EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2007/211/104

Zaak T-279/07: Beroep ingesteld op 23 juli 2007 — Frankrijk/Commissie

PB C 211 van 8.9.2007, p. 56–57 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

8.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 211/56


Beroep ingesteld op 23 juli 2007 — Frankrijk/Commissie

(Zaak T-279/07)

(2007/C 211/104)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Franse Republiek (vertegenwoordigers: E. Belliard, G. de Bergues, L. Butel en S. Ramet, gemachtigden)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de litigieuze beschikking nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vordert verzoekster de nietigverklaring van beschikking C(2007) 2110 def. van de Commissie van 10 mei 2007 waarin zij de bepalingen van de Franse Code Monétaire et Financier (Monetair en Financieel Wetboek) die slechts aan drie kredietinstellingen — Banque Postale, Caisses d'Épargne et de Prévoyance en Crédit Mutuel — bijzondere rechten voor de uitgifte van A- en blauwe spaarbankboekjes toekennen, met artikel 86, lid 1, EG juncto de artikelen 43 en 49 EG onverenigbaar verklaart.

Ter ondersteuning van haar beroep voert zij vijf middelen aan.

Het eerste middel betreft een schending van de rechten van de verdediging en de niet-naleving van het beginsel van hoor en wederhoor.

In de tweede plaats voert verzoekster aan dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft begaan door de bijzondere rechten in kwestie te beschouwen als een belemmering van de vrijheid van vestiging en bijgevolg als onverenigbaar met artikel 43 EG, zonder te hebben aangetoond dat de rechten niet noodzakelijk en evenredig waren in het licht van de dwingende redenen van algemeen belang die de doelstellingen van toegang tot huisvesting en toegankelijkheid van bancaire diensten zijn.

Met het derde middel betoogt verzoekster dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft begaan bij de toepassing van de derde voorwaarde van artikel 86, lid 2, EG door ervan uit te gaan dat de dienst van algemeen economisch belang van toegang tot bancaire diensten slechts personen betreft die bijzondere moeilijkheden ondervinden bij de toegang tot de basisdiensten van een bancaire instelling. Zij stelt dat de Commissie haar toezichthoudende bevoegdheden met betrekking tot de definitie van een dienst van algemeen economisch belang te buiten is gegaan en in elk geval een te beperkte definitie van de taak van toegankelijkheid van het bankwezen heeft gehanteerd. Volgens verzoekster heeft de Commissie ook een kennelijke beoordelingsfout gemaakt bij de toepassing van de tweede voorwaarde van artikel 86, lid 2, EG op het punt van de verplichting om de dienst toe te wijzen bij wege van een publiekrechtelijke handeling en bij de toepassing van de vierde en vijfde voorwaarde van dit artikel. Zij stelt dat de Commissie een fout heeft gemaakt bij de berekening van de invloed van de opheffing van deze speciale rechten op de overheidsfinanciën en een kennelijke beoordelingsfout heeft begaan bij de toepassing van het evenredigheidsbeginsel door aan te nemen dat er andere methoden bestaan, die minder belemmerend zijn voor de vrijheid van vestiging, dan de toekenning van bijzondere rechten om het financiële evenwicht van de diensten van algemeen economisch belang inzake de toegankelijkheid van bancaire diensten en de financiering van sociale woningen te verzekeren.

Met het vierde middel betoogt verzoekster dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft begaan door ervan uit te gaan dat de bijzondere rechten in kwestie onverenigbaar waren met artikel 49 EG.

Verzoeksters vijfde middel betreft motiveringsgebreken in de litigieuze beschikking.


Top