Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32022D0481

    Besluit (EU) 2022/481 van de Raad van 22 maart 2022 over het namens de Europese Unie in de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie in te nemen standpunt ten aanzien van de goedkeuring van een besluit over de herziening van het memorandum van overeenstemming betreffende de bepalingen voor het beheer van tariefcontingenten voor landbouwproducten

    ST/6799/2022/INIT

    PB L 98 van 25.3.2022, p. 76–81 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2022/481/oj

    25.3.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 98/76


    BESLUIT (EU) 2022/481 VAN DE RAAD

    van 22 maart 2022

    over het namens de Europese Unie in de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie in te nemen standpunt ten aanzien van de goedkeuring van een besluit over de herziening van het memorandum van overeenstemming betreffende de bepalingen voor het beheer van tariefcontingenten voor landbouwproducten

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, juncto artikel 218, lid 9,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Op 22 december 1994 sloot de Unie bij Besluit 94/800/EG van de Raad (1) de Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (“de WTO-overeenkomst”), die op 1 januari 1995 in werking is getreden.

    (2)

    Op grond van artikel IV, lid 1, van de WTO-overeenkomst is de Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (“WTO”) bevoegd om besluiten te nemen over alle onder de multilaterale handelsovereenkomsten vallende aangelegenheden.

    (3)

    Krachtens artikel IV, lid 2, van de WTO-overeenkomst worden de taken van de Ministeriële Conferentie in de periode tussen de bijeenkomsten van de Ministeriële Conferentie verricht door de Algemene Raad van de WTO.

    (4)

    Krachtens artikel IX, lid 1, van de WTO-overeenkomst besluiten de WTO-organen over het algemeen bij consensus.

    (5)

    In december 2013 werd tijdens de negende zitting van de Ministeriële Conferentie van de WTO een ministerieel besluit aangenomen inzake het memorandum van overeenstemming betreffende de bepalingen voor het beheer van tariefcontingenten voor landbouwproducten, zoals omschreven in artikel 2 van de Landbouwovereenkomst (WT/MIN(13)/39) (“het memorandum van overeenstemming betreffende tariefcontingenten”). Het memorandum van overeenstemming betreffende tariefcontingenten regelt het beheer van tariefcontingenten voor landbouwproducten.

    (6)

    Krachtens punt 13 van het memorandum van overeenstemming betreffende tariefcontingenten moet uiterlijk vier jaar na de goedkeuring ervan worden gestart met een toetsing van de werking ervan, rekening houdend met de tot dan toe opgedane ervaring. De toetsing heeft tot doel een continu proces van verbetering van de benutting van tariefcontingenten te bevorderen.

    (7)

    Overeenkomstig punt 13 van het memorandum van overeenstemming betreffende tariefcontingenten is het Landbouwcomité in 2018 met de toetsing van het memorandum van overeenstemming betreffende tariefcontingenten gestart. In december 2019 werden de bevindingen van de toetsing op de bijeenkomst van de Algemene Raad van de WTO gepresenteerd in de vorm van een verslag van het Landbouwcomité (document G/AG/29 van 31 oktober 2019).

    (8)

    Op 9 november 2021 presenteerde de voorzitter van het Landbouwcomité zijn verslag over de onderhandelingen en een ontwerpbesluit, zoals vervat in document G/AG/32. Tegelijkertijd diende het Landbouwcomité het ontwerpbesluit in de bijlage bij het verslag dat is opgenomen in document G/AG/32 (“het ontwerpbesluit”) in ter bespreking door de Algemene Raad, die het daarna voor definitieve goedkeuring zou moeten doorsturen naar de 12e Ministeriële Conferentie, waarbij het echter aantekende dat enkele WTO-leden nog intern overleg pleegden over deze zaak.

    (9)

    Vanwege het uitstel van de 12e Ministeriële Conferentie van de WTO kwam het Landbouwcomité overeen om de termijn voor de afronding van een herzieningsbesluit te verlengen met drie maanden (te weten, tot en met 31 maart 2022).

    (10)

    Tijdens de buitengewone vergadering van de Algemene Raad van 15 december 2021 stemden de WTO-leden ermee in om de termijn met drie maanden te verlengen tot en met 31 maart 2022.

    (11)

    Naar verwachting zal de Algemene Raad van de WTO uiterlijk op 31 maart 2022 of, indien een verdere verlenging wordt overeengekomen, eventueel op een latere datum in 2022 worden verzocht zich te beraden over de goedkeuring van het ontwerpbesluit, eventueel met enkele wijzigingen na onderhandelingen.

    (12)

    Het is dienstig het standpunt te bepalen dat namens de Unie in de Algemene Raad van de WTO moet worden ingenomen, aangezien het aan te nemen besluit bindend zal zijn voor de Unie.

    (13)

    Het ontwerpbesluit bevat aanbevelingen voor de toekomstige werking van het onderbenuttingsmechanisme voor tariefcontingenten die tot afronding van de toetsing kunnen leiden indien de aanbevelingen voor alle WTO-leden aanvaardbaar zijn. De goedkeuring van het ontwerpbesluit zou betekenen dat de bepalingen van het memorandum van overeenstemming betreffende tariefcontingenten die de VS en ontwikkelingslanden vrijstellen van het onderbenuttingsmechanisme zouden vervallen, hetgeen duidelijk in het belang van de Unie is.

    (14)

    De Unie dient in de Algemene Raad van de WTO te worden vertegenwoordigd door de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie tijdens een bijeenkomst die uiterlijk op 31 maart 2022 of, indien een verdere verlenging wordt overeengekomen, op een latere datum plaatsvindt, is dat de Unie een op consensus gebaseerd resultaat moet ondersteunen met het oog op de goedkeuring van een besluit waarbij de toetsing van de werking van het besluit van de Ministeriële Conferentie van de WTO van 7 december 2013 inzake het memorandum van overeenstemming betreffende het beheer van tariefcontingenten voor landbouwproducten, zoals omschreven in artikel 2 van de Overeenkomst inzake de landbouw (WT/MIN(13)/39), wordt afgesloten en de punten 13 tot en met 15 van dat besluit, samen met bijlage B bij dat besluit, dus buiten werking worden gesteld, zulks overeenkomstig het ontwerpbesluit in de bijlage bij het verslag dat is opgenomen in document G/AG/32, dat bij het onderhavige besluit is gevoegd.

    Artikel 2

    Vertegenwoordigers van de Unie in de Algemene Raad van de WTO mogen zonder een nader besluit van de Raad instemmen met kleine wijzigingen in het ontwerpbesluit in de bijlage bij het verslag dat is opgenomen in document G/AG/32.

    Artikel 3

    Dit besluit treedt in werking op de datum van de vaststelling ervan.

    Gedaan te Brussel, 22 maart 2022.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    C. BEAUNE


    (1)  Besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde (1986-1994) voortvloeiende overeenkomsten (PB L 336 van 23.12.1994, blz. 1).


    LANDBOUWCOMITÉ

    G/AG/32

    11 november 2021

    TOETSING VAN DE WERKING VAN HET BESLUIT VAN BALI INZAKE HET BEHEER VAN TARIEFCONTINGENTEN

    VERSLAG VAN DE VOORZITTER AAN DE ALGEMENE RAAD

    1.1.

    Tijdens de negende zitting van de Ministeriële Conferentie in december 2013 op Bali hebben de ministers het besluit inzake het memorandum van overeenstemming betreffende de bepalingen voor het beheer van tariefcontingenten voor landbouwproducten, als omschreven in artikel 2 van de Overeenkomst inzake de landbouw (WT/MIN(13)/39) (hierna het “besluit” genoemd) aangenomen. In het besluit werd onder meer bepaald dat de werking ervan uiterlijk vanaf eind 2017 moest worden getoetst, teneinde de benuttingsgraad van de tariefcontingenten te verbeteren. Overeenkomstig de punten 13 en 14 van het besluit moest met name de toekomstige werking van punt 4 van het onderbenuttingsmechanisme in bijlage A bij het besluit in de toetsing worden betrokken.

    1.2.

    De toetsing werd afgerond met de goedkeuring, tijdens de bijeenkomst van de Algemene Raad van 9-10 december 2019, van de in bijlage 2 bij G/AG/29 vervatte aanbevelingen van het Landbouwcomité. Tijdens de toetsingsexercitie in de periode 2017-2019 was er echter geen inhoudelijke overeenstemming over de toekomstige werking van punt 4 van het onderbenuttingsmechanisme. Daarom kwamen de leden overeenkomstig punt 1 van de goedgekeurde aanbevelingen in bijlage 2 bij G/AG/29 overeen de termijn voor een besluit over punt 4 van het onderbenuttingsmechanisme met twee jaar te verlengen, en wel tot eind 2021.

    1.3.

    In de aanbevelingen werd ook gewag gemaakt van een mogelijke fragmentering van het besluit wanneer bepaalde, in bijlage B bij het besluit genoemde leden punt 4 niet meer hoeven toe te passen indien de leden geen overeenstemming zouden bereiken over de toekomstige werking van dit punt. Het vermijden van een uitzonderingspositie voor bepaalde leden, die zou kunnen ontstaan wanneer binnen de overeengekomen termijn geen overeenstemming over de toekomstige werking van punt 4 zou worden bereikt, bleef voor diverse leden een belangrijke drijfveer om in de na 2019 gevoerde besprekingen in het Landbouwcomité een aanvaardbare oplossing voor dit punt te vinden.

    1.4.

    Tijdens deze besprekingen hebben de leden nader onderzocht hoe het huidige punt 4 in de laatste fase van het onderbenuttingsmechanisme in de praktijk werkt. Er werd op gewezen dat het importerende lid in de laatste fase van het onderbenuttingsmechanisme uit hoofde van het huidige punt 4 verplicht is de methode voor het beheer van tariefcontingenten te wijzigen in hetzij het beginsel “wie het eerst komt, het eerst maalt” bij de douane hetzij een systeem van automatische, onvoorwaardelijke licenties op verzoek, waarbij in overleg met het (de) betrokken exporterende lid (leden) voor een van beide opties moet worden gekozen. De gekozen beheermethode wordt vervolgens gedurende ten minste twee jaar gehandhaafd, waarna de zaak wordt “gesloten” en dienovereenkomstig in het volgregister van het secretariaat wordt genoteerd mits voor die twee jaar tijdig benuttingsgraden worden gemeld.

    1.5.

    Op grond van het laatste deel van het huidige punt 4 mogen de tot de ontwikkelingslanden behorende importerende leden in de laatste fase van het onderbenuttingsmechanisme kiezen voor een alternatieve methode voor het beheer van tariefcontingenten dan wel de huidige methode handhaven. De keuze voor een alternatieve methode moet aan het Landbouwcomité worden gemeld in het kader van de werking van het onderbenuttingsmechanisme. De gekozen methode wordt gedurende ten minste twee jaar gehandhaafd en de zaak wordt “gesloten” mits de benuttingsgraad is opgelopen met twee derde van de jaarlijkse toenamen als vastgelegd in punt 3, b), van het onderbenuttingsmechanisme.

    1.6.

    Op grond van deze besprekingen kregen de leden met betrekking tot de toekomstige werking van punt 4 van het onderbenuttingsmechanisme een beter inzicht in het belangrijkste knelpunt wanneer een tot de ontwikkelingslanden behorend importerend lid niet de vereiste toename van de benuttingsgraad realiseert wanneer het hetzij de huidige methode voor het beheer van tariefcontingenten handhaaft hetzij een alternatieve beheermethode toepast.

    1.7.

    De inspanningen van de leden om overeenstemming te bereiken over punt 4, waren er hoofdzakelijk op gericht voor de tot de ontwikkelingslanden behorende importerende leden een zodanige aanpak voor deze potentiële onopgeloste situatie te vinden dat de onderbenuttingszaak kan worden “gesloten”.

    1.8.

    Er was brede steun voor een aanpak op basis van een door Costa Rica informeel gedaan tekstvoorstel waarbij een tot de ontwikkelingslanden behorend importerend lid dat, nadat het in de twee jaar van de laatste fase van het onderbenuttingsmechanisme een alternatieve beheermethode heeft toegepast of de huidige methode heeft gehandhaafd, niet voldoet aan de vereiste benuttingsgraad (d.w.z. twee derde van de jaarlijkse toenamen als vastgelegd in punt 3, b), van het onderbenuttingsmechanisme), op verzoek van een belanghebbend exporterend lid of belanghebbende exporterende leden onderworpen wordt aan de standaardvereiste van de eerste zin van punt 4. Zonder een dergelijk verzoek wordt de aangelegenheid na de twee jaar van de laatste fase als “gesloten” aangemerkt ook al is de vereiste toename van de benuttingsgraad niet gerealiseerd. Daarmee wordt ervoor gezorgd dat een zaak in de laatste fase van het mechanisme uiteindelijk tot een “afsluiting” of “oplossing” komt.

    1.9.

    Een andere kwestie die meer recentelijk in deze discussie aan de orde is gekomen, betrof het verband tussen enerzijds de verplichtingen die voortvloeien uit het onderbenuttingsmechanisme, en anderzijds specifieke bepalingen inzake het beheer van tariefcontingenten voor zover door een importerend lid opgenomen in zijn lijst van concessies. De leden onderkenden in het algemeen het primaat van concessies en verbintenissen in de lijsten; het besluit en het bijbehorende onderbenuttingsmechanisme waren volgens hen bedoeld om een doeltreffende uitvoering van geplande verbintenissen te bevorderen en niet om deze verbintenissen te wijzigen. In dit verband lieten de leden zich leiden door punt 5 van het onderbenuttingsmechanisme, dat expliciet in een rangorde tussen de verplichtingen uit hoofde van de eronder vallende overeenkomsten (waaronder, overeenkomstig artikel II, lid 7, van de GATT 1994, de goederenlijsten van de leden) en de bepalingen van het onderbenuttingsmechanisme voorziet door aan te geven dat in geval van strijdigheid de bepalingen van de eronder vallende overeenkomsten voorrang hebben.

    1.10.

    Op basis van de besprekingen bevat het voorgestelde ontwerpbesluit over de toekomstige werking van punt 4 van het onderbenuttingsmechanisme (zoals opgenomen in de bijlage bij dit verslag) de volgende elementen:

    i.

    opsplitsing, omwille van de duidelijkheid, van het huidige punt 4 van het onderbenuttingsmechanisme in twee subpunten met de “standaardvereiste” in het voorgestelde subpunt 4a) en de bijzondere en gedifferentieerde behandeling in subpunt 4b);

    ii.

    de inhoud van het element bijzondere en gedifferentieerde behandeling in het huidige punt 4 wordt ongewijzigd overgenomen in het voorgestelde punt 4b);

    iii.

    voor gevallen waarin een tot de ontwikkelingslanden behorend importerend lid na de periode van twee jaar waarin het de huidige methode voor het beheer van tariefcontingenten handhaaft dan wel een alternatieve beheermethode toepast, niet aan de vereiste benuttingsgraad voldoet, wordt in het ontwerpbesluit voorgesteld om aan het laatste deel van punt 4b) een extra optie toe te voegen voor het “sluiten” van de zaak. Daartoe moet het betrokken tot de ontwikkelingslanden behorende importerende lid de “standaardvereiste” van het eerste deel van het huidige punt 4 uitvoeren;

    iv.

    er wordt een nieuwe voetnoot 6 voorgesteld vanwege vragen die bij enkele leden waren gerezen over het verband tussen de verplichtingen die voortvloeien uit het onderbenuttingsmechanisme, en die welke zijn opgenomen in de lijsten van concessies van importerende leden. In punt 5 van het onderbenuttingsmechanisme wordt al het verband verduidelijkt tussen de verplichtingen die voortvloeien uit het onderbenuttingsmechanisme, en de rechten en plichten van de leden uit hoofde van de “eronder vallende overeenkomsten”;

    v.

    aangezien met een akkoord over de toekomstige werking van punt 4 van het onderbenuttingsmechanisme de toetsing van de werking van het besluit van Bali inzake tariefcontingenten in het kader van de punten 13, 14 en 15 van dat besluit wordt afgerond, wordt in het ontwerpbesluit ook voorgesteld deze drie punten, samen met bijlage B bij het besluit, buiten werking te stellen.

    1.11.

    In punt 14 van het besluit is bepaald dat de aanbevelingen van de Algemene Raad inzake punt 4 van het onderbenuttingsmechanisme moeten voorzien in bijzondere en gedifferentieerde behandeling. In dit verband neemt het ontwerpbesluit met aanbevelingen voor de toekomstige werking van punt 4 de huidige bepaling inzake bijzondere en gedifferentieerde behandeling over in het voorgestelde subpunt 4b), waarin is bepaald dat een tot de ontwikkelingslanden behorend invoerend lid in de laatste fase van het onderbenuttingsmechanisme de huidige methode voor het beheer van tariefcontingenten mag handhaven of een alternatieve beheermethode mag toepassen en een oplossing in de zaak kan bewerkstelligen door aan te tonen dat de benuttingsgraad is toegenomen conform hetgeen vereist is. Deze optie van het huidige punt 4 van het besluit blijft ongewijzigd. Wanneer het tot de ontwikkelingslanden behorende importerende lid in de volgende twee jaar in die situatie niet de vereiste toename van de benuttingsgraad realiseert, kan op grond van het voorgestelde besluit van dat lid worden verlangd dat het de “standaardvereiste” van het eerste deel van het huidige punt 4 (d.w.z. wie het eerst komt, het eerst maalt bij de douane of automatische verlening van licenties) toepast. Opgemerkt zij dat toepassing van die bepaling na die twee jaar niet automatisch verplicht wordt. De voorgestelde verplichting geldt alleen bij indiening van een verzoek dienaangaande door het (de) betrokken exporterende lid (leden). Wordt ondanks het feit dat het tot de ontwikkelingslanden behorende importerende lid niet aan de vereiste benuttingsgraad voldoet, geen verzoek ingediend, dan wordt de onderbenuttingszaak als “gesloten” aangemerkt.

    1.12.

    Het Landbouwcomité is op 9 november 2021 opnieuw bijeengekomen; in deze 99e reguliere vergadering werd gesproken over het opgeschorte agendapunt 2 D, i), over de uitvoering van het besluit van Bali inzake het beheer van tariefcontingenten. Tijdens die vergadering is het comité overeengekomen om het ontwerpbesluit (1) in de bijlage bij dit verslag ter bespreking naar de Algemene Raad te zenden, die het daarna zou moeten doorsturen naar de twaalfde Ministeriële Conferentie met het oog op een besluit van de ministers.


    (1)  Sommige leden hebben aangegeven meer tijd nodig te hebben voor overleg met hun hoofdsteden.


    BIJLAGE

    De Ministeriële Conferentie,

    Gezien artikel IX, lid 1, van de Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (“de WTO-overeenkomst”);

    Nota nemend van het ministerieel besluit van 7 december 2013 inzake het memorandum van overeenstemming betreffende de bepalingen voor het beheer van tariefcontingenten voor landbouwproducten, als omschreven in artikel 2 van de Overeenkomst inzake de landbouw (WT/MIN(13)/39-WT/L/914) van 11 december 2013 (hierna het “besluit van Bali inzake het beheer van tariefcontingenten” genoemd);

    Herinnerend aan de aanbevelingen in het kader van de toetsing van de werking van het besluit van Bali inzake het beheer van tariefcontingenten in bijlage 2 bij G/AG/29, die de Algemene Raad tijdens zijn bijeenkomst van 9-10 december 2019 heeft goedgekeurd;

    Onderkennende dat in punt 1 van de bovengenoemde aanbevelingen 31 december 2021 is vastgesteld als uiterste datum voor een besluit over de toekomstige werking van punt 4 van bijlage A bij het besluit van Bali inzake het beheer van tariefcontingenten;

    Besluit:

    1.

    Punt 4 van bijlage A bij het besluit van Bali inzake het beheer van tariefcontingenten wordt als volgt gelezen:

    4.a.

    Het importerende lid verleent vervolgens onbelemmerde toegang op basis van een van de volgende methoden voor het beheer van tariefcontingenten (2) (3): het beginsel “wie het eerst komt, het eerst maalt” (aan de grens) of een systeem van automatische, onvoorwaardelijke licenties op verzoek in het kader van het tariefcontingent. Bij het nemen van een besluit over de vraag welke van deze twee opties moet worden toegepast, zal het importerende lid overleg plegen met belanghebbende exporterende leden. Het importerende lid handhaaft de gekozen methode gedurende ten minste twee jaar, waarna deze in het volgregister van het secretariaat wordt genoteerd en de zaak als “gesloten” wordt aangemerkt mits met betrekking tot de twee jaar tijdig meldingen zijn gedaan.

    4.b.

    Tot de ontwikkelingslanden behorende leden mogen een alternatieve methode voor het beheer van tariefcontingenten kiezen of de huidige methode handhaven. Deze keuze voor een alternatieve methode voor het beheer van tariefcontingenten wordt in het kader van dit mechanisme ter kennis van het Landbouwcomité gebracht. Het importerende lid handhaaft de gekozen methode gedurende ten minste twee jaar, waarna deze in het volgregister van het secretariaat wordt genoteerd en de zaak als “gesloten” wordt aangemerkt indien de benuttingsgraad is opgelopen met twee derde van de jaarlijkse toenamen als vastgelegd in punt 3, b). Op verzoek van een belanghebbend lid zijn de bepalingen van punt 4a) van toepassing indien de benuttingsgraad na twee jaar niet is opgelopen met ten minste twee derde van de jaarlijkse toenamen als vastgelegd in punt 3, b). Indien geen verzoek wordt gedaan, wordt de zaak als “gesloten” aangemerkt.

    2.

    De punten 13, 14 en met 15 van het besluit van Bali inzake het beheer van tariefcontingenten, alsmede bijlage B, worden buiten werking gesteld.


    (2)  De acties en oplossingen van het importerende lid mogen niet tot wijziging of belemmering van de rechten van een lid met een landspecifieke toewijzing voor dat tariefcontingent in het kader van zijn landspecifieke toewijzing leiden.

    (3)  Daar waar sprake is van strijdigheid, hebben de specifieke bepalingen inzake invoerregelingen met tariefcontingenten zoals opgenomen in de lijst van concessies van het importerende lid, voorrang.


    Top