EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32011R0446

Verordening (EU) nr. 446/2011 van de Commissie van 10 mei 2011 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde vetalcoholen en mengsels daarvan, van oorsprong uit India, Indonesië en Maleisië

PB L 122 van 11.5.2011, p. 47–62 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 12/11/2011: This act has been changed. Current consolidated version: 12/05/2011

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2011/446/oj

11.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 122/47


VERORDENING (EU) Nr. 446/2011 VAN DE COMMISSIE

van 10 mei 2011

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde vetalcoholen en mengsels daarvan, van oorsprong uit India, Indonesië en Maleisië

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 7,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Inleiding

(1)

Op 13 augustus 2010 heeft de Commissie met een bericht („het bericht van inleiding”) in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Unie van bepaalde vetalcoholen en mengsels daarvan („het onderzochte product”) van oorsprong uit India, Indonesië en Maleisië („de betrokken landen”) bekendgemaakt.

(2)

De antidumpingprocedure werd ingeleid ingevolge een klacht die op 30 juni 2010 was ingediend door twee producenten in de Unie, Cognis GmbH en Sasol Olefins & Surfactants GmbH („de klagers”). Beide ondernemingen zijn opgericht naar Duits recht en hebben productievestigingen in Duitsland, Frankrijk en Italië. Beide ondernemingen vertegenwoordigen een groot deel, in dit geval meer dan 25 %, van de totale productie van het onderzochte product in de Unie. Het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal over dumping van het voornoemde product van oorsprong uit de betrokken landen en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werden voldoende geacht om een procedure in te leiden.

1.2.   Partijen bij de procedure

(3)

De Commissie heeft de klagers, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende betrokken importeurs/handelaars en gebruikers, de bekende producenten-exporteurs en de vertegenwoordigers van de betrokken exporterende landen van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(4)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hebben verzocht, zijn gehoord.

(5)

Gezien het grote aantal in de klacht genoemde importeurs werd in het bericht van inleiding overwogen om voor de importeurs overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening gebruik te maken van een steekproef. Binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn hebben vier importeurs de gevraagde informatie verstrekt en ermee ingestemd om in de steekproef te worden opgenomen. Aangezien slechts weinig importeurs zich kenbaar hebben gemaakt, is besloten om van een steekproef af te zien.

(6)

De Commissie zond vragenlijsten aan de producenten-exporteurs, de producenten in de Unie, de importeurs en alle haar bekende betrokken gebruikers en leveranciers, alsmede aan alle andere partijen die daarom binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijnen hadden verzocht.

(7)

Er werden vragenlijsten ontvangen van vijf producenten in de Unie, twee importeurs, 21 gebruikers in de Unie, twee producenten-exporteurs in India, twee producenten-exporteurs in Indonesië en hun verbonden handelaars, en drie producenten-exporteurs in Maleisië en hun verbonden handelaars.

(8)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, de schade als gevolg hiervan en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

a)

Producenten in de Unie:

Cognis GmbH, Duitsland

Cognis France S.A.S., Frankrijk

Sasol Olefins & Surfactants GmbH, Duitsland

b)

Importeurs in de Unie:

Oleo solutions Ltd, Verenigd Koninkrijk

c)

Gebruikers in de Unie:

Henkel AG & Co., Duitsland

PCC Rokita SA, Polen

Procter & Gamble International Operations SA, Zwitserland

Unilever, Nederland

Zshimmer & Schwarz italiana SpA, Italië

d)

Producenten-exporteurs in India:

Godrej Industries Limited, Mumbai en Taluka Valia

VVF Limited, Mumbai

e)

Producenten-exporteurs in Indonesië:

P.T. Ecogreen Oleochemicals en zijn verbonden ondernemingen, Batam, Singapore, Dessau

P.T. Musim Mas en zijn verbonden ondernemingen, Medan, Singapore, Hamburg

f)

Producenten/exporteurs in Maleisië:

Fatty Chemical Malaysia Sdn. Bhd. en zijn verbonden ondernemingen, Prai, Emmerich

KL-Kepong Oleomas Sdn. Bhd. en zijn verbonden ondernemingen Petaling Jaja, Hamburg

Emery Oleochemicals Sdn. Bhd., Telok Panglima Garang

1.3.   Onderzoektijdvak

(9)

Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 juli 2009 tot en met 30 juni 2010 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die van belang zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2007 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(10)

Bij het betrokken product gaat het om verzadigde vetalcoholen met een koolstofketenlengte van C8, C10, C12, C14, C16 of C18 (exclusief vertakte isomeren), waaronder afzonderlijke verzadigde vetalcoholen (ook „zuivere fracties” genoemd) en mengsels met overwegend een combinatie van koolstofketenlengtes C6-C8, C6-C10, C8-C10, C10-C12 (doorgaans gecategoriseerd als C8-C10), mengsels met overwegend een combinatie van koolstofketenlengtes C12-C14, C12-C16, C12-C18, C14-C16 (doorgaans gecategoriseerd als C12-C14) en mengsels met overwegend een combinatie van koolstofketenlengtes C16-C18, van oorsprong uit India, Indonesië en Maleisië („het onderzochte product”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 2905 16 85, 2905 17 00, ex 2905 19 00 en ex 3823 70 00.

(11)

Het onderzochte product is een tussenproduct, geproduceerd uit natuurlijke (oliechemische) of synthetische (petrochemische) bronnen, zoals natuurlijke vetten en oliën, ruwe olie, aardgas, aardgascondensaten en steenkool. Het wordt hoofdzakelijk gebruikt als inputmateriaal voor de productie van vetalcoholsulfaten, vetalcoholethoxtylanen en vetalcholethersulfaten (zogenaamde „oppervlakteactieve stoffen”). Oppervlakteactieve stoffen worden gebruikt voor de productie van detergentia, huishoud-, schoonmaak- en persoonlijkeverzorgingsproducten.

2.2.   Soortgelijk product

(12)

Het uit India, Indonesië en Maleisië naar de Unie uitgevoerde product en het in deze landen geproduceerde en op de binnenlandse markt verkochte product, alsook het in de Unie door de producenten in de Unie geproduceerde product bleken dezelfde fysische en technische basiskenmerken en dezelfde toepassingen te hebben. Deze producten worden bijgevolg voorlopig beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

(13)

Tijdens het onderzoek voerden bepaalde partijen aan dat een van de klagers in een van zijn productievestigingen, een product produceerde dat vertakte isomeermoleculen omvat, die niet onder de productomschrijving vallen, en dat dit product daarom niet als soortgelijk product mocht worden beschouwd. Er is voorlopig vastgesteld dat dit argument gegrond is en daarom zijn de gegevens betreffende deze producent niet in de schadeanalyse gebruikt. Er zij op gewezen dat twee andere ondernemingen, waarvan een aan het onderzoek heeft meegewerkt, om dezelfde reden van de definitie van de bedrijfstak van de Unie zijn uitgesloten.

3.   DUMPING

3.1.   India

3.1.1.   Normale waarde

(14)

Voor het vaststellen van de normale waarde werd eerst voor elke producent-exporteur bepaald of de totale op de binnenlandse markt aan onafhankelijke afnemers verkochte hoeveelheid van het soortgelijke product representatief was in vergelijking met de totale hoeveelheid die naar de Unie werd uitgevoerd. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening wordt de verkoop op de binnenlandse markt geacht representatief te zijn wanneer de totale hoeveelheid ervan ten minste 5 % bedraagt van de totale naar de Unie verkochte hoeveelheid. Er is gebleken dat de totale verkoop door elke producent-exporteur van het soortgelijke product op de binnenlandse markt representatief was.

(15)

Voor elke door een producent-exporteur op zijn binnenlandse markt verkochte productsoort die direct vergelijkbaar was met de productsoort die voor uitvoer naar de Unie werd verkocht, werd onderzocht of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bijzondere productsoort werd voldoende representatief geacht wanneer de totale hoeveelheid van die door de betrokken producent-exporteur op de binnenlandse markt tijdens het OT aan onafhankelijke afnemers verkochte productsoort ten minste 5 % bedroeg van de totale hoeveelheid van de vergelijkbare productsoort die naar de Unie was uitgevoerd.

(16)

Er werd ook onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke productsoort had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties volgens artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd voor elke uitgevoerde soort van het betrokken product het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het OT vastgesteld.

(17)

Voor de productsoorten waarbij meer dan 80 % van de verkochte hoeveelheid op de binnenlandse markt van de productsoort werd verkocht tegen prijzen die hoger lagen dan de productiekosten en de gewogen gemiddelde verkoopprijs van die soort gelijk was aan of hoger was dan de productiekosten per eenheid, werd de normale waarde, per productsoort, berekend als het gewogen gemiddelde van de daadwerkelijke binnenlandse prijzen van alle verkopen van de soort in kwestie, ongeacht of die verkoop al dan niet winstgevend was.

(18)

Wanneer de winstgevende verkoop van een productsoort 80 % of minder van de totale verkoop van die soort bedroeg, of de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de productiekosten per eenheid, werd de normale waarde gebaseerd op de daadwerkelijke binnenlandse prijs, berekend als de gewogen gemiddelde prijs van alleen de winstgevende verkopen op de binnenlandse markt van die soort tijdens het OT.

3.1.2.   Uitvoerprijs

(19)

Beide producenten-exporteurs in India voerden het betrokken product rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie uit. De uitvoerprijzen werden derhalve overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de prijzen die deze onafhankelijke afnemers daadwerkelijk voor het betrokken product hadden betaald of moesten betalen.

3.1.3.   Vergelijking

(20)

De normale waarde en de uitvoerprijs van de producenten-exporteurs werden vergeleken op af-fabriekbasis.

(21)

Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Op basis hiervan werden waar nodig correcties toegepast voor verschillen in indirecte belastingen, kosten van vervoer, verzekering, hantering, lading en aanverwante kosten, verpakkingskosten, kredietkosten en commissies.

(22)

Beide producenten-exporteurs voerden aan dat hun verkoop aan een van de klagers in de Unie tijdens het OT moest worden genegeerd bij de berekening van de dumpingmarge, aangezien deze verkoop in aanzienlijke hoeveelheden en tegen scherpe prijzen plaatsvond. Er is echter geen juridische reden waarom dergelijke uitvoer van het betrokken product bij de berekening van dumping moet worden genegeerd. De argumenten van beide producenten-exporteurs worden daarom afgewezen.

(23)

Beide producenten-exporteurs vroegen om een correctie voor de omrekening in valuta, aangezien vanaf november 2009 een ononderbroken opwaardering van de Indiase roepie (INR) tegenover de euro (EUR) heeft plaatsgevonden, die een verstorend effect op de dumpingberekeningen heeft. Het argument had betrekking op de verkoop in EUR vanaf januari 2010 en bestond uit een verzoek om voor de omrekening van de waarde van die verkoop in INR de wisselkoers van de maand waarin de verkoop plaatsvond te vervangen door de wisselkoers van twee maanden eerder. Artikel 2, lid 10, onder j), voorziet immers in een correctie voor omrekeningen in valuta onder bepaalde omstandigheden. Er zij echter op gewezen dat de opwaardering van de INR pas in de tweede helft van het OT plaatsvond. Verder zij erop gewezen dat beide Indiase ondernemingen hun prijzen voor hun belangrijkste afnemers in die periode vaak volgens een vrij regelmatig patroon hebben verhoogd en dat de door de klagers in de Unie aangerekende prijzen in de tweede helft van het OT ook gestaag stegen. Er is daarom geen duidelijk bewijs dat de opwaardering van de INR niet tijdig werd weerspiegeld in de door de Indiase producenten-exporteurs aan hun afnemers in de Europese Unie in rekening gebrachte prijzen of een onterecht afstraffend effect bij de dumpingberekeningen had. De argumenten van beide ondernemingen werden daarom afgewezen.

3.1.4.   Dumpingmarge

(24)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werden de dumpingmarges voor de medewerkende Indiase producenten-exporteurs vastgesteld op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs.

(25)

Op basis van de informatie uit de klacht en van de medewerkende Indiase producenten-exporteurs, en rekening houdend met de beschikbare statistische informatie, zijn er geen andere producenten van het betrokken product in India. Daarom werd de voor het gehele land geldende dumpingmarge voor India vastgesteld op hetzelfde niveau als dat van de voor een medewerkende producent-exporteur gevonden hoogste marge.

(26)

Op basis hiervan bedragen de voorlopige dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

Godrej Industries Limited

9,3 %

VVF Limited

4,8 %

Alle andere ondernemingen

9,3 %

3.2.   Indonesië

3.2.1.   Normale waarde

(27)

Voor het vaststellen van de normale waarde werd eerst voor elke producent-exporteur bepaald of de totale op de binnenlandse markt aan onafhankelijke afnemers verkochte hoeveelheid van het soortgelijke product representatief was in vergelijking met de totale hoeveelheid die naar de Unie werd uitgevoerd. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening wordt de verkoop op de binnenlandse markt geacht representatief te zijn wanneer de totale hoeveelheid ervan ten minste 5 % bedraagt van de totale naar de Unie verkochte hoeveelheid van het betrokken product. Er is gebleken dat de totale verkoop door elke producent-exporteur van het soortgelijke product op de binnenlandse markt representatief was.

(28)

Voor elke door een producent-exporteur op zijn binnenlandse markt verkochte productsoort die direct vergelijkbaar was met de productsoort die voor uitvoer naar de Unie werd verkocht, werd onderzocht of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bijzondere productsoort werd voldoende representatief geacht wanneer de totale hoeveelheid van die door de betrokken producent-exporteur op de binnenlandse markt tijdens het OT aan onafhankelijke afnemers verkochte productsoort ten minste 5 % bedroeg van de totale hoeveelheid van de vergelijkbare productsoort die naar de Unie was uitgevoerd.

(29)

Er werd ook onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke productsoort had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties volgens artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd voor elke uitgevoerde soort van het betrokken product het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het OT vastgesteld.

(30)

Voor de productsoorten waarbij meer dan 80 % van de verkochte hoeveelheid op de binnenlandse markt van de productsoort werd verkocht tegen prijzen die hoger lagen dan de productiekosten en de gewogen gemiddelde verkoopprijs van die soort gelijk was aan of hoger was dan de productiekosten per eenheid, werd de normale waarde, per productsoort, berekend als het gewogen gemiddelde van de daadwerkelijke binnenlandse prijzen van alle verkopen van de soort in kwestie, ongeacht of die verkoop al dan niet winstgevend was.

(31)

Wanneer de winstgevende verkoop van een productsoort 80 % of minder van de totale verkoop van die soort bedroeg, of de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de productiekosten per eenheid, werd de normale waarde gebaseerd op de daadwerkelijke binnenlandse prijs, berekend als de gewogen gemiddelde prijs van alleen de winstgevende verkopen op de binnenlandse markt van die soort tijdens het OT.

(32)

Wanneer een bijzondere productsoort niet door een producent-exporteur op de binnenlandse markt werd verkocht, werd de normale waarde berekend overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening.

(33)

Bij de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening werden de bedragen voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst overeenkomstig artikel 2, lid 6, eerste alinea, van de basisverordening gebaseerd op de feitelijke gegevens over de productie en de verkoop van het soortgelijke product, in het kader van normale handelstransacties, door de producent-exporteur.

3.2.2.   Uitvoerprijs

(34)

De producenten/exporteurs voerden hetzij rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers, hetzij via in Singapore en in de Unie gevestigde verbonden handelsmaatschappijen uit naar de Unie.

(35)

Bij rechtstreekse uitvoer naar onafhankelijke afnemers in de Unie of via verbonden handelsondernemingen in Singapore werden de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen voor het betrokken product.

(36)

Bij uitvoer naar de Unie via verbonden handelsondernemingen in de Unie werden de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening vastgesteld op basis van de eerste wederverkoopprijzen van deze verbonden handelsondernemingen aan onafhankelijke afnemers in de Unie.

3.2.3.   Vergelijking

(37)

De normale waarde en de uitvoerprijs van de producenten-exporteurs werden vergeleken op af-fabriekbasis.

(38)

Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Op basis hiervan werden waar nodig correcties toegepast voor verschillen in indirecte belastingen, kosten van vervoer, verzekering, hantering, lading en aanverwante kosten, verpakkingskosten, kredietkosten en commissies.

(39)

Een onderneming verzocht om een correctie voor verschillen in de fysische eigenschappen omdat zij het onderzochte product in zowel vloeibare als vaste vorm naar de Europese Unie uitvoert, terwijl zij het alleen in vaste vorm op de binnenlandse markt verkoopt en de prijzen voor de vloeibare vorm lager zijn dan die voor de vaste vorm van het onderzochte product. De onderneming verstrekte echter geen kwantificering van een dergelijke correctie. Een eenvoudige vergelijking van de uitvoerprijzen van vaste en vloeibare vormen van het onderzochte product kan geen basis vormen voor het toestaan van een correctie voor verschillen in fysische eigenschappen. Het boekhoudsysteem van de onderneming maakt bovendien een duidelijke opsplitsing van de kostenverschillen tussen het vaste en vloeibare product niet mogelijk. Daarom was er geen betrouwbaar middel om een potentiële correctie te berekenen en moest het argument worden afgewezen.

(40)

De klagers voerden aan dat de energiekosten in Indonesië vertekend zijn wegens de zeer lage en gesubsidieerde energieprijzen. Zij hebben echter geen onderbouwde informatie verstrekt over de wijze waarop een dergelijke vertekening van de energiekosten voor de productie voor de binnenlandse markt en de uitvoer de dumpingberekeningen kan beïnvloeden. Het argument werd daarom afgewezen.

3.2.4.   Dumpingmarge

(41)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werden de dumpingmarges voor de medewerkende Indonesische producenten-exporteurs vastgesteld op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs.

(42)

Op basis van de informatie uit de klacht en van de medewerkende Indonesische producenten-exporteurs, en rekening houdend met de beschikbare statistische informatie, zijn er geen andere producenten van het betrokken product in Indonesië. Daarom werd de voor het gehele land geldende dumpingmarge voor Indonesië vastgesteld op hetzelfde niveau als dat van de voor een medewerkende producent-exporteur gevonden hoogste marge.

(43)

Op basis hiervan bedragen de voorlopige dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

P.T. Ecogreen Oleochemicals

6,3 %

P.T. Musim Mas

7,6 %

Alle andere ondernemingen

7,6 %

3.3.   Maleisië

3.3.1.   Normale waarde

(44)

Voor het vaststellen van de normale waarde werd eerst voor elke producent-exporteur bepaald of de totale op de binnenlandse markt aan onafhankelijke afnemers verkochte hoeveelheid van het soortgelijke product representatief was in vergelijking met de totale hoeveelheid die naar de Unie werd uitgevoerd. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening wordt de verkoop op de binnenlandse markt geacht representatief te zijn wanneer de totale hoeveelheid ervan ten minste 5 % bedraagt van de totale naar de Unie verkochte hoevelheid van het betrokken product. Er is gebleken dat voor twee van de medewerkende producenten-exporteurs de totale verkoop door de producenten-exporteurs van het soortgelijke product op de binnenlandse markt representatief was. Voor de resterende medewerkende producent-exporteur werd in het OT geen onafhankelijke binnenlandse verkoop geconstateerd.

(45)

Voor elke door een producent-exporteur op zijn binnenlandse markt verkochte productsoort die direct vergelijkbaar was met de productsoort die voor uitvoer naar de Unie werd verkocht, werd onderzocht of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bijzondere productsoort werd voldoende representatief geacht wanneer de totale hoeveelheid van die door de betrokken producent-exporteur op de binnenlandse markt tijdens het OT aan onafhankelijke afnemers verkochte productsoort ten minste 5 % bedroeg van de totale hoeveelheid van de vergelijkbare productsoort die naar de Unie was uitgevoerd.

(46)

Er werd ook onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke productsoort had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties volgens artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd voor elke uitgevoerde soort van het betrokken product het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt in het OT vastgesteld.

(47)

Voor de productsoorten waarbij meer dan 80 % van de verkochte hoeveelheid op de binnenlandse markt van de productsoort werd verkocht tegen prijzen die hoger lagen dan de productiekosten en de gewogen gemiddelde verkoopprijs van die soort gelijk was aan of hoger was dan de productiekosten per eenheid, werd de normale waarde, per productsoort, berekend als het gewogen gemiddelde van de daadwerkelijke binnenlandse prijzen van alle verkopen van de soort in kwestie, ongeacht of die verkoop al dan niet winstgevend was.

(48)

Wanneer de winstgevende verkoop van een productsoort 80 % of minder van de totale verkoop van die soort bedroeg, of de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de productiekosten per eenheid, werd de normale waarde gebaseerd op de daadwerkelijke binnenlandse prijs, berekend als de gewogen gemiddelde prijs van alleen de winstgevende verkopen op de binnenlandse markt van die soort tijdens het OT.

(49)

Wanneer een bijzondere productsoort niet door een producent-exporteur op de binnenlandse markt werd verkocht, werd de normale waarde berekend overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening.

(50)

Bij de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening werden de bedragen voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst overeenkomstig artikel 2, lid 6, eerste alinea, van de basisverordening gebaseerd op de feitelijke gegevens over de productie en de verkoop van het soortgelijke product, in het kader van normale handelstransacties, door de producent-exporteur.

(51)

Voor de producent-exporteur die in het OT geen producten op de binnenlandse markt had verkocht, werden de bedragen voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder a), van de basisverordening gebaseerd op het gewogen gemiddelde van de feitelijke bedragen die zijn vastgesteld voor de twee andere producenten-exporteurs die zijn onderworpen aan een onderzoek met betrekking tot de productie en de verkoop van het soortgelijke product op de Maleisische markt.

3.3.2.   Uitvoerprijs

(52)

De producenten/exporteurs voerden rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers of via in de Unie gevestigde verbonden ondernemingen naar de Unie uit.

(53)

Bij rechtstreekse uitvoer naar onafhankelijke afnemers in de Unie werden de uitvoerprijzen vastgesteld op basis van de daadwerkelijk betaalde of te betalen prijzen voor het betrokken product overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

(54)

Bij uitvoer naar de Unie via verbonden ondernemingen in de Unie werden de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening vastgesteld op basis van de eerste wederverkoopprijzen van deze verbonden ondernemingen aan onafhankelijke afnemers in de Unie.

3.3.3.   Vergelijking

(55)

De normale waarde en de uitvoerprijs van de producenten-exporteurs werden vergeleken op af-fabriekbasis.

(56)

Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Op basis hiervan werden waar nodig correcties toegepast voor de kosten van vervoer, verzekering, hantering, lading en aanverwante kosten, verpakkingskosten en kredietkosten.

(57)

Een Maleisische producent-exporteur voerde aan dat zijn verbonden onderneming in de Unie in feite de uitvoerafdeling van de producent is. Op basis hiervan stelde de onderneming dat bij de vaststelling van de prijs af-fabriek excessieve bedragen in mindering zouden worden gebracht als overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening volledige correcties voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst werden uitgevoerd. In dit verband werd geconstateerd dat door de verbonden onderneming facturen aan afnemers in de Unie werden verstrekt en dat door de verbonden onderneming betalingen van afnemers in de Unie werden ontvangen. Verder zij erop gewezen dat de verkoop door de verbonden onderneming een handelsmarge omvatte. Uit de financiële rekeningen van de handelaar bleek ook dat hij de tussen de invoer en de wederverkoop gemaakte normale verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten zelf heeft gedragen. De verbonden onderneming lijkt daarom inderdaad de typische functies van een importeur te verrichten. Daarom werd het argument van de onderneming afgewezen.

(58)

De klagers dienden ten aanzien van Maleisië hetzelfde verzoek betreffende energiekosten, als vermeld in overweging 40 voor Indonesië, in. Dit argument werd ook om dezelfde redenen afgewezen.

3.3.4.   Dumpingmarge

(59)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werden de dumpingmarges voor de medewerkende Maleisische producenten-exporteurs vastgesteld op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs.

(60)

Op basis van de informatie uit de klacht en van de medewerkende Maleisische producenten-exporteurs, en rekening houdend met de beschikbare statistische informatie, zijn er geen andere producenten van het betrokken product in Maleisië. Daarom werd de voor het gehele land geldende dumpingmarge voor Maleisië vastgesteld op hetzelfde niveau als dat van de voor een medewerkende producent-exporteur gevonden hoogste marge.

(61)

Op basis hiervan bedragen de voorlopige dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring:

Onderneming

Voorlopige dumpingmarge

Fatty Chemical Malaysia Sdn. Bhd

13,8 %

KL-Kepong Oleomas Sdn. Bhd.

5,0 %

Emery Oleochemicals Sdn. Bhd

5,3 %

Alle andere ondernemingen

13,8 %

4.   SCHADE

4.1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

(62)

In het OT werd het soortgelijke product door twee bekende en enkele andere zeer kleine producenten in de Unie vervaardigd. Om de totale productie in de Unie vast te stellen, werd gebruikgemaakt van alle beschikbare informatie over de producenten in de Unie, waaronder de informatie in de klacht en de gegevens die voor en na de opening van het onderzoek van de producenten in de Unie zijn verkregen. Op basis daarvan werd de totale productie van de Unie geschat op 400 000 à 500 000 t gedurende het OT. De producenten in de Unie die de totale EU-productie vertegenwoordigen, vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

(63)

Sommige belanghebbenden voerden aan dat een van de klagers niet als deel van de bedrijfstak van de Unie mocht worden beschouwd, omdat deze onderneming het betrokken product in het OT heeft ingevoerd. Uit de controle bleek echter dat het percentage van het door deze onderneming uit de betrokken landen tijdens het OT ingevoerde product vrij laag was en dus niet substantieel was in vergelijking met haar productie van het soortgelijke product. Verder was deze invoer in hoofdzaak van tijdelijke aard. Daarom kan worden bevestigd dat de kernactiviteit van deze onderneming de productie en de verkoop van het onderzochte product in de Europese Unie is en dat haar grootste belang dat van een producent in de Unie is. Daarom kan worden bevestigd dat de kernactiviteit van deze onderneming de productie en de verkoop van FOH in de Europese Unie is en dat haar grootste belang dat van een producent in de Unie is. Bijgevolg wordt voorlopig bepaald dat dit argument niet gegrond is.

4.2.   Verbruik in de Unie

(64)

Het verbruik werd vastgesteld op basis van de totale verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie, het eigen gebruik en de totale invoer (van Eurostat afkomstige gegevens). Aangezien de gegevens van Eurostat ook sommige andere producten dan het betrokken product omvatten, zijn passende correcties uitgevoerd. De informatie wordt verstrekt in indexvorm (2007 = 100) om de vertrouwelijkheid van de gegevens te garanderen.

Verbruik in de Unie

2007

2008

2009

OT

Ton

100

102

97

102

Jaarlijks Δ%

 

2,2 %

–4,8 %

4,6 %

Bron: Eurostat, gegevens in de klacht en antwoorden op de vragenlijst

(65)

Tijdens de beoordelingsperiode nam het verbruik in de Unie met 2 % licht af. Van 2007 tot 2008 steeg het verbruik eerst met 2,2 % en nam daarna van 2008 tot 2009 af met 4,8 %. Van 2009 tot het einde van het OT herstelde het verbruik zich met 4,6 %.

(66)

De economische neergang heeft bijgedragen tot de daling van het verbruik in de periode vanaf 2008, tijdens welke de gebruikers van het betrokken product geconfronteerd werden met een afname van de vraag naar hun producten. Aan het begin van het OT begon de marktsituatie licht te verbeteren, waardoor de vraag naar het betrokken product in vergelijking met de eerste helft van 2009 licht steeg.

4.3.   Invoer in de Unie uit de betrokken landen

4.3.1.   Cumulatie

(67)

De Commissie heeft aan de hand van de criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening onderzocht of de gevolgen van de invoer met dumping uit de betrokken landen cumulatief moesten worden beoordeeld. Dit artikel bepaalt dat de gevolgen van de invoer uit twee of meer landen die terzelfder tijd aan een antidumpingonderzoek wordt onderworpen uitsluitend cumulatief worden beoordeeld indien wordt vastgesteld dat a) de dumpingmarge voor het product uit elk land meer dan minimaal is in de zin van artikel 9, lid 3, van de basisverordening en de uit elk land ingevoerde hoeveelheid niet te verwaarlozen is, en b) een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer gezien de concurrentieverhoudingen tussen de ingevoerde producten onderling en tussen de ingevoerde producten en het soortgelijke product uit de Europese Unie, passend is.

(68)

De dumpingmarges die werden vastgesteld in verband met de invoer uit elk betrokken land waren meer dan minimaal (2 % van de exportprijzen) in de zin van artikel 9, lid 3, van de basisverordening. De ingevoerde hoeveelheid uit elk betrokken land overschreed de in artikel 5, lid 7, van de basisverordening genoemde drempel van 1 % marktaandeel.

(69)

Het onderzoek toonde verder aan dat de concurrentieverhoudingen vergelijkbaar waren, zowel tussen de met dumping ingevoerde producten onderling als tussen de invoer met dumping en het soortgelijke product. Er werd geconstateerd dat de gemiddelde invoerprijzen uit alle betrokken landen in de beoordelingsperiode daalden en dezelfde trend volgden. Verder ging het met de uit de betrokken landen ingevoerde onderzochte product in alle opzichten om een soortgelijk product; de producten zijn onderling verwisselbaar en worden in de Unie via vergelijkbare verkoopkanalen en onder soortgelijke handelsvoorwaarden verkocht, zodat zij met elkaar en met het in de Unie geproduceerde onderzochte product concurreerden.

(70)

Gezien het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat aan alle voorwaarden voor een cumulatieve beoordeling is voldaan en dat de effecten van de invoer met dumping uit de betrokken landen voor de analyse van de schade gezamenlijk moeten worden beoordeeld.

4.3.2.   Hoeveelheid, prijs en marktaandeel van de invoer met dumping uit de betrokken landen

Invoer uit de betrokken landen

2007

2008

2009

OT

Ton

112 523

177 286

165 386

176 279

Index: 2007 = 100

100

158

147

157

Jaarlijks Δ%

 

57,6 %

–6,7 %

6,6 %

Marktaandeel

2007

2008

2009

OT

Index: 2007 = 100

100

154

151

154

Jaarlijks Δ%

 

54,2 %

–2,0 %

1,9 %

Gemiddelde prijs in EUR/ton

942

1 017

837

882

Index: 2007 = 100

100

108

89

94

Jaarlijks Δ%

 

8 %

–18 %

5 %

Bron: Eurostat en antwoorden op de vragenlijst

(71)

De ingevoerde hoeveelheid uit de betrokken landen steeg in de beoordelingsperiode aanzienlijk met 57 %. De grootste stijging deed zich voor tussen 2007 en 2008, toen de invoer met 58 % steeg. De invoer nam daarna in 2009 licht af en steeg in het OT opnieuw tot het niveau van 2008.

(72)

De gemiddelde prijzen van de invoer uit de betrokken landen schommelden in de beoordelingsperiode sterk en lieten een totale daling met 6 % zien. Tijdens de gehele beoordelingsperiode waren de gemiddelde prijzen van de invoer uit de betrokken landen altijd lager dan die welke in de rest van de wereld en door de bedrijfstak van de Unie waren vastgesteld, wat leidde tot een toename van het marktaandeel van de betrokken landen.

(73)

Het marktaandeel van de betrokken landen steeg in de beoordelingsperiode aanzienlijk met 54 %. De grootste stijging vond plaats tussen 2007 en 2008. De invoer is tijdens de economische crisis licht gedaald, wat heeft geleid tot een vermindering van het marktaandeel van de betrokken landen met 2 % tussen 2008 en 2009, maar hun marktaandeel heeft zich voor het einde van de beoordelingsperiode opnieuw hersteld.

4.3.2.1.   Prijsonderbieding

(74)

Voor de beoordeling van de prijsonderbieding werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie voor niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, af fabriek, per productsoort vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde cif-prijzen van de invoer uit de betrokken landen voor de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, naar behoren gecorrigeerd voor bestaande rechten en voor kosten na de invoer. Deze prijsvergelijking werd uitgevoerd voor transacties in hetzelfde handelsstadium, waar nodig gecorrigeerd, en na aftrek van rabatten en kortingen. De resultaten van de vergelijking, uitgedrukt als percentage van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie in het onderzoektijdvak, lieten significante prijsonderbiedingsmarges zien (tot 16 %). Deze prijsonderbiedingsmarges wijzen erop dat de invoer uit de betrokken landen de prijzen op de markt van de Unie onder druk zette.

(75)

Per betrokken land waren de onderbiedingsmarges als volgt:

Land

Onderbiedingsmarge

India

van – 0,5 tot 16 %

Indonesië

van – 12,1 tot – 3,2 %

Maleisië

van – 10,4 tot 15,1 %

4.4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie  (3)

4.4.1.   Voorafgaande opmerkingen

(76)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een evaluatie van alle economische indicatoren die een beoordeling van de situatie van deze bedrijfstak vanaf 2007 tot het einde van het OT mogelijk maken.

4.4.2.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

Productie van de bedrijfstak van de Unie

2007

2008

2009

OT

Index: 2007 = 100

100

90

77

83

Productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie

2007

2008

2009

OT

Index: 2007 = 100

100

109

103

98

Bezettingsgraad

2007

2008

2009

OT

Index: 2007 = 100

100

83

75

85

Bron: antwoorden op de vragenlijst

(77)

Van 2007 tot 2009 nam de productie in de Unie significant af met 23 % en verbeterde licht tussen 2009 en het einde van het OT, wat leidde tot een totale daling met 17 % in de beoordelingsperiode. Er zij op gewezen dat, hoewel het verbruik in de Unie tussen 2008 en 2009 met ongeveer 5 % daalde, de productie van de bedrijfstak van de Unie nog meer afnam (15 %) en dat zij niet profiteerde van het herstel van het verbruik in de Unie in het OT.

(78)

De productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie daalde in de beoordelingsperiode met 2 %. Na een stijging met circa 9 % in 2008 nam de capaciteit de daaropvolgende jaren af, wat leidde tot een totale vermindering met 2 % in de beoordelingsperiode.

(79)

In lijn met de afnemende geproduceerde hoeveelheden nam de benutting van de beschikbare capaciteit in de beoordelingsperiode met 15 % af. De grootste daling vond tijdens de algemene economische crisis in 2009 plaats en in het OT trad een lichte verbetering op.

4.4.3.   Verkoop en marktaandeel

(80)

De verkoopcijfers in onderstaande tabel hebben betrekking op de verkochte hoeveelheden en de waarde voor de eerste niet-verbonden afnemer op de markt van de Unie.

Verkochte hoeveelheden niet-verbonden afnemers in EU

2007

2008

2009

OT

Index: 2007 = 100

100

85

79

82

Jaarlijks Δ%

 

–15,4 %

–6,5 %

4,3 %

Verkoop in waarde niet-verbonden afnemers in Europese Unie (EUR)

2007

2008

2009

OT

Index: 2007 = 100

100

102

85

88

Jaarlijks Δ%

 

1,6 %

–16,6 %

3,9 %

Marktaandeel bedrijfstak van de Unie

2007

2008

2009

OT

Index: 2007 = 100

100

88

87

88

Bron: Eurostat en antwoorden op de vragenlijst

(81)

De verkochte hoeveelheden en het marktaandeel namen tussen 2007 en het einde van het OT af met 18 % respectievelijk 12 %. Aan het begin van de beoordelingsperiode, van 2007 tot 2008, daalden ondanks een stijging van het verbruik in de Unie de verkochte hoeveelheden van de bedrijfstak van de Unie met 15 % en ging 12 % van het marktaandeel verloren. In 2009 kromp het verbruik in de Unie, wat leidde tot een verder verlies van de verkochte hoeveelheden met 6,5 % voor de bedrijfstak van de Unie. In het OT nam de verkoop in de Unie in lijn met het grotere verbruik in de Unie licht toe. Het marktaandeel bleef echter stabiel van 2008 tot het einde van het OT.

4.4.4.   Gemiddelde prijzen per eenheid van de bedrijfstak van de Unie

Prijs per eenheid, verkoop in Europese Unie aan niet-verbonden afnemers

2007

2008

2009

OT

Index: 2007 = 100

100

120

107

107

Jaarlijks Δ%

 

20,1 %

–10,8 %

–0,4 %

Bron: antwoorden op de vragenlijst

(82)

De prijzen stegen van 2007 tot 2008 aanzienlijk met 20 %. Er zij op gewezen dat de producenten-exporteurs hun prijzen tijdens deze periode ook hebben verhoogd, zij het veel minder hoog dan de bedrijfstak van de Unie.

(83)

In 2009 moest de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen verminderen om het hoofd te kunnen bieden aan de gestegen invoer uit de betrokken landen. In 2008 was de invoer uit deze landen gegroeid met 57 % en waren hun prijzen aanzienlijk lager dan die van de bedrijfstak van de Unie. Deze was echter niet in staat om zijn prijzen te verlagen tot hetzelfde niveau als dat van de producenten-exporteurs.

(84)

Tijdens het OT handhaafde de bedrijfstak van de Unie het prijspeil van 2009, wat heeft geleid tot een algemene prijsstijging in de beoordelingsperiode met 7 %.

4.4.5.   Voorraden

(85)

De voorraden in de bedrijfstak van de Unie daalden in de beoordelingsperiode met 33 %. Met name tussen 2008 en het einde van het OT namen de voorraden aanzienlijk af met 51 %.

Eindvoorraden bedrijfstak van de Unie

2007

2008

2009

OT

Index: 2007 = 100

100

128

86

67

Jaarlijks Δ%

 

27,7 %

–33,0 %

–21,1 %

Voorraad in verhouding tot productie

5,0 %

7,1 %

5,6 %

4,1 %

Bron: antwoorden op de vragenlijst

4.4.6.   Werkgelegenheid, lonen en productiviteit

Werkgelegenheid bedrijfstak van de Unie

2007

2008

2009

OT

Totaal aantal werknemers betrokken product (met stille producenten)

Index: 2007 = 100

100

97

91

87

Gem. lonen per werknemer (EUR)

Index: 2007 = 100

100

102

101

106

Productiviteit (eenheid/werknemer)

Index: 2007 = 100

100

93

85

96

Bron: antwoorden op de vragenlijst

(86)

Wegens de afnemende activiteiten van de bedrijfstak van de Unie daalde het aantal werknemers in de beoordelingsperiode dienovereenkomstig met 13 %. De arbeidskosten per werknemer stegen in de beoordelingsperiode licht met 6 %. Dit wordt beschouwd als een natuurlijke stijging, die lager ligt dan de inflatie in de beoordelingsperiode.

4.4.7.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

Winstgevendheid EU-verkoop niet-verbonden afnemers

2007

2008

2009

OT

% netto verlies/omzet

Index: 2007 = 100

100

76

408

236

Negatieve kasstroom bedrijfstak van de Unie (EUR)

Index: 2007 = 100

100

– 249

1 178

439

Kasstroom in % van EU-verkoop aan niet-verbonden afnemers

–1,3 %

3,7 %

–24,5 %

–7,9 %

Index: 2007 = 100

100

– 285

1 899

609

Investeringen bedrijfstak van de Unie (EUR)

Index: 2007 = 100

100

56

68

65

Jaarlijks Δ%

 

–43,8 %

20,6 %

–4,2 %

Negatief rendement van investeringen bedrijfstak van de Unie

Index: 2007 = 100

100

136

510

320

Bron: antwoorden op de vragenlijst

(87)

De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie werd vastgesteld door de nettowinst vóór belastingen (in dit geval verlies) op de verkoop van het soortgelijke product uit te drukken als percentage van de omzet van deze verkoop. Er werd geconstateerd dat de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie sinds het begin van de betrokken periode in 2007 negatief is geweest en dat de verliezen tijdens de beoordelingsperiode sterk zijn toegenomen. Na een vermindering van de verliezen in 2008 namen deze in 2009 tijdens de algemene economische crisis opnieuw aanzienlijk toe. Het economische herstel tijdens het OT heeft de bedrijfstak van de Unie echter in staat gesteld zijn verliezen ten opzichte van de omzet te verminderen, maar er was nog lang geen sprake van een terugkeer naar positieve winstniveaus.

(88)

De kasstroom, dat is het vermogen van de bedrijfstak om zijn eigen activiteiten te financieren, volgt in grote lijnen de ontwikkeling van de winstgevendheid. De kasstroom was negatief in 2007 en laat een aanzienlijke daling tijdens de beoordelingsperiode zien. Hetzelfde kan worden opgemerkt over het rendement van investeringen, dat tijdens de beoordelingsperiode een soortgelijke negatieve ontwikkeling liet zien in lijn met de negatieve resultaten van de bedrijfstak van de Unie.

(89)

Gezien het bovenstaande was het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om te investeren beperkt, aangezien de kasstroom tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk verslechterde. Als gevolg daarvan daalden de investeringen in de beoordelingsperiode met ongeveer 35 %.

4.4.8.   Groei

(90)

Het verbruik van de Unie bleef in de beoordelingsperiode vrij stabiel. De verkochte hoeveelheden en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie namen echter tijdens deze periode met 18 % respectievelijk 12 % toe.

4.4.9.   Hoogte van de werkelijke dumpingmarge

(91)

Gezien de omvang, het marktaandeel en de prijzen van de invoer met dumping uit de betrokken landen kan het effect van de daadwerkelijke subsidiemarges op de bedrijfstak van de Unie niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

4.5.   Conclusie inzake schade

(92)

Uit het onderzoek is gebleken dat de meeste schade-indicatoren zoals productie (– 17 %), capaciteitsbenutting (– 13 %), verkochte hoeveelheden (– 18 %), marktaandeel (– 12 %) en werkgelegenheid (– 14 %) tijdens de beoordelingsperiode verslechterden. Bovendien lieten de schade-indicatoren die betrekking hebben op de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie, zoals de kasstroom en de winstgevendheid, een grote daling zien. Dat betekent dat het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om kapitaal aan te trekken werd ondermijnd, met name tijdens het OT.

(93)

In het licht van het voorgaande werd geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft geleden.

5.   OORZAKELIJK VERBAND

5.1.   Inleiding

(94)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping van het betrokken product van oorsprong uit de betrokken landen zodanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Unie terzelfder tijd schade kon hebben geleden, werden eveneens onderzocht om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

5.2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(95)

Uit het onderzoek is gebleken dat het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode vrij stabiel is gebleven, terwijl de invoer met dumping uit de betrokken landen significant in omvang is toegenomen, d.w.z. met 57 %;

(96)

De invoer met dumping uit de betrokken landen zette de bedrijfstak van de Unie onder druk, met name in 2008, toen deze invoer met 58 % groeide. In dit jaar waren de prijzen van de betrokken landen, zoals verstrekt door Eurostat, veel lager dan die van de bedrijfstak van de Unie.

(97)

Om het hoofd te bieden aan deze druk verlaagde de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen in 2009. Hoewel de invoer uit de betrokken landen in lijn met de economische neergang en de inkrimping van de EU-markt in omvang afnam (– 6,7 %), daalde de invoerprijs meer dan de prijs van de bedrijfstak van de Unie, en dit verhinderde dat de bedrijfstak van de Unie zijn verloren marktaandeel terugwon.

(98)

Tijdens het OT moest de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen verder verminderen, terwijl de prijsonderbieding van de betrokken landen, gebaseerd op gecontroleerde uitvoercijfers, nog steeds 3 % bedroeg. De verkoop van de bedrijfstak van de Unie herstelde zich licht in volume (+ 4,3 %) en waarde (+ 3,9 %) maar, ook al werd het prijsverschil ten opzichte van de invoerprijs van de betrokken landen kleiner, de bedrijfstak van de Unie was niet in staat om van het herstel van het verbruik te profiteren en zijn marktaandeel bleef ongewijzigd. Intussen steeg in het OT de invoer uit de betrokken landen verder in hoeveelheden (6,6 %) en marktaandeel (2 %).

5.3.   Gevolgen van andere factoren

(99)

De andere factoren die in de context van het oorzakelijke verband zijn onderzocht, zijn de invoer uit andere landen, de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie en de gevolgen van de economische crisis.

5.3.1.   Invoer uit andere landen (rest van de wereld — RW)

Ingevoerde hoeveelheden RW (Eurostat)

2007

2008

2009

OT

Ton

32 874

31 446

38 295

30 495

Index: 2007 = 100

100

96

116

93

Jaarlijks Δ%

 

–4,3 %

21,8 %

–20,4 %

Marktaandeel RW

2007

2008

2009

OT

Index: 2007 = 100

100

94

120

91

Jaarlijks Δ%

 

–6,4 %

27,9 %

–23,9 %

Gemiddelde prijs in EUR/ton RW (Eurostat)

1 217

1 358

1 129

1 122

Index: 2007 = 100

100

112

93

92

Jaarlijks Δ%

 

12 %

–17 %

–1 %

Bron: Eurostat

(100)

Volgens de gegevens van Eurostat nam de omvang van de invoer in de Unie van het onderzochte product van oorsprong uit derde landen die buiten dit onderzoek vallen, tijdens de beoordelingsperiode met 7 % af. Het overeenkomstige marktaandeel van deze landen nam ook met 9 % af.

(101)

De gemiddelde prijzen van deze invoer lagen boven die van de producenten-exporteurs in de betrokken landen en boven die van de bedrijfstak van de Unie.

(102)

Op basis van het bovenstaande werd voorlopig geconcludeerd dat de invoer uit deze derde landen niet heeft bijgedragen aan de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden.

5.3.2.   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie

Verkochte hoeveelheid voor uitvoer niet-verbonden afnemers

2007

2008

2009

OT

Index: 2007 = 100

100

38

52

45

Jaarlijks Δ%

 

–62,4 %

38,0 %

–14,0 %

Verkoop in waarde voor uitvoer niet-verbonden afnemers

2007

2008

2009

OT

Index: 2007 = 100

100

78

74

76

Jaarlijks Δ%

 

–21,6 %

–5,9 %

3,5 %

Prijs per eenheid, verkoop voor uitvoer niet-verbonden afnemers

2007

2008

2009

OT

Index: 2007 = 100

100

208

142

171

Jaarlijks Δ%

 

108,4 %

–31,9 %

20,3 %

(103)

Tijdens de beoordelingsperiode daalde de omvang van de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie met 55 %. Het effect van deze daling werd echter deels gecompenseerd door het feit dat de gemiddelde verkoopprijs per eenheid in dezelfde periode met 71 % steeg waardoor de afname van de waarde van de uitvoer tot 24 % werd beperkt. Dit heeft, in combinatie met het feit dat de uitvoer slechts goed was voor 5 % van de totale verkoop tijdens het OT, geleid tot de voorlopige conclusie dat de exportprestatie geen factor is die het oorzakelijke verband tussen de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade en de invoer uit de betrokken landen verbreekt.

5.3.3.   Gevolgen van de economische crisis

(104)

De economische crisis heeft bijgedragen tot de inkrimping van het verbruik in de Unie en tot de prijsdruk. De geringe vraag naar het onderzochte product heeft tot een daling van de productie door de bedrijfstak van de Unie geleid en heeft deels bijgedragen tot de inzakking van de verkoopprijzen.

(105)

Onder normale economische omstandigheden en bij ontstentenis van een sterke prijsdruk en een toename van de invoer met dumping zou de bedrijfstak van de Unie het reeds moeilijk hebben gehad om het hoofd te bieden aan de daling van het verbruik en de stijging van de vaste kosten per eenheid als gevolg van de kleinere capaciteitsbenutting tussen 2007 en het einde van het OT. De invoer met dumping heeft echter het effect van de economische neergang versterkt en heeft het onmogelijk gemaakt om boven de kostprijs te verkopen.

(106)

Uit het bovenstaande blijkt dat de daling van de vraag in de Unie, in combinatie met de economische crisis, heeft bijgedragen tot de schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden. Er wordt echter geoordeeld dat dit niet het oorzakelijke verband verbreekt dat is vastgesteld in verband met de goedkope invoer met dumping uit de betrokken landen.

5.4.   Conclusie inzake het oorzakelijke verband

(107)

Uit bovenstaande analyse is gebleken dat de omvang en het marktaandeel van de goedkope invoer met dumping van oorsprong uit de betrokken landen in de beoordelingsperiode aanzienlijk zijn toegenomen. Bovendien werd geconstateerd dat deze invoer plaatsvond tegen dumpingprijzen die onder de prijzen lagen die de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie voor soortgelijke productsoorten in rekening bracht.

(108)

Deze toename in omvang en marktaandeel van de goedkope invoer met dumping uit de betrokken landen viel samen met een algemene en continue daling van het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode, maar ook met de negatieve ontwikkeling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode. Vanaf 2008 slaagden de exporteurs uit de betrokken landen er in de context van de algemene economische vertraging en de daling van het verbruik in de Unie bovendien in om hun marktaandeel te behouden door een verlaging van hun prijzen die de prijs in de Unie nog steeds onderboden. Tegelijkertijd werd een verdere negatieve ontwikkeling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie en van de belangrijkste indicatoren van zijn economische situatie waargenomen. Tijdens de beoordelingsperiode leidde de forse toename van de goedkope invoer met dumping uit India, Indonesië en Maleisië, die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie constant onderboden, tot een daling van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie, wat resulteerde in zware verliezen in het OT.

(109)

Uit het onderzoek van de andere bekende factoren die de schade voor de bedrijfstak van de Unie kunnen hebben veroorzaakt, is gebleken dat zij niet van dien aard zijn dat zij het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping uit de betrokken landen de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade kunnen verbreken.

(110)

Op basis van bovenstaande analyse, waarbij een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie en de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping, werd voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping uit India, Indonesië en Maleisië aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft geleden.

6.   BELANG VAN DE UNIE

6.1.   Voorafgaande opmerking

(111)

Ingevolge artikel 21 van de basisverordening werd nagegaan of er ondanks de voorlopige conclusie inzake schadelijke dumping dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie was in dit bijzondere geval voorlopige antidumpingmaatregelen vast te stellen. Het belang van de Unie werd geanalyseerd aan de hand van een afweging van de belangen van alle betrokkenen, dit wil zeggen de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers van het betrokken product.

6.2.   Bedrijfstak van de Unie

(112)

De bedrijfstak van de Unie heeft aanmerkelijke schade geleden als gevolg van de invoer met dumping uit India, Indonesië en Maleisië. Er zij aan herinnerd dat de meeste schade-indicatoren gedurende de beoordelingsperiode een negatieve tendens lieten zien. Met name de schade-indicatoren die betrekking hebben op de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie, zoals de kasstroom, het rendement van investeringen en de winstgevendheid, liepen sterk terug. Wanneer geen maatregelen worden genomen, is een verdere verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie zeer waarschijnlijk.

(113)

Verwacht wordt dat door de instelling van voorlopige antidumpingrechten een herstel van de effectieve handelsvoorwaarden op de markt van de Unie zal optreden, waardoor de bedrijfstak van de Unie in staat zal zijn de kosten van de verschillende componenten en de marktvoorwaarden tot uiting te laten komen in de prijs van het onderzochte product. Door de instelling van voorlopige maatregelen zal de bedrijfstak van de Unie naar verwachting ten minste een deel van zijn tijdens de beoordelingsperiode verloren marktaandeel kunnen terugwinnen, wat ook een positief effect zal hebben op zijn financiële situatie en winstgevendheid.

(114)

Daarom werd geconcludeerd dat de instelling van voorlopige antidumpingmaatregelen op de invoer van het onderzochte product van oorsprong uit India, Indonesië en Maleisië in het belang van de bedrijfstak van de Unie is.

6.3.   Importeurs

(115)

Er werd een vragenlijst gestuurd naar 21 importeurs in de Unie. Slechts twee importeurs, beiden gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, werkten aan het onderzoek mee; zij waren tezamen goed voor 0,3 % van de totale invoer uit de betrokken landen tijdens het OT. Slechts de grootste van de twee importeurs werd bezocht. Ter plekke weigerde deze importeur echter toegang te verlenen tot zijn rekeningen en de desbetreffende informatie kon daarom niet worden gecontroleerd. Het was echter duidelijk dat, hoewel de instelling van antidumpingmaatregelen hogere kosten voor deze onderneming zou meebrengen, dit geen zeer ernstige problemen voor haar activiteiten zou opleveren, zelfs indien zij met dezelfde afnemers zou verderwerken of, indien nodig, haar bedrijfsactiviteiten zou veranderen.

(116)

Op basis van de beschikbare informatie werd geconcludeerd dat, hoewel de instelling van voorlopige antidumpingmaatregelen voor bovengenoemde importeur negatieve gevolgen kan hebben, deze importeur zich in een dusdanige positie bevindt dat hij ten minste een deel van de kostenstijging aan zijn afnemers kan doorgeven en/of op andere leveringsbronnen kan overschakelen. De instelling van voorlopige maatregelen zal daarom geen significante negatieve gevolgen voor de importeurs hebben.

6.4.   Gebruikers

(117)

De gebruikers van het onderzochte product hebben veel belangstelling voor deze zaak getoond. Van de 97 gebruikers waarmee contact was opgenomen, hebben 21 aan het onderzoek meegewerkt. Deze medewerkende gebruikers waren goed voor circa 25 % van de invoer van het betrokken product in de Unie tijdens het OT. Deze ondernemingen zijn in de gehele Unie gevestigd en zijn werkzaam in sectoren met betrekking tot producten voor persoonlijke verzorging en huishoudelijke en industriële reinigingsproducten.

(118)

Van de 21 ondernemingen werden 5 bezocht, die goed waren voor 18 % van de totale EU-invoer van het onderzochte product uit de betrokken landen in het onderzoektijdvak. Op basis van de gecontroleerde informatie lijkt het aandeel van het onderzochte product in de kosten van de productiestructuren van deze ondernemingen significant te zijn en te variëren tussen 10 % en 20 %, afhankelijk van het eindproduct.

(119)

In drie van de vijf bezochte ondernemingen werkt ongeveer 15 % van alle werknemers in sectoren die het betrokken product gebruiken, in één onderneming bedraagt dit cijfer circa 70 %, terwijl het voor de vijfde onderneming niet mogelijk was om deze informatie te verkrijgen wegens de complexe ondernemingsstructuur en de verscheidenheid van producten.

(120)

In het onderzoektijdvak bedroeg het gemiddelde aandeel van de activiteiten waarbij gebruik werd gemaakt van het onderzochte product voor de bezochte ondernemingen 22 %, terwijl de gemiddelde winstmarge voor deze activiteiten circa 6 % bedroeg. Op basis hiervan en gezien het relatief lage niveau van de voorgestelde maatregelen werd geschat dat het effect van de voorlopige antidumpingrechten op de invoer uit de betrokken landen over het algemeen zeer beperkt zal zijn. Sommige gebruikers voerden aan dat de instelling van antidumpingmaatregelen problemen in verband met de beschikbaarheid van het onderzochte product in de Unie zou creëren, gezien het feit dat er maar twee grote producenten in de Unie zijn en de vraag naar het onderzochte product gestaag toeneemt. Er zij echter op gewezen dat het vrij lage niveau van de voorgestelde maatregelen niet uitsluit dat het onderzochte product verder uit de betrokken landen wordt ingevoerd. Verder produceerden de twee producenten in de Unie tijdens de beoordelingsperiode niet op volle capaciteit. Bovendien is ook altijd invoer mogelijk uit andere derde landen die niet aan maatregelen onderworpen zijn. Dit argument werd daarom afgewezen.

(121)

Rekening houdend met het bovenstaande lijken de algemene gevolgen beperkt te zijn, ook al zullen de meeste gebruikers waarschijnlijk nadeel van de maatregelen ten aanzien van de invoer uit de betrokken landen ondervinden. Daarom werd voorlopig geconcludeerd dat op basis van de beschikbare informatie de antidumpingmaatregelen met betrekking tot de invoer van het onderzochte product uit de betrokken landen geen significante negatieve gevolgen voor de gebruikers van het betrokken product zullen hebben.

6.5.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(122)

Gezien het bovenstaande werd voorlopig geconcludeerd dat er op basis van de beschikbare informatie over het belang van de Unie over het algemeen geen dwingende redenen zijn die tegen de instelling van voorlopige maatregelen ten aanzien van de invoer van het onderzochte product uit de betrokken landen pleiten.

7.   VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(123)

Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, het oorzakelijke verband en het belang van de Unie, moeten voorlopige antidumpingmaatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door invoer met dumping.

7.1.   Schademarge

(124)

Om het niveau van deze maatregelen te bepalen, werd rekening gehouden met de vastgestelde dumpingmarges en het bedrag aan rechten dat noodzakelijk is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie op te heffen.

(125)

Bij de berekening van het recht dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende dumping op te heffen, werd ervan uitgegaan dat de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat moeten stellen om de productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die bij normale concurrentie, dat wil zeggen bij afwezigheid van invoer met dumping, redelijkerwijs op de verkoop van het soortgelijke product in de Unie door een dergelijke bedrijfstak kan worden behaald.

(126)

Daarom werd de schademarge berekend op basis van een vergelijking tussen de gemiddelde prijs van de invoer met dumping en de richtprijs van de bedrijfstak van de Unie. De richtprijs werd vastgesteld door de berekening van de kostendekkende verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie (aangezien tijdens het OT verlies werd gemaakt) en de toevoeging van een streefwinstmarge aan deze verkoopprijs. De bedrijfstak van de Unie stelde dat 15 % geëigend zou zijn als streefwinstmarge, maar kon dit argument niet onderbouwen. Daarom werd de streefwinstmarge voorlopig vastgesteld op 7,7 %, wat overeenkomt met de laatste door een van de klagers in het laatste winstgevende jaar vóór de beoordelingsperiode gerealiseerde winstmarge.

(127)

De gemiddelde prijsbederfmarge werd vastgesteld op 24,2 % voor India, 9,1 % voor Indonesië en 25,7 % voor Maleisië.

7.2.   Voorlopige maatregelen

(128)

In het licht van het voorgaande en overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening wordt geoordeeld dat een voorlopig antidumpingrecht op het betrokken product van oorsprong uit India, Indonesië en Maleisië moet worden ingesteld dat volgens de regel van het laagste recht gelijk moet zijn aan de laagste gevonden dumpingmarge respectievelijk schademarge indien deze lager is. Afgezien van één geval zijn de voorlopige antidumpingrechten gebaseerd op de dumpingmarge.

(129)

Gelet op het voorgaande zijn de voorgestelde antidumpingrechten, uitgedrukt in cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, als volgt:

Land

Onderneming

Voorlopig antidumpingrecht %

India

VVF Limited

4,8

Alle andere ondernemingen

9,3

Indonesië

P.T. Ecogreen Oleochemicals

6,3

P.T. Musim Mas

4,3

Alle andere ondernemingen

7,6

Maleisië

KL-Kepong Oleomas (KLK)

5,0

Emery

5,3

Alle andere ondernemingen

13,8

(130)

De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dit onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat voor „alle andere ondernemingen” geldt) zijn dus uitsluitend van toepassing op het betrokken product uit de betrokken landen dat vervaardigd is door de specifiek vermelde juridische entiteiten. De rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(131)

Verzoeken in verband met de toepassing van deze specifiek voor bepaalde ondernemingen geldende antidumpingrechten (bijv. na een naamswijziging van een bedrijf of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie (4) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, bijvoorbeeeld indien de naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

(132)

Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het residuele recht niet alleen gelden voor niet-medewerkende producenten-exporteurs, maar ook voor producenten die het betrokken product in het OT niet naar de Unie hebben uitgevoerd.

(133)

Met het oog op de beginselen van behoorlijk bestuur moet een termijn worden vastgesteld waarbinnen belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn kenbaar hebben gemaakt, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Voorts dient te worden opgemerkt dat alle bevindingen betreffende de instelling van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de instelling van definitieve maatregelen kunnen worden herzien,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op verzadigde vetalcoholen met een koolstofketenlengte van C8, C10, C12, C14, C16 of C18 (exclusief vertakte isomeren), waaronder afzonderlijke verzadigde vetalcoholen (ook „zuivere fracties” genoemd) en mengsels met overwegend een combinatie van koolstofketenlengtes C6-C8, C6-C10, C8-C10, C10-C12 (doorgaans gecategoriseerd als C8-C10), mengsels met overwegend een combinatie van koolstofketenlengtes C12-C14, C12-C16, C12-C18, C14-C16 (doorgaans gecategoriseerd als C12-C14) en mengsels met overwegend een combinatie van koolstofketenlengtes C16-C18, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 2905 16 85, 2905 17 00, ex 2905 19 00 en ex 3823 70 00 (Taric-codes 2905168510, 2905190060, 3823700011 en 3823700091), van oorsprong uit India, Indonesië en Maleisië.

2.   Het voorlopige antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 genoemde en door de hieronder vermelde ondernemingen geproduceerde producten is als volgt:

Land

Onderneming

Voorlopig antidumpingrecht %

Aanvullende Taric-code

India

VVF Limited, Sion (East), Mumbai

4,8

B110

Alle andere ondernemingen

9,3

B999

Indonesië

P.T. Ecogreen Oleochemicals, Kabil, Batam

6,3

B111

P.T. Musim Mas, Tanjung Mulia, Medan, Sumatera Utara

4,3

B112

Alle andere ondernemingen

7,6

B999

Maleisië

KL-Kepong Oleomas Sdn. Bhd., Petaling Jaya, Selangor Darul Ehsan

5,0

B113

Emery Oleochemicals (M) Sdn. Bhd., Kuala Langat, Selangor

5,3

B114

Alle andere ondernemingen

13,8

B999

3.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Unie van het in lid 1 genoemde product wordt een zekerheid gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen één maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

Ingevolge artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad kunnen de betrokken partijen binnen een maand na de inwerkingtreding ervan opmerkingen indienen over de toepassing ervan.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is van toepassing gedurende een periode van zes maanden.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 mei 2011.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

(2)  PB C 219 van 13.8.2010, blz. 12.

(3)  De informatie is gebaseerd op de gecontroleerde gegevens die door de bedrijfstak van de Unie in zijn antwoorden op de vragenlijst zijn verstrekt en wordt aangegeven in indexcijfers (2007 = 100) of in een orde van grootte wanneer dit nodig is om de vertrouwelijkheid van de gegevens te garanderen.

(4)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, Kamer Nerv-105, 1049 Brussel, BELGIË.


Top