EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013AE5716

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — EU-industriebeleid op het gebied van de ruimtevaart — Benutting van de economische groeimogelijkheden in de ruimtevaartsector (COM(2013) 108 final)

PB C 341 van 21.11.2013, p. 29–34 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

21.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 341/29


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — EU-industriebeleid op het gebied van de ruimtevaart — Benutting van de economische groeimogelijkheden in de ruimtevaartsector

(COM(2013) 108 final)

2013/C 341/07

Rapporteur: de heer VAN IERSEL

De Commissie heeft op 28 februari 2013 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over de

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - EU-industriebeleid op het gebied van de ruimtevaart - Benutting van de economische groeimogelijkheden in de ruimtevaartsector

COM(2013) 108 final.

De afdeling Interne Markt, Productie en Consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 17 juli 2013 goedgekeurd.

Het EESC heeft tijdens zijn op 18 en 19 september 2013 gehouden 492e zitting (vergadering van 18 september) het volgende advies uitgebracht, dat met 151 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 4 onthoudingen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC is een groot voorstander van een EU-industriebeleid op het gebied van de ruimtevaart (1). Het staat ook achter het budget van 11 miljard euro voor Galileo, Copernicus en O&O in Horizon 2020 voor de periode 2014-2020, in aanvulling op het bestaande jaarlijkse budget van 4 miljard euro van het Europees Ruimteagentschap (ESA). Deze besluiten komen overeen met standpunten die het EESC al geruime tijd huldigt (2).

1.2

Gesteund door politiek engagement van de lidstaten zou de EU met haar ruimtebeleid programma's moeten bedenken, ontwikkelen, uitvoeren en exploiteren en aldus moeten waarborgen dat Europa onafhankelijk toegang tot de ruimte heeft. Op de lange termijn gerichte activiteiten die met grote risico's gepaard gaan, vragen om voorspelbaarheid, zekerheid en niet aflatend engagement.

1.3

De EU heeft kritische massa nodig. Wil er een interne markt voor de ruimtevaart komen, dan moet eerst om zowel interne als externe redenen worden omschreven wat "gelijke voorwaarden voor iedereen in Europa" precies inhoudt.

1.4

Als reactie op grote institutionele markten die in de hele wereld een steeds grotere strategische en technologische impact hebben, is een proactief industriebeleid geboden. Het concurrentievermogen van de Europese industrie moet worden vergroot. De nog altijd grote interne barrières moeten geleidelijk worden geslecht.

1.5

Door middel van haar ruimtebeleid zou de EU verschillende strategieën van lidstaten onder één noemer moeten brengen en nationale preferenties in één kader moeten samensmeden.

1.6

Alle partijen moeten in dezelfde richting werken. Het ESA speelt een bijzondere rol. Het is zeer succesvol en zijn prestaties zijn onomstreden. In de nieuwe structuur zal het ESA naast zijn traditionele rol ook de weg banen voor conform de EU-wetgeving op te zetten ruimtevaartprojecten. Er komen nieuwe methoden en dwarsverbanden. Dat vergt een goede coördinatie tussen alle partijen: de diensten van de Commissie, het ESA en de lidstaten.

1.7

Er zijn formele regelingen nodig voor raadpleging van het bedrijfsleven, en dan met name van kleine en middelgrote ondernemingen. Een voldoende groot gedeelte van het budget moet gereserveerd worden voor nieuwe diensten en toepassingen.

1.8

De ruimtevaartsector heeft behoefte aan hoogopgeleid personeel, dat passende contracten moet krijgen. Er dient voortdurend aandacht te zijn voor de juiste vaardigheden, die met modern onderwijs en aan de eisen van de tijd aangepaste opleidingen gewaarborgd moeten worden. Dat komt de mobiliteit ten goede.

1.9

In alle landen zijn strategische veiligheids- en defensieoverwegingen de stuwende kracht achter het ruimtebeleid. Nieuw ruimtebeleid van de EU is gebaseerd op artikel 173 en met name op artikel 189 van het VWEU. Bij de uitvoering van dit beleid dient er sprake te zijn van meer eensgezindheid van de lidstaten op het gebied van veiligheid en defensie; het moet dus worden ingebed in het buitenlands beleid van de EU. Aan de andere kant kunnen ervaringen op het gebied van specifieke onderdelen van ruimtebeleid als voorbeeld dienen voor de Europese defensie. Deze moeten bij de komende discussie over de Europese defensie in aanmerking worden genomen.

1.10

Het EU-industriebeleid op het gebied van de ruimtevaart kan inderdaad een impuls geven aan een concurrerende, solide, efficiënte en evenwichtige industriële basis in Europa waarop overheidsdiensten en bedrijven en burgers kunnen bouwen. De sector is nog fragiel en de crisis veroorzaakt alleen maar meer onzekerheid. Het komt nu op uitvoering aan!

1.11

In het licht hiervan kan het EESC zich volledig vinden in de vijf doelstellingen die de Commissie noemt: een coherent en stabiel regelgevingskader, een sterke industriële basis (inclusief het midden- en kleinbedrijf), concurrentievermogen en kostenefficiëntie, markten voor ruimtetoepassingen en -diensten, en onafhankelijke toegang tot de ruimte (3).

1.12

Europa moet zijn plaats in de wereld verstevigen door de prestaties en het concurrentievermogen van de Europese industrie te verbeteren, gelijke tred te houden met andere ruimtevaartlanden en aan te haken bij toptechnologie, te zorgen voor kostenefficiënte waardeketens, en markten voor ruimtevaarttoepassingen en –diensten te ontwikkelen.

2.   Historische achtergrond, engagement van het EESC

2.1

Om redenen van veiligheid en defensie heeft het ruimtebeleid zich buiten het EU-Verdrag om ontwikkeld. De lidstaten hadden hun eigen ruimtevaartstrategieën. Tot op zekere hoogte werden gemeenschappelijke Europese belangen via O&O- en industriële projecten van het ESA behartigd.

2.2

De kaderovereenkomst tussen het ESA en de EU luidde in 2003 een nieuwe fase in. Het KP7 werd aangesproken voor onderzoeksprojecten en een sectoraal industrieel EU-beleid kwam binnen bereik. Upstream en downstream namen de investeringen toe, er kwam meer concurrentie en gespecialiseerde bedrijven ontwikkelden nieuwe toepassingen en diensten.

2.3

Het EESC was een groot voorstander van de EU-strategie om het ESA en de Europese instellingen nauwer te laten samenwerken. Ook de concrete voorstellen en besluiten om dat doel te bereiken kregen zijn bijval (4).

2.4

In latere adviezen wees het EESC op het belang van het ruimtebeleid van de EU voor de openbare dienstverlening, het bedrijfsleven en - vooral - voor het publiek. Het toonde zich ingenomen met de vorderingen die worden gemaakt met het Europese programma voor aardobservatie (GMES) en de ruimtecomponent van dit programma, en stemde ook in met de ruimtevaartstrategie van de Europese Unie ten dienste van de burger (5).

2.5

In 2012 bepleitte het EESC om de financiering van het programma binnen het meerjarig financieel kader 2014-2020 te laten plaatsvinden (6). Op 8 februari 2013 nam de Raad een besluit in de geest van dit pleidooi: aan GMES – voortaan Copernicus genaamd – werd 3,78 miljoen euro toegewezen, aan Galileo 6,3 miljard euro en aan O&O als onderdeel van Horizon 2020 1,7 miljard euro. Het besluit moet nog door het Europees Parlement worden goedgekeurd.

2.6

De recente mededeling van de Commissie over een industriebeleid voor de ruimtevaart is een volgende stap, die des te noodzakelijker is nu "Europa terrein verliest aan de meeste, zo niet alle andere ruimtevaartlanden" (7).

3.   Actuele ontwikkelingen

3.1

De omstandigheden zijn danig veranderd. De wereldwijde investeringen van nieuwe ruimtevaartlanden nemen snel toe. De VS blijven de grootste ruimtevaartnatie. Hun omzet in de sector ligt ongeveer tien keer zo hoog als die van Europa. China en India ontpoppen zich als geduchte concurrenten, en Rusland heeft onlangs aangekondigd dat het aanzienlijk meer geld voor de ruimtevaart zal gaan uittrekken.

3.2

Het strategische streven naar autonomie en onafhankelijkheid geeft de toon aan. De markt in China, India en Japan is 100 % institutioneel, en in Rusland is dat bijna het geval. In de VS ligt dit aandeel boven de 70 %. In Europa liggen de verhoudingen duidelijk anders: 50 % van de markt is daar in handen van de particuliere sector. Het marktaandeel van 20 % van de particuliere sector in de VS is wat volume betreft groter dan het marktaandeel van 50 % van deze sector in Europa.

3.3

De mondiale markt breidt zich uit, en doordat nieuwe ruimtevaartlanden zich aandienen neemt de concurrentie toe. Dat is een bedreiging voor de met moeite bevochten positie van de Europese industrie, aangezien er barrières ontstaan en de nieuwe spelers op de markt een agressief exportbeleid voeren. In reactie op het lagere defensiebudget legt de Amerikaanse ruimtevaartsector zich nu ook toe op de wereldwijde export.

3.4

In het licht hiervan kan het EESC zich volledig vinden in het Europese streven naar een onafhankelijke toegang tot de ruimte, zoals verwoord in een aantal Conclusies van de Raad en mededelingen van de Commissie. Meer dan voorheen benadrukken de Raad en de Commissie terecht dat Europa autonoom dient te zijn in strategische onderdelen van de ruimtevaartsector, waarbij een onafhankelijke toegang van Europa tot de ruimte bewerkstelligd en gewaarborgd moet worden.

3.5

Momenteel leunt Europa nog altijd zwaar op Amerikaanse technologie. Het vereist enorme inspanningen van overheden, het ESA en de EU om Europa minder afhankelijk van de VS te maken zonder dat de overdracht van kennis en hightechmateriaal tot stilstand komt.

3.6

Op de lange termijn gerichte activiteiten die met grote risico's gepaard gaan vereisen voorspelbaarheid, zekerheid en niet aflatend engagement. Hoewel de sector tot volle wasdom wil komen, is hij nu nog altijd erg kwetsbaar. Dat geldt vooral voor het midden- en kleinbedrijf, dat van cruciaal belang is voor de ontwikkeling van toepassingen. De huidige crisis maakt de situatie er niet beter op.

4.   Industriebeleid voor de ruimtevaartsector

4.1

In deze moeilijke omstandigheden heeft de Commissie een voorstel voor een actief industriebeleid van de EU gepubliceerd, met de artikelen 173 en 189 van het VWEU als rechtsgrond.

4.2

Na raadpleging van diverse publieke en particuliere partijen heeft zij de problemen voor het eerst zorgvuldig in kaart gebracht. Deze analyse, die alom op instemming kan rekenen, is een zwaarwegend argument voor de aanvulling van het budget van het ESA, dat 4 miljard euro bedraagt, met de 11 miljard euro die in de periode 2014-2020 voor de ruimtevaart wordt uitgetrokken. Gezien het ambitieuze beleid van andere ruimtevaartlanden is dit onmiskenbaar een grote stap in de goede richting.

4.3

Deze extra financiële middelen komen ook goed van pas in een sector die zich om twee redenen opmaakt voor een aanzienlijke groei in de komende twee decennia:

het is een strategische sector;

met zijn ondersteunende technologieën baant de sector de weg voor allerlei andere economische activiteiten; er is sprake van synergie met andere sectoren die rechtstreeks baat hebben bij ruimtevaarttechnologie en -diensten.

4.4

Steeds meer activiteiten profiteren van ruimtevaartdiensten: beveiliging, landbouw, vervoer, regionale ontwikkeling, observatie van oceanen, meteorologie, telecommunicatie, televisie- en radio-uitzendingen, overbrugging van digitale kloven.

4.5

Bovendien zullen ruimteactiviteiten een ondersteunende rol spelen bij een aantal mondiale aangelegenheden zoals klimaatverandering, voedselzekerheid, visserij, ontbossing, bewaking van natuurlijke hulpmiddelen en rampencontrole. Europa moet zijn eigen wereldomspannende systeem krijgen, zodat het de rol kan spelen die past bij zijn economische positie op het wereldtoneel. Het publiek moet beter over een en ander worden voorgelicht.

4.6

Het EESC is het zonder voorbehoud eens met het besluit dat de EU, door de juiste voorwaarden te scheppen, de kansen moet benutten die een proactief industriebeleid oplevert. Dit is een concrete uitwerking van het industriebeleid van de EU, zoals dat in de desbetreffende mededelingen van de Commissie uit 2010 en 2012 is omschreven.

4.7

Door ruimtesystemen te ontwerpen en ontwikkelen en programma's te lanceren en exploiteren zou aldus moeten worden gezorgd voor een onafhankelijke toegang van Europa tot de ruimte en voor de bijbehorende technologie. Het is van cruciaal belang om zelfstandig te zijn en onafhankelijk gegevens te kunnen controleren, zeker ten aanzien van China, maar zelfs ten aanzien van bevriende landen als de VS, die onvermijdelijk ook Europa's concurrenten zijn.

4.8

Industriebeleid is nog altijd grotendeels een zaak van de lidstaten, die daarvoor met specifieke strategieën werken. Deze strategieën maken deel uit van het veiligheids- en defensiebeleid, wat ook de nauwe banden tussen overheden, nationale onderzoekscentra en de industrie verklaart. Als gevolg hiervan ontstaan interne handelsbelemmeringen en dus versnippering, waardoor Europa achterblijft.

4.9

Hieruit blijkt eens te meer dat de EU in haar industriebeleid altijd moet zorgen voor gelijke voorwaarden voor iedereen. De Commissie zou duidelijk moeten omschrijven wat zij onder "gelijke voorwaarden voor iedereen" verstaat. Zo'n begripsbepaling is ook een absolute voorwaarde voor maatregelen waarbij de EU en derde landen hun markten voor elkaar openstellen.

4.10

Het uiteindelijke doel moeten gelijke voorwaarden voor iedereen en transparante interne concurrentie zijn. Als dat eenmaal is bereikt, wordt het een stuk gemakkelijker om gelijke tred te houden met de rest van de wereld.

4.11

Wat het O&O-beleid van de Commissie betreft zijn de volgende twee zaken van groot belang:

het concurrentievermogen van de EU moet via efficiënte aanbestedingen, en in nauwe samenwerking met het ESA en de afzonderlijke O&O-programma's van de lidstaten, worden ondersteund door Horizon 2020-programma's;

er moet worden gezorgd voor een soepele overgang van de O&O-fase naar de operationele fasen van EU-programma's.

4.12

Een en ander moet worden gezien tegen de achtergrond van krimpende O&O-budgetten in de lidstaten. Dankzij compenserende financiële bijdragen van de Commissie blijven de totale uitgaven min of meer op hetzelfde peil. De enige uitzondering is Duitsland, dat onlangs zijn O&O-budget voor de ruimtevaart met 10 % heeft verhoogd.

4.13

Zoals het EESC al diverse malen heeft benadrukt, bezit een succesvol industriebeleid een transversaal karakter: er moet worden gezorgd voor coördinatie tussen de verschillen directoraten-generaal van de Commissie om alle door DG Ondernemingen uitgewerkte doelen te kunnen bereiken. Zo is met DG Connect afstemming nodig over satellietcommunicatie en met DG Handel over het openstellen van markten en de gegarandeerde aanvoer van essentiële onderdelen.

5.   ESA en EU

5.1

Wetenschap en technologie zijn van fundamentele betekenis. Het EESC onderstreept eens te meer hoe belangrijk het ESA is voor het Europese ruimtebeleid. Binnen een interinstitutioneel kader moeten er altijd hindernissen worden overwonnen. Er is dan ook niets aan te merken op de eerdere en huidige prestaties van het ESA. Van meet af aan heeft het een grote bijdrage geleverd aan Europese ruimte-activiteiten. Zeker dankzij de goede prijs-kwaliteitverhouding van de producten is het ESA van onmisbaar belang geweest voor O&O in de ruimtevaart en tot op zekere hoogte ook voor industriële activiteiten.

5.2

Het ESA is een goed uitgeruste partner voor nationale overheden en industrieën. Zijn prestaties vormen een hoogwaardige schakel in de keten waarop de Europese industrie is gegrondvest. Bovendien was het principe van een "evenredige compensatie" voor nationale overheden aanleiding om de algehele prestaties op O&O-gebied en de daaruit voortvloeiende activiteiten in hun land in de gaten te houden.

5.3

Gaandeweg bleek echter dat nieuwe wegen moesten worden ingeslagen als de EU wereldwijd werkelijk een concurrerende rol wilde spelen. De kaderovereenkomst van 2003 tussen het ESA en de EU betekende dat er beleid en financiële middelen van de EU bijkwamen en dat de concurrentie en het concurrentievermogen een impuls kregen. Een succesvolle samenwerking tussen het ESA en de EU was geboren. Een duurzaam engagement van het ESA zal een solide bouwsteen vormen van het industriebeleid van de EU voor de ruimtevaart.

5.4

Door de snel veranderende omstandigheden is echter wel een accurate evaluatie van de procedures noodzakelijk en moeten de financiële middelen ter bevordering van het concurrentievermogen en de veerkracht van Europese bedrijven optimaal worden benut.

5.5

De bijdrage die het ESA met toegespitste en geïntegreerde toepassingen levert aan een gezonde basis voor de exploitatie van Europa's eigen ruimtesystemen wordt onderkend, maar de ondersteuning die het EU-beleid kan bieden komt nog niet helemaal uit de verf. Van de nauwere samenwerking tussen het ESA en de EU zouden wat dit betreft krachtige impulsen moeten uitgaan.

5.6

Ter ondersteuning van een weloverwogen beleid om operationele ruimtesystemen te bouwen en te exploiteren zijn nieuwe benaderingen en mechanismen een vereiste. Bovendien is voor het bereiken van de volgende drie doelen een goede Europeanisering van middelen geboden:

instandhouding van een sterke wetenschappelijke basis;

nieuwe stimulansen voor toegepaste technologie en de markt;

stimulansen voor de ontwikkeling van nieuwe toepassingen en diensten (die andere sectoren ondersteunen).

5.7

De modernisering die het EESC bepleitte in zijn advies uit 2008 (8) is gediend bij de onlangs genomen besluiten. Het EESC wees er destijds op dat er, naarmate de ruimtevaartmarkt verder tot wasdom komt, meer flexibiliteit is geboden. Met vast verankerde betrekkingen, die het gevolg zijn van het door het ESA gehanteerde beginsel van evenredige compensatie, is flexibiliteit in een tijd van steeds snellere technologische cycli en steeds meer synergieën en toepassingen echter niet gegarandeerd (9).

5.8

Abrupte veranderingen moeten worden vermeden. Daarom pleitte het EESC ervoor om te analyseren en te bespreken wat er in de volgende tien jaar moest worden bereikt. "Onder meer zou moeten worden besproken hoe het ESA moet worden gefinancierd, welke dynamische bijdrage middelgrote ondernemingen kunnen leveren en hoe Europa zo concurrerend mogelijk kan blijven" (10).

5.9

Het EESC beschouwt de resolutie van de ESA-raad van afgelopen november over de relatie tussen de EU en het ESA (11) in verband met het nieuwe, op 8 februari vastgestelde financiële kader als een concretisering van zijn aanbeveling van 2008. De EU gaat een nieuwe fase in.

5.10

Met de uitvoering van de besluiten wordt het ESA, dat hierbij profijt kan trekken van zijn jarenlange ervaring, belast met de leiding, maar wel op basis van EU-regels. Bij een goede uitvoering komt een optimaal evenwicht tot stand tussen bevoegdheden van het ESA en het normale marktmechanisme van de EU.

5.11

Het is nog niet te voorspellen hoe de overeengekomen methoden zullen werken, zeker niet in de eerste fase. Ondanks kleine veranderingen in de afgelopen jaren, waarin marktgerichte benaderingen op de voorgrond traden, moet een nieuwe relatie ten opzichte van wetenschap en onderzoek in de ruimte gestalte krijgen. Het is dan ook toe te juichen dat het binnen het ESA gebruikelijke principe van evenredige compensatie (dat als doel heeft om in Europa een rijkgeschakeerde ruimtevaartindustrie op te bouwen en te gebruiken) en de voor de Commissie bindende regelgeving voor de interne markt goed op elkaar worden afgestemd, zodat de vruchtbare samenwerking tussen de Commissie en het ESA opgevoerd kan worden en de Europese ruimtevaartindustrie er sterker op wordt.

5.12

Op dit aspect werd ook in het aanvullende advies van de CCMI1 over dit onderwerp ingegaan. Een aantal kritische vragen in dat advies zijn inmiddels naar tevredenheid beantwoord.

6.   Specifieke vraagstukken

6.1

Bij het uitwerken van ruimtevaartbeleid overeenkomstig artikel 189 zouden de Commissie en de lidstaten zoveel mogelijk hun in dit verband parallel lopende bevoegdheden moeten gebruiken. De lidstaten zouden bovendien voor bepaalde kwesties met elkaar moeten gaan samenwerken. De Commissie kan toezicht houden op dergelijke processen.

6.2

In een veranderend dynamisch concurrentieklimaat moeten de juiste voorwaarden voor een solide basis voor de industrie van de EU worden omschreven. Daarom dient de industrie volgens het EESC formeel een plaats te krijgen in de adviesorganen, vooral als het om gebieden gaat waarop kleine bedrijven actief zijn. Eisen moeten op open en transparante wijze worden gedefinieerd.

6.3

Onderwerpen die besproken moeten worden zijn onder meer een vrij en open gegevensbeleid, kwaliteit, normen en certificatie. Diensten worden verleend door zowel de publieke als de particuliere sector. Goed toezicht is daarom onontbeerlijk.

6.4

Met goede raadplegingsregelingen kunnen de enorme mogelijkheden van het midden- en kleinbedrijf beter worden benut. Een voldoende groot gedeelte van het budget voor Copernicus en Galileo moet worden gebruikt voor de ontwikkeling van nieuwe diensten en toepassingen.

6.5

Aangezien het om een zeer technologische sector gaat, zijn de arbeidskrachten in het algemeen hoogopgeleid. Wereldwijd werken er 800 000 mensen in de ruimtevaart. 25 % van hen is in de VS actief en 4 % (!) in Europa. Om Europa's potentieel te vergroten en synergie te creëren neemt de behoefte aan afgestudeerde werknemers toe. Om de sector aantrekkelijker te maken zouden fatsoenlijke arbeidscontracten de norm moeten zijn.

6.6

De ruimtevaart spreekt tot de verbeelding van jongeren. Er moet een actief arbeidsbeleid worden gevoerd, met onderwijs en opleidingen aan technische hogescholen die aan de eisen van de tijd zijn aangepast. Een nauwe band tussen onderzoek en innovatie is daarbij geboden. Dit zal ook de benodigde mobiliteit ten goede komen.

6.7

Gezien het immense belang van de institutionele markt zijn het industriebeleid in de ruimtevaartsector en het aanbestedingsbeleid nauw met elkaar verweven. Beide beleidsterreinen dienen te voldoen aan strenge kwaliteits- en transparantie-eisen. De industrie zou de uitwerking van een speciaal aanbestedingsbeleid voor de ruimtevaartsector, met directe inbreng van de EU, zeer op prijs stellen, als de reikwijdte ervan eenmaal door de Commissie en de lidstaten is bepaald.

6.8

Een dergelijk beleid zal de EU in staat stellen om als eigenaar van Europese ruimtevaartinfrastructuur en als klant van ruimtevaartdiensten op te treden, en aldus een breed scala aan overheidsmaatregelen uit te voeren.

6.9

Bij het stimuleren van de zich ontwikkelende activiteiten van de ruimte-industrie is voor regio's een grote rol weggelegd. De inbreng van regio's wordt onderschat. Zij moeten goed worden geïnformeerd en uitgerust, zodat zij hun voordeel kunnen doen met de eventueel positieve effecten van een efficiënt gebruik van ruimtediensten.

6.10

Het ontbreekt aan goede metingen van de ontwikkelingen op de markt, waardoor er te weinig betrouwbare gegevens voorhanden zijn over het uiteindelijke effect van ruimteonderzoek op downstreammarkten voor toepassingen. De analytische kennis van upstream- en downstreammarkten moet worden uitgebreid.

6.11

Een analyse van Euroconsult waarin onder meer staat dat upstreaminvesteringen in de VS twee keer zo veel winstgevende downstreamactiviteiten opleveren als in Europa wordt weliswaar in twijfel getrokken, maar een analytische weerlegging blijft uit (12). Een ander voor de EU interessant model, dat uniek is in zijn soort, is een geactualiseerde analyse van de economische impact van diverse segmenten van de Britse ruimte-industrie (13).

6.12

De Commissie, het ESA en de lidstaten zouden samen de verschillende onderdelen van de sector vanuit internationaal perspectief moeten analyseren. Door geconsolideerde cijfers over (nieuwe) werkgelegenheid, groei en toepassingen kan de sector aan belang winnen en kan de publieke steun op peil blijven.

7.   Veiligheid en defensie

7.1

Net als geldt voor het ruimtevaartbeleid van Europa's concurrenten zou het EU-ruimtevaartbeleid meer vrucht afwerpen als bij de uitvoering ervan sprake is van grotere eensgezindheid tussen de lidstaten op het gebied van strategische veiligheids- en defensie-aspecten, en als dit beleid dus wordt ingebed in het buitenlands beleid van de EU. Dit verband moet eventueel ook bij de komende discussie over de Europese defensie in aanmerking worden genomen.

7.2

In de ruimtevaart is de Europese samenwerking verder ontwikkeld dan in enig ander defensie-onderdeel. Ruimtevaartactiviteiten met een defensieaspect kunnen ook als proefprojecten of voorbeelden voor gemeenschappelijke defensieprojecten worden gebruikt voor de uitwerking van het defensiebeleid van de EU. Een dergelijk voorstel is al in 1987 gedaan! Er is echter nooit gehoor aan gegeven.

Brussel, 18 september 2013

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE


(1)  EU-industriebeleid op het gebied van de ruimtevaart – Benutting van de economische groeimogelijkheden in de ruimtevaartsector, COM(2013) 108 final, februari 2013.

(2)  Zie met name PB C 162, 25.6.2008, blz. 24 over de mededeling van de Commissie inzake het Europees ruimtebeleid, COM(2007) 212 final.

(3)  Zie mededeling van de Commissie, blz. 4.

(4)  Zie voetnoot 2.

(5)  Zie PB C 339, 14.12.2010, blz. 14; PB C 44, 11.2.2011, blz. 153; PB C 43, 15.2.2012, blz. 20.

(6)  Zie PB C 299, 4.10.2012, blz. 72 over GMES en zijn operationele diensten (vanaf 2014).

(7)  Zie de standpuntnota van ASD Eurospace over industriebeleid, februari 2013, bladzijde 2.

(8)  Zie PB C 162, 25.6.2008, blz. 24.

(9)  ibid., paragraaf 1.11.

(10)  ibid., paragraaf 1.13.

(11)  Resolutie over de rol van ESA in het ondersteunen van de groei en competitiviteit in Europa, 20 november 2012.

(12)  Volgens de analyse van Euroconsult uit 2011 is de verhouding tussen upstreaminvesteringen en downstreamtoepassingen in de VS 1 euro: 16 euro en in Europa "slechts" 1 euro: 8 euro.

(13)  UK Space Industry, "Update of the Size and Health of the UK Space Industry", door Oxford Economics, 2010.


Top