Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009IP0374

Financiële aspecten van het Verdrag van Lissabon Resolutie van het Europees Parlement van 7 mei 2009 over de financiële aspecten van het Verdrag van Lissabon (2008/2054(INI))

PB C 212E van 5.8.2010, p. 46–54 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

5.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 212/46


Donderdag, 7 mei 2009
Financiële aspecten van het Verdrag van Lissabon

P6_TA(2009)0374

Resolutie van het Europees Parlement van 7 mei 2009 over de financiële aspecten van het Verdrag van Lissabon (2008/2054(INI))

2010/C 212 E/09

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, ondertekend op 13 december 2007 (hierna het „Verdrag van Lissabon”),

gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, zoals gewijzigd door de Europese Akte en de Verdragen van Maastricht, Amsterdam en Nice,

gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (1),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 11 maart 2003 over de hervorming van de begrotingsprocedure: mogelijke opties in het licht van de herziening van de Verdragen (2),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 29 maart 2007 over de toekomst van de eigen middelen van de Europese Unie (3),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 8 juni 2005 over de politieke uitdagingen en de begrotingsmiddelen van de uitgebreide Unie in de periode 2007-2013 (4),

gezien de conclusies van de Europese Raad van 11 en 12 december 2008 betreffende de hervatting van de werkzaamheden met betrekking tot het Verdrag van Lissabon,

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0183/2009),

A.

overwegende dat bij het Verdrag van Lissabon verregaande wijzigingen worden doorgevoerd op het gebied van de financiën van de Unie, vooral op het gebied van de interinstitutionele betrekkingen en de besluitvormingsprocedures,

B.

overwegende dat in het Verdrag van Lissabon een duidelijke hiërarchie wordt aangebracht tussen de belangrijkste financiële en begrotingsbesluiten van de Unie, wat zorgt voor de noodzakelijke transparantie in het besluitvormingssysteem,

C.

overwegende dat het meerjarig financieel kader (MFK), d.w.z. de meerjarenprogrammering van de uitgaven die de politieke prioriteiten van de Unie in financiële zin weerspiegelt en de uitgaven van de Unie gedurende een bepaalde periode aan plafonds verbindt, in het Verdrag van Lissabon een juridisch bindend besluit wordt, dat gebaseerd is op een nieuwe, specifieke rechtsgrondslag voor het vaststellen van de verordening waarin het MFK is opgenomen,

D.

overwegende dat de MFK's enerzijds en de zittingsperioden van het Europees Parlement en de ambtstermijn van de Commissie anderzijds niet parallel lopen en dat deze situatie er tot dusver toe bijgedragen heeft dat het Parlement zijn begrotingsbevoegdheden slechts gedeeltelijk heeft kunnen uitoefenen, aangezien het vaak gebonden is door een financieel kader dat tijdens de vorige zittingsperiode na onderhandelingen tot stand gekomen en aangenomen is,

E.

overwegende dat, indien het tijdschema niet wordt gewijzigd, sommige Parlementen nooit in staat zullen zijn om fundamentele budgettaire besluiten te nemen, aangezien het door hun voorgangers aangenomen financiële kader de volledige duur van hun mandaat bestrijkt,

F.

overwegende dat het, door de huidige geringe marges onder elke rubriek en de beperkte middelen die voor de beschikbare flexibiliteitsmechanismen zijn voorzien, voor de Unie bijzonder moeilijk wordt om adequaat te reageren op onvoorziene politieke gebeurtenissen, met als gevolg dat de jaarlijkse begrotingsprocedure dreigt te worden uitgehold,

G.

overwegende dat het met het oog op de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon van essentieel belang is dat de instellingen die verantwoordelijk zijn voor de financiële en budgettaire besluitvorming van de Unie overeenstemming bereiken om de overgang naar de nieuwe rechtshandelingen en besluitvormingsprocedures zo optimaal mogelijk te laten verlopen,

H.

overwegende dat er voor de goede werking van de Economische en Monetaire Unie rekening moet worden gehouden met de begroting van de Unie bij de coördinatie van de begrotingsstrategieën van de lidstaten,

I.

overwegende dat de Europese Raad van 11 en 12 december 2008 opnieuw heeft bevestigd dat het Verdrag van Lissabon nodig was om de uitgebreide Unie te helpen efficiënter, democratischer en doeltreffender te functioneren, ook op internationaal niveau, en dat het heeft gezorgd voor een aanpak en juridische garanties met betrekking tot de problemen die de Ierse kiezers bezighouden, zodat het verdrag in werking zou kunnen treden voor eind 2009, met inachtneming van de doelstellingen en oogmerken van de verdragen,

Algemene beoordeling

1.

neemt met voldoening kennis van de vooruitgang die met het Verdrag van Lissabon is geboekt inzake democratische controle en transparantie voor de financiën van de Unie; wijst op de noodzaak om interinstitutionele overlegmechanismen en interne samenwerkingsprocedures aan te passen en te verbeteren, zodat het Parlement ten volle gebruik kan maken van zijn nieuwe bevoegdheden;

Eigen middelen

2.

betreurt, wat de eigen middelen van de Unie betreft, dat de lidstaten geen gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid om een systeem van echte eigen middelen van de Unie op te zetten, dat rechtvaardiger, transparanter, voor de burgers gemakkelijker te begrijpen en aan een democratischere besluitvormingsprocedure onderworpen is;

3.

betreurt met name dat er geen vooruitgang is geboekt om het Parlement sterker te betrekken bij het bepalen van de grenzen en de soorten eigen middelen waarover de Unie beschikt; herinnert eraan dat het onderscheid tussen de besluitvorming over de inkomsten en de besluitvorming over de uitgaven gehandhaafd blijft;

4.

verheugt zich daarentegen over de inspanningen die ertoe hebben geleid dat de maatregelen ter uitvoering van het besluit over de eigen middelen volgens een bijzondere wetgevingsprocedure kunnen worden vastgesteld, waarbij de Raad pas na instemming van het Parlement met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit;

5.

roept de Raad op om zoveel mogelijk gebruik te maken van deze regeling, teneinde de besluitvormingsprocedure flexibeler te maken;

Meerjarig financieel kader

6.

juicht toe dat het MFK in het Verdrag van Lissabon een formele status krijgt en bijgevolg een juridisch bindend besluit wordt; herinnert eraan dat in het MFK de uitgaven van de Unie worden geprogrammeerd en gedurende een bepaalde periode aan plafonds worden verbonden, wat bijdraagt tot de versterking van de begrotingsdiscipline;

7.

is ingenomen met het feit dat de verordening tot vaststelling van het MFK gezamenlijk door het Parlement en de Raad moet worden goedgekeurd, op grond van een bijzondere procedure;

8.

betreurt evenwel dat in het Verdrag van Lissabon de eis is behouden dat het MFK met eenparigheid van stemmen door de Raad moet worden goedgekeurd, aangezien dit de besluitvormingsprocedure ernstig bemoeilijkt en onderhandelingen volgens het principe van de „kleinste gemene deler” in de hand werkt; moedigt de Europese Raad bijgevolg aan zo spoedig mogelijk gebruik te maken van de clausule die het hem mogelijk maakt om, na besluit met eenparigheid van stemmen, het MFK voortaan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen aan te nemen;

9.

betreurt eveneens dat het Parlement in de nieuwe procedure slechts een goedkeuringsrecht en geen echte medebeslissingsbevoegdheid heeft; benadrukt evenwel dat in het Verdrag van Lissabon wordt bepaald dat de instellingen vanaf het begin van de procedure al het mogelijke moeten doen om haar tot een goed einde te brengen; verzoekt de Raad derhalve om zich vanaf het begin van de procedure beschikbaar te stellen om een gestructureerde politieke dialoog met het Parlement te voeren, zodat ten volle rekening kan worden gehouden met de prioriteiten van het Parlement;

10.

stelt vast dat in het Verdrag van Lissabon is vastgelegd dat in het MFK niet alleen „de jaarlijkse maximumbedragen aan kredieten voor vastleggingen per uitgavencategorie en het jaarlijkse maximumbedrag van de kredieten voor betalingen” zullen worden opgenomen, maar ook „alle andere bepalingen die dienstig zijn voor het goede verloop van de jaarlijkse begrotingsprocedure” (5);

Duur van het MFK

11.

juicht toe dat het Verdrag van Lissabon financiële programmering mogelijk maakt voor vijf jaar, zodat de looptijd van het MFK zo veel mogelijk kan samenvallen met de zittingsperiode van het Parlement en de ambtstermijn van de Commissie (indien de nodige aanpassingen worden doorgevoerd), zoals de democratische logica vereist, benadrukt dat bijzondere regelingen noodzakelijk kunnen zijn om tegemoet te komen aan de behoeften van specifieke financiële beleidsdoelstellingen voor de lange termijn;

12.

is derhalve voorstander van de overgang naar een MFK met een duur van vijf jaar, maar is zich ervan bewust dat een volledig samenvallen van het MFK, de zittingsperiode van het Europees Parlement en de ambtsperiode van de Commissie moeilijk kan zijn, omdat het van mening is dat een onderhandelingsperiode van minimum een jaar nodig kan zijn om elk nieuw Parlement en elke nieuwe Commissie in staat te stellen in de loop van hun mandaat fundamentele besluiten op het gebied van financieel beleid te nemen;

13.

vindt het een goede zaak dat het MFK wordt opgenomen in een globale logica van strategische interinstitutionele planning - een concept dat in het Verdrag van Lissabon overigens wordt versterkt - zoals in het verslag van de Commissie constitutionele zaken over het institutionele evenwicht wordt voorgesteld (6);

14.

verleent zijn steun aan het in dit verslag geformuleerde voorstel dat het nieuwe college van commissarissen bij de voorstelling van zijn „programma voor de zittingsperiode” voorstellen moet doen over de beleidslijnen inzake het financieel kader, die het noodzakelijk acht om de politieke prioriteiten van zijn mandaat te kunnen verwezenlijken, prioriteiten die, nadat het programma voor de zittingsperiode door de instellingen is overeengekomen, via zijn voorstellen verder moeten worden uitgewerkt in het MFK;

15.

is bovendien van mening dat de kandidaat voor het ambt van voorzitter van de Commissie tijdens de debatten in de plenaire vergadering en de hoorzittingen voor de parlementaire commissies al in staat zou moeten zijn om een indicatie te geven van de voorspelbare financiële gevolgen van de politieke doelstellingen die de nieuwe Commissie wil verwezenlijken;

16.

benadrukt dat het, met het oog op de overgang naar een systeem van financiële programmering met een looptijd van vijf jaar, waarvan hierboven sprake is, nodig kan zijn om het huidige MFK tot en met 2016 te verlengen en aan te passen, zodat het volgende MFK met een duur van vijf jaar uiterlijk begin 2017 in werking kan treden (7); beveelt aan dat de onderhandelingen voor het volgende MFK in elk geval worden afgerond op het einde van het eerste trimester van 2016, opdat bij de begrotingsprocedure voor 2017 al rekening kan worden gehouden met de parameters van het kader dat in 2017 van kracht wordt;

17.

benadrukt het feit dat de onderhandelingen zo moeten worden gevoerd dat de instellingen de inwerkingtreding van een nieuw MFK al in 2016 kunnen verwachten;

18.

is van mening dat de verlenging en aanpassing van het huidige MFK moet worden overwogen, wanneer de volgende evaluatie halverwege de looptijd wordt uitgevoerd in 2010;

Flexibiliteit

19.

benadrukt dat het juridisch bindende karakter van het MFK meer dan ooit een grote flexibiliteit nodig maakt, teneinde te garanderen dat de Unie voldoende flexibel en efficiënt op onvoorziene uitdagingen kan reageren, zowel binnen als buiten de Unie;

20.

vestigt de aandacht op het feit dat het Verdrag van Lissabon voorziet in de verlenging van de maxima en de andere bepalingen van het MFK voor het laatste loopjaar, indien het nieuwe MFK niet kon worden aangenomen voor het verstrijken van het vorige MFK; is van mening dat dit een extra argument is voor een versterkte flexibiliteit;

21.

wijst er in deze context op dat het van groot belang is om de flexibiliteitsmechanismen te versterken, enerzijds binnen en tussen de rubrieken en anderzijds via gespecialiseerde flexibiliteitsfondsen die buiten de marges beschikbaar zijn;

22.

herinnert eraan dat de Begrotingscommissie zich over deze kwesties zal uitspreken in het kader van de goedkeuring van haar verslag over de tussentijdse herziening van het MFK 2007-2013;

Overgang van het Interinstitutioneel Akkoord naar het MFK

23.

herinnert eraan dat het noodzakelijk is dat er tijdig en in ieder geval voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon overeenstemming wordt bereikt tussen de instellingen over het verloop van de overgang van het huidige Interinstitutioneel Akkoord naar een MFK dat in een wetgevingsbesluit wordt opgenomen, zoals in het Verdrag van Lissabon is voorzien; herinnert er verder aan dat een periode van acht weken vereist is voor kritisch onderzoek door nationale parlementen van ontwerpen van wetgevingsbesluiten;

24.

is in dit verband van oordeel dat er overeenstemming moet worden bereikt over de indeling van de bepalingen die op dit moment in het Interinstitutioneel Akkoord zijn opgenomen en die in het MFK moeten worden overgenomen, over de bepalingen die een onderdeel worden van het toekomstige Financieel Reglement of over de bepalingen die in voorkomend geval het behoud van een interinstitutioneel akkoord over de begrotingssamenwerking rechtvaardigen, eventueel aangevuld met nieuwe bepalingen; herinnert eraan dat bij de indeling van de bepalingen van het huidige Interinstitutioneel Akkoord rekening moet worden gehouden met de criteria die in het Verdrag van Lissabon zijn vastgesteld;

Jaarlijkse begrotingsprocedure

25.

is bijzonder ingenomen met de afschaffing van het onderscheid tussen verplichte en niet-verplichte uitgaven, die ertoe leidt dat het Parlement voortaan het recht heeft om op voet van gelijkheid met de Raad over alle uitgaven van de Unie te beslissen;

26.

benadrukt dat de afschaffing van het onderscheid tussen verplichte en niet-verplichte uitgaven niet indruist tegen de verplichting van de Unie om aan haar financiële verplichtingen te voldoen; juicht toe dat in het Verdrag van Lissabon wordt erkend dat het de taak van het Parlement, de Raad en de Commissie is om erop toe te zien „dat de Unie beschikt over de financiële middelen waarmee de Unie haar juridische verplichtingen jegens derden kan voldoen” (8);

27.

merkt op dat de wijzigingen in de jaarlijkse begrotingsprocedure tot een vereenvoudiging van deze procedure zouden moeten leiden, met name door de invoering van slechts één lezing voor elke instelling en verschillende mechanismen om het bereiken van overeenstemming tussen de twee takken van de begrotingsautoriteit te vergemakkelijken; benadrukt dat deze wijzigingen tot minder bureaucratie zouden moeten leiden;

Taak van de Commissie

28.

wijst op de versterking van de rol van de Commissie, die op begrotingsgebied het recht van initiatief krijgt en haar ontwerpbegroting kan aanpassen tot het bemiddelingscomité bijeengeroepen wordt;

29.

juicht toe dat het Verdrag ook erkent dat het aan de Commissie is om de nodige initiatieven te nemen om de standpunten van het Parlement en de Raad tijdens de activiteiten van het bemiddelingscomité nader tot elkaar te brengen en de Commissie derhalve uitnodigt om haar rol als bemiddelaar tussen het Parlement en de Raad volledig op zich te nemen om het bereiken van een akkoord te vergemakkelijken;

Een volledig nieuwe logica

30.

vestigt de aandacht op het feit dat in de nieuwe procedure voor elke instelling slechts één lezing van de ontwerpbegroting is voorzien; benadrukt dat de instellingen ten gevolge van de nieuwe procedure en de enkele lezing de facto niet langer de mogelijkheid hebben om hun standpunt in tweede lezing te herzien, zoals voordien het geval was; is er bijgevolg van overtuigd dat het Parlement in het kader van deze procedure in een eerder stadium een gedetailleerde omschrijving van zijn beleidsprioriteiten zal moeten geven die leidt tot aanpassing van de operationele aanpak en de organisatie die het mogelijk maken om alle vastgestelde doelstellingen te bereiken;

31.

herinnert eraan dat de enkele lezing de politieke prioriteiten van het Parlement naar voren moet schuiven, maar het Parlement ook in staat moet stellen om na afloop van het bemiddelingscomité tot een akkoord te komen met de Raad (of om zijn amendementen opnieuw met een grote meerderheid aan te nemen, indien de door het bemiddelingscomité voorgestelde tekst door het Parlement wordt aangenomen en door de Raad wordt verworpen);

32.

benadrukt in deze context dat het belangrijk is om vast te houden aan een pragmatisch tijdschema dat vergelijkbaar is met de huidige timing en om tijdig gebruik te maken van de overlegmechanismen; herinnert er bovendien aan dat de invoering van informele mechanismen voor dialoog tussen de instellingen van cruciaal belang is om vóór en gedurende de hele procedure overeenstemming te vergemakkelijken;

33.

is ervan overtuigd dat het Verdrag van Lissabon de bevoegdheden van het Parlement zal vergroten, op voorwaarde dat het Parlement het nodige doet om efficiënt om te gaan met het striktere tijdschema en de grotere behoefte aan anticipatie die het gevolg van de nieuwe procedure zijn;

34.

is van mening dat de resolutie van het Parlement vóór de eerste overlegbijeenkomst in de toekomst aan belang zal winnen, aangezien ze ervoor zal zorgen dat het Parlement zijn begrotingsprioriteiten voor het komende begrotingsjaar formeel kan bekendmaken, zonder beïnvloed te worden door tactische overwegingen ten gevolge van het standpunt van de Raad over de ontwerpbegroting; is van oordeel dat deze resolutie de andere instellingen hierdoor in staat zal stellen om zich een duidelijk beeld te vormen van de prioriteiten van het Parlement voor de interinstitutionele onderhandelingen worden aangevat; voegt hieraan toe dat dit voor het Parlement ook een geschikte gelegenheid is om enkele eerste richtsnoeren te geven voor proefprojecten en voorbereidende acties;

35.

herinnert eraan dat deze prioriteiten ook voor het Parlement zelf bijzonder nuttig zullen zijn, niet alleen als richtsnoeren bij de lezing van de ontwerpbegroting, maar ook als mandaat voor zijn delegatie tijdens de onderhandelingen in het bemiddelingscomité;

36.

wijst op het belang van een tripartiet overleg in juli zodat elke instelling zich een duidelijk beeld kan vormen van de prioriteiten van de andere partijen en om het Parlement in staat te stellen de andere instellingen te informeren over de inhoud van de resolutie van juli over de ontwerpbegroting;

37.

wijst op het politieke nut van het tot stand brengen - met inachtneming van de respectieve bevoegdheden - van een intensieve dialoog met de analoge commissies van de nationale parlementen over de ontwerpbegroting en de prioriteiten van het Parlement voor de jaarlijkse begrotingsprocedure;

Bemiddelingscomité

38.

wijst op de belangrijke rol die het bemiddelingscomité in de toekomst zal spelen bij het oplossen van de politieke geschillen tussen de twee takken van de begrotingsautoriteit; herinnert eraan dat het de taak zal zijn van dit comité om binnen een termijn van eenentwintig dagen overeenstemming te bereiken over een compromistekst, die in werking zal treden wanneer hij niet door de begrotingsautoriteit wordt verworpen; is van oordeel dat dit comité samengesteld moet zijn uit politieke vertegenwoordigers op het hoogste niveau;

39.

juicht toe dat het Verdrag van Lissabon een sleutelrol toekent aan het Parlement op het einde van de procedure; stelt immers het volgende vast:

de tekst van het bemiddelingscomité („gemeenschappelijk ontwerp”) wordt geacht niet te zijn aangenomen indien het Parlement deze verwerpt (met een meerderheid van zijn leden),

indien de Raad het gemeenschappelijk ontwerp afwijst, terwijl het door het Parlement wordt goedgekeurd, treedt de tekst als zodanig in werking of kan het Parlement met gekwalificeerde meerderheid van stemmen (een meerderheid van zijn leden en 3/5de van het aantal uitgebrachte stemmen) besluiten de amendementen die het tijdens zijn lezing van de ontwerpbegroting had aangenomen te bevestigen;

40.

benadrukt dat het wenselijk zou zijn dat de delegatie van het Parlement in het bemiddelingscomité wordt voorgezeten door de voorzitter van de Begrotingscommissie en, indien noodzakelijk en zonder afbreuk te doen aan het politieke karakter van de benoeming van haar leden door de fracties, niet alleen leden van deze commissie moet omvatten, maar ook leden van de gespecialiseerde parlementaire commissies, als een voor hen specifiek beleidsonderwerp onderdeel is van de onderhandelingen;

41.

roept de Raad op om snel overeenstemming te bereiken met het Parlement over de werkwijze van het bemiddelingscomité;

42.

is van oordeel dat het bemiddelingscomité minstens twee keer zou moeten kunnen bijeenkomen indien dit noodzakelijk is om op het hoogste politieke niveau tot een akkoord te komen; is van mening dat de bijeenkomsten van het comité voorafgegaan moeten worden door een voorbereidende politieke trialoog, volgens de traditionele formule; herinnert eraan dat de vertegenwoordigers van de Raad tijdens deze bijeenkomsten over een politiek onderhandelingsmandaat moeten beschikken;

43.

stelt voor dat deze werkzaamheden zouden worden voorbereid door een interinstitutionele voorbereidende groep, bestaande uit de algemeen rapporteur, bijgestaan door vertegenwoordigers van de fracties voor het Parlement en de permanente vertegenwoordiger van het land dat het voorzitterschap van de Unie waarneemt, met de mogelijkheid dat deze laatste wordt vergezeld door vertegenwoordigers van de overige twee voorzitterschappen die samen de troïka vormen;

44.

herinnert er eveneens aan dat de instellingen overeenstemming moeten bereiken over de samenstelling van het secretariaat van dit comité, dat waarschijnlijk uit ambtenaren van de twee takken van de begrotingsautoriteit zal bestaan en door de Commissie zal worden bijgestaan;

Landbouwvraagstukken

45.

merkt op dat de regel die stelt dat de Commissie haar ontwerp niet meer mag wijzigen nadat het bemiddelingscomité is bijeengeroepen het onmogelijk maakt om nog gebruik te maken van de traditionele nota van wijziging in de herfst en daarin rekening te houden met de geactualiseerde prognoses voor het landbouwbeleid en de gevolgen daarvan voor de begroting; is van mening dat het in voorkomend geval passend zou zijn dat de Commissie - indien nodig - een specifiek ontwerp van gewijzigde begroting (een „specifieke gewijzigde landbouwbegroting”) zou voorstellen zodra alle landbouwgegevens definitief bekend zijn;

Betrekkingen met de wetgevende macht

46.

benadrukt dat de gelijktijdige uitbreiding van de begrotingsbevoegdheid van het Parlement tot alle uitgaven van de Unie en de vrijwel volledige veralgemening van de medebeslissing op wetgevend gebied vereist dat de budgettaire dimensie van de wetgevende activiteit sterker in aanmerking wordt genomen; acht het derhalve noodzakelijk om de samenwerking tussen de Begrotingscommissie en de sectorale commissies te versterken, teneinde naar behoren rekening te houden met de impact van de wetgevende activiteit van het Parlement op financieel gebied, met name wat betreft de gevolgen voor het MFK en de jaarlijkse begroting; stelt in deze context voor dat er in de bemiddelingscomités voor wetgevingsaangelegenheden die een financiële impact hebben een lid van de Begrotingscommissie wordt opgenomen; herinnert in dit verband aan de werkzaamheden van de werkgroep voor de hervorming van het Parlement, inzonderheid wat betreft de in het derde tussentijdse verslag bedoelde specifieke vormen van samenwerking tussen de parlementaire commissies;

47.

herinnert er bovendien aan dat de verplichting om toe te zien op de naleving van de begrotingsdiscipline met het Verdrag van Lissabon tot alle instellingen van de Unie wordt uitgebreid; herinnert eraan dat in het Reglement van het Parlement reeds een specifieke procedure is opgenomen om de eerbiediging van dit beginsel te verzekeren; is van oordeel dat er maatregelen moeten worden genomen om deze procedure operationeler en doeltreffender te maken;

Financieel Reglement

48.

is ingenomen met het feit dat het Financieel Reglement een verordening wordt die volgens de gewone wetgevingsprocedure (medebeslissing) door het Parlement en de Raad wordt aangenomen, na raadpleging van de Rekenkamer;

49.

herinnert eraan dat het Verdrag van Lissabon de belangrijkste regelingen bevat op basis waarvan een onderscheid kan worden gemaakt tussen de bepalingen van het huidige Interinstitutioneel Akkoord die een plaats zouden moeten krijgen in het toekomstige interinstitutioneel akkoord en de bepalingen die eerder in het MFK zouden moeten worden opgenomen;

50.

merkt evenwel op dat in het Financieel Reglement alle bepalingen zouden moeten worden opgenomen die nodig zijn om de procedure overeenkomstig de verdragsbepalingen (9) te definiëren; is van mening dat deze formulering van toepassing zou moeten zijn op de werkwijze van het bemiddelingscomité, het mechanisme om het comité bijeen te roepen en uiteraard ook op de actualisering van de bepalingen van het Financieel Reglement waarop de wijzigingen van het Verdrag van Lissabon een rechtstreekse invloed hebben (met name de afschaffing van het onderscheid tussen verplichte en niet-verplichte uitgaven, een nieuwe medebeslissingsprocedure voor overschrijvingen, enz.);

51.

acht het van cruciaal belang dat de instellingen te gelegener tijd politieke overeenstemming bereiken over deze aangelegenheden, zodat de noodzakelijke aanpassingen van het Financieel Reglement na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon zo spoedig mogelijk volgens de nieuwe procedure kunnen worden doorgevoerd en, indien noodzakelijk, kan worden voorzien in voorlopige overeenkomsten om de soepele voortzetting van de begrotingsprocedure mogelijk te maken;

52.

verzoekt de Commissie te gelegener tijd een voorstel in te dienen dat het Parlement en de Raad in staat stelt om overeenstemming te bereiken over de toepassing van het in paragraaf 49 bedoelde onderscheid op de inhoud van het huidige Interinstitutioneel Akkoord;

53.

is van mening dat deze aanpassing van het Financieel Reglement onder geen beding mag worden verward met de driejaarlijkse herziening van het Financieel Reglement, die voor 2010 is gepland;

Gevolgen voor de begroting van de institutionele wijzigingen en nieuwe bevoegdheden van de Unie

54.

merkt op dat de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon ook een impact zal hebben op de begroting van de Unie als gevolg van de door het Verdrag ingevoerde innovaties op institutioneel niveau, met name het besluit om van de Europese Raad een volwaardige instelling met een vast voorzitterschap te maken, alsook de instelling van het ambt van hoge vertegenwoordiger en de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden, die de vertegenwoordiger moet bijstaan bij de vervulling van zijn functie;

55.

bevestigt zijn voornemen om zijn begrotingsbevoegdheden met betrekking tot deze institutionele innovaties volledig uit te oefenen en benadrukt dat het van groot belang is dat er te gelegener tijd politieke overeenstemming met de Raad wordt bereikt over de financiering van de Europese Raad en in het bijzonder van zijn vaste voorzitterschap, evenals over de financiering van de toekomstige Europese dienst voor extern optreden; benadrukt dat de financiering van deze dienst volledig onder de controle van de begrotingsautoriteit moet blijven;

56.

wijst er op dat het Verdrag van Lissabon in het kader van het GBVB en het Europees veiligheids- en defensiebeleid voorziet in de vaststelling van nieuwe procedures die een versnelde toegang tot de begroting van de Europese Unie en het opzetten van een startfonds gevormd door bijdragen van de lidstaten mogelijk maken; benadrukt echter dat elk extern optreden van de Europese Unie in de regel moet worden gefinancierd met communautaire middelen en dat slechts onder uitzonderlijke omstandigheden, in noodgevallen, gebruik mag worden gemaakt van middelen die niet afkomstig zijn uit de begroting van de Unie;

57.

stelt vast dat het Verdrag van Lissabon ook een beperkte financiële impact zal hebben ten gevolge van de nieuwe specifieke bevoegdheden die aan de Unie worden toegekend; verklaart zich bereid te gelegener tijd de concrete gevolgen van het uitoefenen van deze nieuwe bevoegdheden te analyseren; is van mening dat al deze bevoegdheden waarschijnlijk niet meteen na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon ten uitvoer zullen worden gelegd, maar stap voor stap naarmate de daarmee samenhangende wetgevingsvoorstellen zullen worden uitgewerkt; is evenwel van oordeel dat de financiering van deze bevoegdheden niet ten koste mag gaan van de financiering van de huidige activiteiten van de Unie;

Coördinatie met de nationale begrotingen

58.

wil de nationale parlementen uitnodigen jaarlijks deel te nemen aan een gemeenschappelijk en openbaar debat over de oriëntatie van het nationale en communautaire begrotingsbeleid, voorafgaand aan het onderzoek van de respectieve ontwerpbegrotingen, om vanaf het begin te beschikken over een gemeenschappelijk denkkader voor de coördinatie van het nationale beleid van de lidstaten, waarbij rekening wordt gehouden met de inbreng van de Gemeenschap;

59.

merkt op dat het dienstig zou zijn het besluit over de verdeling van de begrotingsuitgaven van de Unie in het licht van de grote doelstellingen van de Unie toe te lichten door de jaarlijkse publicatie, door iedere lidstaat, van de nationale en eventueel regionale begrotingsmiddelen die bijdragen aan de verwezenlijking van deze doelstellingen;

*

* *

60.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de parlementen van de lidstaten.


(1)  PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.

(2)  PB C 61 E van 10.3.2004, blz. 143.

(3)  PB C 27 E van 31.1.2008, blz. 214.

(4)  PB C 124 E van 25.5.2006, blz. 373.

(5)  Artikel 312, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(6)  Verslag Dehaene van 18 maart 2009 over de gevolgen van het Verdrag van Lissabon voor de ontwikkeling van het institutionele evenwicht van de Europese Unie (A6-0142/2009).

(7)  Volgens het in deze tabel voorgestelde model uit het verslag van de Begrotingscommissie van 26 februari 2009 over de tussentijdse herziening van het financiële kader 2007-2013 (A6-0110/2009):

Jaar

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Voorbereiding begroting

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020


Zittings-periode

2004 / 2009

2009 / 2014

2014 / 2019

MFK

Herziening 2007 / 2013

2013 / 2016

2017 / 2021

(8)  Artikel 323 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

(9)  Overeenkomstig artikel 322, lid 1, punt a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie legt het Financieel Reglement „de financiële regels vast, met name betreffende de wijze waarop de begroting wordt opgesteld en uitgevoerd”.


Top