This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52010AE1627
Opinion of the European Economic and Social Committee on ‘Energy Strategy for 2011-2020’
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Energiestrategie voor de periode 2011-2020”
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Energiestrategie voor de periode 2011-2020”
PB C 54 van 19.2.2011, p. 1–7
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
19.2.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 54/1 |
467e PLENAIRE ZITTING OP 8 EN 9 DECEMBER 2010
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Energiestrategie voor de periode 2011-2020”
(verkennend advies)
(2011/C 54/01)
Rapporteur: HERNANDEZ BATALLER
De Europese Commissie heeft op 12 mei 2010 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over de
Energiestrategie voor de periode 2011-2020
(verkennend advies).
De afdeling Vervoer, energie, infrastructuur, informatiemaatschappij, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 16 november 2010 goedgekeurd.
Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 8 en 9 december 2010 gehouden 467e zitting (vergadering van 9 december) onderstaand advies uitgebracht, dat met 138 stemmen vóór en 40 stemmen tegen, bij 21 onthoudingen, werd goedgekeurd.
1. Inleiding en samenvatting
1.1 Met het oog op de goedkeuring van een Energiestrategie voor 2011-2020 en een Stappenplan voor koolstofarme energie in 2050 heeft de Commissie het Comité verzocht over elk van deze thema's een verkennend advies uit te brengen.
1.2 Het is volgens het Comité een goede zaak dat deze onderwerpen samen worden behandeld. Aangezien investeringen in de energiesector lang doorwerken is het van groot belang dat de strategie voor de volgende tien jaar ook al gericht is op de langetermijndoelstellingen voor 2050.
1.3 Als uitgangspunt voor de raadpleging heeft de Commissie een stand van zaken gepubliceerd: „Naar een nieuwe energiestrategie voor Europa 2011-2020”. In hoofdstuk 1 van dit advies wordt een samenvatting gepresenteerd van de standpunten en aanbevelingen van het Comité. In hoofdstuk 2 wordt een aantal algemene thema's uiteengezet die in de strategie aan bod moeten komen. In hoofdstuk 3 worden dan de specifieke discussiethema's uit het Commissiedocument aangekaart.
1.4 De afgelopen 200 jaar werd voor energie- en transportdoeleinden overal ter wereld voornamelijk gebruik gemaakt van fossiele brandstoffen. In die tijd waren er talloze bronnen van fossiele brandstoffen beschikbaar waaruit kon worden geput tegen relatief lage prijzen. Een en ander heeft een enorme stijging van de productiviteit en de levensstandaard in de industrielanden mogelijk gemaakt.
1.5 De meeste deskundigen zijn het er evenwel over eens dat de olie- en gasvoorraden de komende 40 jaar zullen slinken en dat er een hevige concurrentiestrijd zal ontstaan en hogere prijzen zullen gelden ten aanzien van de middelen die nog overblijven. Steenkool zal waarschijnlijk nog relatief ruim beschikbaar blijven en het risico op bevoorradingsproblemen op dit gebied zal de komende eeuw waarschijnlijk minder groot zijn. Het niveau van de CO2-emissies ten gevolge van de verbranding van fossiele brandstoffen, en dus zowel van steenkool als van olie of gas, moet evenwel ook dringend worden gedrukt om een catastrofale klimaatverandering te voorkomen.
1.6 Tegen 2050 is daarom een aanpassing van de energievoorziening en het energieverbruik in de wereld geboden. Alle mogelijkheden inzake alternatieve energiebronnen moeten dan ook zo snel mogelijk worden aangegrepen. Als toch nog fossiele brandstoffen worden gebruikt moet erover worden gewaakt dat de koolstofuitstoot grotendeels bij de bron wordt opgevangen met het oog op opslag of hergebruik, zodat het CO2 niet in de atmosfeer terechtkomt. Voorts moet energie in iedere sector veel efficiënter worden gebruikt dan thans het geval is.
1.7 Het efficiënt beheren van deze verandering is een van de grootste uitdagingen waarmee de samenleving en de regeringen in de 21e eeuw geconfronteerd worden. Om er met name voor te zorgen dat de gebruikers van fossiele brandstoffen volledig opdraaien voor de CO2-vervuiling waarmee de wereld wordt belast, is een nieuwe benadering van de tarieven van energie en energiediensten nodig, evenals massale investeringen in nieuwe technologieën, sterke nieuwe partnerschappen tussen industrie en regeringen om de nodige infrastructuur in het leven te roepen, alsook een verandering van houding bij het grote publiek wat energieverbruik en –kosten betreft.
1.8 Landen zullen nauw moeten samenwerken om de nodige veranderingen te kunnen realiseren. Tegelijkertijd zal het hervormingsproces zelf met intense mededinging gepaard gaan. Er zal een hevige concurrentiestrijd woeden met het oog op de toegang tot de resterende olie- en gasbronnen, terwijl er ook op nieuwe gebieden zoals bij de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen en energie-efficiënte producten en diensten concurrentie zal ontstaan. Landen en regio's die zich in een vroeg stadium inzetten voor een grotere energie-efficiëntie en een doeltreffende inschakeling van alternatieve energiebronnen zullen hun concurrentiepositie verstevigen. Degenen die blijven aanmodderen en de omschakeling uitstellen zullen aan concurrentievermogen inboeten.
1.9 Europa en de Europese Unie bevinden zich thans op een kritiek punt in deze ontwikkeling. Zij hebben goede redenen om de verandering aan te zwengelen omdat zij in hoge mate afhankelijk zijn van invoer van olie en gas uit derde landen en kwetsbaar zijn gezien de risico's die deze voorzieningen kunnen lopen. Voorts staan zij mee aan de wieg van het groeiende bewustzijn bij publiek en politici van de dreiging die de klimaatverandering kan vormen, en hebben zij het voortouw genomen bij de ontwikkeling van de alternatieve energiebronnen die nodig zullen zijn, alsook van maatregelen om de energie-efficiëntie in sommige sleutelsectoren te verhogen.
1.10 Europa kan zich geen zelfgenoegzaamheid veroorloven. Het veranderingsproces beschikt tot dusver nog over onvoldoende eigen slagkracht en kan gemakkelijk worden afgeremd door de huidige economische moeilijkheden en het denken op korte termijn dat daarmee gepaard gaat. Ondertussen schakelen andere landen en regio's als China en Rusland een versnelling hoger om snel op de ontwikkelingen te kunnen inspelen. Vooral China lijkt een zeer sterke concurrent te zullen worden bij de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen.
1.11 Het is voor Europa van cruciaal belang om een nieuwe dynamiek met het oog op de hervorming van de energiesector tot stand te brengen. De nieuwe EU-energiestrategie kan en moet hiervoor het kader scheppen. Er moeten doelstellingen worden vastgesteld en maatregelen en structuren worden uitgestippeld om deze te verwezenlijken. De goedkeuring van de strategie door de Raad en de andere instellingen moet ervoor zorgen dat politici, bedrijfsleven en de samenleving samen de nodige wil aan de dag leggen om de noodzakelijke hervormingen tot stand te brengen. Deze kans mag men niet laten voorbijgaan.
2. Sleutelelementen van de strategie
2.1 De nieuwe Energiestrategie voor Europa 2011-2020 moet ten minste op drie pijlers rusten: continuïteit van voorziening, koolstofarme economie en concurrentievermogen op energiegebied. Het Comité steunt de inspanningen om de omschakeling op een koolstofarme economie op gang te brengen en de bevoorradingszekerheid te verbeteren, maar betreurt dat in het document van mei 2010 „Naar een nieuwe energiestrategie voor Europa 2011-2020” waarin de Commissie een stand van zaken opmaakt, veel te weinig aandacht is besteed aan het concurrentievermogen in de energiesector. De overstap op een koolstofarme economie zal het internationale concurrentievermogen van Europa op de middellange termijn ongetwijfeld aanzwengelen. Op de korte termijn echter is het gevaar op een koolstof- en banenlek ten gevolge van de cumulatieve kosten van alle energiemaatregelen reëel, tenzij zonder uitstel passende maatregelen worden genomen.
2.2 Volgens het EESC kunnen de sleutelelementen van de strategie als volgt worden samengevat:
— |
streven naar de juiste economische signalen |
— |
zorgen voor de juiste technologieën |
— |
verzekeren van financiering |
— |
zorgen voor de juiste (publieke en particuliere) instellingen en structuren |
— |
zorgen voor de nodige steun bij consumenten en publiek |
— |
zorgen voor een Europees bondgenootschap en partnerschappen voor de omschakeling, en vaststelling van een algemeen akkoord over de doelstellingen, het tempo van vooruitgang en de specifieke streefdoelen die binnen vastgestelde termijnen moeten worden gehaald. |
2.3 Economische signalen. Vanuit economisch oogpunt kan de nodige hervorming van de energiesector het best worden verwezenlijkt via een juiste prijsstelling van energie, waarbij rekening wordt gehouden met alle externe kosten van productie en verbruik. Zo zouden bij de productie en het verbruik van energie met name alle kosten van de wereldwijde schade die hun CO2 -uitstoot veroorzaakt, aangerekend moeten worden.
2.4 Op dit ogenblik is dit nog zeker niet het geval. Energieproductie en –verbruik nemen geenszins alle kosten van de koolstofuitstoot voor hun rekening en in tal van landen worden er in dit verband zelfs nog dubieuze subsidies verstrekt om de kosten te drukken en de vraag, en aldus ook de daarmee verbonden koolstofuitstoot, aan te wakkeren. In het toekomstige beleid moet worden verzekerd dat aan de CO2-uitstoot ten gevolge van de verbranding van fossiele brandstoffen ook een overeenkomstige koolstofprijs gekoppeld is. Resterende subsidies moeten in dit verband nauwlettender worden gericht op:
— |
bevordering van O&O in nieuwe technologieën; |
— |
ondersteuning voor een beperkte periode van de toepassing van opkomende koolstofarme technologieën totdat deze in staat zijn om zelf hun positie op de energiemarkt te verdedigen; |
— |
aanmoediging van de invoering van energie-efficiënte maatregelen en technieken; |
— |
ondersteuning van armere of kwetsbare gezinnen om aan hun behoeften aan energiediensten te voldoen. |
2.5 Europa heeft op het gebied van tariefstructuren wat vooruitgang geboekt. Thans zorgen o.m. de uiteenlopende belastingen op brandstoffen in de verschillende landen, de resterende productiesteun en het gebrekkig functionerende en onstabiele emissiehandelssysteem evenwel allesbehalve voor de solide en samenhangende prijssignalen die nodig zijn om bij energieleveranciers en consumenten vertrouwen te wekken en hen in staat te stellen vooruit te plannen en de nodige klein- en grootschalige investeringen te verrichten. In de nieuwe energiestrategie moeten duidelijke doelstellingen worden vastgesteld voor:
— |
het afschaffen van dubieuze subsidies voor energieproductie en -verbruik in de energiesector en aanverwante sectoren; |
— |
verdere harmonisatie van de belastingen op brandstoffen, processen en producten die broeikasgassen produceren; |
— |
de vaststelling van een passende koolstofprijs voor alle sectoren, via uitbreiding van het emissiehandelssysteem en het sluiten van de betreffende achterpoortjes, of via andere fiscale maatregelen; |
— |
de aanwending van de resterende subsidies voor de bovenvermelde specifieke doeleinden. |
2.6 De energieprijzen zullen waarschijnlijk hoger blijven dan in het verleden (voorts valt te verwachten dat de energietoevoer uit bepaalde bronnen af en toe wordt onderbroken). We moeten zo efficiënt mogelijk omspringen met energie, zodat het totale energieverbruik en de vereiste investeringen binnen de perken blijven. Ook moet al het mogelijke worden gedaan om energie-efficiëntie in alle sectoren te promoten.
2.7 Een correcte prijsstelling is weliswaar belangrijk maar volgens het Comité allesbehalve voldoende om ervoor te zorgen dat de tendens onherroepelijk in de richting van een koolstofarme economie gaat. Tal van andere maatregelen en initiatieven zullen nodig zijn, met name in de beginfases, vooraleer de markt zelf voor de nodige drijfveren zal zorgen.
2.8 De juiste technologieën. Er moeten nog aanzienlijke inspanningen worden geleverd om de ontwikkeling en invoering van alternatieve energiebronnen, met inbegrip van het hele gamma aan hernieuwbare bronnen, te bevorderen. Als deze alternatieven volledig ontwikkeld zullen zijn, zullen zij op de markt ook volledig kunnen meeconcurreren en zullen zij geen andere ondersteuning meer behoeven dan het prijsvoordeel dat zij dankzij een goed toegepaste koolstofprijs zullen genieten. Tal van deze technologieën zullen evenwel tot 2020 nog in ontwikkelingsfase verkeren en wellicht financieel moeten worden ondersteund via O&O-programma's, feed-in tariffs of andere investeringsstimuli; ook de ontwikkeling van de passende infrastructuur zal steun behoeven.
2.9 Vele alternatieve energiebronnen zullen wellicht het efficiëntst voor elektriciteitsopwekking worden ingezet. Om een optimaal gebruik van deze bronnen en van de bestaande elektriciteitsproductiecapaciteit te verzekeren moet het elektriciteitsnetwerk op grote schaal worden versterkt en op lokaal, nationaal en Europees niveau worden uitgebreid. Ook moet het elektriciteitsnetwerk „slimmer” worden, zodat het een gedifferentieerde aanvoer uit vele verschillende bronnen van diverse omvang aankan en kan beantwoorden aan de wisselende vraag.
2.10 Reservecapaciteit en opslag (samen met een geïntegreerd netwerk) zullen in de toekomst nog aan belang winnen; er moet immers rekening worden gehouden met het feit dat de bevoorrading via hernieuwbare bronnen als wind en krachtcentrales onvoorspelbaar is en dat ook de vraagpatronen schommelen. Het is niet ondenkbaar dat waterkrachtcentrales, biomassacentrales, gasopslaginstallaties en mogelijk ook grootschalige energieopslag via batterijen in dit verband een steeds belangrijker plaats gaan innemen naast de overblijvende centrales op fossiele brandstoffen (m.n. gas) die zijn uitgerust met systemen voor de opvang van koolstof.
2.11 Volgens sommigen zal een nieuwe generatie kerncentrales een cruciale rol toebedeeld krijgen in de nieuwe koolstofarme economie. Verschillende landen binnen en buiten Europa nemen dan ook maatregelen om de bestaande centrales langer te laten werken en om in nieuwe centrales te voorzien. Ook het Comité is grotendeels van mening dat kernenergie een rol zal moeten spelen in de omschakeling van Europa op een koolstofarme economie. De technologie voor conventionele opwekking van kernenergie is thans goed ontwikkeld en het Comité is dan ook van mening dat als er nog nieuwe kerncentrales worden gebouwd, zij zelf moeten opdraaien voor de kosten van hun werking, hun verzekering, hun eventuele ontmanteling en het opslaan en verwijderen van afval, zonder dat daarvoor op openlijke of verhulde wijze subsidies worden verleend.
2.12 Steenkool zal de komende decennia ongetwijfeld een belangrijke energiebron blijven, met name voor de elektriciteitsproductie. Om de CO2-impact te minimaliseren moeten de inspanningen voor de ontwikkeling en introductie van koolstofopvang en –opslag resoluut worden aangezwengeld en moeten er termijnen worden vastgesteld die op alle kolengestookte centrales van toepassing moeten zijn.
2.13 Er moet meer werk worden gemaakt van energie-efficiëntie en decarbonisatie in alle sectoren, met name in de vervoers-, huisvestings- en bouwsector, in de energie en in energie-intensieve bedrijfstakken.
2.14 Verzekeren van financiering. Voor een dergelijke hervorming van de energiesector zullen de komende 20 jaar aanzienlijke investeringen vereist zijn (naar verwachting drie à vier keer meer dan op dit moment). Er is dus een ambitieuze Europese strategie nodig waarbij duidelijke doelstellingen worden vastgesteld en passende, betrouwbare en samenhangende regelgeving en stimulerings- en andere steunmaatregelen voor de sector worden uitgestippeld zodat gestaag naar de verwezenlijking van deze doelstellingen kan worden toegewerkt.
2.15 De juiste structuren en instellingen. Voorts impliceert de hervorming dat de institutionele regelingen om de ontwikkelingen in goede banen te leiden aanzienlijk worden versterkt, en dat verder wordt gewerkt aan een dynamische en concurrerende markt die de nodige investeringen mogelijk maakt. De planning van de energietoevoer, het beheer van het netwerk en de regels voor de energiemarkt en de tariefstructuren zijn stuk voor stuk punten die moeten worden herzien en op Europees niveau op elkaar moeten worden afgestemd om te verzekeren dat zij stroken met de doelstellingen van de Energiestrategie voor 2011-2020.
2.16 Om de noodzakelijke hervormingen in praktijk te brengen moeten de productie- en consumptiepatronen van de Europese economie snel en ingrijpend worden gewijzigd. Wat de productie aangaat zullen met de ontwikkeling van hernieuwbare energie en energie-efficiënte producten en diensten naar verwachting heel wat nieuwe bedrijven en banen het licht zien in de energiesector; in de energiesector oude stijl zullen echter bedrijven en banen verdwijnen. Om de overgang naadloos te doen verlopen is een grootschalig programma voor bewustmaking, opleiding en omscholing noodzakelijk.
2.17 De nieuwe technologieën en oplossingen om de energiesector te hervormen maken deel uit van een snel groeiende internationale markt. Europa moet zelf meer inzetten op onderzoek en ontwikkeling en zijn eigen industrie en ondernemingen in de sector stimulansen bieden, zodat het zijn leidersplaats kan verzekeren op deze dynamische en concurrerende markt.
2.18 Zorgen voor steun bij consumenten, MKB en het grote publiek. Wat de vraagzijde aangaat zijn meer inspanningen nodig om particuliere consumenten en bedrijven voor te lichten en warm te maken voor slimme consumptie, zodat ook zij hun steentje kunnen bijdragen aan deze onvermijdelijke ontwikkeling. Alle consumenten (burgers en bedrijfsleven) moeten goed op de hoogte zijn van de mogelijkheden waarover zij beschikken om hun energiegebruik efficiënter te maken en mee te werken aan de overschakeling op hernieuwbare bevoorradingsbronnen. In veel gevallen zal het nodig blijken de consument te stimuleren om zelf maatregelen te nemen op het vlak van energie-efficiëntie of gebruik te gaan maken van hernieuwbare energiebronnen.
2.19 De energieprijzen zullen waarschijnlijk hoger blijven dan in het verleden en de gevolgen daarvan voor armere gezinnen en kwetsbare personen moeten zorgvuldig worden geëvalueerd. De maatregelen moeten dan ook daarop worden afgestemd. De betreffende gezinnen moeten prioritair in aanmerking komen voor ondersteuning bij de invoering van energie-efficiënte maatregelen, omdat zij wellicht zelf niet over de middelen zullen beschikken om dergelijke maatregelen te nemen maar ook omdat zij meer dan anderen gebukt zullen gaan onder de hogere energieprijzen.
2.20 Een Europees bondgenootschap voor verandering. Er is op korte termijn een grootschalige hervorming noodzakelijk; de EU en de lidstaten moeten daarom hun deskundigheid uitwisselen en de handen in elkaar slaan om de noodzakelijk technische en economische integratie van de interne energiemarkt te bewerkstelligen en de relevante industriële sectoren ertoe aan te zetten naar de omschakeling toe te werken. De EU-strategie is een zaak van alle lidstaten; zij moeten dus hun krachten bundelen om deze ook ten uitvoer te leggen.
2.21 Doelstellingen. Om het tempo van de veranderingen te kunnen bijbenen zou het nuttig zijn in het kader van de EU-strategie een reeks onderling verbonden en coherente termijnen voor de voltooiing van bepaalde onderdelen van de omschakeling vast te leggen. Voor elke streefdatum zou dan ook een reeks afzonderlijke tenuitvoerleggingsmaatregelen en investeringsplannen worden uitgewerkt, in overleg met het bedrijfsleven en andere betrokkenen. We denken bv. aan:
— |
de reeds vastgelegde doelstellingen inzake hernieuwbare energiebronnen die tegen 2020 moeten worden bereikt; andere doelstellingen die tegen 2030, 2040 of 2050 moeten worden bereikt; |
— |
zodra de technieken of technologieën voor het opslaan of afvangen van kooldioxide uit krachtcentrales op fossiele brandstoffen hun deugdelijkheid hebben bewezen, moet de verplichting worden ingevoerd dat alle nieuwe krachtcentrales op fossiele brandstoffen van bij de start met dergelijke systemen zijn uitgerust, en moet ook een tijdschema worden vastgesteld voor de uitrusting daarmee van alle bestaande centrales; |
— |
streefdata voor de invoering van de vereiste dat nieuwe woningen en andere gebouwen enkel nog zonder koolstofuitstoot mogen worden gebouwd, en dat bestaande gebouwen geleidelijk worden gemoderniseerd; |
— |
streefdata voor de geleidelijke overschakeling op elektrische voertuigen; |
— |
voorlopige doelstellingen inzake de invoering van een verbod voor particulieren om gebruik te maken van fossiele brandstoffen om hun huis te verwarmen of te koken. |
2.22 Al deze afzonderlijke doelstellingen en maatregelen moeten worden geïntegreerd in de overkoepelende strategie voor het terugdringen van de broeikasgassen en worden afgestemd op de algemene doelstelling om deze gasemissies tegen 2020 met 20 à 30 % te verminderen.
3. Prioritaire actiegebieden van de nieuwe energiestrategie, zoals aangemerkt in het raadplegingsdocument van de Commissie
3.1 Moderne geïntegreerde netwerken. Het Comité is het met de Commissie eens dat de ontwikkeling van een sterker, veerkrachtig, slimmer en geïntegreerd infrastructuurnetwerk voor Europa van kapitaal belang is. Om zo veel mogelijk voordeel te halen uit de hernieuwbare energiebronnen moet worden bekeken welke soort het meest oplevert op een bepaalde plek (windenergie in winderige gebieden, zonne-energie in zonnige streken, enz.). Via een doeltreffend netwerk kan de energie dan worden overgebracht naar waar zij nodig is. Om de hernieuwbare energie op Europese schaal optimaal te kunnen benutten moet de hele Europese elektriciteitsproductie worden beschouwd als één geïntegreerd systeem. Er moet een „gemeenschappelijk Europees netwerk” worden opgericht, samen met gemeenschappelijke projecten en structuren voor de planning en het beheer daarvan. Het moet gaan om een slim netwerk, en wel op alle beheers- en functioneringsniveaus, zodat vraag en aanbod optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het geïntegreerd netwerk moet o.m. de energieaanvoer uit afgelegen bronnen in goede banen leiden (bv. buitengaatse windenergie of zonnepanelen in de woestijn) en het gebruik van wisselstroom en gelijkstroom in verschillende delen van het netwerk moet worden verbeterd, zodat het energieverlies op het hele netwerk tot een minimum wordt herleid.
3.2 De Commissie en de lidstaten moeten nauwer samenwerken, zowel onderling als met de Europese netwerken van transmissiesysteembeheerders, om zo een gecoördineerde structuur op te zetten voor de planning van de ontwikkeling en het beheer van het geïntegreerde netwerk; daarbij moeten de technische én de financiële parameters voor de constructie en het functioneren van het netwerk worden vastgelegd.
3.3 Het Comité sluit zich aan bij het standpunt van de Commissie dat op alle consumptieniveaus gebruik moet worden gemaakt van slimme meters, dus ook in particuliere woningen. Brandstofleveranciers en overheid moeten de consumenten alle nodige informatie verschaffen, zodat zij de slimme meters correct kunnen aflezen en aan de hand van die informatie bewust keuzes kunnen maken om hun energieverbruikspatronen te optimaliseren.
Een stap in de richting van koolstofarme energie. De EU heeft zich er al toe verbonden haar koolstofuitstoot tegen 2020 met 20 % terug te dringen, of zelfs met 30 %, op voorwaarde dat andere landen haar voorbeeld volgen. Deze doelstellingen zetten de toon voor tal van andere beleidsgebieden en de investeringen in nieuwe energiesystemen die daaruit zullen voortvloeien. Volgens het Comité zou het een goede zaak zijn als de EU, overeenkomstig het voorstel van de milieuministers van Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, al vanaf een vroeg stadium zou streven naar een vermindering van de CO2-uitstoot van 30 % in 2020 in plaats van de op dit moment afgesproken 20 %, mits dit economisch en sociaal haalbaar is zonder verlies van concurrentievermogen en mits hieraan de nodige maatregelen en investeringen worden gekoppeld om dit doel ook daadwerkelijk te bereiken.
3.4.1 De EU is al goed op weg om tegen 2020 de uitstoot effectief met 20 % te verminderen (in 2009 had ze al een vermindering van 17 % bereikt) en zou baat hebben bij strengere reductiedoelstellingen, die een extra stimulans zouden vormen om de hervorming van de energiesector te bespoedigen, de handel in emissierechten efficiënter te maken en Europa's concurrentiepositie op langere termijn te verbeteren. Vanuit politiek oogpunt echter, en om op korte termijn het concurrentievermogen van de Europese industrie (vooral van de energie-intensieve bedrijfstakken) veilig te stellen, zou het ongetwijfeld veel eenvoudiger zijn om spoedig tot een vermindering van 30 % te komen als andere geïndustrialiseerde landen zich tot vergelijkbare emissiereducties verbinden en als de meest gevorderde ontwikkelingslanden bereid zijn een gepaste bijdrage te leveren aan de inspanningen van de rest van de wereld. In dat geval zouden de met de hervorming van de energiesector verbonden investeringskosten en stijgingen van de energieprijs gelijkmatiger over alle grote landen verdeeld worden, en zou „koolstoflekkage” tot een minimum worden beperkt.
3.4.2 Tot nog toe heeft de EU getracht om een eventuele verhoging tot 30 % van de reductiedoelstelling voor 2020 uit te spelen als een kaart op de onderhandelingstafel, teneinde andere landen ertoe te bewegen gelijkaardige verbintenissen aan te gaan. Dit is echter geen doeltreffende tactiek gebleken, noch in Kopenhagen, noch nadien. Ondertussen is de kans om via een ambitieuzere doelstelling voor 2020 de energiesector in Europa zelf sneller te hervormen, bijna verstreken.
3.4.3 Als een alomvattend wereldwijd akkoord over klimaatverandering uitblijft, dient de EU te overwegen om zich in de nabije toekomst te richten op een reductie met 25 % tegen 2020. Daarmee zou ze zich aansluiten bij de minimumdoelstellingen die de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering de ontwikkelde landen voor dat jaar aanbeveelt. Door zo snel mogelijk een ambitieuzere doelstelling na te streven zou ook kunnen worden gegarandeerd dat de energiehervorming daadwerkelijk voordelen oplevert, terwijl de troefkaart van een bijkomende reductie met 5 % nog uitgespeeld kan worden om andere landen aan te moedigen in de komende twee jaar meer inspanningen te leveren.
3.5 Door snel werk te maken van deze doelstellingen kunnen strengere begrenzingen worden opgelegd in het kader van de regeling voor de emissiehandel, zodat een hogere en dus doeltreffender prijs voor koolstofemissies kan worden gevraagd. Om tot een emissiehandel te komen die concreet resultaat oplevert moet een minimumprijs van 30 euro worden ingesteld. Daarnaast moeten binnen de EU de nodige investeringen worden uitgevoerd om haar eigen aandeel in de koolstofreductie te verhogen. Dat is beter dan emissierechten via het mechanisme voor schone ontwikkeling (CDM) uit te voeren naar andere delen van de wereld. Los van deze verbeteringen blijft het volgens het Comité van belang niet al te hoge verwachtingen te stellen aan de resultaten die via het systeem voor de emissiehandel kunnen worden bereikt. Bovendien zou het vanuit politiek oogpunt en wat de concurrentie betreft niet aanvaardbaar zijn om het systeem in de EU aanzienlijk kracht bij te zetten als andere gebieden in de wereld nalaten overeenkomstige reductiemaatregelen te nemen. Om de energiesector te hervormen in het tempo dat noodzakelijk is, zullen in het kader van een alomvattende strategie tal van andere maatregelen moeten worden genomen die aansluiten bij hetgeen in dit advies wordt bepleit. Misschien zullen deze maatregelen in de toekomstige strategie zelfs meer gewicht moeten krijgen als het systeem voor emissiehandel in de praktijk blijft te wensen overlaten.
3.6 De EU heeft al een grote stap in de goede richting gezet met de invoering van minimumnormen voor energie-efficiëntie voor gebouwen, voertuigen en een reeks andere goederen en diensten. Er is echter nog een lange weg af te leggen: de desbetreffende beperkingen kunnen nog veel strikter. Ook op het vlak van de controle op de tenuitvoerlegging en naleving valt nog heel wat werk te verzetten. De Commissie moet er sterker bij de lidstaten op aandringen dat zij degelijke actieplannen en beleidsmaatregelen op het vlak van energie-efficiëntie ontwikkelen.
3.7 Een voortrekkersrol op het vlak van technologische innovatie. Technologische innovatie is van cruciaal belang voor het ontwikkelen van nieuwe energieproducten en -diensten en om de prijzen terug te brengen tot een beheersbaar niveau. Europa dreigt achterop te raken bij zijn sterkste internationale concurrenten op de energiemarkt. Het moet dan ook veel meer aandacht besteden aan (publiek en particulier) O&O op het gebied van de cruciale nieuwe technologieën. Ook moet op Europees niveau zo snel mogelijk werk worden gemaakt van het Europees strategisch plan voor energietechnologie (SET-plan).
3.8 Energie moet in alle relevante EU-programma's een hogere prioriteit krijgen; m.n. in het kader van de structuurfondsen moet hieraan veel meer aandacht worden besteed. Ook de lidstaten moeten in hun investeringsplannen meer de klemtoon leggen op energie, en dan m.n. op energie-efficiëntie en de ontwikkeling van hernieuwbare energie. Ook moeten de EU en de lidstaten zorgen voor een aangepast en stabiel regelgevend kader en stimulansen voor de privébedrijven die zich bezig houden met energielevering en –distributie en energie-efficiënte producten en diensten, zodat ook zij hun inspanningen kunnen opvoeren.
3.9 De lokale en regionale overheden hebben een bijzonder belangrijke rol te vervullen bij het promoten van energie-efficiëntie in hun regio en de coördinatie van de plannen voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie. Het Comité pleit dan ook voor Europese steun voor de uitstekende initiatieven die in het kader van het Convenant van burgemeesters zijn ontplooid op energiegebied; daarnaast moeten de nodige middelen worden vrijgemaakt om dit initiatief te versterken en uit te breiden.
3.10 Een sterk, gecoördineerd extern energiebeleid. Het Comité is het ermee eens dat de EU baat zou hebben bij een betere coördinatie van het energiebeleid ten overstaan van derde landen. Maar met of zonder coördinatie van het beleid, Europa zal internationaal een kwetsbare positie blijven innemen als het niets doet aan zijn enorme afhankelijkheid van de invoer van fossiele brandstoffen uit andere delen van de wereld, vooral als het maar om een handvol landen gaat. Hoe sneller de EU overgaat tot meer efficiëntie, haar algemene consumptieniveau omlaag brengt en minder afhankelijk wordt van de invoer van fossiele brandstoffen, des te beter zal zij haar positie veilig kunnen stellen.
3.11 Bescherming van de EU-burgers. Het Comité is het met de Commissie eens dat maatregelen om gelijke concurrentievoorwaarden te creëren voor alle Europese energiebedrijven bovenaan de agenda moeten staan, net als de verbetering van de transparantie, zodat de klant inzicht krijgt in alle aspecten van de hem geleverde energiediensten. Alle verbruikers (zowel het bedrijfsleven als particulieren) moeten leren veel meer aandacht te besteden aan hun energieconsumptiepatronen en elke kans te grijpen om hun energieverbruik te temperen én efficiënter te maken.
3.12 Het ligt in de lijn der verwachtingen dat energieproducten en –diensten relatief duurder zullen worden; dat is alvast een economische prikkel om te gaan besparen. Toch zullen alle consumenten – terecht – méér verwachten dan prijsstijgingen om hen te helpen de juiste keuzes te maken. Er moet veel meer aandacht komen voor informatie over energiekenmerken van goederen en diensten; ook moet gedetailleerde informatie worden verstrekt over de mogelijke alternatieven en moeten mensen hulp krijgen bij het kiezen voor verandering (bv. de keuze om de energieprestaties van huizen of andere gebouwen te verbeteren, de keuze voor groen vervoer, groen winkelen en groene vakanties, enz.).
Brussel, 9 december 2010
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Staffan NILSSON
BIJLAGE
In par. 3.4 is de onderstaande passage geschrapt naar aanleiding van een door de voltallige vergadering goedgekeurd wijzigingsvoorstel, al was meer dan een kwart van de uitgebrachte stemmen voor het behoud ervan.
Par. 3.4
„Een stap in de richting van koolstofarme energie. De EU heeft zich er al toe verbonden haar koolstofuitstoot tegen 2020 met 20 % terug te dringen, of zelfs met 30 %, op voorwaarde dat andere landen haar voorbeeld volgen. Deze doelstellingen zetten de toon voor tal van andere beleidsgebieden en de investeringen in nieuwe energiesystemen die daaruit zullen voortvloeien. Volgens het Comité zou het een goede zaak zijn als de EU, overeenkomstig het voorstel van de milieuministers van Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, al vanaf een vroeg stadium zou streven naar een vermindering van de CO2-uitstoot van 30 % in 2020 in plaats van de op dit moment afgesproken 20 %, mits dit economisch en sociaal haalbaar is zonder verlies van concurrentievermogen en mits hieraan de nodige maatregelen en investeringen worden gekoppeld om dit doel ook daadwerkelijk te bereiken.
Stemuitslag: |
Het wijzigingsvoorstel werd met 88 vóór en 82 stemmen tegen bij 26 onthoudingen, goedgekeurd. |