoonlijke bindingen waaruit nauwe banden tussen hemzelf en de plaats waar hij woont blijken.

    De gewone verblijfplaats van iemand die zijn beroepsmatige bindingen op een andere plaats heeft dan zijn persoonlijke bindingen en daardoor afwisselend verblijft op verschillende plaatsen gelegen in twee of meer lidstaten, wordt evenwel geacht zich op dezelfde plaats te bevinden als zijn persoonlijke bindingen, op voorwaarde dat hij daar op geregelde tijden terugkeert. Deze laatste voorwaarde vervalt wanneer de betrokkene in een lidstaat verblijft voor een opdracht van een bepaalde duur. Het feit dat college wordt gelopen of een school wordt bezocht, houdt niet in dat de gewone verblijfplaats wordt verplaatst.

    2.   Particulieren tonen met passende middelen, met name met hun identiteitskaart of enig ander legitimatiebewijs, aan waar hun gewone verblijfplaats is.

    3.   Indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming de juistheid van de overeenkomstig lid 2 of met het oog op bepaalde specifieke controles afgelegde verklaring van de gewone verblijfplaats in twijfel trekken, kunnen zij om aanvullende inlichtingen of bewijsstukken verzoeken.

    HOOFDSTUK II

    BINNENBRENGEN VAN PERSOONLIJKE GOEDEREN NAAR AANLEIDING VAN EEN VERANDERING VAN DE GEWONE VERBLIJFPLAATS

    Artikel 7

    1.   De in artikel 1 bedoelde vrijstelling wordt overeenkomstig de voorwaarden van de artikelen 2 tot en met 5 verleend voor het binnenbrengen van persoonlijke goederen door een particulier bij verandering van zijn gewone verblijfplaats.

    Onverminderd de nadere regels die eventueel van toepassing zijn op het communautaire douanevervoer geldt als voorwaarde voor het verlenen van de vrijstelling het indienen van een op ongezegeld papier opgestelde inventaris, die, indien de staat dat verlangt, vergezeld gaat van een verklaring waarvan model en inhoud worden bepaald overeenkomstig de procedure van artikel 248 bis, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (6). Er mag niet worden verlangd dat de waarde van de goederen op de inventaris wordt vermeld.

    2.   De laatste binnenbrenging moet uiterlijk twaalf maanden na de verandering van de gewone verblijfplaats geschieden. Indien het binnenbrengen overeenkomstig artikel 3 binnen bovengenoemde termijn in verschillende keren geschiedt, mogen de lidstaten slechts bij de eerste binnenbrenging verlangen dat een volledige inventaris wordt overgelegd, waarnaar dan ook kan worden verwezen bij de achtereenvolgende zendingen via een andere grenspost. Deze volledige inventaris kan in overleg met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming worden aangevuld.

    HOOFDSTUK III

    BINNENBRENGEN VAN PERSOONLIJKE GOEDEREN NAAR AANLEIDING VAN DE MEUBILERING VAN EEN TWEEDE VERBLIJFPLAATS OF VAN HET VERLATEN ERVAN

    Artikel 8

    1.   De in artikel 1 bedoelde vrijstelling wordt overeenkomstig de in de artikelen 2 tot en met 5 gestelde voorwaarden verleend voor het binnenbrengen van persoonlijke goederen door een particulier voor het meubileren van een tweede verblijfplaats.

    De vrijstelling wordt slechts verleend indien:

    a)

    de betrokkene eigenaar of gedurende ten minste twaalf maanden huurder van de tweede verblijfplaats is;

    b)

    de hoeveelheid van de binnengebrachte goederen overeenkomt met het gewone meubilair van de tweede verblijfplaats.

    2.   De vrijstelling wordt ook verleend onder de voorwaarden van lid 1 voor het binnenbrengen van goederen naar de gewone verblijfplaats of naar een andere tweede verblijfplaats ingevolge het verlaten van een tweede verblijfplaats, op voorwaarde dat de betrokkene de bewuste goederen vóór de vestiging van een tweede verblijfplaats werkelijk in bezit heeft gehad en gebruikt.

    De laatste binnenbrenging moet uiterlijk twaalf maanden na het verlaten van de tweede verblijfplaats geschieden.

    HOOFDSTUK IV

    BINNENBRENGEN VAN GOEDEREN TER GELEGENHEID VAN EEN HUWELIJK

    Artikel 9

    1.   Onverminderd de bepalingen van de artikelen 2 tot en met 5 kan een ieder ter gelegenheid van zijn huwelijk de door hem verworven of gebruikte persoonlijke goederen met vrijstelling van de in artikel 1, lid 1, bedoelde belastingen binnenbrengen in de lidstaat waarnaar hij zijn gewone verblijfplaats wil overbrengen, op de volgende voorwaarden:

    a)

    het binnenbrengen moet plaatsvinden in de periode die aanvangt twee maanden vóór de vastgestelde huwelijksdatum en eindigt vier maanden na de datum waarop het huwelijk is gesloten;

    b)

    de particulier moet het bewijs leveren dat zijn huwelijk heeft plaatsgevonden of dat de eerste officiële stappen met het oog op zijn huwelijk zijn genomen.

    2.   Vrijstelling wordt eveneens verleend voor geschenken die gewoonlijk ter gelegenheid van een huwelijk worden aangeboden aan een persoon die aan de voorwaarden van lid 1 voldoet, door personen die hun normale verblijfplaats in een andere lidstaat dan die van bestemming hebben. De vrijstelling is van toepassing op geschenken waarvan de waarde per eenheid niet meer bedraagt dan 350 EUR. De lidstaten kunnen evenwel een vrijstelling van meer dan 350 EUR verlenen mits de waarde van elk geschenk dat met vrijstelling mag worden binnengebracht, niet meer bedraagt dan 1 400 EUR.

    3.   De lidstaten kunnen het verlenen van vrijstelling afhankelijk stellen van het stellen van een passende waarborg, wanneer het binnenbrengen vóór de datum van het huwelijk plaatsvindt.

    4.   Indien de particulier niet binnen vier maanden na de voor het huwelijk aangekondigde datum het bewijs van zijn huwelijkssluiting levert, zijn de belastingen verschuldigd op de datum van binnenbrenging.

    HOOFDSTUK V

    BINNENBRENGEN VAN PERSOONLIJKE GOEDEREN VAN DE ERFLATER VERKREGEN DOOR ERFOPVOLGING

    Artikel 10

    In afwijking van artikel 2, leden 2 en 3, artikel 4 en artikel 5, lid 2, doch onverminderd de overige bepalingen van de artikelen 2, 3 en 5 mag iedere particulier die door erfopvolging (causa mortis) de eigendom of het vruchtgebruik verwerft van persoonlijke goederen van een erflater die zich in een lidstaat bevinden, met vrijstelling van de in artikel 1, lid 1, bedoelde belastingen deze goederen in een andere lidstaat waar hij een verblijfplaats heeft, binnenbrengen op de volgende voorwaarden:

    a)

    de particulier moet aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van bestemming een door een notaris of enig andere bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst afgegeven verklaring tonen waaruit blijkt dat de binnengebrachte goederen door middel van vererving zijn verkregen;

    b)

    het binnenbrengen moet geschieden binnen een termijn van twee jaar na de datum waarop de betrokken particulier in het bezit komt van de goederen.

    HOOFDSTUK VI

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 11

    1.   De lidstaten trachten binnen de grenzen en overeenkomstig de voorwaarden van deze richtlijn, zoveel mogelijk de door de particulieren te verrichten formaliteiten voor het binnenbrengen te beperken, en trachten zij formaliteiten voor het binnenbrengen te voorkomen die controles met zich brengen welke tot gevolg hebben dat een belangrijk deel van een zending bij binnenkomst in de lidstaat van bestemming wordt gelost en opnieuw geladen.

    2.   De lidstaten mogen voor het verlenen van vrijstelling meer liberale voorwaarden handhaven en/of vaststellen dan bedoeld in de onderhavige richtlijn, met uitzondering van de in artikel 2, lid 2, onder a), bedoelde voorwaarden.

    3.   Onverminderd het bepaalde in artikel 2, lid 2, mogen de lidstaten uit hoofde van deze richtlijn binnen de Gemeenschap geen minder gunstige belastingvrijstellingen verlenen dan voor de invoer van persoonlijke goederen door particulieren uit een derde land.

    Artikel 12

    1.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van alle belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen, met name die welke voortvloeien uit de toepassing van artikel 11, leden 2 en 3. De Commissie stelt de andere lidstaten van deze bepalingen in kennis.

    2.   Na raadpleging van de lidstaten brengt de Commissie om de twee jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van de richtlijn in de lidstaten.

    Artikel 13

    Richtlijn 83/183/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage I, deel A, genoemde richtlijnen, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.

    Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

    Artikel 14

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 15

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel, 25 mei 2009.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    J. ŠEBESTA


    (1)  Advies van 16 december 2008 (nog niet in het PB bekendgemaakt).

    (2)  Advies van 17 september 2008 (PB C 77 van 31.3.2009, blz. 148).

    (3)  PB L 105 van 23.4.1983, blz. 64.

    (4)  Zie bijlage I, deel A.

    (5)  PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

    (6)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.


    BIJLAGE I

    DEEL A

    Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan

    (bedoeld in artikel 13)

    Richtlijn 83/183/EEG van de Raad

    (PB L 105 van 23.4.1983, blz. 64)

     

    Richtlijn 89/604/EEG

    (PB L 348 van 29.11.1989, blz. 28)

     

    Richtlijn 91/680/EEG

    (PB L 376 van 31.12.1991, blz. 1)

    Uitsluitend artikel 2, lid 2, derde streepje

    Richtlijn 92/12/EEG

    (PB L 76 van 23.3.1992, blz. 1)

    Uitsluitend artikel 23, lid 3, tweede streepje

    DEEL B

    Termijnen voor omzetting in nationaal recht

    (bedoeld in artikel 13)

    Richtlijn

    Omzettingstermijn

    83/183/EEG

    1 januari 1984

    89/604/EEG

    1 juli 1990

    91/680/EEG

    1 januari 1993 (1)

    92/12/EEG

    1 januari 1993 (2)


    (1)  De lidstaten nemen wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aan opdat hun aldus aan artikel 1, punten 1 tot en met 20 en punten 22 tot en met 24, alsmede aan artikel 2 van Richtlijn 91/680/EEG aangepaste regeling in werking treedt op 1 januari 1993.

    (2)  Wat betreft artikel 9, lid 3, mag het Koninkrijk Denemarken de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die nodig zijn om aan die bepaling te voldoen, uiterlijk op 1 januari 1993 in werking doen treden.


    BIJLAGE II

    CONCORDANTIETABEL

    Richtlijn 83/183/EEG

    De onderhavige richtlijn

    Artikel 1, lid 1

    Artikel 1, lid 1

    Artikel 1, lid 2, onder a)

    Artikel 1, lid 2, onder b)

    Artikel 1, lid 2

    Artikel 1, lid 2, onder c)

    Artikel 2, lid 1

    Artikel 2, lid 1

    Artikel 2, lid 2, eerste alinea, onder a)

    Artikel 2, lid 2, eerste alinea, onder a)

    Artikel 2, lid 2, eerste alinea, onder b)

    Artikel 2, lid 2, eerste alinea, onder b)

    Artikel 2, lid 2, tweede alinea, aanhef

    Artikel 2, lid 2, tweede alinea, aanhef

    Artikel 2, lid 2, tweede alinea, eerste streepje

    Artikel 2, lid 2, tweede alinea, punt i)

    Artikel 2, lid 2, tweede alinea, tweede streepje

    Artikel 2, lid 2, tweede alinea, punt ii)

    Artikel 2, lid 2, tweede alinea, slotzin

    Artikel 2, lid 3

    Artikel 2, lid 3

    Artikel 3

    Artikel 3

    Artikel 4

    Artikel 4

    Artikel 5, lid 1

    Artikel 5, lid 2

    Artikel 5

    Artikel 6

    Artikel 6

    Artikel 7, lid 1, onder a)

    Artikel 7, lid 1, eerste alinea

    Artikel 7, lid 1, onder b)

    Artikel 7, lid 1, tweede alinea

    Artikel 7, lid 2

    Artikel 7, lid 2

    Artikel 8, lid 1, eerste alinea

    Artikel 8, lid 1, eerste alinea

    Artikel 8, lid 1, tweede alinea, aanhef

    Artikel 8, lid 1, tweede alinea, aanhef

    Artikel 8, lid 1, tweede alinea, onder i) en ii)

    Artikel 8, lid 1, tweede alinea, onder a) en b)

    Artikel 8, lid 2

    Artikel 8, lid 2

    Artikelen 9, 10 en 11

    Artikelen 9, 10 en 11

    Artikel 12, lid 1

    Artikel 12, lid 2

    Artikel 12, lid 1

    Artikel 12, lid 3

    Artikel 12, lid 2

    Artikel 13

    Artikel 14

    Artikel 13

    Artikel 15

    Bijlage I

    Bijlage II


    Top