This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 02006R0166-20200101
Regulation (EC) No 166/2006 of the European Parliament and of the Council of 18 January 2006 concerning the establishment of a European Pollutant Release and Transfer Register and amending Council Directives 91/689/EEC and 96/61/EC (Text with EEA relevance)Text with EEA relevance
Consolidated text: Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst
Verordening (EG) nr. 166/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst
02006R0166 — NL — 01.01.2020 — 004.001
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
►C1 VERORDENING (EG) Nr. 166/2006 ◄ VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 18 januari 2006 betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad (PB L 033 van 4.2.2006, blz. 1) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
nr. |
blz. |
datum |
||
VERORDENING (EG) Nr. 596/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 18 juni 2009 |
L 188 |
14 |
18.7.2009 |
|
VERORDENING (EU) 2019/1010 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 5 juni 2019 |
L 170 |
115 |
25.6.2019 |
|
VERORDENING (EU) 2019/1243 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 20 juni 2019 |
L 198 |
241 |
25.7.2019 |
Gerectificeerd bij:
►C1 VERORDENING (EG) Nr. 166/2006 ◄ VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 18 januari 2006
betreffende de instelling van een Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en tot wijziging van de Richtlijnen 91/689/EEG en 96/61/EG van de Raad
(Voor de EER relevante tekst)
Artikel 1
Onderwerp
Deze verordening voorziet in de instelling van een geïntegreerd register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen op Gemeenschapsniveau (hierna „het Europees PRTR” genoemd) in de vorm van een publiek toegankelijke elektronische databank, en stelt de regels vast voor het functioneren daarvan, teneinde uitvoering te geven aan het VN-ECE-Protocol betreffende registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen (hierna „het protocol” genoemd) en inspraak van het publiek bij de besluitvorming op milieugebied te vergemakkelijken, alsmede bij te dragen aan de preventie en vermindering van milieuverontreiniging.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1. „het publiek”: een of meer natuurlijke personen of rechtspersonen en, overeenkomstig de nationale wetgeving of gebruiken, hun verenigingen, organisaties of groeperingen;
2. „bevoegde instantie”: de nationale autoriteit of autoriteiten, of enigerlei andere bevoegde instantie of instanties, die door een lidstaat is (zijn) aangewezen;
3. „installatie”: een vaste technische eenheid waarin een of meer in bijlage I vermelde activiteiten alsmede andere daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden die technisch in verband staan met de op het terrein in kwestie ten uitvoer gebrachte activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging;
4. „inrichting”: een of meer installaties op hetzelfde terrein die door een en dezelfde natuurlijke persoon of rechtspersoon worden geëxploiteerd;
5. „terrein”: de geografische vestigingsplaats van de inrichting;
6. „exploitant”: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de inrichting exploiteert of beheert of, indien de nationale wetgeving daarin voorziet, aan wie de economische zeggenschap over het technisch functioneren van de installatie overgedragen is;
7. „verslagjaar”: het kalenderjaar waarvoor gegevens over de uitstoot van verontreinigende stoffen en overbrengingen van terreinen naar elders moeten worden verzameld;
8. „stof”: een chemisch element en de verbindingen daarvan, met uitzondering van radioactieve stoffen;
9. „verontreinigende stof”: een stof of groep van stoffen die, vanwege zijn eigenschappen en de introductie ervan in het milieu, schadelijk kan zijn voor het milieu of de menselijke gezondheid;
10. „uitstoot”: iedere handeling waarbij verontreinigende stoffen in het milieu worden gebracht als gevolg van enigerlei menselijke activiteit, ongeacht de vraag of dit opzettelijk of accidenteel, routinematig of anderszins gebeurt, met inbegrip van morsen, emitteren, lozen, injecteren, verwijderen of storten, dan wel via rioleringen zonder voorziening voor de eindbehandeling van afvalwater;
11. „overbrenging van het terrein naar elders”: de overbrenging, naar een plaats buiten de grenzen van de inrichting, hetzij van afval bestemd voor nuttige toepassing of verwijdering, hetzij van verontreinigende stoffen in voor zuivering bestemd afvalwater;
12. „diffuse bronnen”: de talrijke kleinere of verspreide bronnen van waaruit verontreinigende stoffen in de bodem, in de lucht of in het water terecht kunnen komen, wier gecombineerd effect op die milieucompartimenten significant kan zijn en waarvoor het ondoenlijk zou zijn van alle individuele bronnen verslagen te verzamelen;
13. „afval”: elke stof of elk voorwerp als omschreven in artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen ( 1 );
14. „gevaarlijk afval”: elke stof of elk voorwerp als omschreven in artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG;
15. „afvalwater”: stedelijk, huishoudelijk en industrieel afvalwater als omschreven in artikel 2, leden 1, 2 en 3, van Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater ( 2 ), alsook elk ander gebruikt water dat, vanwege de stoffen of voorwerpen die het bevat, onder regelingen van het Gemeenschapsrecht valt;
16. „verwijdering”: elk van de in bijlage II. A van Richtlijn 75/442/EEG bedoelde handelingen;
17. „nuttige toepassing”: de in bijlage II. B van Richtlijn 75/442/EEG bedoelde handelingen.
Artikel 3
Inhoud van het Europees PRTR
Het Europees PRTR bevat informatie over:
a) de in artikel 5, lid 1, onder a), bedoelde uitstoot van verontreinigende stoffen waarover moet worden gerapporteerd door de exploitanten van de inrichtingen waar de in bijlage I genoemde activiteiten plaatsvinden;
b) de overbrengingen van het terrein naar elders van afval als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b), en van verontreinigende stoffen in afvalwater als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder c), waarover moet worden gerapporteerd door de exploitanten van de inrichtingen waar de in bijlage I genoemde activiteiten plaatsvinden;
c) de uitstoot van verontreinigende stoffen door diffuse bronnen als bedoeld in artikel 8, lid 1, voorzover deze informatie beschikbaar is.
Artikel 4
Opzet en structuur
1. De Commissie publiceert het Europees PRTR en presenteert daarbij de gegevens zowel in geaggregeerde als in niet-geaggregeerde vorm, zodat uitstoot en overbrengingen kunnen worden opgezocht en geïdentificeerd volgens:
a) de inrichtingen, waaronder, indien van toepassing, het moederbedrijf daarvan, en hun geografische vestigingsplaats, waaronder het stroomgebied;
b) de activiteiten in kwestie;
c) het voorkomen op lidstaat- of Gemeenschapsniveau;
d) de verontreinigende stof of het afval, naar gelang van het geval;
e) elk van de milieucompartimenten (lucht, water, bodem) waarin een verontreinigende stof wordt uitgestoten;
f) de overbrengingen van afval van terreinen naar elders en, in voorkomend geval, de bestemming ervan;
g) de overbrengingen van verontreinigende stoffen in afvalwater van terreinen naar elders;
h) diffuse bronnen;
i) eigenaar of exploitant van de inrichting.
2. Het Europees PRTR wordt op zodanige wijze opgezet dat de toegankelijkheid ervan voor het publiek zoveel mogelijk wordt vergemakkelijkt, zodat de informatie in normale bedrijfsomstandigheden continu en gemakkelijk toegankelijk is via het internet en andere elektronische media. Bij de opzet ervan wordt rekening gehouden met de mogelijkheid van een toekomstige uitbreiding, en worden daarin alle gerapporteerde gegevens over de voorbije verslagjaren, ten minste van de laatste tien voorbije verslagjaren, opgenomen.
3. Het Europees PRTR bevat koppelingen naar:
a) de nationale PRTR’s van de lidstaten, en
b) andere relevante bestaande, publiek toegankelijke databanken over met PRTR’s samenhangende onderwerpen, met inbegrip van de nationale PRTR’s van andere partijen bij het protocol en, voorzover mogelijk, de PRTR’s van andere landen;
c) de websites van de inrichtingen, voorzover die bestaan en koppelingen door de inrichtingen vrijwillig beschikbaar worden gemaakt.
Artikel 5
Rapportage door de exploitanten
1. De exploitant van elke inrichting waar één of meer van de in bijlage I genoemde activiteiten plaatsvinden in een mate die de daarin gespecificeerde toepasselijke capaciteitsdrempelwaarde overtreft, rapporteert jaarlijks aan de bevoegde instantie de hoeveelheden, vergezeld van de vermelding of het gaat om informatie gebaseerd op metingen, berekeningen of ramingen, voor de volgende grootheden:
a) de uitstoot in de lucht, in het water en in de bodem van alle in bijlage II genoemde verontreinigende stoffen waarvoor de in bijlage II gespecificeerde toepasselijke drempelwaarde is overschreden;
b) de overbrenging van terreinen naar elders van gevaarlijk afval ten belope van meer dan twee ton per jaar en van ongevaarlijk afval ten belope van meer dan 2 000 ton per jaar voor alle activiteiten met betrekking tot nuttige toepassing of verwijdering, met uitzondering van de verwijderingshandelingen „behandeling op of in de bodem” en „injectie in de diepe ondergrond”, als bedoeld in artikel 6, waarbij met „R” respectievelijk „D” wordt aangegeven of dit afval bestemd is voor nuttige toepassing of verwijdering, en waarbij, in het geval van grensoverschrijdende overbrengingen van gevaarlijk afval, de naam en het adres van degene die de nuttige toepassing of de verwijdering van het afval uitvoert en het feitelijke terrein van nuttige toepassing of verwijdering worden aangegeven;
c) de overbrenging van terreinen naar elders van alle in bijlage II gespecificeerde verontreinigende stoffen in afvalwater dat bestemd is voor afvalwaterzuivering en waarvoor de in bijlage II, kolom 1b, gespecificeerde drempelwaarde is overschreden.
Exploitanten van inrichtingen waar één of meer van de in bijlage I genoemde activiteiten plaatsvinden in een mate die de daarin gespecificeerde toepasselijke capaciteitsdrempelwaarde overtreft, leveren de gegevens die voor de identificatie van de inrichtingen nodig zijn op elektronische wijze en in het in artikel 7, lid 2, bedoelde format bij de bevoegde instantie aan, tenzij de bevoegde instantie reeds over die gegevens beschikt.
In het geval van gegevens waarvan wordt vermeld dat zij op metingen of berekeningen zijn gebaseerd, wordt de analysemethode en/of de berekeningsmethode gerapporteerd.
Rapportage ingevolge punt a) van uitstoot als bedoeld in bijlage II omvat alle uitstoot van alle bronnen op het terrein van de inrichting als bedoeld in bijlage I.
2. De in lid 1 bedoelde informatie omvat informatie over de totaliteit van de uitstoot en overbrengingen die het resultaat zijn van alle opzettelijke, accidentele, routinematige en niet-routinematige activiteiten.
Bij het verstrekken van die informatie leveren de exploitanten voorzover beschikbaar gegevens over accidentele uitstoot.
3. De exploitant van elke inrichting vergaart met de gepaste frequentie de informatie die nodig is om te bepalen welke uitstoot van de inrichting en welke overbrengingen van het terrein naar elders onder de rapportagevoorschriften van lid 1 vallen.
4. Bij het opstellen van het verslag maakt de betrokken exploitant gebruik van de beste beschikbare informatie, in voorkomend geval met inbegrip van monitoringgegevens, emissiefactoren, massabalansvergelijkingen, indirecte monitoring of andere berekeningen, ramingen van technisch deskundigen en andere methoden die in overeenstemming zijn met artikel 9, lid 1, en met internationaal aanvaarde methodieken, voorzover die voorhanden zijn.
5. De exploitant van elke betrokken inrichting houdt gedurende een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf het einde vanaf het betrokken verslagjaar, de documentatie van de gegevens waarop de gerapporteerde informatie is gebaseerd, ter beschikking van de bevoegde instanties van de lidstaat. Die documentatie bevat ook een beschrijving van de voor de gegevensinzameling gebruikte methodiek.
Artikel 6
Uitstoot in de bodem
Afval dat wordt onderworpen aan de verwijderingshandelingen „behandeling op of in de bodem” of „injectie in de diepe ondergrond”, als omschreven in bijlage II. A van Richtlijn 75/442/EEG, wordt slechts door de exploitant van de inrichting waarvan het afval afkomstig is, als een uitstoot in de bodem gerapporteerd.
Artikel 7
Rapportage door de lidstaten
1. De lidstaten stellen, rekening houdend met de eisen van de leden 2 en 3, de termijn vast waarbinnen de exploitanten alle in artikel 5, leden 1 en 2, bedoelde gegevens en de in artikel 5, leden 3, 4 en 5, bedoelde informatie bij de bevoegde instantie moeten indienen.
2. De lidstaten verstrekken elk jaar alle in artikel 5, leden 1 en 2, bedoelde gegevens via elektronische gegevensoverdracht aan de Commissie, in het format en binnen een termijn die door de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen moeten worden vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 19, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. De gegevens worden uiterlijk elf maanden na het einde van het verslagjaar verstrekt.
3. De diensten van de Commissie, bijgestaan door het Europees Milieuagentschap, verwerken de door de lidstaten verstrekte informatie in het Europees PRTR binnen één maand na afronding van de verslaglegging door de lidstaten in overeenstemming met lid 2.
Artikel 8
Uitstoot vanuit diffuse bronnen
1. De Commissie neemt, bijgestaan door het Europees Milieuagentschap, informatie over de uitstoot vanuit diffuse bronnen in het Europees PRTR op, voorzover deze informatie bestaat en door de lidstaten reeds gerapporteerd is.
2. De in lid 1 bedoelde informatie wordt op zodanige wijze geordend dat de gebruikers in staat worden gesteld de uitstoot van verontreinigende stoffen vanuit diffuse bronnen op te zoeken en te identificeren volgens een passende ruimtelijke desaggregatieprocedure, en gaat vergezeld van informatie over het type methodiek dat is gebruikt om die informatie te verkrijgen.
3. Indien zij vaststelt dat er geen gegevens over de uitstoot vanuit diffuse bronnen bestaan, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door het invoeren van rapportage inzake de uitstoot van relevante verontreinigende stoffen vanuit één of meer diffuse bronnen, in voorkomend geval met gebruikmaking van internationaal aanvaarde methoden.
Artikel 9
Kwaliteitsborging en -beoordeling
1. De exploitant van elke inrichting waarop de rapportage-eisen van artikel 5 van toepassing zijn, garandeert de kwaliteit van de door hem verstrekte informatie.
2. De bevoegde instanties evalueren de kwaliteit van de gegevens die door de exploitanten van de in lid 1 bedoelde inrichtingen worden verstrekt, met name wat betreft hun volledigheid, consistentie en geloofwaardigheid.
3. De Commissie coördineert de werkzaamheden inzake kwaliteitsborging en kwaliteitsbeoordeling in overleg met het in artikel 19, lid 1, bedoelde comité.
4. De Commissie kan richtsnoeren voor de monitoring en de rapportage van emissies vaststellen overeenkomstig de in artikel 19, lid 2, bedoelde procedure. Deze richtsnoeren zijn, waar passend, in overeenstemming met internationaal aanvaarde methodologieën en zijn consistent met de overige communautaire wetgeving.
Artikel 10
Toegang tot informatie
1. De Commissie, bijgestaan door het Europees Milieuagentschap, maakt het Europees PRTR toegankelijk voor het publiek door kosteloze verspreiding via het internet in overeenstemming met de termijnen van artikel 7, lid 3.
2. Waar de in het Europees PRTR opgenomen informatie niet gemakkelijk toegankelijk is voor het publiek via directe elektronische weg, vergemakkelijken de betrokken lidstaat en de Commissie de elektronische toegang tot het Europees PRTR op publiek toegankelijke plaatsen.
Artikel 11
Vertrouwelijkheid
Telkens wanneer informatie door een lidstaat als vertrouwelijk wordt beschouwd overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 3 ), wordt in het in artikel 7, lid 2, van deze verordening bedoeld verslag voor het betrokken verslagjaar en voor elke inrichting afzonderlijk vermeld welke informatie niet openbaar mag worden gemaakt en de redenen daarvoor.
Artikel 12
Inspraak van het publiek
1. De Commissie biedt het publiek in een vroeg stadium effectieve mogelijkheden tot inspraak in de verdere ontwikkeling van het Europees PRTR, met inbegrip van de capaciteitsopbouw en de voorbereiding van wijzigingen van deze verordening.
2. Het publiek dient de mogelijkheid te hebben om binnen een redelijke termijn relevante opmerkingen, informatie, analysen of adviezen in te dienen.
3. De Commissie houdt naar behoren rekening met deze bijdragen en stelt het publiek in kennis van het resultaat van de inspraak.
Artikel 13
Toegang tot de rechter
Toegang tot de rechter in samenhang met de toegang van het publiek tot milieu-informatie wordt verleend overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2003/4/EG en, wat de instellingen van de Gemeenschap betreft, overeenkomstig de artikelen 6, 7 en 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie ( 4 ).
Artikel 14
Document met richtsnoeren
1. De Commissie stelt zo spoedig mogelijk doch niet later dan vier maanden voor het begin van het eerste verslagjaar en in overleg met het in artikel 19, lid 1, bedoelde comité een document met richtsnoeren op ter ondersteuning van de totstandbrenging van het Europees PRTR.
2. Het document met richtsnoeren voor de totstandbrenging van het Europees PRTR bevat met name nadere bijzonderheden betreffende:
a) rapportageprocedures;
b) de te rapporteren gegevens;
c) kwaliteitsborging en -beoordeling;
d) in het geval van vertrouwelijke gegevens, een aanduiding van het type gegevens dat wordt geheimgehouden en de redenen waarom zij worden geheimgehouden;
e) een verwijzing naar internationaal erkende methoden voor de bepaling en analyse van uitstoot en bemonsteringsmethodieken;
f) de aanduiding van moederbedrijven;
g) de codes voor activiteiten overeenkomstig bijlage I bij deze verordening en bij Richtlijn 96/61/EG.
Artikel 15
Bewustmaking
De Commissie en de lidstaten bevorderen de bewustwording van het publiek ten aanzien van het Europees PRTR en zorgen ervoor dat assistentie wordt verleend bij de toegang tot het Europees PRTR en het verwerven van inzicht in en het gebruik van de daarin aanwezige informatie.
▼M2 —————
Artikel 18
Wijzigingen in de bijlagen
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 18 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen II en III met het oog op:
a) het aanpassen van deze bijlagen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang;
b) het aanpassen van deze bijlagen als gevolg van wijzigingen van de bijlagen bij het protocol zoals besloten op de bijeenkomst van de partijen bij het protocol.
Artikel 18 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 8, lid 3, en artikel 18 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8, lid 3, en artikel 18 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven ( 5 ).
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 8, lid 3, en artikel 18 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 19
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 8 van dat besluit.
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt op drie maanden vastgesteld.
▼M3 —————
Artikel 20
Sancties
1. De lidstaten stellen de regels vast betreffende de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en zij treffen alle nodige maatregelen om de daadwerkelijke toepassing van die sancties te garanderen. De sancties waarin wordt voorzien, moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn.
2. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk één jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening in kennis van die bepalingen en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen van die bepalingen mee.
Artikel 21
Wijziging van Richtlijn 91/689/EEG en Richtlijn 96/61/EG
1. Artikel 8, lid 3, van Richtlijn 91/689/EEG wordt geschrapt.
2. Artikel 15, lid 3, van Richtlijn 96/61/EG wordt geschrapt.
Artikel 22
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
BIJLAGE I
Activiteiten
Nr. |
Activiteit |
Capaciteitsdrempel |
1. |
Energiesector |
|
a) |
Aardolie- en gasraffinaderijen |
* (1) |
b) |
Installaties voor vergassing en vloeibaar maken van steenkool |
* |
c) |
Thermische krachtcentrales en andere stookinstallaties |
Met een warmte-input van 50 megawatt (MW) |
d) |
Cokesovens |
* |
e) |
Steenkoolwalserijen |
Met een capaciteit van 1 ton per uur |
f) |
Installaties voor de fabricage van steenkoolproducten en vaste rookvrije brandstof |
* |
2. |
Productie en verwerking van metalen |
|
a) |
Installaties voor het roosten of sinteren van ertsen, met inbegrip van zwavelhoudend erts |
* |
b) |
Installaties voor de productie van ruwijzer of staal (primaire of secundaire smelting) met inbegrip van installaties voor continugieten |
Met een capaciteit van 2,5 ton per uur |
c) |
Installaties voor de verwerking van ferrometalen: |
|
i) warmwalserijen |
Met een capaciteit van 20 ton ruwstaal per uur |
|
ii) smederijen met hamers |
Met een energie van 50 kilojoule per hamer, als het calorisch vermogen 20 MW overtreft |
|
iii) installaties voor het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal |
Met een verwerkingscapaciteit van 2 ton ruwstaal per uur |
|
d) |
Ferrometaalgieterijen |
Met een productiecapaciteit van 20 ton per dag |
e) |
Installaties: |
|
i) voor de winning van ruwe non-ferrometalen uit erts, concentraat of secundaire grondstoffen met metallurgische, chemische of elektrolytische procédés |
* |
|
ii) voor het smelten van non-ferrometalen, met inbegrip van het vervaardigen van legeringen, inclusief terugwinningsproducten (affineren, vormgieten, enz.) |
Met een smeltcapaciteit van 4 ton per dag voor lood en cadmium of 20 ton per dag voor alle andere metalen |
|
f) |
Installaties voor oppervlaktebehandeling van metalen en kunststoffen door middel van een elektrolytisch of chemisch procédé |
Als de inhoud van de gebruikte behandelingsbaden 30 m3 bedraagt |
3. |
Minerale industrie |
|
a) |
Ondergrondse mijnbouw en aanverwante activiteiten |
* |
b) |
Dagbouw en steenwinning |
Bij een effectief productieareaal van 25 hectare |
c) |
Installaties voor de productie van: |
|
i) cementklinkers in draaiovens |
Met een productiecapaciteit van 500 ton per dag |
|
ii) ongebluste kalk in draaiovens |
Met een productiecapaciteit van 50 ton per dag |
|
iii) cementklinkers of ongebluste kalk in andere ovens |
Met een productiecapaciteit van 50 ton per dag |
|
d) |
Installaties voor de winning van asbest en de fabricage van asbestproducten |
* |
e) |
Installaties voor de fabricage van glas, met inbegrip van installaties voor de fabricage van glasvezels |
Met een smeltcapaciteit van 20 ton per dag |
f) |
Installaties voor het smelten van minerale stoffen, met inbegrip van installaties voor de fabricage van mineraalvezels |
Met een smeltcapaciteit van 20 ton per dag |
g) |
Installaties voor de fabricage van keramische producten door middel van bakken, met name dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein |
Met een productiecapaciteit van 75 ton per dag of met een ovencapaciteit van 4 m3 en met een plaatsingsdichtheid per oven van 300 kg/m3 |
4. |
Chemische industrie |
|
a) |
Chemische installaties voor de fabricage op industriële schaal van organische chemische basisproducten, zoals: i) eenvoudige koolwaterstoffen (lineaire of cyclische, verzadigde of onverzadigde, alifatische of aromatische) ii) zuurstofhoudende koolwaterstoffen, zoals alcoholen, aldehyden, ketonen, carbonzuren, esters, acetaten, ethers, peroxiden, epoxyharsen iii) zwavelhoudende koolwaterstoffen iv) stikstofhoudende koolwaterstoffen, zoals aminen, amiden, nitroso-, nitro- en nitraatverbindingen, nitrilen, cyanaten, isocyanaten v) fosforhoudende koolwaterstoffen vi) gehalogeneerde koolwaterstoffen vii) organometaalverbindingen viii) kunststof-basisproducten (polymeren, kunstvezels, cellulosevezels) ix) synthetische rubber x) kleurstoffen en pigmenten xi) tensioactieve stoffen en tensiden |
* |
b) |
Chemische installaties voor de fabricage op industriële schaal van anorganische chemische basisproducten, zoals: i) gassen, zoals ammoniak, chloor of chloorwaterstof, fluor of fluorwaterstof, kooloxiden, zwavelverbindingen, stikstofoxiden, waterstof, zwaveldioxide, carbonylchloride ii) zuren, zoals chroomzuur, fluorwaterstofzuur, fosforzuur, salpeterzuur, zoutzuur, zwavelzuur, oleum, zwavelig zuur iii) basen, zoals ammoniumhydroxide, kaliumhydroxide, natriumhydroxide iv) zouten, zoals ammoniumchloride, kaliumchloraat, kaliumcarbonaat, natriumcarbonaat, perboraat, zilvernitraat v) niet-metalen, metaaloxiden of andere anorganische verbindingen, zoals calciumcarbide, silicium, siliciumcarbide |
* |
c) |
Chemische installaties voor de fabricage op industriële schaal van fosfor-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of samengestelde meststoffen) |
* |
d) |
Chemische installaties voor de fabricage op industriële schaal van basisproducten voor gewasbescherming en van biociden |
* |
e) |
Installaties voor de fabricage op industriële schaal van farmaceutische basisproducten met behulp van een chemisch of biologisch procédé |
* |
f) |
Installaties voor de fabricage op industriële schaal van explosieven en pyrotechnische producten |
* |
5. |
Afval- en afvalwaterbeheer |
|
a) |
Installaties voor de nuttige toepassing of verwijdering van gevaarlijk afval |
Die 10 ton per dag ontvangen |
b) |
Installaties voor de verbranding van niet-gevaarlijk afval in de zin van Richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval (2) |
Met een capaciteit van 3 ton per uur |
c) |
Installaties voor de verwijdering van niet gevaarlijk afval |
Met een capaciteit van 50 ton per dag |
d) |
Stortplaatsen (met uitzondering van stortplaatsen voor inert afval en stortplaatsen die vóór 16 juli 2001 definitief zijn gesloten of waarvoor de nazorgfase zoals voorgeschreven door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (3) is afgesloten) |
Die 10 ton per dag ontvangen of met een totale capaciteit van 25 000 ton |
e) |
Installaties voor de verwijdering of terugwinning van kadavers en dierlijk afval |
Met een verwerkingscapaciteit van 10 ton per dag |
f) |
Installaties voor de behandeling van stedelijk afvalwater |
Met een capaciteit van 100 000 inwonerequivalenten |
g) |
Onafhankelijk geëxploiteerde installaties voor de behandeling van industrieel afvalwater, ten dienste van een of meer activiteiten in deze bijlage |
Met een capaciteit van 10 000 m3 per dag (4) |
6. |
Productie en verwerking van papier en hout |
|
a) |
Industriële installaties voor de fabricage van pulp uit hout of uit gelijkaardige vezelstoffen |
* |
b) |
Industriële installaties voor de fabricage van papier en karton en andere primaire houtproducten (zoals spaanplaat, vezelplaat en multiplex) |
Met een productiecapaciteit van 20 ton per dag |
c) |
Industriële installaties voor de conservering van hout en houtproducten met chemicaliën |
Met een productiecapaciteit van 50 m3 per dag |
7. |
Intensieve veeteelt en aquacultuur |
|
a) |
Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij |
i) Met 40 000 plaatsen voor pluimvee ii) Met 2 000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 30 kg) iii) Met 750 plaatsen voor zeugen |
b) |
Intensieve aquacultuur |
Met een productiecapaciteit van 1 000 ton vis of schelpdieren per jaar |
8. |
Dierlijke en plantaardige producten van de levensmiddelen- en drankensector |
|
a) |
Abattoirs |
Met een productiecapaciteit van 50 ton karkassen per dag |
b) |
Bewerking en verwerking voor de fabricage van levensmiddelen en dranken op basis van: |
|
i) dierlijke grondstoffen (andere dan melk) |
Met een productiecapaciteit van 75 ton aan eindproducten per dag |
|
ii) plantaardige grondstoffen |
Met een productiecapaciteit van 300 ton eindproducten per dag (gemiddelde waarde op kwartaalbasis) |
|
c) |
Installaties voor de bewerking en verwerking van melk |
Met een ontvangstcapaciteit van 200 ton melk per dag (gemiddelde op jaarbasis) |
9. |
Overige activiteiten |
|
a) |
Installaties voor de voorbehandeling (handelingen zoals wassen, bleken, merceriseren) of het verven van vezels of textiel |
Met een verwerkingscapaciteit van 10 ton per dag |
b) |
Installaties voor het looien van huiden |
Met een verwerkingscapaciteit van 12 ton eindproducten per dag |
c) |
Installaties voor de oppervlaktebehandeling van stoffen, voorwerpen of producten waarbij organische oplossingsmiddelen worden gebruikt, in het bijzonder voor het appreteren, bedrukken, coaten, ontvetten, vochtdicht maken, lijmen, verven, reinigen of impregneren |
Met een verbruikscapaciteit van 150 kg per uur of 200 ton per jaar |
d) |
Installaties voor de fabricage van koolstof (harde gebrande steenkool) of elektrografiet door verbranding of grafitisering |
* |
e) |
Installaties voor het bouwen van, en het verven of de verwijdering van verf van schepen |
Met een capaciteit voor schepen van 100 m lang |
(1) Een asterisk (*) betekent dat er geen capaciteitsdrempel van toepassing is (alle inrichtingen vallen onder de rapportageplicht). (2) PB L 332 van 28.12.2000, blz. 91. (3) PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003. (4) De capaciteitsdrempel wordt uiterlijk in 2010 herzien aan de hand van de resultaten van de eerste rapportageronde. |
BIJLAGE II
Verontreinigende stoffen ( *1 )
Nr. |
CAS-nummer |
Verontreinigende stof (VS) (1) |
Drempelwaarde voor uitstoot (kolom 1) |
||
in de lucht (kolom 1a) kg/jaar |
in het water (kolom 1b) kg/jaar |
in de bodem (kolom 1c) kg/jaar |
|||
1 |
74-82-8 |
Methaan (CH4) |
100 000 |
— (2) |
— |
2 |
630-08-0 |
Koolmonoxide (CO) |
500 000 |
— |
— |
3 |
124-38-9 |
Kooldioxide (CO2) |
100 miljoen |
— |
— |
4 |
|
Fluorkoolwaterstoffen (HFK's) (3) |
100 |
— |
— |
5 |
10024-97-2 |
Distikstofoxide (N2O) |
10 000 |
— |
— |
6 |
7664-41-7 |
Ammoniak (NH3) |
10 000 |
— |
— |
7 |
|
Andere vluchtige organische stoffen dan methaan (NMVOS) |
100 000 |
— |
— |
8 |
|
Stikstofoxiden (NOx/NO2) |
100 000 |
— |
— |
9 |
|
Perfluorkoolwaterstoffen (PFK's) (4) |
100 |
— |
— |
10 |
2551-62-4 |
Zwavelhexafluoride (SF6) |
50 |
— |
— |
11 |
|
Zwaveloxiden (SOx/SO2) |
150 000 |
— |
— |
12 |
|
Totaal stikstof |
— |
50 000 |
50 000 |
13 |
|
Totaal fosfor |
— |
5 000 |
5 000 |
14 |
|
Chloorfluorkoolwaterstoffen (HCFK's) (5) |
1 |
— |
— |
15 |
|
Chloorfluorkoolstoffen (CFK's) (6) |
1 |
— |
— |
16 |
|
Halonen (7) |
1 |
— |
— |
17 |
|
Arseen en zijn verbindingen (als As) (8) |
20 |
5 |
5 |
18 |
|
Cadmium en zijn verbindingen (als Cd) (8) |
10 |
5 |
5 |
19 |
|
Chroom en zijn verbindingen (als Cr) (8) |
100 |
50 |
50 |
20 |
|
Koper en zijn verbindingen (als Cu) (8) |
100 |
50 |
50 |
21 |
|
Kwik en zijn verbindingen (als Hg) (8) |
10 |
1 |
1 |
22 |
|
Nikkel en zijn verbindingen (als Ni) (8) |
50 |
20 |
20 |
23 |
|
Lood en zijn verbindingen (als Pb) (8) |
200 |
20 |
20 |
24 |
|
Zink en zijn verbindingen (als Zn) (8) |
200 |
100 |
100 |
25 |
15972-60-8 |
Alachloor |
— |
1 |
1 |
26 |
309-00-2 |
Aldrin |
1 |
1 |
1 |
27 |
1912-24-9 |
Atrazine |
— |
1 |
1 |
28 |
57-74-9 |
Chlordaan |
1 |
1 |
1 |
29 |
143-50-0 |
Chloordecon |
1 |
1 |
1 |
30 |
470-90-6 |
Chloorfenvinfos |
— |
1 |
1 |
31 |
85535-84-8 |
Chlooralkanen, C10-C13 |
— |
1 |
1 |
32 |
2921-88-2 |
Chloorpyrifos |
— |
1 |
1 |
33 |
50-29-3 |
DDT |
1 |
1 |
1 |
34 |
107-06-2 |
1,2-dichloorethaan (EDC) |
1 000 |
10 |
10 |
35 |
75-09-2 |
Dichloormethaan (DCM) |
1 000 |
10 |
10 |
36 |
60-57-1 |
Dieldrin |
1 |
1 |
1 |
37 |
330-54-1 |
Diuron |
— |
1 |
1 |
38 |
115-29-7 |
Endosulfaan |
— |
1 |
1 |
39 |
72-20-8 |
Endrin |
1 |
1 |
1 |
40 |
|
Gehalogeneerde organische verbindingen (als AOX) (9) |
— |
1 000 |
1 000 |
41 |
76-44-8 |
Heptachloor |
1 |
1 |
1 |
42 |
118-74-1 |
Hexachloorbenzeen (HCB) |
10 |
1 |
1 |
43 |
87-68-3 |
Hexachloorbutadieen (HCBD) |
— |
1 |
1 |
44 |
608-73-1 |
1,2,3,4,5,6-hexachloorcyclohexaan (HCH) |
10 |
1 |
1 |
45 |
58-89-9 |
Lindaan |
1 |
1 |
1 |
46 |
2385-85-5 |
Mirex |
1 |
1 |
1 |
47 |
|
PCDD + PCDF (dioxinen + furanen) (als Teq) (10) |
0,0001 |
0,0001 |
0,0001 |
48 |
608-93-5 |
Pentachloorbenzeen |
1 |
1 |
1 |
49 |
87-86-5 |
Pentachloorfenol (PCF) |
10 |
1 |
1 |
50 |
1336-36-3 |
Polychloorbifenylen (PCB's) |
0,1 |
0,1 |
0,1 |
51 |
122-34-9 |
Simazine |
— |
1 |
1 |
52 |
127-18-4 |
Tetrachloorethyleen (PER) |
2 000 |
10 |
— |
53 |
56-23-5 |
Tetrachloormethaan (TCM) |
100 |
1 |
— |
54 |
12002-48-1 |
Trichloorbenzenen (TCB's) (alle isomeren) |
10 |
1 |
— |
55 |
71-55-6 |
1,1,1-trichloorethaan |
100 |
— |
— |
56 |
79-34-5 |
1,1,2,2-tetrachloorethaan |
50 |
— |
— |
57 |
79-01-6 |
Trichloorethyleen |
2 000 |
10 |
— |
58 |
67-66-3 |
Trichloormethaan |
500 |
10 |
— |
59 |
8001-35-2 |
Toxafeen |
1 |
1 |
1 |
60 |
75-01-4 |
Vinylchloride |
1 000 |
10 |
10 |
61 |
120-12-7 |
Antraceen |
50 |
1 |
1 |
62 |
71-43-2 |
Benzeen |
1 000 |
200 (als BTEX) (11) |
200 (als BTEX) (11) |
63 |
|
Gebromeerde difenylethers (PBDE) (12) |
— |
1 |
1 |
64 |
|
Nonylfenol en nonylfenolethoxylaten (NP/NPE's) |
— |
1 |
1 |
65 |
100-41-4 |
Ethylbenzeen |
— |
200 (als BTEX) (11) |
200 (als BTEX) (11) |
66 |
75-21-8 |
Ethyleenoxide |
1 000 |
10 |
10 |
67 |
34123-59-6 |
Isoproturon |
— |
1 |
1 |
68 |
91-20-3 |
Naftaleen |
100 |
10 |
10 |
69 |
|
Organische tinverbindingen (als totaal Sn) |
— |
50 |
50 |
70 |
117-81-7 |
Di(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP) |
10 |
1 |
1 |
71 |
108-95-2 |
Fenolen (als totaal C) (13) |
— |
20 |
20 |
72 |
|
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) (14) |
50 |
5 |
5 |
73 |
108-88-3 |
Tolueen |
— |
200 (als BTEX) (11) |
200 (als BTEX) (11) |
74 |
|
Tributyltin en zijn verbindingen (15) |
— |
1 |
1 |
75 |
|
Trifenyltin en zijn verbindingen (16) |
— |
1 |
1 |
76 |
|
Totaal organisch koolstof (TOC) (als totaal C of COD/3) |
— |
50 000 |
— |
77 |
1582-09-8 |
Trifluralin |
— |
1 |
1 |
78 |
1330-20-7 |
Xylenen (17) |
— |
200 (als BTEX) (11) |
200 (als BTEX) (11) |
79 |
|
Chloriden (as totaal Cl) |
— |
2 miljoen |
2 miljoen |
80 |
|
Chloor en zijn anorganische verbindingen (als HCl) |
10 000 |
— |
— |
81 |
1332-21-4 |
Asbest |
1 |
1 |
1 |
82 |
|
Cyaniden (als totaal CN) |
— |
50 |
50 |
83 |
|
Fluoriden (als totaal F) |
— |
2 000 |
2 000 |
84 |
|
Fluor en zijn anorganische verbindingen (als HF) |
5 000 |
— |
— |
85 |
74-90-8 |
Waterstofcyanide (HCN) |
200 |
— |
— |
86 |
|
Zwevende deeltjes(PM10) |
50 000 |
— |
— |
87 |
1806-26-4 |
Octylfenolen en octylfenolethoxylaten |
— |
1 |
— |
88 |
206-44-0 |
Fluorantheen |
— |
1 |
— |
89 |
465-73-6 |
Isodrin |
— |
1 |
— |
90 |
36355-1-8 |
Hexabroombifenyl |
0,1 |
0,1 |
0,1 |
91 |
191-24-2 |
Benzo(g,h,i)peryleen |
|
1 |
|
(1) Tenzij anders aangegeven wordt bij rapportage van een verontreinigende stof vermeld in bijlage II de totale massa van die verontreinigende stof vermeld of, als het om een groep van verontreinigende stoffen gaat, de totale massa van de groep. (2) Een streepje (-) geeft aan dat voor betrokken parameter en milieucompartiment geen rapportagevereiste geldt. (3) Totale massa flurokoolwaterstoffen: som van HFC23, HFC32, HFC41, HFC4310mee, HFC125, HFC134, HFC134a, HFC152a, HFC143, HFC143a, HFC227ea, HFC236fa, HFC245ca, HFC365mfc. (4) Totale massa perfluorkoolwaterstoffen: som van CF4, C2F6, C3F8, C4F10, c-C4F8, C5F12, C6F14. (5) Totale massa van de stoffen van groep VIII van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PB L 244 van 29.9.2000, blz. 1). Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1804/2003 (PB L 265 van 16.10.2003, blz. 1), met inbegrip van hun isomeren. (6) Totale massa van de stoffen van groep I en II van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2037/2000, met inbegrip van hun isomeren. (7) Totale massa van de stoffen van groep III en VI van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2037/2000, met inbegrip van hun isomeren. (8) Alle metalen worden gerapporteerd als de totale massa van het element in alle chemische vormen aanwezig in de uitstoot. (9) Gehalogeneerde organische verbindingen die aan actieve kool adsorberen, uitgedrukt als chloride. (10) Uitgedrukt als I-Teq. (11) Rapportage voor de afzonderlijke verontreinigende stoffen is vereist indien de drempelwaarde voor BTEX (de sommatieparameter voor benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xyleen) wordt overschreden. (12) Totale massa van de volgende gebromeerde difenylethers: penta-BDE, octa-BDE en deca-BDE. (13) Totale massa van fenol en eenvoudige gesubstitueerde fenolen, uitgedrukt als totaal koolstof. (14) Met het oog op de rapportage van de uitstoot in de lucht moeten polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) worden gemeten als benzo(a)pyreen (50-32-8), benzo(b)fluorantheen (205-99-2), benzo(k)fluorantheen (207-08-9), indeno(1,2,3-cd)pyreen (193-39-5) (afgeleid van Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (PB L 229 van 29.6.2004, blz. 5)). (15) Totale massa van tributyltinverbindingen, uitgedrukt als massa tributyltin. (16) Totale massa van trifenyltinverbindingen, uitgedrukt als massa trifenyltin. (17) Totale massa xyleen (ortho-, meta- en paraxyleen). |
▼M2 —————
( 1 ) PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.
( 2 ) PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.
( 3 ) Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26).
( 4 ) PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.
( 5 ) PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
( *1 ) De uitstoot van verontreinigende stoffen die onder meerdere categorieën van verontreinigende stoffen vallen, moet voor elk van deze categorieën worden gerapporteerd.