Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AE3611

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over werkgelegenheid voor vrouwen en groei (verkennend advies)

    PB C 341 van 21.11.2013, p. 6–10 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    21.11.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 341/6


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over werkgelegenheid voor vrouwen en groei (verkennend advies)

    2013/C 341/02

    Rapporteur: Indrė VAREIKYTĖ

    De heer Vytautas Leškevičius, viceminister van het ministerie van Buitenlandse Zaken van de republiek Litouwen, heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité in een brief d.d. 15 april 2013 namens het Litouwse EU-voorzitterschap om een verkennend advies gevraagd over

    Werkgelegenheid voor vrouwen en groei.

    De afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap, die met de voorbereiding van de werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 5 september 2013 goedgekeurd.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 18 en 19 september 2013 gehouden 492e zitting (vergadering van 18 september 2013) onderstaand advies met 144 stemmen vóór en 3 stemmen tegen, bij 3 onthoudingen, goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1

    Werkgelegenheid voor vrouwen mag niet langer als zoveelste thema in het debat over gendergelijkheid worden behandeld, maar moet worden gezien als een economische voorwaarde voor de totstandbrenging van welzijn en banen in de Europese Unie - een maatschappelijke noodzaak om de demografische, sociale en milieu-uitdagingen het hoofd te bieden en duurzame groei te verwezenlijken.

    1.2

    De stijging van de arbeidsparticipatie van vrouwen heeft de afgelopen 50 jaar al een belangrijke bijdrage geleverd aan de economische groei. Maar om de mogelijke bijdrage van vrouwen aan die groei volledig te benutten moeten zowel op Europees als op nationaal niveau meer doelgerichte maatregelen worden genomen. Wel moet erop worden toegezien dat die maatregelen een breed terrein bestrijken en niet alleen betrekking hebben op de meest voor de hand liggende economische obstakels, maar ook zaken als belastingen, uitkeringen en pensioenstelsels, arbeidsrechten, besluitvorming, ondernemerschap, onderwijs, stereotypen en geweld omvatten. Het spreekt ook voor zich dat zowel mannen als vrouwen hun bijdrage moeten leveren aan het oplossen van dergelijke complexe problemen. Mannen en vrouwen moeten ook worden betrokken bij het overleg met en de samenwerking tussen de betrokken partijen en bij de toepassing van succesvolle praktijken.

    1.3

    Behalve de specifieke aanbevelingen die in dit advies worden gedaan, moeten de volgende belangrijke punten in acht worden genomen, wil de arbeidsparticipatie van vrouwen en hun bijdrage aan de groei worden vergroot:

    integratie van de genderdimensie in alle EU-beleidsmaatregelen;

    uitsplitsing van de resultaten naar geslacht bij de verzameling van allerlei statistische gegevens, waarbij erop gelet dient te worden dat er minimaal 52 genderindicatoren worden gehanteerd (1);

    genderspecifieke toewijzing van EU-middelen, uitvoering van de aanbevelingen die uiteengezet zijn in de "Evaluatie van de steun van het Europees Sociaal Fonds voor gendergelijkheid" (2);

    vermindering van de segregatie tussen mannen en vrouwen in het onderwijs, zodat hun talenten in economisch opzicht volledig te gelde kunnen worden gemaakt;

    vlottere doorstroming van het onderwijs naar de arbeidsmarkt door specifieke opleidingen en de ontwikkeling van vaardigheden;

    toegang tot de arbeidsmarkt op gelijke voorwaarden (zoals genderdiversiteit op de werkplek en échte gelijkheid in termen van arbeidstijd en beloning);

    fatsoenlijk werk en arbeidsvoldoening, inclusief toegang tot - openbare of particuliere - diensten die het combineren van werk en privéleven mogelijk maken;

    aanpassing van belasting- en sociale stelsels, zodat tweede verdieners niet worden ontmoedigd om te gaan werken of meer uren te gaan werken;

    versterking van de mogelijkheden van vrouwelijke ondernemers om hun bedrijf uit te breiden en werkgelegenheid te scheppen;

    evenwichtige deelname van mannen en vrouwen aan de besluitvorming;

    ondersteunende dienstverlening aan alleenstaande ouders die het moeilijk hebben;

    verschaffen van goede, toegankelijke en betaalbare fulltime kinderopvangvoorzieningen, als een van de belangrijkste instrumenten om vrouwen aan het werk te krijgen;

    uitroeien van alle vormen van stereotiepe opvattingen met maatregelen die gelijke kansen in het onderwijs, gelijke toegang tot de arbeidsmarkt en gelijke carrièremogelijkheden waarborgen;

    voorkomen van discriminatie en intimidatie op het werk en bestrijden van gendergerelateerd geweld.

    2.   Gevolgen voor de groei

    2.1

    Het EESC is de stellige overtuiging toegedaan dat economische groei alleen niet langer volstaat om samenlevingen daadwerkelijk vooruit te helpen; alleen inclusieve en duurzame groei kan daarvoor zorgen. Gendergelijkheid wordt dus een belangrijke voorwaarde om maatschappelijke vooruitgang te bereiken. Tegelijkertijd mag de berekening van het bbp niet meer uitsluitend zijn gebaseerd op factoren als productie en consumptie, maar moeten ook indicatoren als welzijn en duurzaamheid (in economische, sociale en ecologische termen) worden meegenomen om tot "een evenwichtiger beleid" te komen (3).

    2.2

    Gendergelijkheid wordt vaak gezien als inperking van mogelijkheden of kostenpost. Ingezien moet worden dat juist het ontbreken van die gelijkheid geld kost, en dat gendergelijkheid als investering en productiefactor een positieve bijdrage levert aan de economie.

    2.3

    De Europa 2020-doelstellingen - met name de arbeidsparticipatie van 20- tot 64-jarigen verhogen tot 75 % tegen 2020 en het aantal mensen dat in armoede leeft of daarin terecht dreigt te komen met minstens 20 miljoen verminderen - kunnen onmogelijk worden gehaald als vrouwen geen grotere rol gaan spelen op de arbeidsmarkt en in het publieke leven. Bovendien zou het bereiken van volledige convergentie in participatiegraad het bbp per hoofd van de bevolking tegen 2030 met ongeveer 12 % doen stijgen (4).

    2.4

    Gezien de krimpende beroepsbevolking (5), zal Europa de beoogde groei niet bereiken zonder het arbeidsmarktpotentieel van vrouwen te vergroten. In 2012 bedroeg de arbeidsdeelname van mannen (20-64 jaar) 74,6 %; die van vrouwen slechts 62,4 %. Wanneer de participatiegraad wordt uitgedrukt in 'fulltime equivalent', ziet de situatie er nog slechter uit omdat momenteel slechts 53,5 % van het totale aantal vrouwen met een baan fulltime werkt (6).

    2.5

    De stijgende arbeidsdeelname van vrouwen heeft de afgelopen 50 jaar al een belangrijke bijdrage geleverd aan de economische groei. De gezinstaken die vrouwen onbetaald verrichten worden echter niet als bijdrage aan de economie beschouwd. Door van het verrichten van gezinstaken betaald werk te maken kan deze onzichtbare vorm van werk zichtbaar worden gemaakt; dit levert meteen ook belastingen, pensioenbijdragen e.d. op.

    2.6

    Overigens is het zo dat vrouwelijke werklozen niet altijd zijn opgenomen in de statistieken, waardoor zij niet als werkloos te boek staan maar als 'onbenut potentieel'. De daling van de werkgelegenheid voor vrouwen leidt niet zozeer tot werkloosheid als wel tot inactiviteit en zwartwerk, omdat het "ontmoedigende" effect zich vertaalt in een gering aanbod van vrouwelijke arbeidskrachten. De nationale en Europese statistieken geven dus geen betrouwbaar beeld van de situatie. Het EESC dringt erop aan dat de statistische gegevens die op Europees niveau worden verzameld en verwerkt met betrekking tot de werkgelegenheid voor vrouwen, meer worden uitgesplitst naar particuliere dienstensector.

    2.7

    Het EESC constateert dat in de Jaarlijkse Groeianalyse doelstellingen voor de arbeidsparticipatie van vrouwen moeten worden opgenomen (7) omdat doelgericht beleid genderkloven kan helpen dichten en inclusie kan bevorderen, waardoor het groeipotentieel van de EU-economie aanzienlijk wordt vergroot (8). Dergelijke maatregelen - zoals (maar niet uitsluitend) het verlenen van zorg aan hulpbehoevende gezinsleden en het wegnemen van de financiële belemmeringen voor tweeverdieners - zijn essentieel om de arbeidsparticipatie van vrouwen te vergroten. De lidstaten moeten van dit soort maatregelen gebruik maken om de inzetbaarheid te vergroten en de toegang tot werk en terugkeer op de arbeidsmarkt te bevorderen.

    2.8

    Aangezien de meeste werknemers in de publieke sector vrouw zijn, lopen vrouwen meer kans om hun baan te verliezen door de strenge bezuinigingen in de publieke sector en bij overheidsdiensten. De groepen die er als gevolg van bezuinigingen bij overheidsdiensten het meest op achteruit gaan, zijn alleenstaande ouders - wederom meestal vrouwen. Ook nemen vrouwen het leeuwendeel van de onbetaalde zorg op zich; de kans is dus groot dat zij het gat moeten vullen als de sociale zorg wegvalt (9). De Commissie zou uitgebreid onderzoek moeten doen naar het effect van de bezuinigingen op gelijke kansen, zodat betere oplossingen kunnen worden bedacht. Ook zou ze moeten nagaan wat de bezuinigingsmaatregelen voor gevolgen hebben gehad voor de kwantiteit en de kwaliteit van de werkgelegenheid voor vrouwen, zowel in de overheidssector als in de particuliere dienstverlening.

    2.9

    Europese beleidsmakers concentreren zich op algemene werkgelegenheid, maar nemen geen maatregelen om het potentieel van economisch inactieve vrouwen aan te boren, die een substantiële bijdrage aan de groei van de EU zouden kunnen leveren.

    2.10

    Het EESC beveelt aan om de EU-middelen op meer genderspecifieke wijze toe te wijzen en moedigt zowel de Europese instellingen als de lidstaten aan om de aanbevelingen die zijn uiteengezet in de "Evaluatie van de steun van het Europees Sociaal Fonds voor gendergelijkheid" (10) te volgen.

    3.   Onderwijs

    3.1

    Ongeveer 50 % van de toename van het bbp in de EU-landen tussen 1960 en 2008 is te danken aan een stijging van het algemene opleidingsniveau; ongeveer de helft van deze stijging was toe te schrijven aan een verbetering van het opleidingsniveau van vrouwen (11).

    3.2

    Uit de verslagen van EIGE (12) en OESO blijkt dat vrouwen om verschillende redenen minder banenkansen krijgen dan mannen en minder verdienen voor hetzelfde werk, ook al zijn vrouwen in de meeste EU-landen hoger opgeleid dan mannen.

    3.3

    Wegens de systematisch andere studiekeuzes die mannen en vrouwen maken (13) kunnen hun talenten in economisch opzicht niet volledig te gelde worden gemaakt, met als gevolg dat menselijk kapitaal niet op de juiste wijze wordt gebruikt en het potentieel aan innovatie en economische groei niet wordt benut. De EU-instellingen en lidstaten moeten genderongelijkheden in het onderwijs aanpakken door een mentaliteitswijziging bij leerlingen, leerkrachten, ouders en de hele samenleving te stimuleren. Dergelijke bewustmaking moet vroeg in het onderwijs beginnen, voordat stereotiepe percepties en houdingen ontstaan ten aanzien van datgene waar jongens en meisjes goed in zijn.

    3.4

    Het Comité raadt aan speciale aandacht te besteden aan initiatieven en projecten die met EU-instrumenten worden gefinancierd (ESF, programma's voor levenslang leren enz.). Deze instrumenten kunnen worden gebruikt om herintredende vrouwen te helpen met bijscholing en het vinden van een baan en/of bij hun carrièreverloop.

    4.   Arbeidsmarkt

    4.1

    De meeste EU-lidstaten hebben met een dubbel probleem te kampen: vergrijzing én lage geboortecijfers. Dit leidt tot een krimpende beroepsbevolking in de komende 20 jaar bij een gelijkblijvende arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen (14).

    4.2

    Er moet eens en voor altijd altijd iets worden gedaan aan de heersende genderongelijkheden in Europese samenlevingen. Mannen helpen met het bereiken van een beter evenwicht tussen werk en gezinsleven is een belangrijke stap om tot een betere verdeling van betaald en onbetaald werk tussen mannen en vrouwen te komen. Een eerlijker verdeling van ouderschapsverlof tussen beide ouders kan werkgevers minder huiverig maken om vrouwen in de vruchtbare leeftijd in dienst te nemen.

    4.3

    De veranderende vraag naar arbeid - met bijvoorbeeld het ontstaan van nieuwe productiemethoden en verschillende arbeidsomstandigheden en vooral de verschuiving van industrie en landbouw naar diensten - is een belangrijke aanjager van de stijgende arbeidsparticipatie van vrouwen en leidt tot een toenemende vraag naar vrouwelijke werknemers.

    4.4

    Hoewel de toename van arbeid in deeltijd meer vrouwen heeft aangemoedigd tot deelname aan de arbeidsmarkt, kan het werken in deeltijd op lange termijn negatieve gevolgen hebben voor opleidingsmogelijkheden, carrièrevooruitzichten en hoogte van het pensioen, en kan het de kans op armoede op korte termijn of onder ouderen vergroten. Dit geldt met name als er sprake is van "onvrijwillige" deeltijd, een verschijnsel dat de afgelopen jaren is toegenomen (15). Door de crisis namelijk krijgen vrouwen vaak meteen een deeltijdcontract aangeboden. Die zijn gedwongen dat te aanvaarden omdat er geen ander arbeidscontract kan worden gekozen of om hun baan niet te verliezen. Er is een groot verschil tussen de aantallen mannen en vrouwen die in deeltijd werken (resp. 8 % en 31,6 %), en dit verschil verdient aandacht. Eventuele belemmeringen om in plaats van parttime fulltime te gaan werken moeten worden weggenomen.

    4.5

    Het Comité constateert dat een grotere arbeidsparticipatie van vrouwen staat of valt met een beleid dat het tweeverdienersmodel bevordert en dat werkende volwassenen helpt om aan hun gezinsverplichtingen te voldoen. Hierbij speelt een goede mix van financiële steun en steun in natura eveneens een grote rol.

    4.6

    Hogere belastingtarieven voor de tweede verdiener in een gezin kunnen de arbeidsparticipatie van vrouwen verlagen omdat zij vrouwen ontmoedigen om deel te nemen aan de arbeidsmarkt (16). Het is dan ook zaak de stelsels van belastingen en sociale voorzieningen aan te passen zodat zij tweede verdieners niet ontmoedigen.

    4.7

    Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar informele, onzekere arbeid en schijnzelfstandigheid. Het gaat hierbij vaker om vrouwen dan om mannen, zodat deze een groter risico op uitbuiting lopen. De EU-lidstaten moeten zo snel mogelijk het 189e IAO-verdrag over fatsoenlijk werk voor huishoudelijk personeel (17) ratificeren, waarin arbeidsnormen voor huishoudelijk personeel zijn vastgelegd.

    5.   Salaris en pensioen

    5.1

    Het EESC verzoekt de beleidsmakers met klem om genderongelijkheden te verminderen door de loonverschillen tussen mannen en vrouwen (gemiddeld 16,2 %) uit de weg te ruimen. Gelijke beloning heeft niet alleen voordelen voor vrouwen, maar voor de hele samenleving: volgens de beoordeling op Europese meerwaarde levert 1 % minder loonverschil 0,1 % economische groei op (18).

    5.2

    Het EESC spreekt ook zijn bezorgdheid uit over de enorm grote pensioenkloof tussen mannen en vrouwen: gemiddeld 39 % voor de EU-27 (19); dat is meer dan twee keer zo groot als de salariskloof. Wat vooral storend is, is dat het probleem zo weinig in de aandacht staat. In de meeste EU-landen zijn de verschillen niet alleen groot, maar ook nog eens buitengewoon complex omdat zij worden veroorzaakt door het arbeidsverleden (met name verschillen in beloning, gewerkte uren en gewerkte jaren), de pensioenstelsels en, vooral, door de impact van het salaris op de hoogte van het pensioen en door de mate waarin pensioenstelsels rekening houden met loopbaanonderbrekingen om voor kinderen of hulpbehoevende familieleden te zorgen.

    5.3

    Het EESC is dan ook van mening dat de pensioenkloof kan worden gedicht door zowel de verschillen in beloning uit de weg te ruimen als bij de pensioenopbouw voor mannen en vrouwen rekening te houden met de tijd die voor familie is vrijgemaakt (o.a. wegens de zorg voor kinderen, ouderen of kortstondig en/of langdurig zieke familieleden; in dergelijke gevallen moeten werknemers ook zorgverlof kunnen opnemen) (20).

    6.   Ondernemerschap

    6.1

    Uit een recente OESO-studie (21) blijkt dat de verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke ondernemers groot en in veel opzichten hardnekkig zijn; het gaat daarbij om subjectieve voorkeuren voor ondernemerschap, bedrijfsomvang en financiële resultaten en toegang tot en gebruik van financieel kapitaal. Vrouwelijke ondernemers hebben meer doelstellingen dan winstmaximalisering alleen en het feit dat zij hun prestaties in een breder perspectief zien illustreert hun bijdrage aan sociale en economische ontwikkeling.

    6.2

    Door meer vrouwen te helpen bij het starten van een eigen bedrijf en de groei van bestaande, door vrouwen geleide bedrijven te bevorderen (22) kunnen meer banen, meer innovatie en meer concurrentiekracht en een hogere economische groei ontstaan en kan sociale uitsluiting worden tegengegaan. Er zijn ingrijpende maatregelen nodig om alle mogelijkheden van bedrijven op het gebied van economische groei en het scheppen van werkgelegenheid in Europa te benutten, vooral na de crisis.

    6.3

    Het EESC heeft reeds de volgende maatregelen voorgesteld om vrouwelijk ondernemerschap in de EU te stimuleren (23):

    de oprichting van een Europees bureau voor vrouwelijke ondernemers, dat de infrastructuur biedt om vrouwelijk ondernemerschap te steunen;

    de benoeming van een directeur voor vrouwelijke ondernemers binnen de Europese Commissie en de voor ondernemingen verantwoordelijke ministeries van de lidstaten, met als taak de aandacht te vestigen op de economische voordelen die het oplevert om meer vrouwen aan te sporen een eigen zaak op te zetten en verder te ontwikkelen;

    de verzameling van naar geslacht uitgesplitste gegevens over ondernemingen van vrouwen in heel Europa.

    7.   Besluitvorming

    7.1

    Uit internationale studies (24) blijkt dat vrouwen in leidinggevende functies een positieve impact hebben op de bedrijfsresultaten, de bedrijfscultuur, de managementstijl en de weerbaarheid tegen de crisis. Vrouwen nemen minder risico's en kennen prioriteit toe aan duurzame ontwikkeling, maar de barrières die moeten worden geslecht voordat gendergelijkheid in de besluitvorming wordt bereikt, zijn veel groter dan openlijk wordt toegegeven.

    7.2

    Het EESC hoopt dat alle publieke en particuliere besluitvormingsinstanties in het kader van zelfregulering een minimumnorm voor gelijke deelname aan de besluitvorming hanteren. Beursgenoteerde bedrijven en alle publiekrechtelijke organen moeten transparante sollicitatie- en benoemingsprocedures voorstaan en een cultuur van inclusie en vrije keuze bevorderen. Dit alles staat of valt echter met de bereidheid van zowel mannen als vrouwen om positieve actie te ondernemen.

    7.3

    Het EESC pleit ervoor dat beleidsmakers en bedrijven aandacht besteden aan de volgende punten om een evenwichtige verdeling van het aantal mannen en vrouwen in besluitvormingsorganen te krijgen:

    betere zichtbaarheid van vrouwen in hogere functies;

    grotere transparantie bij het headhunten van talentvolle mensen;

    opbouwen en onderhouden van kritische massa;

    stereotiepe opvattingen over rolverdeling aan de kaak stellen;

    planning van de opvolging in leidinggevende functies;

    goede doorstroming van talentvolle medewerkers;

    stimulering van het opzetten van netwerken voor mentorschap in de publieke en private sector;

    verspreiding van voorbeelden van goede praktijken, en

    oprichten van een gecoördineerde Europese databank met de gegevens van vrouwen die over de juiste kwalificaties beschikken voor bestuursfuncties.

    7.4

    Om de Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015 (25) uit te voeren dient de gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in het openbare leven, en met name in de politiek, te worden bevorderd omdat de huidige ondervertegenwoordiging de participatierechten van vrouwen beperkt (26). De EU-instellingen en de lidstaten, alsook de organisaties van sociale partners, moeten het goede voorbeeld geven en streefcijfers voor gendergelijkheid invoeren in hun politieke en administratieve organen, vooral voor de hogere functies.

    8.   Kinderopvang

    8.1

    Een belangrijke factor die van invloed is op de arbeidsparticipatie van vrouwen is de toegang tot fulltime kinderopvangvoorzieningen, met name voor jonge kinderen. Wanneer de overheid meer investeert in kinderopvang, neemt het aantal vrouwen met een voltijdse baan namelijk toe (27).

    8.2

    De verwezenlijking van de doelstellingen van Barcelona is daarom absoluut noodzakelijk. Volgens een recent verslag van de Commissie hadden in 2010 slechts 10 lidstaten de Barcelona-doelstelling voor kinderen onder de 3 jaar bereikt. In hetzelfde jaar bereikten slechts 11 lidstaten de doelstelling van 90 % voor de categorie kinderen tussen 3 jaar en de schoolplichtige leeftijd (28).

    8.3

    Aangezien de lidstaten met de hoogste geboortecijfers momenteel ook de landen zijn die het meest gedaan hebben om het evenwicht tussen werk en gezin voor ouders te verbeteren en waar een hoog percentage vrouwen werkt (29), moeten de lidstaten meer efficiënte, betaalbare, toegankelijke en kwalitatief hoogstaande steun aan gezinnen met kinderen verlenen door maatregelen als (30):

    Investeren in kinderen: via programma's voor vroegtijdig ingrijpen, vooral de programma's die op gezinnen zijn gericht en gezinnen thuis of in centra ondersteuning bieden.

    Combineren van werk en privéleven: via coördinatie op tal van terreinen zoals kinderopvang, ouderschapsverlof en gezinsvriendelijke werkplekken;

    Scheppen van gunstige omstandigheden voor het verhogen van de vruchtbaarheidscijfers: ter aanvulling van beleid dat het mogelijk maakt om werk en gezin beter combineren, via belastingmaatregelen (bijv. het Britse Childcare Voucher Scheme) en via beleid dat de kosten van het opvoeden van kinderen beter verdeelt en jonge stellen toegang biedt tot betaalbare woningen en meer arbeidszekerheid.

    9.   Stereotypes en discriminatie

    9.1

    Hoewel de stijging van het opleidingsniveau van meisjes in de afgelopen decennia het inkomenspotentieel van vrouwen een boost heeft gegeven, blijven de houding van de samenleving ten aanzien van werkende vrouwen en de botsing tussen de waarden van het gezin en de gelijkheidsgedachte een beter evenwicht tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt belemmeren.

    9.2

    Het EESC maakt zich vooral zorgen over discriminatie tegen vrouwen die gehandicapt zijn, migrant zijn of tot een etnische minderheid behoren. Het dringt dan ook aan op snelle uitvoering van de richtlijn inzake gelijke behandeling (31).

    9.3

    Geweld tegen vrouwen is niet alleen sociaal onverteerbaar, maar drukt ook zwaar op de economie. Geweld tegen vrouwen kost in de 47 lidstaten van de Raad van Europa naar schatting minstens 32 miljard euro per jaar (32). Overheidsbeleid om seksegebonden geweld tegen te gaan speelt een belangrijke rol; het traditionele beeld van de rol van vrouwen in de maatschappij zal alleen veranderen als vrouwen evenveel toegang hebben tot macht als mannen.

    9.4

    De rol van de media-industrie is cruciaal voor het bevorderen van gendergelijkheid. De media zijn niet alleen een weerspiegeling van socioculturele patronen en normen, maar vormen deze ook, en zijn in belangrijke mate bepalend voor de publieke opinie en de cultuur. Het is ook juist de inhoud van de media die voor een ruim begrip zorgt van de complexiteit van gendergelijkheid bij alle spelers in de samenleving, waaronder beleidsmakers en het publiek, en daarom is het dringend dat de aanhoudende ongelijkheden in de mediasector - ondervertegenwoordiging (vooral in hogere functies), moeilijke doorstroming en lage lonen (vergeleken met mannen) - worden aangepakt (33).

    Brussel, 18 september 2013

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Henri MALOSSE


    (1)  Economische en Sociale Raad van de VN, verslag van de secretaris-generaal van de commissie Genderstatistieken (E/CN.3/2013/10).

    (2)  Europese Commissie, DG Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Gelijke Kansen, 2011.

    (3)  PB C 181 van 21.6.2012, blz. 14-20.

    (4)  "Closing the Gender Gap: Act Now", OESO, december 2012.

    (5)  Volgens recente cijfers van de OESO-landen en de Europese Unie (OESO, 2012) zal de beroepsbevolking de volgende drie decennia naar verwachting met 1 tot 1,5 miljoen per jaar dalen.

    (6)  Female labour market participation, Europese Commissie, 2013.

    (7)  "Jaarlijkse groeianalyse 2013", Europese Commissie, 2012.

    (8)  Werkdocument van de Commissie over de vooruitgang op het gebied van de gelijkheid van vrouwen en mannen 2012 - gevoegd bij het Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Verslag over de toepassing van het EU-Handvest van de grondrechten in 2012, SWD (2013) 171 final.

    (9)  TUC Women and the Cuts Toolkit, Trade Union Congress, 2011.

    (10)  Europese Commissie, DG Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Gelijke Kansen, 2011.

    (11)  Effects of Reducing Gender Gaps in Education and Labour Force Participation on Economic Growth in the OECD, DELSA/ELSA/WD/SEM(2012)9, OECD, 2012.

    (12)  Gender Equality Index Report, European Institute for Gender Equality, 2013.

    (13)  In 2010 was 77 % van de afgestudeerden op het gebied van onderwijs vrouw; voor de studierichtingen gezondheidszorg en maatschappelijk werk was dat 74 % en voor geesteswetenschappen 65 %; anderzijds bestond slechts 25 % van de afgestudeerde ingenieurs en 38 % van de afgestudeerden in wetenschappen, wiskunde en computertechnologie uit vrouwen. Report on the Gender Initiative: Gender Equality in Education, Employment and Entrepreneurship, OESO, 2011.

    (14)  Drivers of Female Labour Force Participation in the OECD, DELSA/ELSA/WD/SEM(2013)1, OECD, 2013.

    (15)  Van het totale aantal vrouwen dat in deeltijd werkt, doet 23,4 % dat onvrijwillig (EU-gemiddelde, 2011). Bron: Lisbon Assessment Framework Database

    (16)  Drivers of Female Labour Force Participation in the OECD, OECD, 2013.

    (17)  Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), C189 - Verdrag over fatsoenlijk werk voor huishoudelijk personeel, 2011.

    (18)  Ontwerpresolutie van het Europees Parlement (B7-XXXX/2013), 17.6.2013.

    (19)  The Gender Gap in Pensions in the EU, Europese Commissie, DG Justitie, 2013.

    (20)  In zijn advies over "Het verband tussen gendergelijkheid, economische groei en arbeidsparticipatie" (SOC/338, PB C 318, 23.12.2009, blz. 15–21) verdedigt het EESC de stelling dat de tijd die aan zorgtaken wordt besteed, op dezelfde manier moet worden gefinancierd als pensionering.

    (21)  Women Entrepreneurs in the OECD: key evidence and policy challenges, DELSA/ELSA/WD/SEM(2013)3, OECD, 2013.

    (22)  Wereldbank, Female Entrepreneurship: Program Guidelines and Case Studies, 11/04/2013. In de Verenigde Staten groeit het aantal bedrijven met een vrouwelijke eigenaar twee keer zo hard als alle andere bedrijven; hun bijdrage aan de Amerikaanse economie is bijna 3 biljoen dollar en zij zijn rechtstreeks verantwoordelijk voor 23 miljoen banen.

    (23)  PB C 299 van 4.10.2012, blz. 24.

    (24)  "Women Matter", McKinsey; "Do Women in Top Management Affect Firm Performance?", Smith and Verner; "Diversity and gender balance in Britain plc", TCAM; "Mining the Metrics of Board Diversity", Thomson Reuters; etc.

    (25)  Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015, Europese Commissie, 2010.

    (26)  "Databank over vrouwen en mannen in de besluitvorming", Europese Commissie, DG Justitie.

    (27)  Closing the Gender Gap: Act Now, OESO, 2012.

    (28)  "Barcelona-doelstellingen", Europese Commissie, 2013.

    (29)  PB C 318, 23.12.2009, blz. 15-21.

    (30)  Extending opportunities: How active social policy can benefit us all, ISBN 92-64-00794-6, OECD 2005.

    (31)  COM(2008) 426 final, 2.7.2008.

    (32)  PB C 351 van 15.11.2012, blz. 21-26.

    (33)  EIGE, "Review of the implementation of the Beijing Platform for Action in the EU Member States: Women and the Media — Advancing gender equality in decision-making in media organisations", 2013.


    Top