Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010TN0588

Zaak T-588/10: Beroep ingesteld op 29 december 2010 — Helleense Republiek/Commissie

PB C 89 van 19.3.2011, p. 18–20 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

19.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 89/18


Beroep ingesteld op 29 december 2010 — Helleense Republiek/Commissie

(Zaak T-588/10)

2011/C 89/41

Procestaal: Grieks

Partijen

Verzoekende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: I. Chalkias, E. Leftheriotou en X. Basakou)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

het beroep toe te wijzen;

nietig te verklaren het besluit van de Commissie van 4 november 2010 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) hebben verricht, voor zover het betrekking heeft op de financiële correcties ten laste van de Helleense Republiek;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met haar beroep verzoekt de Helleense Republiek om nietigverklaring van besluit 2010/668/EG van de Commissie van 4 november 2010 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) hebben verricht, meegedeeld onder nummer C(2010) 7555 en bekendgemaakt in Publicatieblad L 288 van 5 november 2010, blz. 24, voor zover het betrekking heeft op de financiële correcties ten laste van de Helleense Republiek in de sectoren a) rechtstreekse premies — akkerland, b) tabak, c) randvoorwaarden, d) rozijnen en krenten, e) Egeïsche eilanden en f) dierpremies.

Met betrekking tot de correctie voor rechtstreekse premies — akkerland, beroept verzoekster zich in de eerste plaats op het ontbreken van een geldige rechtsgrondslag voor de toepassing van de oude richtsnoeren op het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en de nieuwe bedrijfstoeslagregeling, en op het ontbreken, in deze nieuwe regeling, van een definitie van de essentiële en aanvullende controles om de forfaitaire correctiepercentages te kunnen toepassen.

In de tweede plaats beklemtoont verzoekster dat de toepassing van de oude richtsnoeren op het nieuwe GLB het evenredigheidsbeginsel ernstig aantast.

In de derde plaats voert verzoekster aan dat de toepassing van de correctie, en zeker van een meer dan driemaal zo hoog bedrag, het vertrouwensbeginsel schendt, aangezien het wegens rechterlijke beslissingen onmogelijk was het systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond — geografisch informatiesysteem (SIPA-SIG) te vernieuwen/vervolledigen, en Griekenland met de Europese Unie een actieplan voor de vervollediging van het SIPA-SIG heeft afgesproken, dat nauwgezet in acht is genomen.

In de vierde plaats betoogt verzoekster a) dat de feiten slecht en onjuist zijn beoordeeld (wat de gestelde laattijdigheid en slechte kwaliteit van de controles ter plaatse betreft) en b) dat blijkens de vergelijking van de gegevens van het SIPA-SIG dat voor het aanvraagjaar 2006 is gebruikt, met de gegevens van het aangevulde en betrouwbare SIPA-SIG van 2009, zoals door de Commissie ter plaatse gecontroleerd, de verschillen en vergissingen miniem zijn en niet meer dan 2,5 % bedragen.

Met betrekking tot de correctie voor tabak, beroept verzoekster zich in de eerste plaats op onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 31 van verordening (EG) nr. 1290/2005 (1), daar de door de Europese Unie aangevoerde grieven volstrekt geen risico creëerden voor het EOGFL.

In de tweede plaats beklemtoont verzoekster dat de voorwaarden voor de toekenning van de premie beperkend en uitsluitend zijn bepaald in artikel 5 van verordening (EEG) nr. 2075/92 (2), en dat de Commissie dus ten onrechte in artikel 16, lid 1, van verordening (EG) nr. 2848/1998 (3) als bijkomende voorwaarde voor de toekenning van de premie heeft gesteld dat de tabak uiterlijk op 30 april van het jaar na dat van de oogst aan het bedrijf voor eerste bewerking moet worden geleverd (te late levering van tabak).

In de derde plaats onderstreept verzoekster dat het bepaalde in artikel 16, lid 1, van verordening (EG) nr. 2848/1998 van de Commissie het evenredigheidsbeginsel schendt, aangezien een vertraging van enkele dagen bij de levering van de tabak, die niet aan de tabaksproducenten maar aan de ondernemers — kopers van de tabak was te wijten, de producent van zijn jaarinkomsten berooft, zonder dat de noodzakelijke trapsgewijze vermindering van de premie plaatsvindt, en tevens in strijd is met artikel 39, lid 1, sub b, VWEU, en artikel 3, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2075/92.

In de vierde plaats betoogt verzoekster dat het onrechtmatig is, de producenten van de premie te beroven wegens een vertraging van enkele dagen bij de levering van de tabak, temeer daar de onderneming zich heeft beroepen op het bestaan van uitzonderlijke omstandigheden die het haar onmogelijk hebben gemaakt, tijdig garantiebrieven te leveren en aan de tabaksleveringen deel te nemen.

In de vijfde plaats beklemtoont verzoekster dat de Commissie ten onrechte heeft gemeend dat de overdracht van teeltcontracten niet was toegestaan door verordening (EEG) nr. 2075/92 en verordening (EG) nr. 2848/98.

In de zesde plaats voert verzoekster aan a) dat de artikelen 5 en 6, lid 2, sub b, van verordening (EEG) nr. 2075/92 onjuist zijn uitgelegd en toegepast, wat de goedkeuring betreft van de bedrijven voor eerste bewerking die niet over hun eigen uitrusting beschikken (niet in aanmerking komende ondernemingen), en b) dat met name geen rekening is gehouden met de gegevens van de Eenheid Tabaksverwerking Centraal Griekenland, ATPL.

Met betrekking tot de randvoorwaarden beroept verzoekster zich in de eerste plaats op het ontbreken van een geldige rechtsgrondslag om in deze sector een correctie toe te passen.

In de tweede plaats beklemtoont verzoekster dat het ontoelaatbaar is, het bepaalde in document AGRI 64043 van 9 juni 2006 op het controlejaar 2005 toe te passen.

In de derde plaats voert verzoekster aan dat de Commissie de door het Verdrag opgelegde samenwerkingsverplichting heeft geschonden, aangezien 2005 het eerste toepassingsjaar van de nieuwe regeling was en zij zich dadelijk en ten volle naar de aanwijzingen van de Europese Unie heeft gevoegd, zodat, ook op grond van het algemene billijkheidsbeginsel, correcties, zeker ten belope van 10 %, in een nieuwe sector van verplichtingen niet gerechtvaardigd zijn.

In de vierde plaats betoogt verzoekster dat de Commissie de feiten onjuist heeft beoordeeld op de zes punten die door de Europese Unie worden aangevoerd.

Met betrekking tot krenten en rozijnen voert verzoekster in de eerste plaats aan, dat de onrechtmatige en ongerechtvaardigde correcties berusten op een dwaling omtrent de feiten en een onjuiste beoordeling van de feitelijke omstandigheden en de bepalingen van artikel 3, lid 2, sub d, van richtlijn (EG) nr. 1621/1999 (4).

In de tweede plaats beklemtoont verzoekster dat de vervijfvoudiging, van 2 naar 10 %, van de correctie voor sultaninerozijnen tussen de periode 2002-2003 en de periode 2003-2004, en de meer dan verdubbeling, van 10 naar 25 %, tussen de periode 2003-2004, de periode 2004-2005 en de daaropvolgende periode 2005-2006, het gevolg is van een verkeerde toepassing van de richtsnoeren betreffende de forfaitaire correcties en een onjuiste beoordeling van de feiten. Bovendien vormt zij een kennelijke schending van het evenredigheidsbeginsel en een overschrijding van de discretionaire bevoegdheid van de Europese Unie.

In de derde plaats betoogt verzoekster a) dat de vervijfvoudiging van de correctie voor krenten, van 5 % voor de periode 2004-2005 tot 25 % voor de periode 2005-2006, een onjuiste uitlegging en toepassing van de richtsnoeren betreffende de forfaitaire correcties, een kennelijke schending van het evenredigheidsbeginsel en een overschrijding van de discretionaire bevoegdheid van de Europese Unie inzake de toepassing van de correctie vormt, en b) dat het aanrekenen van 5 % voor de periode 2004-2005, in welke periode geen enkele steun werd verleend voor wijnbouwpercelen die niet de minimumopbrengst haalden, willekeurig en ongerechtvaardigd is.

In de vierde plaats beroept verzoekster zich op onjuiste beoordeling van de feiten, wat de gestelde gebreken van het wijnbouwkadaster, de identificatie en de opmeting van de wijnbouwpercelen betreft.

In de vijfde plaats beroept verzoekster zich op onjuiste beoordeling van de feiten, wat de gestelde zwakheden van de voorschriften inzake beheer en controle van de maatregel betreft.

Met betrekking tot de Egeïsche eilanden beroept verzoekster zich in de eerste plaats op schending van het gezag van gewijsde, aangezien het Hof bij arrest van 27 oktober 2005 (Griekenland/Commissie, C-175/03, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie) de in deze sector voor dezelfde jaren toegepaste financiële correctie nietig heeft verklaard, of anders op schending van de artikelen 264 en 265 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

In de tweede plaats beroept verzoekster zich op onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 7, lid 4, van verordening (EG) nr. 1258/1999 (5), bepalende dat correcties worden toegepast op basis van de 24-maandenregel, of anders op schending van een wezenlijk vormvoorschrift, of anders op onbevoegdheid ratione temporis van de Europese Unie om in 2010 een op de brief van 17 augustus 2000 gebaseerde correctie toe te passen, of anders op het feit dat de toepassing in 2010 van correcties voor zwakheden van de controle in 1999, 2000 en 2001 de algemene beginselen van rechtszekerheid, redelijke termijn en tijdig optreden van de Europese Unie schendt, aangezien de procedure, zonder rechtvaardiging, buitensporig lang heeft geduurd.

Wat ten slotte de dierpremies betreft, beroept verzoekster zich in de eerste plaats op ongeldigheid van de procedure inzake de goedkeuring van de rekeningen, aangezien de Commissie ratione temporis onbevoegd was om de financiële correcties toe te passen, en in de tweede plaats op onjuiste beoordeling van de feiten en schending van het evenredigheidsbeginsel bij de beoordeling van het risico dat de betrokken problemen voor het Fonds opleveren.


(1)  Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

(2)  Verordening (EEG) nr. 2075/92 van de Raad van 30 juni 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector ruwe tabak.

(3)  Verordening (EG) nr. 2848/98 van de Commissie van 22 december 1998 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EEG) nr. 2075/92 van de Raad ten aanzien van de premieregeling, de productiequota en de aan de telersverenigingen toe te kennen specifieke steun in de sector ruwe tabak.

(4)  Verordening (EG) nr. 1621/1999 van de Commissie van 22 juli 1999 houdende bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 2201/96 van de Raad wat betreft de steun voor de teelt van druiven die bestemd zijn voor de productie van bepaalde krenten- en rozijnenvariëteiten.

(5)  Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.


Top