This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52006AE1156
Opinion of the European Economic and Social Committee on the Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council concerning structural business statistics COM(2006) 66 final — 2006/0020 (COD)
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende structurele bedrijfsstatistieken COM(2006) 66 final — 2006/0020 (COD)
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende structurele bedrijfsstatistieken COM(2006) 66 final — 2006/0020 (COD)
PB C 318 van 23.12.2006, p. 78–82
(ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
23.12.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 318/78 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende structurele bedrijfsstatistieken”
COM(2006) 66 final — 2006/0020 (COD)
(2006/C 318/13)
De Raad heeft op 27 maart 2006 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig art. 285, lid 1, van het EG-Verdrag te raadplegen over bovengenoemde Voorstel.
De afdeling Interne markt, productie en consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 26 juli 2006 goedgekeurd; rapporteur was mevrouw FLORIO.
Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 13 en 14 september 2006 gehouden 429e zitting (vergadering van 14 september) onderstaand advies uitgebracht, dat met 130 stemmen vóór, bij 7 onthoudingen, werd goedgekeurd.
1. Inleiding
1.1 |
De Raad heeft op 20 december 2000 besloten een meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap te lanceren, dat met name voor het midden- en kleinbedrijf was bedoeld (1). De Europese Unie streefde met dit nieuwe referentiekader naar de verbetering van het concurrentievermogen van de ondernemingen en de totstandkoming van een kenniseconomie, een vereenvoudiging van het wettelijke, administratieve en financiële regelgevingskader voor ondernemingen, met als voornaamste doel onderzoek en innovatie te bevorderen, een betere toegang tot diensten en communautaire programma's, en de bevordering van het ondernemerschap. |
1.2 |
Begin 2003 heeft de Europese Commissie het Groenboek „Ondernemerschap in Europa” (2) goedgekeurd. Zij wees daarin op het belang van gerichte steun, en drong aan op strategische beleidsmaatregelen ten behoeve van de industrie- en productiesector, die de afgelopen jaren in Europa gevaarlijk achterop zijn geraakt ten opzichte van andere gebieden in de wereld. |
1.2.1 |
De belangrijkste maatregelen die werden voorgesteld om de ondernemingszin in Europa te bevorderen, waren:
|
1.3 |
Nadat de belanghebbende partijen over het Groenboek waren geraadpleegd, heeft de Commissie in 2004 een actieplan voor het ondernemerschap (3) gepresenteerd, waarin zij rekening hield met de nieuwe antwoorden, en waarbij het meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap werd aangevuld. |
1.4 |
Belangrijke vraagstukken als het industriebeleid, de steun aan de dienstverlening en de werkgelegenheid als motor van economische groei hangen zowel op nationaal als Europees niveau nauw samen met de prioriteiten op werkgelegenheids- en sociaal gebied, die een belangrijke doelstelling van het EU-beleid zijn. Ook op dit gebied hebben de Europese instellingen de afgelopen jaren tal van initiatieven ontplooid, zoals de jaarlijkse presentatie door de lidstaten van nationale actieplannen. |
1.5 |
Op de Top van Luxemburg in 1997 werd de Europese werkgelegenheidsstrategie (EWS) gelanceerd, die vervolgens tot topprioriteit van de strategie van Lissabon werd verheven. De strategie van Lissabon streeft ernaar de Europese economie te moderniseren door de werkloosheid terug te dringen en hoog gekwalificeerde arbeidsplaatsen te scheppen. Om een en ander te verwezenlijken dient absoluut aandacht te worden besteed aan het sociaal beleid en het beleid van gelijke kansen voor alle bevolkingsgroepen. Deze laatste doelstelling is een soort preliminaire voorwaarde voor een ingrijpende herstructurering van het economisch systeem, met het oog op de verwezenlijking van een stijgend groeipercentage en een „gezonde” economie. |
1.6 |
Andere elementen van dit ambitieuze project waren de Europese onderzoeksruimte, de volledige integratie van de markten en de totstandkoming van een gunstig klimaat voor kleine en middelgrote ondernemingen. In haar voorstel voor een „Kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013)” (4) wijst de Commissie erop dat de bevordering van OTO rechtstreeks verband houdt met de benutting van de kansen die de markt biedt voor nieuwe producten, diensten en bedrijfsprocessen. Daarnaast moet de bereidheid risico's te nemen en nieuwe ideeën op de markt te testen, worden gestimuleerd. Ontoereikende innovatie is een van de belangrijkste oorzaken van de teleurstellende groeiprestaties in Europa. |
1.7 |
Wat de sociale samenhang betreft, waren onmiddellijk acties geboden op het gebied van onderwijs en sociale bescherming. Om de uitstippeling van beleid door de lidstaten te coördineren werd de „open coördinatiemethode” (OCM) in het leven geroepen, waarmee op ieder gebied beste praktijken en prestaties ter beschikking worden gesteld, voor de uitwisseling van best practices. |
1.8 |
Dankzij de tussentijdse evaluatie van de Lissabonstrategie heeft de Commissie in 2005 een mededeling kunnen presenteren over „Groei en werkgelegenheid” (5), waarin de aandacht werd toegespitst op twee hoofdthema's: meer duurzame economische groei en meer en betere banen. De Commissie meende deze doelstellingen te kunnen verwezenlijken dankzij een synergie tussen het communautaire en het nationale niveau. |
2. Algemene opmerkingen
2.1 |
De veranderingen in de economie en de productiesector zijn een voortdurend en snel proces: de verschillende industriële sectoren en de bedrijven die daarin opereren veranderen en innoveren om zich aan te passen aan de evolutie van de markt, zodat zij concurrerend blijven en steeds meer mogelijkheden voor winst en groei kunnen scheppen. |
2.1.1 |
In een markt als de Europese markt, waar de ondernemingen zich in snel tempo ontwikkelen en de traditionele sectoren (productie, handel, distributie, enz.) steeds meer met elkaar vervlochten raken, kan het lastig zijn de verschillende soorten activiteiten af te bakenen. In de beoordeling en classificatie van de verschillende bedrijfstypen is het bovendien steeds moeilijker de hoofdactiviteit van bedrijven vast te stellen (handel, landbouw, verwerkende industrie, ambachtswerk, dienstverlening, enz.) |
2.1.2 |
Gezien de ontwikkelingen op het stuk van de „sociale economie”, die een steeds groter deel van de Europese markt bestrijkt, blijkt het voor de huidige statistische metingen moeilijk om de steeds veranderende werkelijkheid in kaart te brengen. De vertegenwoordigers van Eurostat bevestigen problemen te hebben gehad met de definitie van de sociale economie, omdat de activiteiten van die sector niet altijd als ondernemingsactiviteiten worden geregistreerd. Toch denkt het EESC dat kosten noch moeite moeten worden gespaard om het toenemende belang van deze sector te meten, die immers cruciaal is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabonstrategie. Het ontbreken van gegevens over de sociale economie bemoeilijkt een beter begrip van de ontwikkelingen in het bedrijfsleven en op de markt. |
2.1.3 |
Daarom is het van groot belang dat kan worden beschikt over structurele statistieken m.b.t. de Europese bedrijven — mits up-to-date en hoofdzakelijk gericht op de activiteiten, het concurrentievermogen, de prestaties en de structuur van bedrijven in de Europese Unie. Hierbij mag niet over het hoofd worden gezien dat de verzameling en verwerking van gegevens de nodige investeringen in menselijke en financiële hulpbronnen vergen, die vooral voor kleine bedrijven aanzienlijk kunnen zijn. |
2.1.4 |
Economische groei is voor alle landen van de Europese Unie een absolute topprioriteit, zoals de Europese Raad en andere Europese instellingen al vaak hebben benadrukt. Deze economische groei moet wel gepaard gaan met meer en betere banen. Dit geldt voor alle sectoren, maar met name voor de verwerkende industrie en de dienstensector, om de groei nog verder te stimuleren en de Europese burgers de mogelijkheid te geven hiervan de vruchten te plukken. |
2.2 |
Het Europese ontwikkelingsmodel onderscheidt zich van andere modellen door het belang dat daarin wordt toegekend aan het sociale aspect, en door de duurzaamheid van de economische groei. De Europese instellingen moeten hier rekening mee houden bij het uitstippelen van nieuwe wetgeving op de terreinen waarvoor zij bevoegd zijn. |
2.3 |
Om een echt doeltreffende, nuttige en samenhangende wetgeving tot stand te brengen is het onontbeerlijk om een goede kijk te hebben op de Europese industriële werkelijkheid. Op basis van een analyse van de situatie en de bestaande problemen kunnen politieke keuzen worden gemaakt en zo breed mogelijke oplossingen worden voorgesteld. Hierbij moet worden getracht het effect en de impact van de besluiten op de politieke, economische, juridische, sociale, nationale en regionale werkelijkheid te voorspellen, en hierop te anticiperen. |
2.4 |
Statistieken zijn ongetwijfeld een fundamenteel instrument om een volledige en doeltreffende analyse van de werkelijkheid te maken. Eurostat heeft hieraan sinds zijn oprichting een waardevolle bijdrage geleverd, die onmisbaar is geweest voor het besluit- en beleidsvormingsproces van de Europese Unie. |
2.4.1 |
Statistieken zijn van fundamenteel belang omdat zij tal van fenomenen en situaties kunnen toetsen, bestuderen en beschrijven. De beschikbaarheid van statistische informatie is van cruciaal belang voor de formulering en evaluatie van het beleid, voor het beheer van overheidsdiensten en —taken, voor een betere juridische regelgeving, en voor een permanente en stelselmatige monitoring van de successen en de vooruitgang van het gevoerde beleid. |
2.5 |
Dit geldt voor alle bevoegdheidsterreinen van de Europese Unie. Eurostat heeft tot taak om, met de hulp van de statistische bureaus van de lidstaten, actuele en betrouwbare gegevens te verzamelen en beschikbaar te stellen. De afgelopen jaren zijn zeer belangrijke gegevens verzameld op het gebied van economie en financiën, landbouw, demografisch beleid, sociale zekerheid, handel, wetenschappelijk onderzoek, milieu, vervoer, en niet in de laatste plaats de industriesector en de daaraan verbonden marktindicatoren. |
2.5.1 |
Om een idee te krijgen van het belang dat wordt gehecht aan de Europese bedrijfswereld en diens ontwikkeling, hoeft alleen maar te worden gekeken naar de recente initiatieven die de Commissie en de Raad op dit gebied hebben genomen. |
3. Het voorstel voor een verordening betreffende structurele bedrijfsstatistieken
3.1 |
Verordening (EG, Euratom) nr. 58/97 van de Raad van 20 december 1996 is het afgelopen decennium maar liefst vier keer gewijzigd. Het onderhavige document is het nieuwste voorstel voor een volledige herschikking, die meer samenhang moet brengen in de analyses en de toepasbaarheid van het beleid en de strategieën ter ondersteuning van de Europese industrie- en productiesector. |
3.1.1 |
Om te beantwoorden aan de toegenomen behoefte aan statistieken stelt de Commissie enkele verbeteringen voor. Zij besteedt met name aandacht aan de dienstensector, die de laatste maanden in het middelpunt van de belangstelling stond vanwege het economisch belang van de diensten en hun mogelijkheden op Europees niveau, die nog niet optimaal worden benut. Verder heeft zij nieuwe bijlagen opgenomen over de „bedrijvendemografie” en de zakelijke dienstverlening. |
3.2 |
De Commissie heeft vastgesteld dat er voor veel activiteiten, voornamelijk op het gebied van de zakelijke dienstverlening, geen gedetailleerde en recente statistische gegevens bestaan. Het nieuwe voorstel is dan ook een gelegenheid om de bestaande verordeningen aan te passen zodat de activiteiten van de economische en productiesector voortaan kunnen worden vergeleken met die van de dienstensector. |
3.2.1 |
Ter ondersteuning van de strategische beleidsaanbevelingen voor de bevordering van het ondernemerschap, heeft de Commissie het bovendien nodig geacht om over geharmoniseerde gegevens te beschikken m.b.t. de bedrijvendemografie (= oprichting, activiteiten en opheffing van bedrijven) en het effect daarvan op de werkgelegenheid. De gegevens over de bedrijvendemografie maken nu al deel uit van de structurele indicatoren voor het toezicht op de doelstellingen van de Lissabonstrategie. Het voorstel van de Commissie moet tegen deze achtergrond worden bezien en geanalyseerd. |
3.3 |
In het voorstel wordt de NACE-indeling (6) gehanteerd als instrument voor de verzameling van statistische gegevens. De NACE wordt door de Commissiediensten gebruikt voor alle statistieken m.b.t. de verschillende economische activiteiten. De NACE-nomenclatuur heeft verschillende wijzingen ondergaan, die nodig waren om de ontwikkeling van de economische en productiesector beter te kunnen omvatten. |
3.4 |
De referentie-index NACE Rev. 1.1 is een eenvoudige aanpassing van de NACE Rev. 1 en vergt geen ingrijpende reorganisatie. De aanpassing moest rekening houden met:
|
3.4.1 |
Binnen enkele maanden zal een nieuwe herziening van de NACE worden goedgekeurd, met nieuwe wijzigingen en aanpassingen (deze ligt nu ter tweede lezing bij het Europees Parlement). |
3.5 |
De verzameling van statistische gegevens m.b.t. het in art. 2 genoemde toepassingsgebied, is georganiseerd in modules, die in art. 3 van de voorgestelde verordening worden opgesomd:
|
3.5.1 |
De laatste drie modules zijn toegevoegd via het onderhavige voorstel voor een herschikking; voor iedere module is een bijlage opgenomen waarin de inhoud en het gebruik worden toegelicht. |
3.6 |
Voor sommige modules zijn bovendien modelstudies gepland. Dergelijke modelstudies hebben altijd de verzameling van statistische gegevens per modules vergezeld; wel nieuw in dit geval is de uitvoering van ad-hoc-modelstudies voor de sectoren gezondheidszorg en onderwijs. Dit zijn vrijwillige studies, die volgens Eurostat nodig zijn om een nauwkeuriger inschatting te maken van de impact van de marktactiviteiten in de bedoelde sectoren. |
4. Bijzondere opmerkingen
4.1 |
Het EESC erkent het fundamentele belang van statistieken voor de vaststelling van de prioriteiten van het industriebeleid in het kader van de Lissabonstrategie. In het „Kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie 2007-2013” (7) onderstreept de Commissie het belang van vergelijkende analyses, als nuttig instrument voor de uitstippeling van beleid, naast studies en de uitwisseling van goede praktijken tussen de nationale en regionale overheden. |
4.2 |
Derhalve acht het EESC een aanpassing van Verordening (EG/Euratom) nr. 58/97 van belang, hoewel het enkele wijzigingen voorstelt. |
4.3 |
In de gemeenschappelijke module (bijlage I) is de post „wettelijke-socialezekerheidskosten”, die ook al in vorige versies was opgenomen, in het licht van de ontwikkeling van de interne markt nogal vaag en voor meerdere interpretaties vatbaar. De organisatie van de sociale zekerheid in de lidstaten varieert en kent verschillende systemen en gebruiken: het is al moeilijk om voor de 25 lidstaten van de EU een definitie van het „socialezekerheidsstelsel” te geven; dit begrip zou eigenlijk nog verder moeten worden uitgewerkt. |
4.4 |
Zowel in bijlage I als de daarop volgende bijlagen zijn de gegevens m.b.t. de werkgelegenheid veel te beperkt: zij houden er geen rekening mee dat de arbeidsmarkt in alle lidstaten veel complexer is. De gegevens beperken zich tot het aantal werknemers in deeltijd en in voltijdequivalenten: in werkelijkheid zijn de arbeidsverhoudingen veel gediversifieerder. Ook zijn de gegevens niet uitgesplitst naar geslacht, dit is alleen voor de sector van de kredietinstellingen (bijlage VI) gebeurd. |
4.4.1 |
Aangezien reeds in de eerdere versies van Verordening (EG/Euratom) nr. 58/97 werd geschreven (art. 1) dat het analyseren van „het beleid van ondernemingen” tot de doelstellingen behoorde, kan deze herschikking een goede gelegenheid zijn om het werkgelegenheidsbeleid van ondernemingen beter en uitvoeriger te toetsen en bestuderen, gezien de belangrijke plaats die de werkgelegenheid inneemt in het EU-beleid. |
4.5 |
Wat de modelstudies betreft, is het EESC het niet eens met de Commissie, die sectoren als de gezondheidszorg en onderwijs denkt te moeten analyseren „om na te gaan of het haalbaar is markt- en niet-marktactiviteiten in deze secties in het toepassingsgebied op te nemen”. Zeker met het oog op de voorlopige tekst die de Commissie heeft voorgesteld voor de dienstenrichtlijn, waarin deze sectoren van het toepassingsgebied worden uitgesloten, acht het EESC het niet wenselijk dat deze gevoelige sectoren in de structurele bedrijfsstatistieken worden opgenomen. Het EESC hoopt dat de Commissie vanaf de volgende regelgevingsvoorstellen inzake diensten op de interne markt voorziet in een statistische meting van deze sectoren op ad-hoc-basis. |
4.6 |
In bijlage II (module industrie) heeft de Commissie het wenselijk geacht de verzameling van gegevens over de totale O&O-uitgaven en het totaal aantal O&O-werknemers te schrappen. In het licht van de Lissabonstrategie is dit onbegrijpelijk, omdat deze gegevens nodig zijn om de ontwikkeling van de ondernemingen en de aard en het doel van de investeringen beter te kunnen begrijpen. |
4.7 |
De Commissie heeft ervoor gekozen de verzameling van gegevens over de aankoop van energieproducten te schrappen. Deze gegevens zijn echter van groot belang, omdat zij een algemeen beeld geven van het energieverbruik en — gebruik door ondernemingen. Bovendien staat in art. 1 dat de statistieken tot doel hebben „de aangewende productiefactoren” te meten, waarvan energie er ongetwijfeld één is. Daar komt nog bij dat de Raad en het Europees Parlement deze indicatoren ook recentelijk nog „prioritair” hebben genoemd — bijvoorbeeld in het Groenboek „Een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie voor Europa” (8). |
4.8 |
Bijlage VIII is geheel nieuw, en heeft betrekking op de structuur, de activiteiten en het rendement van de zakelijke dienstverlening, terwijl bijlage IX de bedrijvendemografie betreft. De verzameling van statistische gegevens op deze twee gebieden zou veel vaker aan een monitoring moeten worden onderworpen. Ook in de module over de bedrijvendemografie wordt verzuimd de gegevens uit te splitsen naar de soort arbeidsbetrekking of naar het geslacht van de werknemers, terwijl het zeer nuttig zou zijn de ontwikkeling en structuur van de beroepsbevolking te kennen bij de oprichting en sluiting van bedrijven. |
5. Conclusies en aanbevelingen
5.1 |
De Europese Unie heeft behoefte aan betere statistische gegevens ter ondersteuning van het sectorspecifiek industriebeleid. |
5.2 |
Het EESC wijst op de fundamentele rol van Eurostat voor de monitoring van het EU-beleid. Het is van mening dat de werkzaamheden van Eurostat moeten worden uitgebreid door het netwerksysteem voor het verzamelen van statistische gegevens door de lidstaten te versterken en beter te benutten. |
5.3 |
Het EESC steunt over het algemeen het voorstel voor een herschikking van Verordening (EG/Euratom) nr. 58/97 inzake structurele bedrijfsstatistieken. |
5.4 |
De verzameling van statistische gegevens is zowel op communautair als nationaal niveau van groot belang; daarom is het zaak ondersteunende instrumenten in het leven te roepen die de doeltreffendheid, timing en betrouwbaarheid van de statistieken verder verbeteren. |
5.4.1 |
De statistieken moeten zoveel mogelijk zijn gebaseerd op actuele gegevens die reeds in het bezit van de overheid of de bevoegde instanties zijn. De administratieve kosten van de statistische meting moeten in verhouding tot de omvang van de onderneming staan. In sommige lidstaten wordt de verzameling van statistische gegevens m.b.t. het MKB overgelaten aan lokale of regionale ondernemingsverenigingen. Een uitwisseling van goede praktijken op dit gebied tussen de lidstaten zou nuttig kunnen zijn. |
5.5 |
De statistieken betreffende de structuur en productie van bedrijven zouden steeds doelgerichter en voortdurend up-to-date moeten zijn, terwijl ook rekening moet worden gehouden met de bedrijfsomvang en de verschillende activiteiten die binnen een en dezelfde onderneming worden verricht (productie, handel en distributie). |
5.6 |
Het EESC hecht veel belang aan een goed systeem voor raadpleging en overleg tussen Eurostat, de sociale partners, academici en bedrijfsverenigingen. Dit systeem dient te worden geperfectioneerd en uitgebreid in het kader van CEIES-Eurostat (een vertegenwoordiger per lidstaat). |
5.7 |
Indien Eurostat en de sociale partners meer overleg zouden plegen over bijvoorbeeld de kosten van de sociale zekerheid, dan zou dit kunnen helpen om de kostenlast voor de bedrijven, die niet in alle 25 lidstaten hetzelfde is, beter uit te splitsen (in plaats van deze onder één kopje samen te vatten). |
5.8 |
Hoewel de gegevens over de werkgelegenheid ook in andere statistieken zijn verwerkt, zouden zij nog meer kunnen worden verfijnd om zo een nog duidelijker beeld te geven van de activiteiten van ondernemingen. Met betrekking tot de werkgelegenheidsstatistieken wijst het EESC erop dat de structurele bedrijfsstatistieken, met inbegrip van de bedrijvendemografie, niet voorbij mogen gaan aan de kwaliteit van de werkgelegenheid. De werkgelegenheid is van fundamenteel belang voor het succes van de ondernemersactiviteiten: statistieken over de arbeidsverhoudingen die alleen onderscheid maken tussen voltijd- en deeltijdwerk zijn onvoldoende, zeker in het licht van de voortdurende ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Ook acht het EESC het niet verstandig de structurele bedrijfsstatistieken volledig te scheiden van de statistieken betreffende de werkgelegenheid, omdat deze onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. |
5.9 |
De sociale economie wordt steeds belangrijker en bestrijkt een steeds groter deel van de Europese economie. Het EESC is dan ook van mening dat de Commissie Eurostat zou kunnen inschakelen om de impact van deze sector op het bedrijfsleven met behulp van modelstudies te analyseren. |
5.10 |
Het EESC twijfelt of het wenselijk is sectoren als de gezondheidszorg en onderwijs aan modelstudies te onderwerpen. Aangezien het om gevoelige sectoren gaat die voor alle Europese burgers van fundamenteel belang zijn, vindt het EESC het niet gepast deze sectoren onder de structurele bedrijfsstatistieken te laten vallen. Het EESC hoopt dat de Commissie vanaf de volgende regelgevingsvoorstellen inzake diensten op de interne markt voorziet in een statistische meting van deze sectoren op ad-hoc-basis. |
5.11 |
Wat betreft de aankoop van energieproducten en de investeringen in human resources in de sector O&O is het EESC van mening dat hoewel hiervoor ad-hoc-statistieken zijn voorzien, het van belang is om de kwalitatieve en kwantitatieve impact hiervan op het bedrijfsleven te beoordelen. Dit is zowel in het licht van de Lissabondoelstellingen van belang, als in het licht van de recente bezorgdheid en de initiatieven van de Europese Unie op het gebied van het energiebeleid. |
5.12 |
Met betrekking tot de meting van milieuvariabelen onderstreept het EESC het belang van de verzameling van statistische gegevens over de verwijdering van industrieel afval, de behandeling van afvalwater en de reiniging van vervuilde gebieden. Verder zou het nuttig zijn na te gaan of de verwijdering van industrieel afval door de ondernemingen zelf wordt gedaan of aan externe exploitanten wordt uitbesteed, rekening houdend met de kosten van afvalverwijdering. |
5.13 |
In bijlage IV, die betrekking heeft op de bouwnijverheid, zou een onderscheid moeten worden gemaakt tussen de verschillende soorten activiteiten: woningbouw, openbare gebouwen, vervoersnetwerk en infrastructuur. |
5.14 |
Er zou meer gewicht moeten worden gegeven aan regionale statistieken, waarin wordt aangegeven in welke gebieden industriële en ondernemingsactiviteiten zijn ontwikkeld, wat de overheersende activiteiten zijn, in welke gebieden de meeste investeringen in onderzoek worden gedaan en in welke gebieden de meeste bedrijven worden opgericht of opgeheven. |
Brussel, 14 september 2006
De voorzitster
van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Anne-Marie SIGMUND
(1) Beschikking 2000/819/EG.
(2) COM(2003) 27 final van 21 januari 2003.
(3) COM(2004) 70 final van 11 februari 2004.
(4) COM(2005) 121 final van 6 april 2005.
(5) COM(2005) 330 final van 20-7-2005.
(6) NACE = Algemene Systematische Bedrijfsindeling in de Europese Gemeenschappen.
(7) Zie voetnoot 4.
(8) COM(2006) 105 final van 8 maart 2006.