Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010IP0264

    Groenboek van de Commissie over het beheer van bioafval in de Europese Unie Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2010 over het Groenboek van de Commissie over het beheer van bioafval in de Europese Unie (2009/2153(INI))

    PB C 351E van 2.12.2011, p. 48–55 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    2.12.2011   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    CE 351/48


    Dinsdag 6 juli 2010
    Groenboek van de Commissie over het beheer van bioafval in de Europese Unie

    P7_TA(2010)0264

    Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2010 over het Groenboek van de Commissie over het beheer van bioafval in de Europese Unie (2009/2153(INI))

    2011/C 351 E/07

    Het Europees Parlement,

    gelet op de artikelen 191 en 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, die een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid en van het milieu beogen,

    gezien het Groenboek van de Commissie over het beheer van bioafval in de Europese Unie (COM(2008)0811),

    gezien de conclusies zoals op 25 juni 2009 door de Europese Raad vastgesteld (11462/09 van 26 juni 2009),

    gelet op Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen (1),

    gelet op Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (2),

    onder verwijzing naar zijn standpunt van 17 januari 2002 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het zesde milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (3),

    onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 maart 2008 over duurzame landbouw en biogas: noodzaak tot herziening van de EU-wetgeving (4),

    onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 februari 2009 over „2050: De toekomst begint vandaag - Aanbevelingen voor het toekomstig geïntegreerd beleid van de EU inzake klimaatverandering” (5),

    onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 april 2008 over de tussentijdse evaluatie van het Zesde Milieuactieprogramma van de Gemeenschap (6),

    onder verwijzing naar zijn standpunt van 14 november 2007 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de bescherming van de bodem en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (7),

    onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 november 2007 over de thematische strategie inzake bodembescherming (8),

    onder verwijzing naar zijn standpunt van 25 oktober 2005 over het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de overbrenging van afvalstoffen (9),

    onder verwijzing naar zijn resolutie van 29 september 2005 over het aandeel van hernieuwbare energie in de EU en voorstellen voor concrete acties (10),

    onder verwijzing naar zijn standpunt van 17 juni 2008 over het gemeenschappelijk standpunt, vastgesteld door de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (11),

    onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 februari 2007 over een thematische strategie inzake afvalrecycling (12),

    gelet op artikel 48 van het Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0203/2010),

    A.

    overwegende dat het initiatief dat de Commissie in haar Groenboek voorstelt, een kans biedt voor een communautaire actie op het gebied van het beheer van bioafval,

    B.

    overwegende dat een goed beheer van bioafval niet alleen voor het milieu positieve gevolgen heeft, maar ook op sociaal en op economisch vlak,

    C.

    overwegende dat in artikel 2, lid 4, van de afvalstoffenrichtlijn wordt bepaald dat in bijzondere richtlijnen bijzondere of aanvullende specifieke bepalingen voor het beheer van bepaalde categorieën afvalstoffen kunnen worden vastgesteld,

    D.

    overwegende dat Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen niet voorziet in voldoende instrumenten voor het duurzaam beheer van organisch afval,

    E.

    overwegende dat de voorschriften betreffende het beheer van bioafval versnipperd zijn en dat de bestaande wetgevingsinstrumenten ontoereikend zijn om de doelstellingen van een efficiënt beheer van bioafval te realiseren; overwegende dat het daarom noodzakelijk is dat er een specifieke richtlijn voor het beheer van bioafval komt; overwegende dat de samenvoeging van alle verspreide voorschriften betreffende het beheer van bioafval in een enkel instrument enerzijds op zich al een bewijs van goede wetgeving is en anderzijds zou zorgen voor vereenvoudiging, meer duidelijkheid, een beter toezicht, een betere handhaving en uitvoering en rechtszekerheid, wat het vertrouwen van de particuliere en de overheidsinvesteerders op lange termijn zou garanderen,

    F.

    overwegende dat in de conclusies van de conferentie over het recyclen van bioafval in Europa, die op 15 februari 2010 in Barcelona plaatsvond en waaraan werd deelgenomen door de Raad, de Commissie en het Europees Parlement (13), is opgenomen dat het nodig is maatregelen te nemen om een Europees wetgevingskader voor bioafval tot stand te brengen, aangezien dit een cruciaal moment is om regelgeving op gang te brengen,

    G.

    overwegende dat een specifieke richtlijn betreffende bioafval voldoende soepel moet zijn en ruimte moet bieden aan de diverse beschikbare beheersopties zodat rekening kan worden gehouden met het grote aantal variabelen en lokale overwegingen,

    H.

    overwegende dat het potentieel van bioafval grotendeels onbenut blijft en dat het in de diverse lidstaten op een zeer uiteenlopende manier wordt beheerd; overwegende dat er een beter beheer van deze afvalstoffen noodzakelijk is om te zorgen voor een efficiënt en duurzaam beheer van de middelen; overwegende dat er meer moet worden gedaan aan gescheiden inzameling van bioafval, zodat de doelstellingen in verband met recycling en hernieuwbare energie kunnen worden gerealiseerd en op die manier kan worden bijgedragen tot verwezenlijking van de doelstellingen van de EU-2020-strategie, met name binnen het kader van het toonaangevend initiatief met betrekking tot een efficiënt beheer van de hulpbronnen,

    I.

    overwegende dat gescheiden inzameling met name een optimaal beheer mogelijk maakt van bepaalde soorten bioafval, zoals huishoudelijk en professioneel keukenafval en biologisch afbreekbaar en composteerbaar afval van restaurants die wegwerpservies gebruiken,

    J.

    overwegende dat het dankzij compostering van organisch afval mogelijk wordt biologisch afbreekbare en composteerbare producten te recyclen die reeds vallen onder een communautair initiatief (het initiatief voor leidende markten),

    K.

    overwegende dat voor de behandeling van bioafval en voor de productie van compost kwaliteitsnormen op EU-niveau moeten worden vastgesteld; overwegende dat het vaststellen van parameters voor de kwaliteit van compost, met inbegrip van een geïntegreerde aanpak die zorgt voor traceerbaarheid, kwaliteit en veilig gebruik, het vertrouwen in dit product zal doen toenemen; overwegende dat compost moet worden geclassificeerd op basis van kwaliteit, voor zover het gebruik van compost geen schadelijke gevolgen heeft voor de bodem en het grondwater, en met name voor de landbouwproducten die de bodem voortbrengt,

    L.

    overwegende dat, aangezien nog maar weinig van de doelstellingen gerealiseerd is, bijkomende richtlijnen zich opdringen om de doelstellingen betreffende het voorkomen van storten van bioafval te verwezenlijken,

    M.

    overwegende dat beschermende maatregelen nodig kunnen zijn om te waarborgen dat het gebruik van compost niet leidt tot vervuiling van bodem of grondwater,

    N.

    overwegende dat de mogelijkheden om compost van lage kwaliteit te gebruiken om het milieu en de volksgezondheid niet te schaden eveneens moeten worden overwogen en beoordeeld; overwegende dat de lidstaten meer houvast zouden hebben bij de besluitvorming over compostgebruik als er op EU-niveau zou worden bepaald welke gebruiksmogelijkheden er voor laagwaardig compost zijn en wanneer compost als product geldt en wanneer het als afval wordt beschouwd,

    O.

    overwegende dat een Europa dat efficiënt gebruikmaakt van hulpbronnen één van de paradepaardjes is van de Europa 2020-strategie, en dat een efficiënt gebruik van hulpbronnen bijgevolg moet worden aangemoedigd; overwegende dat het recyclen van bioafval bijdraagt aan een efficiënt gebruik van de hulpbronnen,

    P.

    overwegende dat vochtig bioafval de efficiëntie van verbranding verlaagt; overwegende dat verbranding van bioafval indirect wordt gestimuleerd door de richtlijn betreffende elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen; overwegende dat bioafval beter kan bijdragen tot de bestrijding van de klimaatverandering door middel van recycling tot compost, om zo de bodemkwaliteit te verbeteren en te zorgen voor de vastlegging van koolstof, wat momenteel niet wordt gestimuleerd door de richtlijn betreffende elektriciteitsopwekking uit duurzame energiebronnen,

    Q.

    overwegende dat anaerobe vergisting voor de productie van biogas een efficiënte manier is om energie terug te winnen, en dat het digestaat gebruikt kan worden voor compostproductie,

    R.

    overwegende dat het hoofddoel van het passende beheer van bioafval resultaatgericht moet zijn, waarbij alle technologische opties voor het beheer van bioafval open moeten blijven om de innovatie, het wetenschappelijk onderzoek en het concurrentievermogen aan te moedigen,

    S.

    overwegende dat er een aanzienlijke synergie bestaat tussen de overgang naar een recyclingsamenleving die in een koolstofarme economie uitmondt en de groene banen die dit kan opleveren, en dat bijgevolg middelen moeten worden vrijgemaakt voor onderzoek naar de gevolgen voor de werkomgeving van de inzameling en het beheer van bioafval,

    T.

    overwegende dat de Commissie en de lidstaten acties op dat vlak moeten bevorderen om het publiek milieubewust te maken, in het bijzonder in het onderwijs, om duurzaam beheer van vast huishoudelijk afval te stimuleren en het publiek te overtuigen van de voordelen van gescheiden inzameling; overwegende dat de gemeentebesturen en de gemeentelijke bedrijven een sleutelrol spelen bij het verstrekken van advies en informatie aan de burgers aangaande afvalpreventie,

    U.

    overwegende dat het vaste huishoudelijk afval voor 30 % uit bioafval bestaat; overwegende dat de hoeveelheid bioafval in de Europese Unie toeneemt en dat bioafval een belangrijke bron van broeikasgassen is en nog andere negatieve gevolgen heeft voor het milieu wanneer het op stortplaatsen terecht komt; overwegende dat dit gebeurt in omstandigheden die ertoe hebben geleid dat afvalbeheer momenteel in omvang de vierde bron van broeikasgassen is,

    V.

    overwegende dat in de praktijk niet enkel bioafval van huishoudelijke oorsprong op een duurzame manier wordt verwerkt,

    W.

    overwegende dat bij het beheer van deze afvalstoffen rekening moet worden houden met de „afvalhiërarchie”: preventie en reductie, hergebruik, recycling, andere nuttige toepassingen, met name voor energiedoeleinden, en in laatste instantie storten (overeenkomstig artikel 4 van de afvalstoffenrichtlijn), waaruit volgt dat recyclen van bioafval de voorkeur verdient boven verbranding, aangezien daardoor niet alleen niet het ontstaan van methaangas wordt voorkomen, maar tevens wordt bijgedragen tot de bestrijding van de klimaatverandering door vastlegging van koolstof en verbetering van de bodemkwaliteit; overwegende dat preventie het hoofddoel van het bioafvalbeheer is en er onder meer toe kan bijdragen dat voorkomen wordt dat er voedselafval en groenafval ontstaat, bijvoorbeeld door middel van een betere planning van openbare groenvoorzieningen met onderhoudsarme bomen en struiken,

    X.

    overwegende dat het nodig is te zorgen voor een geïntegreerd perspectief voor het beleid inzake energie en bodembescherming, in lijn met de doelstellingen op het vlak van de beperking van de klimaatverandering, om te komen tot een vanuit milieuoogpunt effectief beheer van bioafval; overwegende dat dit tevens het voordeel heeft dat de biodiversiteit behouden blijft wanneer behandeld bioafval wordt gebruikt als vervanger voor turf, en aldus waterrijke ecosystemen worden beschermd,

    Y.

    overwegende dat anaerobe vergisting voor biogasproductie een waardevolle bijdrage kan leveren tot een duurzaam beheer van hulpbronnen in de EU en tot de duurzame verwezenlijking van de doelstellingen van de EU op het gebied van hernieuwbare energie,

    Z.

    overwegende dat bioafval beschouwd moet worden als waardevolle natuurlijke grondstof die kan worden gebruikt voor de productie van hoogwaardig compost; overwegende dat bioafval hierdoor een bijdrage levert tot de bestrijding van de bodemaantasting in Europa, waardoor de vruchtbaarheid van de bodem in stand wordt gehouden, het gebruik van met name fosforhoudende kunstmest in de landbouw kan worden teruggeschroefd, en de waterretentiecapaciteit van de bodem wordt verbeterd,

    AA.

    overwegende dat er binnen de lidstaten verschillende afvalbeheersystemen in gebruik zijn en dat storten in de Europese Unie nog steeds de meest gebruikte methode voor de verwijdering van vast huishoudelijk afval is, hoewel het voor het milieu de slechtste optie is;

    AB.

    overwegende dat de productie van transportbrandstoffen uit bioafval voordelen inhoudt voor het milieu,

    AC.

    overwegende dat het wetenschappelijk onderzoek en de technologische innovatie op het gebied van het beheer van bioafval moeten worden gestimuleerd,

    AD.

    overwegende dat dankzij gescheiden inzameling contaminatie kan worden voorkomen en de doelstelling van het produceren van hoogwaardig compost iets dichterbij komt, en dat gescheiden inzameling hoogwaardig materiaal voor bioafvalrecycling oplevert en tot efficiëntere energieterugwinning leidt,

    AE.

    overwegende dat uit onderzoek en ervaring in de lidstaten is gebleken dat gescheiden inzameling zowel uitvoerbaar als vanuit economisch en milieuoogpunt duurzaam moet zijn en verplicht moet worden; overwegende dat gescheiden inzameling een noodzakelijke voorwaarde is voor de productie van hoogwaardig compost,

    Wetgeving

    1.

    dringt erop aan dat de Commissie de bestaande wetgeving inzake bioafval herziet en voor eind 2010, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, een voorstel voor een specifieke richtlijn indient dat onder meer de volgende elementen bevat:

    invoering van verplichte gescheiden inzameling in de lidstaten, tenzij dat vanuit ecologisch en economisch oogpunt niet de beste optie is;

    recycling van bioafval;

    een op kwaliteit gebaseerde classificatie van de verschillende soorten compost afkomstig van bioafval;

    2.

    verzoekt de Commissie in het kader van de nationale emissieplannen een kwantificering te geven van de vermindering van de CO2-uitstoot dankzij recyclen en composteren;

    3.

    merkt op dat een toekomstig EU-kader voor veel lidstaten juridisch houvast zou bieden en duidelijkheid zou scheppen, en ze zou aanmoedigen om in het beheer van bioafval te investeren; spoort de Commissie aan om de lidstaten te ondersteunen bij de invoering van systemen voor gescheiden inzameling, alsook om bindende en ambitieuze doelstellingen voor recycling van dat type afval in te voeren;

    4.

    wijst erop dat de Commissie ingevolge artikel 8, lid 2, punt iv), van het zesde milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (2001-2010) van 22 juli 2002 verplicht is regelgeving te ontwikkelen met betrekking tot biologisch afbreekbare afvalstoffen, als een van de prioritaire acties om de doelstelling op het vlak van het duurzaam gebruik en beheer van natuurlijke hulpbronnen en afval te verwezenlijken, maar dat er zelfs acht jaar later nog geen wetgevingsvoorstel is ingediend, wat onaanvaardbaar is,

    5.

    vraagt de Commissie in haar effectbeoordeling een beter systeem voor het beheer van bioafval uit te werken op het vlak van de recycling van gescheiden ingezameld bioafval, het gebruik van compostering ten behoeve van landbouw en milieu, de opties voor mechanische en biologische behandeling en het gebruik van bioafval als bron voor energieopwekking; vindt dat deze effectbeoordeling moet worden gebruikt als basis voor de opstelling van een nieuw regelgevingskader van de Europese Unie inzake biologisch afbreekbaar afval;

    Gebruik

    6.

    dringt er bij de Commissie op aan dat zij samen met de lidstaten criteria opstelt voor productie en gebruik van hoogwaardig compost en overeenkomstig artikel 6 van de afvalstoffenrichtlijn minimumeisen voor eindproducten vaststelt, waardoor een op kwaliteit gebaseerde classificatie kan worden uitgevoerd voor de verschillende compostsoorten die uit bioafval verkregen worden, in het kader van een strategie die gebaseerd is op een geïntegreerde aanpak die, naast kwaliteit, tevens zorgt voor de traceerbaarheid van producten en een veilig gebruik;

    Energie

    7.

    is van mening dat anaerobe vergisting bijzonder nuttig is voor bioafval omdat het zorgt voor bodemverbeteraar die rijk is aan nutriënten, digestaat en biogas, dat een hernieuwbare energiebron is die kan worden omgezet in biomethaan of die kan worden gebruikt om basisbelastingselektriciteit op te wekken;

    8.

    wijst erop dat verbranding van bioafval pas een mogelijk alternatief in de rangorde van afvalverwerking kan worden als het aan energieterugwinning gekoppeld wordt;

    9.

    onderstreept dat bij het gebruik van bioafval voor energiedoeleinden aandacht moet worden besteed aan de aspecten van energie-efficiëntie en duurzame ontwikkeling en dat deze producten daarom in de eerste plaats op de meest efficiënte manier, namelijk voor verwarmingsdoeleinden moeten worden gebruikt; wijst er daarom nogmaals op dat gescheiden inzameling essentieel is voor de naleving van de richtlijn inzake het storten van afvalstoffen (14), voor de aanlevering van hoogwaardig uitgangsmateriaal voor recycling van bioafval en voor verhoging van de efficiëntie van energieterugwinning;

    10.

    wijst erop dat alle technologische middelen en opties moeten worden overwogen om te bereiken dat storten wordt voorkomen en dat recycling en biogasproductie gemaximaliseerd worden;

    11.

    wijst erop dat bioafval een waardevolle hernieuwbare grondstof voor de productie van elektriciteit en biobrandstof voor vervoermiddelen en voor invoeding in het gasnet kan vormen als het gevormde biogas (voornamelijk methaan – 50 % tot 75 % – en kooldioxide) tot biomethaan wordt gezuiverd; dringt er bij de Commissie op aan dat zij de mogelijkheden voor het gebruik van bioafval voor de productie van biogas analyseert en bevordert;

    12.

    benadrukt dat er meer moet worden gedaan aan het voorkomen van storten van bioafval; merkt in dit verband op dat bioafval kan bijdragen tot de verwezenlijking van het EU-streefcijfer van minimum 20 % hernieuwbare energie tegen 2020 en ook van het streefcijfer van de EU-richtlijn betreffende brandstofkwaliteit; herinnert eraan dat de richtlijn betreffende hernieuwbare energiebronnen een lans breekt voor het gebruik van alle soorten biomassa als hernieuwbare energiebron, inclusief bioafval voor energiedoeleinden, en dat biobrandstoffen uit afval dubbel tellen voor het streefcijfer van 10 % hernieuwbare energie in het vervoer; verzoekt de lidstaten daarom energieterugwinning uit het biologisch afbreekbare deel van afval in overweging te nemen in hun nationale wetgeving als onderdeel van een geïntegreerd afvalhiërarchiebeleid en dringt erop aan dat zij ideeën voor beste praktijken uitwisselen;

    Onderzoek en innovatie

    13.

    dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan het wetenschappelijk onderzoek en de technologische innovatie op het gebied van het beheer van bioafval te stimuleren en te ondersteunen;

    14.

    verzoekt de Commissie verder onderzoek te laten verrichten naar methoden voor de behandeling van bioafval teneinde de voordelen voor de bodem en het effect op de energieterugwinning en het milieu te kwantificeren;

    Voorlichting

    15.

    spoort de Commissie en de lidstaten ertoe aan acties te bevorderen om het publiek milieubewust te maken op het vlak van bioafval, in het bijzonder op scholen en instellingen voor hoger onderwijs, om een beter afvalpreventiegedrag te bevorderen, duurzaam beheer van bioafval en vast huishoudelijk afval te stimuleren en het publiek bewust te maken van het belang van afvalpreventie en -recycling en van de voordelen van gescheiden inzameling en biologische behandeling van bioafval; wijst in dit verband op de belangrijke rol van gemeenten en gemeentelijke bedrijven bij het verstrekken van advies en informatie aangaande afvalpreventie aan de burgers;

    Milieuaspecten

    16.

    is van mening dat behandeld bioafval moet worden gebruikt om organisch materiaal te bewaren en om voedingsstoffencycli en met name de fosfaatcyclus aan te vullen, door het in de bodem te recyclen, en verzoekt de Commissie daarom te erkennen dat elk beleid moet worden getoetst op zijn bijdrage tot de beperking van de onaanvaardbaar snelle uitputting van de wereldfosfaatvoorraden;

    17.

    acht het noodzakelijk dat niet-verontreinigd bioafval gezien wordt als waardevolle natuurlijke grondstof van kwaliteitscompost;

    18.

    wijst erop dat de toekomst van de landbouw mede afhankelijk is van behoud en herstel van de bodemvruchtbaarheid; wijst erop dat het gebruik van kwaliteitscompost in de landbouw kan bijdragen tot behoud van de bodemvruchtbaarheid, vergroting van de waterretentiecapaciteit en de koolstoffixatiecapaciteit en terugdringing van het gebruik van kunstmest; beklemtoont dat er voor de lidstaten een rol is weggelegd om ervoor te zorgen dat in de landbouw kwaliteitscompost wordt gebruikt;

    19.

    herinnert eraan dat het bij het composteren moeilijker kan zijn om de gassen te controleren die uit gestort materiaal vrijkomen en dat dit een ernstig gevaar kan vormen voor het milieu en de atmosfeer; wijst erop dat bij een correcte compostering, met name van huishoudelijk bioafval, ook het grondwater tegen percolaat van composteerinstallaties moet worden beschermd;

    20.

    benadrukt dat, met het oog op het bereiken van de doelstellingen op verschillende niveaus (strijd tegen klimaatopwarming, bodemverarming, bodemerosie, behalen van doelstellingen inzake hernieuwbare energie), een combinatie van compostering en vergisting van gescheiden ingezameld bioafval, indien haalbaar, zonder enige twijfel meerwaarde biedt en gestimuleerd dient te worden;

    21.

    roept de Commissie daarom op nationale streefdoelen voor het recyclen van bioafval voor te stellen, om zo de hoeveelheid bioafval te beperken die beschikbaar is voor de minst wenselijke afvalbeheeroplossingen, zoals storten en verbranden;

    Naleving van richtlijn betreffende storten

    22.

    wijst er nog eens op dat ook voor het beheer van bioafval de afvalhiërarchie moet gelden: preventie, recycling, andere nuttige toepassingen, waaronder energieterugwinning, en pas op de laatste plaats storten (Richtlijn 1999/31/EG, artikel 5, en Richtlijn 2008/98/EG (15)); verzoekt de Commissie zich sterker in te zetten voor de handhaving van de wetgeving inzake vuilstort in de gehele Gemeenschap;

    23.

    stelt vast dat er tussen de lidstaten verschillen in regelgeving bestaan en dat er verschillende afvalbeheersystemen in gebruik zijn en dat storten in de Europese Unie nog steeds de meest gebruikte methode voor de verwijdering van vast huishoudelijk afval is; verzoekt de lidstaten hun samenwerking en uitwisseling van beproefde methoden op het gebied van bioafvalbeheer te intensiveren;

    24.

    stelt dat biomechanische behandeling (BMB) een effectieve methode is om aanzienlijke hoeveelheden bederfelijk afval buiten de vuilstortplaats te houden voor gebruik bij compostering, anaerobe vergisting en energieterugwinning;

    Economische aspecten

    25.

    meent dat financiële stimulansen vereist zijn voor het uitbouwen van de gescheiden inzameling van bioafval en andere systemen voor het beheer van bioafval waarmee zoveel mogelijk materiaal wordt teruggewonnen;

    26.

    benadrukt dat een verbeterd bioafvalbeheer en geharmoniseerde kwaliteitsnormen voor compost noodzakelijk zijn om de ontwikkeling van een Europese markt voor compost aan te moedigen;

    27.

    is van oordeel dat het beginsel „de vervuiler betaalt” de basis zou moeten vormen voor de vergoeding van de extra kosten die door de aanwezigheid van verontreinigde stoffen in de bodem ontstaan, zodat de negatieve externe effecten van het op of in de bodem brengen van bioafval niet op de landbouw worden afgewenteld;

    28.

    onderstreept dat er in veel lidstaten reeds een zekere infrastructuur voorhanden is, maar dat er financiële stimulansen nodig zijn om de potentiële markten voor compost en digestaat, bio-energie en biobrandstof uit bioafval tot stand te brengen;

    29.

    benadrukt dat de productie van transportbrandstoffen uit bioafval voordelig is voor het milieu; verzoekt de lidstaten hiermee bij de tenuitvoerlegging van de afvalstoffenrichtlijn rekening te houden, mede gelet op de afvalhiërarchie, en verzoekt de Commissie een en ander in de uitvoeringsrichtsnoeren te verwerken;

    30.

    dringt er bij de Commissie op dat zij in alle lopende en toekomstige effectstudies over deze kwestie de vraag opneemt welke soort economische stimulansen, fondsen of steunmaatregelen er kunnen worden aangewend of gecreëerd voor de ontwikkeling en toepassing van technologieën die een adequaat beheer van bioafval mogelijk maken;

    *

    * *

    31.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


    (1)  PB L 114 van 27.4.2006, blz. 9.

    (2)  PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1.

    (3)  PB C 271 E van 7.11.2002, blz. 154.

    (4)  PB C 66 E van 20.3.2009, blz. 29.

    (5)  PB C 67 E van 18.3.2010, blz. 44.

    (6)  PB C 247 E van 15.10.2009, blz. 18.

    (7)  PB C 282 E van 6.11.2008, blz. 281.

    (8)  PB C 282 E van 6.11.2008, blz. 138.

    (9)  PB C 272 E van 9.11.2006, blz. 59.

    (10)  PB C 227 van 21.9.2006, blz. 599.

    (11)  PB C 286 van 27.11.2009, blz. 81.

    (12)  PB C 287 E van 29.11.2007, blz. 135.

    (13)  Raad van de EU – nota van het secretariaat van 9 maart 2010 (Raadsdocument 7307/10).

    (14)  Richtlijn 1999/31/EG, overweging 17.

    (15)  PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3.


    Top