This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62014CN0406
Case C-406/14: Request for a preliminary ruling from the Wojewódzki Sąd Administracyjny w Warszawie (Poland) lodged on 27 August 2014 — Wrocław — Miasto na prawach powiatu v Minister Infrastruktury i Rozwoju
Zaak C-406/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Wojewódzki Sąd Administracyjny w Warszawie (Polen) op 27 augustus 2014 — Wrocław — Miasto na prawach powiatu/Minister Infrastruktury i Rozwoju
Zaak C-406/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Wojewódzki Sąd Administracyjny w Warszawie (Polen) op 27 augustus 2014 — Wrocław — Miasto na prawach powiatu/Minister Infrastruktury i Rozwoju
PB C 431 van 1.12.2014, p. 11–12
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
1.12.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 431/11 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Wojewódzki Sąd Administracyjny w Warszawie (Polen) op 27 augustus 2014 — Wrocław — Miasto na prawach powiatu/Minister Infrastruktury i Rozwoju
(Zaak C-406/14)
(2014/C 431/18)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Wojewódzki Sąd Administracyjny w Warszawie
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Wrocław — Miasto na prawach powiatu
Verwerende partij: Minister Infrastruktury i Rozwoju
Prejudiciële vragen
1) |
Is het in het licht van artikel 25 van richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (1) toelaatbaar dat een opdrachtgever in het bestek bepaalt dat de ondernemer gehouden is minimaal 25 % van de onder de opdracht vallende werken met eigen middelen uit te voeren? |
2) |
Ingeval de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: vormt de toepassing van het in de eerste vraag beschreven vereiste in het kader van een procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht een schending van bepalingen van het recht van de Europese Unie die een financiële correctie in de zin van artikel 98 van verordening (EG) nr. 1083/2006/EG van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1260/1999 (2) rechtvaardigt? |