Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014AE0877

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2187/2005, (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 2347/2002 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1434/98 in samenhang met de aanlandingsplicht (COM(2013) 889 final — 2013/0436 (COD))

    PB C 311 van 12.9.2014, p. 68–72 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    12.9.2014   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 311/68


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2187/2005, (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 2347/2002 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1434/98 in samenhang met de aanlandingsplicht

    (COM(2013) 889 final — 2013/0436 (COD))

    2014/C 311/11

    Afdelingsrapporteur: SARRÓ IPARRAGUIRRE

    Het Europees Parlement en de Raad hebben resp. op 13 januari 2014 en op 16 januari 2014 besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig de artikelen 43 en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over het

    Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2187/2005, (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 2347/2002 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1434/98 in samenhang met de aanlandingsplicht

    COM(2013) 889 final — 2013/0436 (COD).

    De afdeling Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 1 april 2014 goedgekeurd.

    Het Comité heeft tijdens zijn op 29 en 30 april 2014 gehouden 498e zitting (vergadering van 29 april) het volgende advies uitgebracht, dat met 199 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 7 onthoudingen, is goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1

    Met de recente goedkeuring van het nieuwe gemeenschappelijke visserijbeleid (GVB) is een aanlandingsplicht ingevoerd voor zowel soorten waarvoor TAC's (totaal toegestane vangsten) en quota gelden, als voor soorten die moeten voldoen aan minimale instandhoudingsreferentiegroottes. Het Comité meent daarom dat de geldende voorschriften die het teruggooien van vis in bepaalde gevallen verplicht stellen, moeten worden aangepast aan deze aanlandingsplicht.

    1.2

    Het Commissievoorstel is in de ogen van het Comité al te complex en zal ertoe leiden dat de vissers onevenredige en buitensporige extra inspanningen zullen moeten verrichten om aan de aanlandingsplicht te voldoen. Het Comité zou dan ook liever zien dat wordt gestreefd naar een meer pragmatische, eenvoudige, duidelijke en flexibele regelgeving, die de vissers ook echt de tijd geeft om zich tijdens een overgangsperiode aan te passen aan de nieuwe regeling, zonder dat zij daarvoor een te hoge prijs moeten betalen.

    1.3

    Het Comité betreurt dat is nagelaten van te voren na te gaan welke gevolgen de toepassing van de aanlandingsplicht zal hebben voor de verschillende vloten.

    1.4

    Aangezien technische maatregelen van cruciaal belang zijn voor de visserij pleit het Comité ervoor dat eventuele besluiten ter zake pas worden genomen na nauw overleg met de havens. Voorts moet het gaan om specifieke maatregelen die betrekking hebben op concrete gevallen en tijdelijk van aard zijn, en moeten zij gepaard gaan met snelle en doeltreffende procedures, zodat kan worden ingespeeld op veranderende omstandigheden en de ontwikkeling van de betrokken soorten.

    1.5

    Het Comité verzoekt de medewetgever rekening te houden met zijn opmerkingen over de nieuwe definities, de samenstelling van de vangsten, de registratie van de vangsten, de nieuwe controleverplichtingen, de vismachtigingen, de tolerantiemarges, de elektronische monitoring op afstand (REM) en de sancties.

    2.   Achtergrond

    2.1

    Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid werd goedgekeurd op 11 december 2013 en is op 1 januari 2014 in werking getreden.

    2.2

    De goedkeuring van de nieuwe verordening impliceert de intrekking van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid, die van kracht was van 1 januari 2003 tot 31 december 2013.

    2.3

    Met de nieuwe GVB-verordening worden diverse andere verordeningen, besluiten en richtlijnen gewijzigd of ingetrokken, zodat zij kunnen worden afgestemd op de nieuwe bepalingen.

    2.4

    Een van die bepalingen in verband met de instandhouding en duurzame exploitatie van de mariene biologische hulpbronnen is terug te vinden in artikel 15 inzake de aanlandingsverplichting — de aanleiding voor onderhavig advies.

    2.5

    Alleen al de bepalingen inzake de aanlandingsverplichting uit de nieuwe Verordening (EU) nr. 1380/2013 hebben tot gevolg dat 7 eerdere verordeningen moeten worden gewijzigd en een achtste verordening moet worden ingetrokken.

    3.   Algemene overwegingen

    3.1

    De hervorming van het GVB, die is vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1380/2013, heeft meer tijd in beslag genomen dan gepland: de regeling is uiteindelijk met een jaar vertraging in werking getreden, wat voornamelijk te wijten is aan de omstreden invoering van de aanlandingsplicht, ook wel teruggooiverbod genoemd.

    3.2

    Kerndoelstelling van het nieuwe GVB is de geleidelijke eliminatie van de teruggooi in alle visserijtakken van de EU via de invoering van een aanlandingsplicht.

    3.3

    In de conclusies (par. 1.8) van zijn advies over de GVB-hervorming bestempelt het EESC het verbod op teruggooi als een „wenselijke doelstelling”. Wel is het voorstander van „een meer stapsgewijze en proportionele aanpak op basis van een geleidelijke vermindering van de teruggooi, en pleit (het) voor selectiviteit van het vistuig, voor maatregelen die zijn toegespitst op de verwerking tot producten die meerwaarde bieden en op het vinden van afzetmogelijkheden, alsook voor de verbetering van de infrastructuur van vaartuigen en vissershavens”.

    3.4

    In dit verband zij erop gewezen dat in het oorspronkelijke voorstel voor de GVB-basisverordening een teruggooiverbod werd opgelegd — afhankelijk van de soort — voor de periode van 1 januari 2014 tot 31 december 2015.

    3.5

    Eind 2013 bereikten het EP en de Raad een politiek akkoord, waarin onder meer een nieuw tijdschema werd vastgelegd voor de inwerkingtreding van de aanlandingsplicht. Krachtens dit schema kan de desbetreffende verplichting geleidelijker dan eerst gepland worden ingevoerd, namelijk tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2019.

    3.6

    Om de aanlandingsplicht in praktijk te kunnen brengen, moeten sommige bepalingen van de vigerende verordeningen inzake technische maatregelen, beheersmaatregelen en controle die met de aanlandingsplicht in strijd zijn en vissers ertoe verplichten vis terug te gooien, worden ingetrokken of gewijzigd.

    3.7

    De Raad heeft de Commissie verzocht de bestaande regelgeving zo snel mogelijk te wijzigen. De Commissie is voornemens om een nieuw raamwerk van technische maatregelen op te zetten dat de onverkorte tenuitvoerlegging van de aanlandingsplicht zal vergemakkelijken. Dat nieuwe raamwerk zal echter haast zeker niet klaar zijn tegen het tijdstip waarop de aanlandingsplicht op de eerste groep visserijtakken van toepassing wordt, te weten 1 januari 2015.

    3.8

    Daarom is wetgeving vereist om alle juridische en praktische belemmeringen voor de tenuitvoerlegging op voorlopige basis uit de weg te ruimen in afwachting dat het nieuwe raamwerk wordt ontwikkeld.

    3.9

    Het is deze nieuwe wetgeving — in de ogen van het Comité onmisbaar voor de correcte uitvoering van het nieuwe GVB — die de Commissie ons nu voorlegt en die we hier onder de loep zullen nemen.

    4.   Algemene opmerkingen

    4.1

    De Commissie begint met een aantal wijzigingen voor te stellen van definities die in verschillende verordeningen terug te vinden zijn. Zo introduceert zij de nieuwe term „onbedoelde vangsten” en wordt de aanduiding „minimummaten bij aanvoer” (MLS) vervangen door „minimale instandhoudingsreferentiegrootte” (MCRS).

    4.2

    Het merendeel van de wijzigingen van de technische maatregelen uit de verordeningen is gericht op afschaffing van de teruggooiverplichting die volgens de huidige regelgeving in de volgende drie gevallen van toepassing is:

    er wordt niet voldaan aan de voorschriften inzake samenstelling van de vangst;

    er wordt niet voldaan aan de MLS;

    de bepalingen inzake bijvangst worden niet nageleefd.

    4.3

    De Commissie stelt voor vast te houden aan de verplichting tot teruggooi voor alle vangsten waarop de aanlandingsplicht niet van toepassing is, en die verplichting via uitzonderingsmaatregelen af te schaffen voor de soorten waarop de aanlandingsplicht van toepassing wordt; deze laatste vangsten moeten overigens worden verrekend met de quota.

    4.4

    Aangezien technische maatregelen voor de visserijactiviteit van cruciaal belang zijn pleit het Comité ervoor dat eventuele besluiten ter zake pas worden genomen na nauw overleg met de havens. Voorts moet het gaan om specifieke maatregelen die betrekking hebben op concrete gevallen en tijdelijk van aard zijn, en moeten zij gepaard gaan met snelle en doeltreffende procedures, zodat kan worden ingespeeld op veranderende omstandigheden en de ontwikkeling van de betrokken soorten. Helaas steekt het EU-besluitvormingsproces hier een stok in het wiel.

    4.5

    Het verordeningsvoorstel is buitengewoon complex en zal ertoe leiden dat de vissers onevenredige en buitensporige extra inspanningen zullen moeten verrichten om aan de aanlandingsplicht te voldoen. Het Comité pleit daarom voor een meer pragmatische, duidelijke, eenvoudige en flexibele regelgeving en een overgangsperiode voor de vissers, zoals die ook in andere landen is ingevoerd, zodat zij zich kunnen aanpassen zonder daarvoor een al te zware tol te moeten betalen. Het verzet zich dan ook tegen de nieuwe controlemaatregelen, waarbij er onterecht vanuit wordt gegaan dat een regeling waarmee nog niet eerder ervaring is opgedaan vanaf dag één perfect kan worden toegepast.

    4.6

    Het Comité betreurt in dit verband dat is nagelaten van te voren na te gaan welke gevolgen de toepassing van de aanlandingsplicht zal hebben voor de verschillende vloten. Dat geldt met name voor de pelagische visserij die onder het beheer van regionale visserijorganisaties wordt uitgeoefend in externe visgronden; in dat geval dient van te voren een volledige studie te worden gemaakt met het oog op de geharmoniseerde toepassing van de Europese regelgeving, rekening houdend met de al bestaande voorschriften van deze regionale visserijorganisaties, zodat er geen comparatieve nadelen ontstaan voor de Europese vloten in externe visgronden en hun concurrentiepositie niet wordt ondermijnd.

    5.   Specifieke opmerkingen

    5.1

    „Onbedoelde vangst” is de incidentele vangst van mariene organismen die in de gegeven omstandigheden niet mogen worden bevist. Deze definitie klinkt logisch maar schiet volgens het Comité tekort omdat het in principe gaat om de onvermijdbare bijvangst van waardevolle niet-doelsoorten die op grond van de quotaregeling of andere regels voor het vistuig of de exploitant in kwestie niet mogen worden gehouden. Een betere definitie zou daarom zijn „de bijvangst die niet volledig voldoet aan de vigerende regelgeving”.

    5.2

    Het gebruik van de term „minimale instandhoudingsreferentiegroottes” is slechts een kwestie van nieuwe terminologie: vis kleiner dan deze referentiegrootte en waarop de aanlandingsplicht van toepassing is, moet afzonderlijk en onder toezicht worden aangeland, zodat hij niet in het commerciële circuit terechtkomt; soorten waarop de aanlandingsplicht niet van toepassing is mogen nog steeds in zee worden teruggegooid. Er zou rekening moeten worden gehouden met een bepaalde foutenmarge: het is technisch gezien immers lastig om binnen de soorten waarvoor de aanlandingsplicht geldt de verschillende minimale instandhoudingsreferentiegroottes feilloos van elkaar te onderscheiden, zodat een enorme rechtsonzekerheid dreigt.

    5.3

    Uit de gewijzigde bepalingen inzake de samenstelling van de vangst, op grond waarvan aan de aanlandingsplicht onderworpen soorten aan land moeten worden gebracht, blijkt niet altijd duidelijk of met de onbedoelde vangsten in kwestie rekening moet worden gehouden bij het berekenen van de vangstsamenstellingspercentages. Bijkomend probleem in dit verband is de vraag welke quota gelden voor deze vangsten; het is moeilijk hierop een antwoord te geven als nog niet bekend is in hoeverre de verschillende toekomstige mechanismen flexibiliteit zullen bieden, hoe de uitwisseling van quota tussen de lidstaten (swaps) zal verlopen en hoe de Commissie de TAC's voor de verschillende soorten van de gemengde visserij denkt vast te stellen. Als wordt uitgegaan van de maximale duurzame opbrengst zal er niet langer sprake zijn van een evenwichtige verdeling, waardoor bepaalde quota schaars zullen worden en veel visserijtakken gedoemd zullen zijn te verdwijnen.

    5.4   Registratie van vangsten en teruggooi

    5.4.1

    In artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 over het invullen en overleggen van het visserijlogboek, wordt de volgende passage geschrapt: „waarin zij met name alle hoeveelheden van elke gevangen en aan boord gehouden soort vermelden boven de 50 kg equivalent levend gewicht”. Een dergelijke maatregel zal het werk met name op de kleine schepen aanzienlijk bemoeilijken, ook al heeft dit hoofdstuk enkel betrekking op vissersvaartuigen met een lengte over alles van 10 m of meer. Ook steekproefsgewijs is het mogelijk om voldoende nauwkeurige informatie te verzamelen.

    5.4.2

    Daarnaast meent het Comité dat ook de wijziging van art. 14, onder f), met name voor de kleinschalige vloten een buitensporige inspanning zou vereisen, omdat voortaan de volgende informatie zou moeten worden verstrekt: „afzonderlijk vermeld, de hoeveelheden of aantallen exemplaren kleiner dan de toepasselijke minimale instandhoudingsreferentiegrootte”.

    5.4.3

    Krachtens lid 4 dienden „kapiteins van communautaire vissersvaartuigen (...) in hun visserijlogboek ook alle geschatte teruggegooide hoeveelheden van meer dan 50 kg equivalent levend gewicht (te noteren)”. Ook het schrappen van deze verwijzing naar een gewicht van meer 50 kg zal een aanzienlijke hoeveelheid extra werk betekenen waarover blijkbaar niet is nagedacht. We mogen niet vergeten dat de tekst betrekking heeft op alle soorten, of die nu wel of niet onder de aanlandingsplicht vallen.

    5.5

    De nieuwe controleverplichting waaraan kapiteins krachtens artikel 15, lid 3, van Verordening (EG) 850/98 moeten voldoen is opmerkelijk: het valt immers niet te voorspellen wat tijdens een visreis zal worden gevangen en er kan niet van de kapiteins worden verwacht dat zij over voorspellende gaven beschikken. Hoewel er weinig duidelijkheid wordt verschaft met betrekking tot de concrete resultaten van deze vereiste en de niet-naleving ervan, is het niet ondenkbaar dat op grond van deze bepaling sanctiemaatregelen zullen worden genomen tegen kapiteins en dat conflictsituaties hierdoor zullen ontsporen. Het Comité is er dan ook voorstander van dat dit punt, dat tot enorme rechtsonzekerheid kan leiden, wordt geschrapt.

    5.6

    Het Comité meent dat het licht overdreven is om een individuele vismachtiging verplicht te stellen voor visvaartuigen die onderworpen zijn aan de aanlandingsplicht; die vereiste zou dan immers van toepassing zijn op een groot aantal kleine vaartuigen en een enorme bureaucratische rompslomp meebrengen, vooral ook gezien de bijkomende verslagleggingseisen van de lidstaten. Vaartuigen die visreizen maken van minder dan een dag zouden daarom moeten worden vrijgesteld van de vereiste om een vismachtiging voor te leggen.

    5.7   Andere bijkomende controleverplichtingen

    5.7.1

    De nieuwe controlevoorschriften zijn algemeen van toepassing op alle visserijtakken en op grote én kleine vaartuigen. Het Comité herhaalt ten overvloede dat deze maatregelen met name voor de kleine vaartuigen weinig zinvol zijn, omdat zij een enorme bureaucratische rompslomp meebrengen voor de sector en de overheid, en het werk aan boord bemoeilijken.

    5.7.2

    De Commissie stelt voor vangsten van kleine exemplaren afzonderlijk op te slaan, te weten „per soort in bakken, ruimten of containers”. Volgens het Comité is dat voor kleine vaartuigen ondoenbaar; de gedeeltelijke vrijstelling voor vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter lijkt dan ook onvoldoende. Alle vaartuigen die visreizen maken van een of twee dagen zouden hiervan moeten worden vrijgesteld, ongeacht hun lengte.

    5.8   Sancties en waarnemers

    5.8.1

    Alle schendingen van de aanlandingsplicht worden krachtens de voorgestelde formulering van artikel 90, lid 1, onder c) van Verordening (EG) nr. 1224/2009, als een ernstige inbreuk beschouwd. Deze bewoordingen zijn in de ogen van het Comité overdreven en zouden moeten worden geschrapt.

    5.8.2

    Hoewel in hetzelfde artikel ook wordt aangegeven dat het de bevoegde nationale overheid is die oordeelt over de ernst van de inbreuk, meent het Comité dat de regelgeving zo complex en lastig uitvoerbaar zal worden dat geen enkele kapitein van welke vloot dan ook zal kunnen voorkomen dat onbedoeld kleine overtredingen worden begaan.

    5.9

    Het zou dan ook redelijk zijn om voor kleine vangsten ruimere tolerantiemarges in te voeren. De hier voorgestelde marges zijn niet realistisch: dat geldt met name voor het schrappen van de verwijzing naar de drempel van 50 kg waar het gaat om de vermeldingen in het logboek, en de vereiste dat alle teruggegooide hoeveelheden moeten worden vermeld. Het Comité zou graag zien dat met de verschillende visserijtakken onderhandelingen worden gevoerd over nieuwe tolerantiemarges en informatievereisten.

    5.10

    Hoewel elektronische monitoring op afstand (REM) nog niet verplicht is meent de Commissie dat er behoefte is aan een regelgevingskader ter zake en neemt zij een apart artikel op over dit systeem, waarmee het instrumentarium van de controleverordening nog maar eens wordt uitgebreid. Het Comité dringt erop aan dat duidelijk wordt aangegeven onder welke voorwaarden dit systeem verplicht kan worden gesteld.

    Brussel, 29 april 2014

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Henri MALOSSE


    Top