Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020CN0019

Zaak C-19/20: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Gdańsku (Polen) op 16 januari 2020 — I.W., R.W./Bank BPH

PB C 191 van 8.6.2020, p. 3–4 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

8.6.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 191/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Okręgowy w Gdańsku (Polen) op 16 januari 2020 — I.W., R.W./Bank BPH

(Zaak C-19/20)

(2020/C 191/04)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Okręgowy w Gdańsku

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: I.W., R.W.

Verwerende partij: Bank BPH S.A.

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 3, leden 1 en 2, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (1) aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter ook verplicht is vast te stellen dat een beding in een consumentenovereenkomst oneerlijk is (in de zin van artikel 3, lid 1, van de richtlijn) indien dit beding op de datum van de rechterlijke uitspraak, als gevolg van een door de partijen aangebrachte inhoudelijke wijziging in de vorm van een addendum bij de overeenkomst, zodanig is gewijzigd dat het niet langer oneerlijk is en de vaststelling van het oneerlijke karakter van het beding in zijn oorspronkelijke redactie kan leiden tot het verval (de nietigverklaring) van de overeenkomst in haar geheel?

2)

Moet artikel 6, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1 en lid 2, tweede volzin, en artikel 2 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter de mogelijkheid wordt geboden slechts bepaalde elementen van een contractueel beding betreffende de door de bank vastgestelde wisselkoers van de valuta waaraan het aan de consument verstrekte krediet is gekoppeld (zoals in het hoofdgeding) als oneerlijk aan te merken, dat wil zeggen door schrapping van het beding inzake de eenzijdig en op een onduidelijke manier vastgestelde bancaire marge die de wisselkoers mede bepaalt, en handhaving van een ondubbelzinnig beding betreffende de gemiddelde wisselkoers van de centrale bank (Narodowy Bank Polski), zodat de geschrapte tekst niet behoeft te worden vervangen door een ander rechtsvoorschrift, […] wat leidt tot het herstel van het reële evenwicht tussen de consument en de verkoper, ook al wijzigt dit de kern van het beding inzake de prestatie van de consument in diens voordeel?

3)

Moet artikel 6, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten aldus worden uitgelegd dat het openbaar belang zich verzet tegen de vaststelling in de zin van de tweede vraag dat slechts bepaalde elementen van een contractueel beding oneerlijk zijn, ook al heeft de nationale wetgever maatregelen getroffen om te voorkomen dat oneerlijke bedingen nog langer worden toegepast, zoals de maatregelen die in het hoofdgeding aan de orde zijn, door invoering van bepalingen waarbij de banken worden verplicht tot precisering van de modaliteiten en de data voor de vaststelling van de wisselkoers van de valuta op basis waarvan het kredietbedrag en de termijnen voor de aflossing van de hoofdsom en de verschuldigde rente worden berekend, alsmede van regels voor de omrekening naar de valuta van de uitbetaling of de aflossing van het krediet?

4)

Moet het niet-verbindend zijn van een overeenkomst als bedoeld in artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, dat het resultaat is van de uitsluiting van de daarin opgenomen oneerlijke bedingen in de zin van artikel 2, onder a), juncto artikel 3 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat dit een sanctie is die kan optreden als resultaat van een op uitdrukkelijk verzoek van de consument gegeven constitutieve rechterlijke uitspraak met werking vanaf het moment van sluiting van de overeenkomst, dat wil zeggen ex tunc, waarbij de aanspraken op restitutie van de consument en de verkoper opeisbaar worden zodra deze beslissing definitief wordt?

5)

Moet artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 30 maart 2010, aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter verplicht is om een consument die nietigverklaring van een overeenkomst heeft gevorderd als gevolg van de schrapping van de daarin opgenomen oneerlijke bedingen, in kennis te stellen van de rechtsgevolgen van een dergelijke beslissing en van de mogelijke aanspraken op restitutie van de verkoper (bank), met inbegrip van de aanspraken die in de betrokken procedure niet geldend zijn gemaakt alsmede van aanspraken waarvan de gegrondheid niet ondubbelzinnig vaststaat, zelfs wanneer de consument door een professionele gemachtigde wordt vertegenwoordigd?


(1)  PB 1993, L 95, blz. 29.


Top