Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CN0197

    Zaak C-197/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco (Spanje) op 29 april 2015 — Juan Carlos Castrejana López/Ayuntamiento de Vitoria

    PB C 236 van 20.7.2015, p. 26–27 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    20.7.2015   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/26


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco (Spanje) op 29 april 2015 — Juan Carlos Castrejana López/Ayuntamiento de Vitoria

    (Zaak C-197/15)

    (2015/C 236/36)

    Procestaal: Spaans

    Verwijzende rechter

    Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Juan Carlos Castrejana López

    Verwerende partij: Ayuntamiento de Vitoria

    Prejudiciële vragen

    1)

    Moet clausule 5, punt 1, van de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (1) aldus worden uitgelegd, dat deze bepaling zich verzet tegen nationale wetgeving die, in het geval van misbruik als gevolg van [opeenvolgende] arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd in het geval van ambtenaren in tijdelijke dienst, niet strekt tot algemene erkenning van het recht van dat personeel op instandhouding van de dienstbetrekking als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zonder vast dienstverband, of, anders gezegd, het recht om de tijdelijke arbeidsplaats te bezetten totdat deze wordt op reguliere wijze wordt vervuld of komt te vervallen overeenkomstig de wettelijk voorschreven procedures, in tegenstelling tot wat er gebeurt bij personen in dezelfde situatie die door de overheid in dienst zijn genomen op basis van een gewone arbeidsovereenkomst?

    2)

    In het geval dat het antwoord op de vorige vraag ontkennend luidt, moet dan het beginsel van gelijkwaardigheid aldus worden uitgelegd, dat de nationale rechter kan oordelen dat beide situaties, te weten die van personeel dat door de overheid in dienst wordt genomen via een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur en die van ambtenaren in tijdelijke dienst, gelijkwaardig zijn wanneer zich misbruik van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd voordoet, of moet dit beginsel aldus worden uitgelegd, dat de nationale rechter bij de vorming van zijn oordeel over die gelijkwaardigheid, afgezien van de identiteit van de werkgever en de vraag of de verleende diensten en de bepaalde duur van de arbeidsovereenkomst identiek of vergelijkbaar zijn, ook rekening dient te houden met andere criteria, zoals, bij wijze van voorbeeld, de specifieke aard van de arbeidsovereenkomst of de aanstelling als ambtenaar, of de bevoegdheid van de overheid om zichzelf te organiseren, die een verschillende behandeling van beide situaties kunnen rechtvaardigen?

    3)

    Indien het antwoord op de voorgaande vragen ontkennend luidt, moet dan het beginsel van gelijkwaardigheid aldus worden uitgelegd, dat de toepasselijke sanctie moet worden behandeld en dat daarover moet worden beslist in dezelfde procedure waarin het misbruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd wordt vastgesteld, door middel van een procesincident, waarbij de partijen hun standpunten kenbaar kunnen maken en bewijs kunnen aanvoeren voor wat zij in de omstandigheden van het geval passend achten, of is, integendeel, een nieuwe administratieve of gerechtelijke procedure voor dat doeleinde verenigbaar met het herstel van de benadeelde in zijn functie?


    (1)  Bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999.

    PB L 175, blz. 43.


    Top