EUR-Lex L'accesso al diritto dell'Unione europea

Torna alla homepage di EUR-Lex

Questo documento è un estratto del sito web EUR-Lex.

Documento 52010AE1376

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers, en tot intrekking van Kaderbesluit 2002/629/JBZ” (COM(2010) 95 definitief — 2010/0065 (COD))

PB C 51 van 17.2.2011, pagg. 50–54 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

17.2.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 51/50


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers, en tot intrekking van Kaderbesluit 2002/629/JBZ”

(COM(2010) 95 definitief — 2010/0065 (COD))

2011/C 51/10

Rapporteur: de heer SIBIAN

De Raad heeft op 22 juli 2010 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over het

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers, en tot intrekking van Kaderbesluit 2002/629/JBZ

COM(2010) 95 final – 2010/0065 (COD).

De afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies hierover op 2 september 2010 goedgekeurd.

In het kader van de vernieuwing van het Comité heeft de voltallige vergadering besloten om tijdens de oktoberzitting over dit advies te stemmen, en heeft zij de heer SIBIAN aangewezen als algemeen rapporteur, overeenkomstig artikel 20 van het reglement van orde.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 21 oktober 2010 gehouden 466e zitting onderstaand advies uitgebracht, dat met algemene stemmen werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC onderschrijft de inzet van de EU om mensenhandel te voorkomen en te bestrijden en om de rechten van slachtoffers te beschermen. Het verwelkomt de overkoepelende, geïntegreerde benadering in het richtlijnvoorstel.

1.2

Mensenhandel is een ernstige schending van de rechten van de mens, een misdaad met vele facetten, die alle de aandacht verdienen. Onder de definitie uit het voorstel vallen diverse groepen slachtoffers en vormen van uitbuiting, inclusief bedelen en de inzet voor criminele activiteiten, twee nieuwe terreinen, die in het richtlijnvoorstel voor het eerst worden genoemd. De definitie dekt ook mensenhandel voor het verwijderen van organen, een uiterst ernstige schending van de fysieke integriteit en de mensenrechten. Het EESC is een sterk voorstander van deze brede definitie van de onder mensenhandel vallende misdrijven.

1.3

Het EESC stemt ermee in dat de straffen voor mensenhandel in verhouding dienen te staan tot de extreme ernst van deze misdaden. Daarom beveelt het aan strengere straffen en sancties goed te keuren, in combinatie met beslaglegging op vermogen dat afkomstig is uit illegale activiteiten. Onderzoek naar de financiële handel en wandel van verdachten moet deel uitmaken van het onderzoek naar mensenhandel. De straffen en sancties in de lidstaten moeten onderling afgestemd worden.

1.4

Behalve de invoering van sancties voor daders is er nog een belangrijk aspect in de strijd tegen deze grove schending van de mensenrechten, nl. de waarborging dat door een rechtbank opgelegde straffen ook voltrokken worden. Het EESC beveelt aan dat in geval van mensenhandel er geen mogelijkheid is tot strafvermindering noch invrijheidstelling voordat de in het vonnis opgelegde termijn voltooid is.

1.5

Het EESC onderschrijft het standpunt dat slachtoffers van mensenhandel in een kwetsbare situatie verkeren en beschermd moeten worden tegen secundaire victimisatie en verdere traumatisering tijdens de strafprocedure. In dit verband beveelt het EESC aan om artikel 7, dat nu als volgt luidt: „De lidstaten voorzien, (…) in de mogelijkheid dat slachtoffers van mensenhandel niet worden vervolgd en bestraft…”, te herformuleren en het woord „mogelijkheid” te vervangen door een uitgesprokener begrip, zodat niet-vervolging en het niet-opleggen van straffen regel wordt in plaats van uitzondering

1.6

Gezien de bijzondere omstandigheden waarin de slachtoffers van mensenhandel verkeren, stelt het EESC voor om hen gratis goede juridische bijstand te verlenen zodra vaststaat dat ze slachtoffer van mensenhandel zijn.

1.7

De bijstand en steun voor minderjarigen die slachtoffer van mensenhandel zijn, moeten allereerst gericht zijn op hereniging met hun familie, als deze niet bij de handel betrokken is.

1.8

Voor een succesvolle reïntegratie van slachtoffers van mensenhandel en om herhaling bij terugkeer te voorkomen moet hun een bedenktijd (1) geboden worden die naast medische zorg ook onderwijs en/of beroepsopleiding omvat.

1.9

Het beginsel van niet-uitzetting moet ook gelden in geval van mensenhandel, zodat slachtoffers niet worden teruggezonden naar hun land van herkomst als hun leven of vrijheid daar gevaar loopt

1.10

Het is een goede zaak dat verdere acties en besluiten inzake mensenhandel ook preventie omvatten. In dit verband is grondige kennis en een analyse van de oorzaken van mensenhandel vereist om die oorzaken doeltreffend te kunnen bestrijden en aldus het aantal gevallen van mensenhandel terug te dringen.

1.11

Mensenhandel is zowel een mondiaal als een lokaal probleem. Volgens het EESC werpen handhaving en vervolging slechts hun vruchten af als ngo's, werkgeversorganisaties, bedrijfsleven, vakbonden en alle bestuursniveaus intensief samenwerken. Voor mensenhandelaars moet een vijandig klimaat geschapen worden.

1.12

Het maatschappelijk middenveld kan een essentiële rol vervullen in de strijd tegen mensenhandel. Het is een goede zaak dat in de richtlijn wordt gesproken over samenwerking met maatschappelijke organisaties. Het is cruciaal dat zij betrokken worden bij elke fase van deze strijd, van de identificatie van slachtoffers tot hulpverlening. Maatschappelijke organisaties kunnen een vitale rol vervullen in de sociale reïntegratie van potentiële slachtoffers; indirect kan hun optreden dus een preventief effect hebben en bijdragen aan het voorkomen van verdere victimisatie en de betrokkenheid bij mensenhandel.

1.13

Het EESC meent dat het schort aan vergelijkbare gegevens over mensenhandel. Daarom moeten er over dit onderwerp in de EU-lidstaten op geharmoniseerde wijze betrouwbare gegevens worden verzameld door aan te stellen „nationale rapporteurs”.

1.14

Er zouden voor mensenhandel nationale rapporterende organen met duidelijke bevoegdheden moeten worden aangewezen. Volgens de richtlijn mogen de lidstaten nationale rapporterende organen of gelijkwaardige mechanismen in het leven roepen. Het EESC meent dat er slechts één type orgaan moet worden vermeld. Dit nationale orgaan zou in elke lidstaat het beleid en de acties op regioniveau en met andere lidstaten moeten coördineren om grote verschillen tussen de landen te voorkomen.

1.15

Het EESC ziet uit naar consistent, bevredigend en daadkrachtig beleid nu de lidstaten overeenstemming hebben bereikt over de aanwijzing van een Europees coördinator voor de bestrijding van mensenhandel op EU-niveau.

2.   Het voorstel van de Commissie

Het richtlijnvoorstel borduurt voort op de Conventie van de Raad van Europa en gaat uit van dezelfde overkoepelende aanpak, inclusief preventie, vervolging, slachtofferbescherming en monitoring. Verder bevat het voorstel de volgende belangrijke onderdelen die van meerwaarde zijn:

maatregelen om straffen op te leggen die stroken met de ernst van het misdrijf;

een ruimere en meer bindende regeling inzake extraterritoriale rechtsmacht, die de lidstaten verplicht hun onderdanen en personen die gewoonlijk op hun grondgebied verblijven, te vervolgen wanneer deze zich buiten hun grondgebied schuldig maken aan mensenhandel;

een bredere reikwijdte van de bepaling inzake het niet-opleggen van sancties aan slachtoffers voor hun betrokkenheid bij criminele activiteiten, ongeacht de illegale praktijken waaraan de mensenhandelaars zich hebben schuldig gemaakt, overeenkomstig het protocol van Palermo;

betere bijstand aan slachtoffers, vooral wat medische verzorging, alsook bescherming betreft;

waarborgen van bescherming in het land van herkomst bij terugkeer van de slachtoffers;

bijzondere beschermingsmaatregelen voor kinderen, vrouwen en andere kwetsbare groepen die het slachtoffer van mensenhandel zijn, en

bovendien: integratie van bepalingen van soortgelijke strekking in het EU-acquis. Dit biedt het voordeel van de strengere regels die gelden binnen de EU-rechtsorde, te weten onmiddellijke inwerkingtreding en monitoring van de uitvoering.

3.   Bijzondere opmerkingen

3.1

Het EESC onderschrijft de inzet van de EU om mensenhandel te voorkomen en te bestrijden en om de rechten van slachtoffers te beschermen. Het richtlijnvoorstel moet uitmonden in minimumvoorschriften voor sancties voor misdaden die onder mensenhandel vallen, en in meer inspanningen om mensenhandel te voorkomen en om de slachtoffers ervan te beschermen.

3.2

Het EESC is ingenomen met de overkoepelende, geïntegreerde benadering in het richtlijnvoorstel. Aangezien mensenhandel een modern soort slavernij vormt, voor de georganiseerde misdaad zeer lucratief is en in Europa toeneemt (volgens het verslag van Europol over 2009), is het essentieel dat de overkoepelende EU-aanpak in de praktijk gericht is op mensenrechten, externe betrekkingen, terugkeer reïntegratiebeleid, sociale zaken, sociale inclusie, migratie en asiel.

3.3

Het EESC stelt vast dat de richtlijn ingaat op recente ontwikkelingen in de mensenhandel. De gebruikte definitie van mensenhandel sluit dan ook aan op internationale afspraken, zoals de bepalingen uit het VN-Protocol ter voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, inzonderheid handel in vrouwen en kinderen, dat is gehecht aan het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit, en de bepalingen uit het Europees Verdrag inzake de bestrijding van mensenhandel van de Raad van Europa.

3.4

De preambule van de richtlijn bevat duidelijke aanwijzingen voor de afbakening van het begrip „zeer kwetsbare personen”. Aangezien kinderen kwetsbaar zijn en een groot risico lopen om aan mensenhandel ten prooi te vallen, verdienen zij als slachtoffers bijzondere aandacht. Volgens het EESC moet het belang van het kind voorop staan, overeenkomstig het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en het Handvest van de grondrechten van de EU.

3.5

Niettemin is het van belang dat de definitie van mensenhandel alle slachtoffers omvat, onder wie vrouwen en mannen, om aan te geven dat ook zij in een kwetsbare positie kunnen verkeren.

3.6

Alle facetten van deze ernstige misdaad moeten aan bod komen. Onder de in het voorstel gebruikte definitie van mensenhandel vallen diverse groepen slachtoffers en vormen van uitbuiting, inclusief bedelen en de inzet voor criminele activiteiten, twee nieuwe terreinen, die in het richtlijnvoorstel voor het eerst worden genoemd. De definitie dekt ook mensenhandel voor het verwijderen van organen, een uiterst ernstige schending van de fysieke integriteit en de mensenrechten. Het EESC is een sterk voorstander van deze brede definitie van de onder mensenhandel vallende misdrijven.

3.7

Volgens het EESC moeten de lidstaten een ruimere definitie van mensenhandel (en alomvattendere terminologie voor de bestrijding ervan) in hun wetgeving opnemen teneinde een kader te scheppen om dit complexe en zich steeds verder ontwikkelende verschijnsel in al zijn vormen aan te pakken. Er moet in dit verband bijvoorbeeld ook gekeken worden naar het gebruik van internet en informatietechnologie in het algemeen.

3.8

Deze richtlijn betekent een grote stap voorwaarts door de invoering van duidelijke categorieën straffen en sancties. In het document wordt gestreefd naar harmonisatie van de sancties van de lidstaten.

3.9

Het EESC beseft dat men bij de uitwerking van de richtlijn op moeilijkheden stuitte bij de vaststelling van uniforme maximumstraffen. Toch is het belangrijk dat de straffen geharmoniseerd worden aangezien zij flink uiteenlopen: van drie tot twintig jaar cel voor het basismisdrijf en van tien jaar tot levenslang in geval van verzwarende omstandigheden. Ondanks de verschillende strafrechtsystemen en beleidsmaatregelen meent het EESC dat een beleid van strenge, strikte straffen met duidelijke strafbaarstelling het antwoord is op de toename van deze ernstige misdaad.

3.10

Op grond van de beschikbare gegevens wordt geschat dat elk jaar enkele honderdduizenden mensen via mensenhandelaars de EU binnenkomen of door hen in de EU verplaatst worden. Verder heeft Eurojust in 2008 ruim 10 % meer gevallen van mensenhandel geregistreerd dan in 2007. Thans is er in alle 27 lidstaten sprake van de een of andere vorm van mensenhandel en de omvang ervan is groeiende.

3.11

De straffen en sancties voor degenen die van mensenhandel profiteren, dienen de ernst van dit misdrijf weer te geven en een doeltreffend afschrikmiddel te zijn. De voorgestelde straffen kunnen dus naar boven worden bijgesteld, aangezien het EESC vindt dat vijf jaar gevangenisstraf niet echt in verhouding staat tot de ernst van mensenhandel. Strengere sancties passen bij het doel van deze richtlijn. Straffen in geval van verzwarende omstandigheden moeten dienovereenkomstig worden aangepast. Vermindering van gevangenisstraf voor goed gedrag of om bijv. een nationale feestdag te vieren zou voor dit type misdaad niet moeten gelden.

3.12

De lidstaten moeten er daarbij goed op letten dat de straffen ook daadwerkelijk worden voltrokken. Gezien de ernst van mensenhandel moet er geen mogelijkheid zijn tot strafvermindering en invrijheidstelling voordat de gehele in het vonnis opgelegde termijn is verstreken.

3.13

Behalve de in de richtlijn vermelde straffen dienen de lidstaten ook te voorzien in sancties als beslag op tegoeden en goederen (een keihard antwoord op de economische motieven voor deze handel (2), een verbod om het land te verlaten en beperking van bepaalde politieke en burgerrechten. Onderzoek naar mensenhandel moet zich ook uitstrekken tot de financiële handel en wandel van verdachten.

3.14

Het EESC onderschrijft het standpunt dat slachtoffers van mensenhandel in een kwetsbare situatie verkeren en beschermd moeten worden tegen secundaire victimisatie en verdere traumatisering tijdens de strafprocedure. Zij moeten tevens hun rechten effectief kunnen uitoefenen en de nodige hulp en steun ontvangen.

3.15

Het EESC is het er geheel mee eens dat slachtoffers van mensenhandel beschermd moeten worden tegen vervolging en bestraffing voor strafbare feiten die zij begingen op het moment dat zij verhandeld werden (bijv. gebruik van valse documenten, prostitutie, illegale immigratie enz.). Deze bescherming is nodig om verdere victimisatie te voorkomen en om slachtoffers te stimuleren tijdens strafrechtelijke procedures te getuigen. Artikel 7 luidt als volgt: „De lidstaten voorzien, (…) in de mogelijkheid dat slachtoffers van mensenhandel niet worden vervolgd en bestraft…”. Aanbevolen wordt om het woord „mogelijkheid” te vervangen door een uitgesprokener begrip, zodat het niet-vervolgen en het niet-opleggen van straffen regel wordt in plaats van uitzondering.

3.16

De slachtoffers van mensenhandel moeten beschermd worden tegen secundaire victimisatie en verdere traumatisering tijdens strafrechtelijke procedures. Daarom zouden alle slachtoffers moeten kunnen getuigen vanachter een scherm of in een aparte kamer om rechtstreekse confrontaties met handelaren/daders te vermijden, omdat zulke gebeurtenissen stress of angst kunnen veroorzaken.

3.17

Het EESC meent dat slachtoffers van mensenhandel gratis goede juridische bijstand moet worden verleend zodra vaststaat dat ze slachtoffer van mensenhandel zijn. Die bijstand is ook in het belang van de staat, die ervoor moet zorgen dat het slachtoffer zo snel mogelijk de nodige bescherming krijgt, en probeert te bewerkstelligen dat hij/zij vrijwillig deelneemt aan strafrechtelijk onderzoek en procedures.

3.18

Het is van belang nog eens te wijzen op het beginsel van niet-uitzetting, hetgeen in dit geval inhoudt dat slachtoffers van mensenhandel niet worden teruggezonden naar hun land van herkomst als hun leven of vrijheid daar gevaar loopt.

3.19

Volgens het EESC kan de in het richtlijnvoorstel opgenomen regeling inzake extraterritoriale rechtsmacht conflicten opleveren t.a.v. de uitoefening van de rechtsmacht in strafzaken.

3.20

De bijstand en steun voor kinderen die slachtoffer van mensenhandel zijn, moeten allereerst gericht zijn op hereniging met hun familie, als deze niet bij de handel betrokken is.

3.21

Voor een succesvolle reïntegratie van slachtoffers van mensenhandel en om herhaling bij terugkeer te voorkomen, moet hun een bedenktijd (3) geboden worden die naast medische zorg ook onderwijs en/of beroepsopleiding omvat. Die bedenktijd zou moeten gelden ongeacht of de slachtoffers tegen hun daders getuigen en ongeacht of zij vrijwillig naar hun land van herkomst terugkeren.

3.22

Het is een goede zaak dat de verdere acties en besluiten inzake mensenhandel ook preventie omvatten, alsmede bescherming en bijstand voor de slachtoffers en ruimere samenwerking tussen alle betrokkenen.

3.23

De lidstaten dienen ook de oorzaken van mensenhandel in ogenschouw te nemen, waaronder armoede en wereldwijde discrepanties in de rechtsorde. Ongelijk verdeelde welvaart, gebrek aan onderwijs, discriminatie, slecht bestuur, hoge werkloosheid, gebrekkige rechtshandhaving, gewapende conflicten en corruptie zijn een gunstige voedingsbodem voor mensenhandel. Bestrijding hiervan zou tot minder gevallen van mensenhandel moeten leiden.

3.24

Hoewel de in de richtlijn gehanteerde definitie van de rechtspersoon die aansprakelijk kan worden gesteld voor strafbare feiten inzake mensenhandel, staten of overheidsorganen die nationale bevoegdheden uitoefenen, uitsluit, is het zaak dat staten alles in het werk stellen om betrokkenheid of medeplichtigheid van overheden bij mensenhandel in kaart te brengen en uit te roeien. Ambtenaren die verwikkeld zijn in hiermee verband houdende illegale of misdadige activiteiten moeten worden vervolgd en zonder uitzondering worden veroordeeld.

3.25

Lidstaten moeten beseffen dat mensenhandel ook een kwestie van vraag en aanbod is. Daarom dienen maatregelen te worden genomen om de vraag terug te dringen, wat de daadwerkelijke handel een slag zou toebrengen. Als lidstaten de juiste maatregelen nemen om de vraag te ontmoedigen die uitbuiting stimuleert, alsmede maatregelen om het risico dat mensen slachtoffer worden van mensenhandel, zoveel mogelijk terug te dringen, zou dat een grote stap zijn naar vermindering van het aantal gevallen van deze misdaad.

3.26

Mensenhandel is zowel een mondiaal als een lokaal probleem. Volgens het EESC werpen handhaving en vervolging slechts hun vruchten af als ngo's, werkgeversorganisaties, bedrijfsleven, vakbonden en alle bestuursniveaus intensief samenwerken. Voor mensenhandelaars moet een vijandig klimaat geschapen worden.

3.27

Volgens de richtlijn dienen de lidstaten - indien nodig samen met maatschappelijke organisaties - werk te maken van voorlichtings- en bewustmakingscampagnes en onderzoeks- en onderwijsprogramma's die gericht zijn op terugdringing van het risico dat mensen, en met name kinderen, het slachtoffer van mensenhandel worden. Volgens het EESC schieten eenmalige campagnes hun doel voorbij; het stelt daarom Europese, permanente voorlichtingscampagnes voor.

3.28

Het is een goede zaak dat in de richtlijn wordt gesproken over samenwerking met maatschappelijke organisaties. Het is cruciaal dat zij betrokken worden bij elke fase van de strijd tegen mensenhandel, van de identificatie van slachtoffers tot hulpverlening.

3.29

Maatschappelijke organisaties kunnen een vitale rol vervullen in de sociale reïntegratie van potentiële slachtoffers; indirect kan hun optreden dus een preventief effect hebben en bijdragen aan het voorkomen van verdere victimisatie en de betrokkenheid bij mensenhandel. De lidstaten zouden bij het verlenen van bijstand nauw samen moeten werken met ngo's. Samen zouden zij de ontwikkeling kunnen stimuleren van informatie-„hotlines” en andere informatiebronnen voor groepen die gevaar lopen, slachtoffers van mensenhandel en hun families.

3.30

Het EESC benadrukt dat de Commissie (4) een doelgerichte oproep heeft gedaan voor de indiening van projectvoorstellen in het kader van het specifieke programma „Preventie en bestrijding van criminaliteit”, een onderdeel van het algemene programma „Veiligheid en de bescherming van vrijheden”. Dit met als doel om de inspanningen van de EU ter bestrijding van mensenhandel op te voeren. Resultaat zouden betere niet-wetgevende maatregelen moeten zijn om deze handel tegen te gaan. In dit verband zijn de prioriteiten voor 2010 onder andere: preventie, bescherming van slachtoffers, vervolging van en onderzoek naar daders, mechanismen voor coördinatie en samenwerking, alsook het verzamelen van betrouwbare data. Binnen genoemd programma is 4 miljoen euro beschikbaar, wat is bestemd voor de financiering van 12 projecten. Dit is een goed begin, maar er is ook veel steun nodig voor ngo's die mensenhandel bestrijden; de lidstaten zouden maatschappelijke organisaties hierbij moeten steunen.

3.31

Het door het bedrijfsleven ingevoerde zelfregulering (bijv. gedragscodes), eerlijke handel en een goed beheer van toeleveringsketens kan er volgens het EESC voor worden gezorgd dat slachtoffers van mensenhandel niet gedwongen kunnen worden te werken en dus niet betrokken raken bij de productie van goederen en diensten in een onderneming. Uiterst geschikte methoden om gedwongen werk door slachtoffers van mensenhandel tegen te gaan, zijn verder richtsnoeren inzake goede praktijken inzake de aanwerving van migranten alsmede bilaterale samenwerking tussen herkomst- en gastlanden wat betreft het toezicht op de aanwerving en de arbeidsomstandigheden van migranten.

3.32

Maatregelen ter bestrijding van mensenhandel mogen niet beperkt blijven tot alleen wetgevingsinstrumenten: er moeten ook aanvullende, niet-wettelijke maatregelen worden genomen, bijv. op het vlak van het verzamelen en overdragen van gegevens, samenwerking, ontwikkeling van partnerschappen en uitwisseling van goede praktijken. Daarom bepleit het EESC een uniforme, consistente aanpak op EU-niveau.

3.33

Het EESC meent dat het schort aan vergelijkbare gegevens over mensenhandel. Daarom moeten er over dit onderwerp in de EU-lidstaten op geharmoniseerde wijze betrouwbare gegevens worden verzameld door aan te stellen „nationale rapporteurs”.

3.34

Er zouden voor mensenhandel nationale rapporterende organen met duidelijke bevoegdheden moeten worden aangewezen. Volgens de richtlijn mogen de lidstaten nationale rapporterende organen of gelijkwaardige mechanismen in het leven roepen. Het EESC meent dat er slechts één type orgaan moet worden vermeld. Dit nationale orgaan zou in elke lidstaat het beleid en de acties op regioniveau en met andere lidstaten moeten coördineren om grote verschillen tussen de landen te voorkomen.

3.35

Hoewel mensenhandel onderdeel is van tal van overeenkomsten tussen de Europese Unie en derde landen (bijv. het Strategisch partnerschap Afrika-EU en het Oostelijk partnerschap; verder is het een van de prioriteiten van de stabilisatie- en associatie-overeenkomsten die de EU en de landen van de westelijke Balkan hebben gesloten), meent het EESC dat de bestrijding van mensenhandel tot de hoofddoelstellingen van deze overeenkomsten zou moeten behoren. In dit licht zou voortvarend gewerkt moeten worden aan soortgelijke overeenkomsten tussen de EU en andere derde landen.

3.36

Het EESC ziet uit naar consistent, bevredigend en daadkrachtig beleid nu de lidstaten overeenstemming hebben bereikt over de aanwijzing van een Europees coördinator voor de bestrijding van mensenhandel op EU-niveau.

Brussel, 21 oktober 2010

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  Deze bedenktijd zou ten minste zes maanden kunnen bedragen, zoals in Noorwegen.

(2)  Uit het verslag van Europol over mensenhandel in de EU in 2009 blijkt dat er in deze handel jaarlijks diverse miljoenen euro's omgaan.

(3)  Deze bedenktijd zou ten minste zes maanden kunnen bedragen, zoals in Noorwegen.

(4)  Directoraat-generaal Justitie, vrijheid en veiligheid, Directoraat F: Veiligheid, eenheid F4: Financiële steun–veiligheid.


In alto