EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005IE0140

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Een betere integratie van regio's met blijvende natuurlijke en structurele handicaps”

PB C 221 van 8.9.2005, p. 141–152 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

8.9.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 221/141


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Een betere integratie van regio's met blijvende natuurlijke en structurele handicaps”

(2005/C 221/23)

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 27 januari 2004 besloten, overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn rvo, om een advies op te stellen over: „Een betere integratie van regio's met blijvende natuurlijke en structurele handicaps”

De gespecialiseerde afdeling „Economische en monetaire unie, economische en sociale samenhang”, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 19 januari 2005. Rapporteur was de heer BARROS VALE.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 414e zitting op 9 en 10 februari 2005 (vergadering van 10 februari 2005) het volgende advies uitgebracht, dat met 80 stemmen voor en geen stemmen tegen, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd:

1.   Inleiding en algemene opmerkingen

1.1   Wat zijn regio's met permanente structurele handicaps?

1.1.1

Eén van de strategische doelstellingen van de Europese Unie is een harmonieuze en homogene ontwikkeling van de Unie als geheel te bevorderen door met name ontwikkelingsbelemmerende factoren uit de weg te ruimen; dat kunnen sociaal-economische factoren zijn maar ook historische omstandigheden of natuurlijke en fysische kenmerken die het concurrentievermogen van de gebieden in kwestie beperken.

1.1.2

Eén van de grootste obstakels is de slechte bereikbaarheid, die zwaar weegt op de levensomstandigheden in bepaalde gebieden, zoals eilanden of berggebieden. Ook de lage bevolkingsdichtheid is een extra handicap voor de ontwikkeling van diverse regio's. Er zijn bovendien gebieden die meer dan één handicap hebben, zoals eilanden met bergachtige streken, en die het dus nóg moeilijker hebben.

1.1.3

De Europese Commissie heeft in haar verslag over de economische en sociale cohesie erkend dat bepaalde regio's van de EU — bergstreken, dunbevolkte gebieden en eilanden — gebukt gaan onder permanente structurele handicaps (specifieke geografische of natuurlijke en demografische nadelen). Deze handicaps bemoeilijken de economische bedrijvigheid en zijn een blok aan het been voor de betrokken regio's.

1.1.4

Het EESC is echter van mening dat het Europees regionaal beleid als geheel hier niet echt adequaat op ingespeeld heeft, omdat het geen rekening heeft gehouden met de ernstige problemen van deze regio's.

1.1.5

Behalve een pakket communautaire maatregelen dat op een aantal van deze regio's is gericht, of liever waarbij een aantal van deze regio's is of kan worden betrokken, bestaat er geen structureel Europees beleid voor alle gebieden die met dit soort nadelen hebben te kampen, d.w.z. geen maatregelen die op de bijzondere situatie van deze gebieden zijn afgestemd.

1.1.6

Volgens het Comité is dit grotendeels het gevolg van het feit dat er geen echte officiële, wettelijke Europese definitie van het begrip „regio's met permanente natuurlijke en structurele handicaps” bestaat.

1.1.7

Zeker in de huidige Europese context van een EU met 25 lidstaten is het volgens het Comité van het allergrootste belang dat er een officiële/wettelijke definitie komt van dit begrip, als uitgangspunt voor een reeks specifieke maatregelen.

1.1.8

Volgens het Comité zouden deze gebieden bijzondere aandacht moeten krijgen, met name via permanente maatregelen die de bijzonder hardnekkige structurele problemen te lijf kunnen gaan. Alleen op deze manier kan het gevaar van een groter isolement of grotere marginalisering van deze regio's worden afgewend en kan worden bewerkstelligd dat zij écht, en onder eerlijke voorwaarden, in de interne markt integreren.

1.1.9

In zijn advies over „De toekomst van berggebieden in de EU” (1) schreef het Comité dat „beslist moet worden gezorgd voor een gemeenschappelijke visie op bergen door in de Verdragen erkenning te geven aan de specifieke kenmerken van berggebieden, zoals in art. 158 en 299 van het Verdrag van Amsterdam al voor eilanden en perifere gebieden is gedaan”. Die erkenning, waarvan de noodzaak voortvloeit uit de handicaps van deze gebieden en de belangen die erbij op het spel staan, zou zo moeten worden geformuleerd dat aan berggebieden een recht op solidariteit wordt toegekend, alsook een recht om „anders” te zijn en om voor proefprojecten in aanmerking te komen.

1.1.10

Het Comité is altijd van mening geweest dat dergelijke gebieden een status moeten krijgen op grond waarvan zij zich, met een beroep op de in dit verband relevante beginselen, kunnen doen gelden als regio's met hun geheel eigen, bijzondere kenmerken.

1.1.11

In verband hiermee constateert het Comité tot zijn genoegen dat het ontwerpverdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa, dat op 18 juni 2004 tijdens een intergouvernementele conferentie van staatshoofden en regeringsleiders van de EU is goedgekeurd maar nog moet worden geratificeerd door de lidstaten, een artikel bevat dat een herformulering van artikel 158 van het Verdrag van Amsterdam lijkt te zijn en waarin uitdrukkelijk wordt verwezen naar regio's die gebukt gaan onder structurele permanente handicaps, zoals eilandregio's, berggebieden en dunbevolkte gebieden.

1.1.12

In artikel III-220 van het hoofdstuk over sociaal-economische en territoriale samenhang worden de twee alinea's van artikel 158 namelijk aangevuld met de volgende passage: „Wat betreft die regio's wordt bijzondere aandacht besteed aan de plattelandsgebieden, de regio's die een industriële overgang doormaken, en de regio's die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, zoals de meest noordelijke regio's met een zeer geringe bevolkingsdichtheid, alsmede insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden”.

1.1.13

Het feit dat regio's met dergelijke handicaps nu uitdrukkelijk in de Europese ontwerpgrondwet worden genoemd is ongetwijfeld een belangrijke politieke stimulans om zowel op nationaal als communautair vlak maatregelen te nemen die beter zijn afgestemd op de omstandigheden in deze regio's en die tot doel hebben een duurzame oplossing te vinden voor de permanente structurele handicaps of die in ieder geval de gevolgen daarvan bestrijden.

1.1.14

Het Comité is verheugd over het feit dat de Europese Unie de economische en sociale samenhang blijft bevorderen en is van mening dat de erkenning van het specifieke karakter van deze gebieden in het Verdrag een belangrijke stap is voor hun toekomst. Het Comité is echter van mening dat als men de erkenning van deze regio's een echte wettelijke grondslag wil geven, moet worden verduidelijkt wat onder de begrippen „permanente natuurlijke handicaps” en „demografische handicaps” wordt verstaan en welke gebieden als dunbevolkte of berggebieden worden beschouwd.

1.1.15

Aan de hand van de communautaire wetgeving moet nu objectief worden vastgesteld om welke gebieden het gaat, zodat deze gebieden ook daadwerkelijk profiteren van de specifieke permanente maatregelen die in de toekomst zullen worden genomen.

1.1.16

Door het begrip te definiëren bereiken de Europese beleidsmaatregelen die zijn afgestemd op de specifieke kenmerken van deze regio's beter hun doel en kunnen zij de structurele handicaps waaronder deze gebieden gebukt gaan beter bestrijden.

1.2   De problemen van eilandregio's van de Europese Unie

1.2.1

De eilandstatus wordt als geocultureel kenmerk aangemerkt en is een constant nadeel dat het voor deze regio's nóg moeilijker maakt om concurrerend te zijn.

1.2.2

Eilandregio's worden in de verdragen uitdrukkelijk genoemd (artikel 154 van het Verdrag van Maastricht, artikel 158 van het Verdrag van Amsterdam en verklaring nr. 30 bij het Verdrag van Amsterdam betreffende insulaire regio's), waarin wordt erkend dat de structurele handicaps die verband houden met de insulaire status de economische en sociale ontwikkeling van deze regio's nadelig beïnvloeden en wordt aanbevolen in de communautaire wetgeving rekening te houden met deze handicaps en bijzondere maatregelen te nemen ten gunste van deze regio's, indien dat gerechtvaardigd is, om hen beter en onder eerlijke voorwaarden in de interne markt te integreren.

1.2.3

Maar volgens het verslag over eilandregio's (2), van maart 2003, is er ondanks het belang van de vermelding in de verdragen nog maar weinig te merken geweest van specifieke acties.

1.2.4

Een studie naar 286 eilandgebieden (3) heeft de volgende resultaten opgeleverd:

er wonen ongeveer 10 miljoen mensen in deze gebieden, die een oppervlakte van 100 000 km2 beslaan (dat is 3 % van de bevolking van de EU en 3,2 % van de totale oppervlakte);

het totale BBP van deze gebieden bedraagt naar schatting 18 miljard euro (ofwel 2,2 % van het BBP van de Europese Unie) en het BBP per inwoner (uitgedrukt in koopkrachtpariteit) ligt rond de 16 300 euro (72 % van het EU-gemiddelde), een bedrag dat per regio overigens sterk kan verschillen;

de sociaal-economische situatie van deze gebieden is, enkele uitzonderingen daargelaten, ongunstiger dan die van het land waarvan zij deel uitmaken. Het BBP per inwoner van eilandregio's ligt doorgaans onder het nationaal gemiddelde, maar is niet noodzakelijkerwijs het laagste van het land (en ligt een stuk boven dat van de tien armste regio's van de EU);

de economie van eilandgebieden is zeer kwetsbaar omdat slechts een beperkt aantal activiteiten wordt uitgeoefend, met name activiteiten als landbouw, visserij en toerisme. Het gebrek aan grondstoffen belemmert de ontwikkeling van de secundaire sector (het aantal arbeidsplaatsen in de secundaire sector ligt in eilandregio's onder het EU-gemiddelde). Er zijn verschillende pogingen ondernomen om de economische grondslag te verbreden en de afhankelijkheid van seizoenarbeid te verkleinen;

de eilanden tellen een groot aantal kleine bedrijven. De beperkte omvang van de interne markt, het lage opleidingsniveau en het ontbreken van een traditie op het gebied van startende ondernemingen zijn factoren die de bedrijven in deze regio's kwetsbaar maken;

de eilandbevolking is zeer ongelijk verdeeld: 95 % van de bevolking woont op de eilanden in de Middellandse Zee, tegen slechts 5 % op de eilanden in de Atlantische Oceaan en in de Noordzee. Het evenwicht is nog verder te zoeken als het gaat om de verdeling per eiland (een groep van vijf eilanden herbergt ongeveer 85 % van de bevolking);

de omvang van de plaatselijke bevolking zorgt nog voor de meeste problemen. De grens ligt bij ongeveer 4 à 5000 inwoners: vanaf dit aantal is meestal sprake van bevolkingsgroei, een goede uitrusting en infrastructuur en een lagere gemiddelde leeftijd van de bevolking. Onder dit inwoneraantal hebben de eilanden met name te kampen met ontvolking, vergrijzing en gebrekkige infrastructuur;

behalve de omvang van de plaatselijke bevolking zijn er ook nog de geomorfologische en natuurlijke kenmerken, die een drievoudig nadeel kunnen opleveren: sommige van de regio's in kwestie zijn namelijk bergachtig en bestaan bovendien uit meerdere eilanden.

maar eilandregio's hebben ook tal van voordelen, die overigens meer en beter onder de aandacht moeten worden gebracht: er vinden tal van recreatieve activiteiten (toerisme, sport, vakantiewoningen ...) plaats en ze spelen een belangrijke rol in het zeevervoer.

1.2.5

Volgens de definitie van EUROSTAT mag zich op een eiland niet de hoofdstad van de betreffende EU-lidstaat bevinden. Daardoor konden Groot-Brittannië en Ierland vóór de uitbreiding worden uitgezonderd, maar nu voldoen ook twee relatief kleine eilanden als Cyprus en Malta niet aan de criteria. Het Comité stelt derhalve voor de definitie te heroverwegen zodat ook deze twee nieuwe lidstaten eventueel als eiland kunnen worden beschouwd. Een en ander is reeds erkend door de Commissie in haar voorstel voor de nieuwe structuur- en cohesiefondsen (4), en in het kader van de nieuwe Europese grondwet (5), waarin een verklaring in die zin is opgenomen.

1.3   De problemen van berggebieden

1.3.1

Berggebieden maken ongeveer 40 % van het EU-grondgebied uit. Er wonen zo'n 66,8 miljoen mensen (17,8 % van de totale EU-bevolking).

1.3.2

Door de geofysische, culturele en economische kenmerken van gebergten (die vaak de grens tussen staten vormen) zijn deze vaak ongeschikt voor de ontwikkeling van economische activiteiten, wat gevolgen heeft voor de levenswijze van de inwoners.

1.3.3

Behalve de verschillende natuurlijke, economische en sociale handicaps komen uit een recente studie over berggebieden (6) ook grote verschillen tussen de gebieden onderling naar voren.

1.3.4

In deze studie wordt vastgesteld dat de lidstaten tot dusver elk hun eigen beleid ten aanzien van berggebieden hebben gevoerd. In sommige landen is dit beleid hoofdzakelijk op één onderdeel, veelal landbouw en/of plattelandsontwikkeling, gericht. In andere landen is de aanpak breder georiënteerd en met name toegespitst op de ontwikkeling van openbare voorzieningen, milieubescherming en toerisme.

1.3.5

Voorts wordt in deze studie nog vermeld dat het milieu, het landschap en de culturele waarden, die een waar patrimonium vormen, inmiddels weliswaar worden beschermd dankzij nationale en Europese wetgeving, maar dat een betere afstemming op de ontwikkelingsstrategieën geboden is.

1.3.6

Als gevolg van de globalisering worden berggebieden volgens de studie met drie risico's geconfronteerd: de tendens om berggebieden in een „openluchtmuseum” te veranderen (culturele en natuurreservaten en recreatiegebieden), de tendens om de economische groei te bevorderen zonder op duurzaamheid te letten en het gevaar van ontvolking.

1.4   De problemen van dunbevolkte gebieden

1.4.1

Gebieden met een lage bevolkingsdichtheid hebben doorgaans vooral te kampen met vervoersproblemen: vervoer neemt veel tijd in beslag en is duur. In veel gevallen ontbreken de vervoersmogelijkheden zelfs helemaal. Schaalvoordelen kunnen zelden worden behaald in dergelijke gebieden, wat niet alleen een probleem is voor de productie in de privésector maar ook voor de sociale en andere openbare diensten. De nationale maatschappelijke solidariteit wordt op de proef gesteld wanneer de openbare diensten in dergelijke delen van een land meer overheidsuitgaven opslokken dan op grond van de omvang van de bevolking gerechtvaardigd zou zijn.

1.4.2

Een ander probleem waarmee deze gebieden worden geconfronteerd, is het klimaat. Een lage bevolkingsdichtheid en een koud klimaat gaan vaak samen. Bovenop de kosten voor tijdrovend vervoer komen vaak nog andere kosten, zoals hogere stookkosten.

1.5   Vervoer en vervoerskosten (per capita of in absolute cijfers)

1.5.1

In zijn resolutie van 12 februari 2003 inzake het Witboek over het Europees vervoersbeleid wijst het Europees Parlement erop dat het vervoersbeleid moet bijdragen tot de economische en sociale samenhang en rekening moet houden met het specifieke karakter van de perifeer gelegen, insulaire, bergachtige en dunbevolkte gebieden en met de bijzondere behoeften van deze gebieden. Gezien hun geografische ligging is vervoer van strategisch belang voor ultraperifere gebieden.

1.5.2

Het onderhouden van de politieke, economische en sociale betrekkingen met het vasteland is afhankelijk van de lucht- en zeeverbindingen. Het feit dat sommige van deze regio's uit eilandengroepen bestaan vergroot bovendien nog hun afhankelijkheid van dit soort verbindingen.

1.5.3

De extra vervoerskosten als gevolg van de geïsoleerde ligging van deze gebieden of van de noodzaak om een regelmatige dienstregeling te waarborgen zijn een bijkomende handicap voor hun economische ontwikkeling. Er is namelijk inderdaad sprake van hoge kosten van het personen- en goederenvervoer naar en uit deze gebieden (op de eilanden zijn de kosten van goederenvervoer hoger omdat een beroep moet worden gedaan op zee- of luchtvervoer, dat duurder is dan vervoer over de weg of via het spoor), hoge distributiekosten (omdat er meer voorraad wordt aangehouden om eventuele schaarste als gevolg van klimatologische en andere omstandigheden te voorkomen en om aan de hogere seizoenvraag te kunnen voldoen) en hogere productiekosten (die nog worden opgedreven door de geringe omvang van de plaatselijke markt en, in sommige gevallen, de hoge grondkosten en de beperkte lokale investeringscapaciteit).

1.5.4

Ondanks het relatief geringe economische en demografische belang van deze regio's ten opzichte van de EU als geheel kunnen sommige regio's, met name de meest perifere en ultraperifere regio's, als bruggenhoofd fungeren om handelsbetrekkingen tussen Europa en de aanpalende regio's tot stand te brengen.

1.5.5

Het gemeenschappelijk vervoerbeleid is derhalve van essentieel belang om aan de specifieke behoeften van deze regio's te voldoen en hun sociaal-economische ontwikkeling te bevorderen, met name door de luchthavens en havens van deze regio's beter te doen aansluiten op de trans-Europese netwerken.

1.5.6

In het verslag over structureel gehandicapte regio's benadrukt de Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme van het EP dat de trans-Europese netwerken voor vervoer en energie een rol kunnen spelen bij het verbeteren van de bereikbaarheid en het mededingingsvermogen, zodat de verbinding tussen deze regio's en de rest van de EU erop vooruitgaat en de interne versnippering van de regionale markten wordt aangepakt.

1.6   Telecommunicatie

1.6.1

De lange afstanden, zowel naar de belangrijkste Europese markten als binnen de regio's, beperken het concurrentievermogen en de ontwikkelingsmogelijkheden van deze regio's in ernstige mate.

1.6.2

De ontwikkeling van de informatiemaatschappij, van telecommunicatienetwerken, van multimediadiensten en van technologische innovatie biedt deze regio's grote kansen.

1.6.3

De nieuwe informatie- en communicatietechnologieën, die beperkingen als tijd en afstand overwinnen, worden beschouwd als een middel om de gevolgen van de eilandstatus te compenseren en de dienstverlening op de eilanden te helpen waarborgen (met name op het gebied van onderwijs en volksgezondheid, in dit laatste geval door de ontwikkeling van telegeneeskunde); zij zijn bovendien een belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van de handel in deze regio's.

1.6.4

De Europese Unie is zich ervan bewust dat deze zaken van onmiskenbaar belang zijn voor de ontwikkeling van de lokale economie en heeft zowel de regio's als de private en publieke sector geholpen bij de modernisering van de telecommunicatie-infrastructuur, de ontwikkeling van de diensten die noodzakelijk zijn voor de totstandbrenging van de informatiemaatschappij en een zo goed mogelijke inpassing ervan in de regionale context.

1.6.5

Uit onderzoek is echter gebleken dat de telecommunicatie-infrastructuur in deze regio's weliswaar aanzienlijk is verbeterd, zowel in kwalitatief opzicht als wat betreft het aantal regionale, nationale en internationale aansluitingen, en dat de telematicadiensten verder zijn ontwikkeld, wat een betere voorlichting van de gebruikers van publieke en private diensten mogelijk heeft gemaakt, maar dat de verschillen met het Europese vasteland erg groot blijven.

1.6.6

Kortom, afgezien van de significante vooruitgang zijn nog niet alle problemen volledig opgelost; het is te hopen dat de technologische vooruitgang in de komende jaren positieve veranderingen teweegbrengt, zodat de bewoners van deze regio's zich minder geïsoleerd voelen.

1.7   Infrastructuur en toegankelijkheid van openbare diensten, m.n. havens, luchthavens, spoorwegen, snelwegen, gezondheidszorg, onderwijs en kennisbeleid

1.7.1

Regio's met blijvende natuurlijke en structurele handicaps hebben doorgaans de grootste moeite om hun bevolking vast te houden.

1.7.2

Het ontbreken van kritische massa leidt doorgaans tot zowel in kwalitatief als kwantitatief opzicht ontoereikende openbare dienstverlening in deze gebieden. De meerkosten van basisvoorzieningen als vervoer trekken een zware wissel op de economische ontwikkeling van deze regio's. Daarom zijn volgens het Comité openbare diensten vanwege hun sociale impact ook van doorslaggevend belang voor de dynamiek van deze regio's.

1.7.2.1

Aangezien de openbaredienstverlening tot de verantwoordelijkheid van de lidstaten behoort, is het beleid dienaangaande hoofdzakelijk een nationale aangelegenheid. Het Comité spoort de lidstaten ertoe aan socialezekerheidsstelsels op te zetten die op geografische en maatschappelijke solidariteit zijn gebaseerd.

1.7.3

Feit is dat informatie- en communicatietechnologieën in sommige gevallen soelaas hebben geboden, maar in de meeste van deze regio's werd op dit vlak slechts mondjesmaat vooruitgang geboekt.

1.7.4

Evenals het Europees Parlement vindt het Comité dat de herziening van het communautaire mededingingsbeleid het mogelijk moet maken de impact van de steun voor regionale doelstellingen in de regio's met blijvende geografische handicaps te versterken en te zorgen voor het behoud van openbare diensten van goede kwaliteit.

1.8   Beperkingen en kansen op het gebied van het milieu; diversiteit van ecosystemen

1.8.1

Het milieu is in veel van deze regio's zeer kwetsbaar en komt met name op sommige eilanden in de Middellandse Zee onder verhoogde druk te staan door de ontwikkeling van het toerisme. Anderzijds biedt de diversiteit van de ecosystemen o.a. enorme kansen, die op evenwichtige en duurzame wijze moeten en kunnen worden benut.

1.8.2

De eilandregio's, m.n. de ultraperifere regio's, zijn in hoge mate afhankelijk van olie (vanwege hun ligging, ver weg van de grote energienetwerken, en vanwege de hoge productiekosten van elektriciteit als gevolg van de middelgrote of vaak geringe omvang van het stroomnetwerk). Daarom moeten alternatieve, hernieuwbare energiebronnen worden aangeboord, waarvoor de omstandigheden in deze regio's doorgaans bijzonder gunstig zijn.

1.9   Economische problematiek; concentratie van sectorale activiteiten en gebrek aan alternatieven; werkgelegenheidssituatie

1.9.1

Eén van de grote problemen waarmee deze regio's hebben te kampen is ongetwijfeld de beperkte capaciteit om bedrijven op te richten en te consolideren, als gevolg van gebrek aan kapitaal en, grotendeels ook, aan een sociaal-economisch klimaat dat weinig bevorderlijk is voor de ontwikkeling van de handel.

1.9.2

Volgens sommige studies moet de economie van deze regio's worden gediversifieerd, vooral wanneer deze uitsluitend op professioneel toerisme drijft, en moeten nieuwe vormen van endogene ontwikkeling worden gestimuleerd.

1.9.3

In andere studies wordt (dan weer) gepleit voor een opleidingsprogramma ter ondersteuning van innovatie en startende ondernemingen, teneinde de ontwikkeling van nieuwe activiteiten te bevorderen en het gewicht van de toerismesector in de economie te doen afnemen en aldus de werkgelegenheid te bevorderen.

1.9.4

De werkgelegenheid concentreert zich voor een groot deel in de landbouw. Ook de dienstverlening scoort hoog als werkverschaffer, maar dat moet vooral op het conto van de publieke sector worden geschreven.

1.10   Kansen op het gebied van toerisme en recreatie

1.10.1

Toerisme is ontegenzeglijk van groot belang als aanjager van de economie en bijgevolg ook in de strijd tegen de ontwikkelingsachterstand van regio's met blijvende structurele handicaps. Deze sector geldt niet zelden als branche die de meeste welvaart genereert.

1.10.2

Wil de kloof tussen deze gebieden en de meest welvarende regio's van de EU worden gedicht, dan moet het toerisme met zijn grote economische potentieel ruim baan krijgen.

1.10.3

Het Comité blijft er echter op hameren dat de economie van deze gebieden niet alleen op het toerisme mag steunen, maar gediversifieerd en veelzijdig moet zijn.

1.10.4

In zijn advies over „De toekomst van berggebieden in de EU” (7) betoogde het Comité al dat het aanbod aan toeristische voorzieningen in berggebieden, met inachtneming van het beginsel van duurzame ontwikkeling, ook gediversifieerd moet zijn, zodat de toestroom van toeristen — zowel in tijd (minder seizoengebonden) als in ruimte (minder plaatsgebonden) — beter kan worden gespreid.

1.10.5

Het Comité blijft voorts bij het standpunt dat berggebieden hun functie als ruimte voor vrijetijdsbesteding, waarvoor van buitenaf toeristen of recreanten worden aangetrokken, in de eerste plaats ontlenen aan hun intrinsieke kwaliteiten; om die functie te kunnen blijven vervullen, moeten zij echter wél worden onderhouden en zijn begeleidende maatregelen nodig om op veranderingen van de vraag te kunnen inspelen.

1.10.6

Uit onderzoek is gebleken dat toerisme en recreatie van cruciaal belang zijn voor deze regio's, maar dat een al te grote afhankelijkheid hiervan moet worden voorkomen.

1.11   Vermogen om investeringen aan te trekken en kansen te creëren voor de bevolking en voor de ontwikkeling van het aanwezige potentieel

1.11.1

Aangezien het om gebieden gaat met objectief waarneembare en blijvende handicaps die voortdurend extra kosten opleveren, hecht het Comité buitengewoon veel belang aan een actieve beleidsvoering, bijvoorbeeld via belastingvoordelen die de ontwikkeling van de plaatselijke economie bevorderen zodat de bevolking geen reden ziet om weg te trekken.

1.11.2

Rekening houdend met de specifieke kenmerken en omstandigheden van deze regio's, en gelet op het feit dat in ieder geval moet worden gezocht naar de strategie die het meest is toegesneden op de ontwikkelingsdoelstellingen van deze gebieden, vindt het Comité dat de steun aan de ontwikkeling van activiteiten op het gebied van duurzaam en kwalitatief hoogstaand toerisme en van plaatselijke productieactiviteiten (zoals de ontwikkeling van persoonlijke dienstverlening aan bedrijven en de oprichting en de ontwikkeling van kleine en zeer kleine bedrijven) bijzonder belangrijk is voor de ontwikkeling van een plaatselijke economie en zo een bijdrage levert aan het scheppen van nieuwe banen dan wel het behoud van de bestaande werkgelegenheid.

1.11.3

Het Comité is ook van mening dat een betere samenwerking met de lokale overheden en de sociale partners van deze regio's, bijvoorbeeld via gezamenlijke acties, het pad kan effenen en de kritische massa kan leveren voor een betere benutting van het ontwikkelingspotentieel van deze regio's, teneinde de verschillen tussen hen en de meer ontwikkelde gebieden van de EU te verkleinen. Deze regio's kunnen vanwege hun toeristische impact de waarden van de Europese Unie helpen uitdragen.

1.11.4

Het Comité is van mening dat de toegang tot kwalitatief hoogstaand onderwijs en goede opleidingen ter plaatse of via afstandsonderwijs en –opleiding de sleutel tot de ontwikkeling van deze regio's is.

1.12   Afstand tot de belangrijkste markten en de grote besluitvormingscentra en het ontbreken van kritische massa voor de economische duurzaamheid van allerlei activiteiten

1.12.1

De ontwikkeling van deze regio's wordt belemmerd door hun afgelegen ligging en door hun interne versnippering. Bovendien zijn zij vaak zó klein dat grote investeringen nauwelijks rendabel zijn en schaalvoordelen, alsook de economische duurzaamheid van allerlei activiteiten, nauwelijks haalbaar zijn.

1.13   Plaatselijke sociaal-economische belangenorganisaties

1.13.1

Het Comité is van mening dat enkel in samenwerking met representatieve sociaal-economische organisaties een overheidsbeleid kan worden gevoerd dat is toegesneden op de zeer specifieke behoeften van elke regio. Het gebrek aan kritische massa (personen, infrastructuur, diensten enz.) in veel van deze regio's en aan een efficiënt organisatieniveau van de economische en sociale partners is in veel gevallen een factor die de ontwikkeling en het concurrentievermogen belemmert.

1.14   Europees en nationaal beleid om permanente structurele problemen tot een minimum te beperken.

1.14.1

De structuurfondsen hebben, uit hoofde van de doelstellingen 1 en 2, een significant deel van de bevolking van deze gebieden (in het geval van eilanden meer dan 95 %) weten te bereiken.

1.14.2

Met steun van Europese en nationale zijde is een aantal programma's opgezet om een duurzame ontwikkeling van deze gebieden, gebaseerd op hun specifieke voordelen, mogelijk te maken. Het gaat hierbij o.a. om steun aan de ontwikkeling van lokale ambachten, toeristische projecten, nieuwe vervoersinfrastructuur, opleiding en milieu.

1.14.3

Een groot deel van de Europese subsidies werd besteed aan de modernisering en versterking van de productiesectoren, om arbeidsplaatsen te behouden of te creëren. Behalve traditionele directe investeringssteun is een aantal financiële instrumenten aangewend (garantiestelsels, versterking van de eigen middelen, lening met rentesubsidies enz.) die als hefboom hebben gediend om middelen op de kapitaalmarkt los te krijgen. Er is ook publieke steun verleend voor zaken die van belang zijn voor het ondernemingsklimaat, zoals de ontsluiting van bedrijventerreinen, gemeenschappelijke dienstverlening, de ontwikkeling van projecten voor toegepast onderzoek en technologieoverdracht en het gebruik van nieuwe communicatietechnologieën.

1.14.4

In de landbouw zijn speciale maatregelen genomen ter ondersteuning van de traditionele lokale teelt en ter bevordering van diversificatie, toegepast onderzoek en experimenten.

1.14.5

Op het vlak van de visserij en aquacultuur is voor sommige regio's geld uitgetrokken voor projecten op het vlak van de bouw en modernisering van schepen, aquacultuur, havenfaciliteiten, alsook voor de verwerking en verkoop van producten.

1.14.6

Om de draagkracht van bepaalde sectoren te ontwikkelen en tegemoet te komen aan hun specifieke behoeften is ook geïnvesteerd in opleidingen (bouw van onderwijscentra).

1.14.7

Ook werd actie ondernomen op het gebied van milieubescherming om vervuiling tegen te gaan, m.n. op het vlak van het beheer en de verwerking van afval en afvalwater afkomstig van bedrijven en huishoudens.

1.14.8

De EU-maatregelen voor plattelandsontwikkeling, m.n. voor steunverlening aan berggebieden, beoogden het blijvende gebruik van landbouwgronden in minder productieve streken veilig te stellen en meer steun te verlenen aan investeringen in deze streken. Aan de hand van agromilieumaatregelen werden milieuvriendelijke en op natuurbehoud gerichte landbouwmethoden ingevoerd.

1.15   Ontwikkeling van de regio's in de loop der jaren en als gevolg van het overheidsbeleid dat is gevoerd

1.15.1

Het communautair beleid heeft met name via de structuurfondsen een zeer belangrijke rol gespeeld in de algemene ontwikkeling van deze regio's, vooral wat de aansluiting met de rest van de Europese Unie betreft. De gevolgen van dit beleid waren heel belangrijk, of zelfs doorslaggevend, op terreinen als infrastructuur en transport, alsook op het gebied van de visserij en de landbouw, twee van haar belangrijkste productiesectoren.

1.15.2

De aanleg of ontwikkeling van infrastructuur om het isolement t.o.v. de buitenwereld te verkleinen is een van de meest zichtbare aspecten van de maatregelen die door de Europese Unie in elk van de regio's worden medegefinancierd. De toegankelijkheid van de regio's is duidelijk verbeterd, en hiervan heeft niet alleen de plaatselijke bevolking maar ook het toerisme geprofiteerd. Het wegennet heeft belangrijke verbeteringen ondergaan en in sommige gevallen heeft ook het openbaar vervoer een impuls gekregen. Op tal van terreinen is de infrastructuur ten behoeve van de economie uitgebreid en aangepast aan de gewijzigde behoeften.

1.15.3

Behalve de betere lucht- en zeeverbindingen hebben ook de ontwikkelingen op het gebied van geavanceerde communicatietechnologieën (teleconferenties, telediagnoses, telematica, kabelnetwerken) ertoe dat de nadelen van een insulaire en/of verafgelegen ligging minder gewicht in de schaal leggen.

1.15.4

Dankzij de inspanningen in de productiesector is de productiviteit van ondernemingen verbeterd en is het aanbod aangepast aan de mogelijkheden van de lokale markten en aan de export.

1.16   Solidariteit en structuurbeleid

1.16.1

Bij de hervorming van de structuurfondsen 2006-2013 moeten behalve de sociaal-economische kenmerken ook de bijzondere omstandigheden van de regio's met permanente structurele handicaps in overweging worden genomen.

1.16.2

Het Comité constateert met genoegen dat in het derde cohesieverslag, dat de Europese Commissie op 18 februari 2004 heeft uitgebracht, wordt verwezen naar de specifieke problemen van deze regio's en naar de behoefte aan speciale, op hun bijzondere situatie afgestemde maatregelen.

1.16.3

Het Comité is van mening dat bij de toewijzing van middelen in het kader van Prioriteit II — Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid en ook bij Prioriteit III — „Europese territoriale samenwerking”, zoals voorzien in het Europees cohesiebeleid-nieuwe-stijl voor de programmeringperiode 2007-2013, terdege rekening moet worden gehouden met permanente en structurele handicaps als perifere ligging, isolement, slechte toegankelijkheid en lage bevolkingsdichtheid, die, zoals bekend, de economische en sociale ontwikkeling van de betrokken gebieden ernstig belemmeren.

1.16.4

Het Comité is dus ook verheugd over het voornemen van de Commissie om, in het kader van de nieuwe aanpak van de structuurfondsen, in de volgende financieringsperiode behalve de economische en sociale dimensie ook de territoriale dimensie in overweging te nemen. De Europese Commissie stelt namelijk voor om bij de toewijzing van communautaire steun uit hoofde van Prioriteit II ook rekening te houden met territoriale criteria die de relatieve nadelen van regio's met geografische handicaps weerspiegelen (eilanden, berggebieden en dunbevolkte regio's).

1.16.5

Het Comité stemt in met het voorstel van de Europese Commissie om de lidstaten erop te laten toezien dat bij de verdeling van de middelen in het kader van de regionale programma's rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van deze regio's en dat de communautaire steun zoveel mogelijk ten goede komt aan de gebieden met blijvende geografische handicaps.

1.16.6

Het Comité vindt dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan situaties waarin sprake is van meerdere van dit soort omstandigheden (bijvoorbeeld dunbevolkte, bergachtige eilanden).

1.16.7

Niet alleen in het cohesiebeleid, maar in alle communautaire beleidsonderdelen moet rekening worden gehouden met de specifieke behoeften van deze gebieden.

1.16.8

Behalve in het cohesiebeleid, dat aandacht moet besteden aan de concurrentieproblematiek van regio's met blijvende structurele handicaps die bepalend zijn voor hun ontwikkeling, moet ook in andere communautaire beleidsonderdelen, zoals bijvoorbeeld het mededingingsbeleid, rekening worden gehouden met de directe en indirecte, positieve en negatieve gevolgen van de beleidsmaatregelen in deze gebieden, zodat zij volledig kunnen integreren in de Gemeenschap waarvan zij deel uitmaken.

1.17   Doelstelling 1-regio's: structurele en doelgerichte maatregelen

1.17.1

De economische en sociale ontwikkeling van de meest achtergestelde gebieden van de Unie is niet alleen in sociaal opzicht belangrijk, maar is ook onmisbaar voor hun politieke stabiliteit en evenwichtige ontwikkeling. Het spreekt voor zich dat prioriteit wordt toegekend aan regio's met de laagste ontwikkelingsniveaus van de Gemeenschap en een schrijnende sociale problematiek.

1.17.2

In het kader van de begroting voor de structuurfondsen voor doelstelling 1-regio's na 2006 moeten de problemen i.v.m. permanente handicaps, zij het in verhouding tot hun ernst, worden beschouwd als factoren die van doorslaggevend belang zijn bij de verdeling van de middelen. Ook moet rekening worden gehouden met verzwarende omstandigheden als eilandligging, woestijnvorming of slechte toegankelijkheid als gevolg van heuvelachtigheid.

1.17.3

Het doet er niet toe of de specifieke actie in de vorm van een speciaal programma wordt gegoten of bestaat uit een reeks bijzondere bepalingen in het kader van een vernieuwde „doelstelling 2”-regeling, zolang maar aan de volgende criteria wordt voldaan:

1.17.3.1

het bestaan van tijdelijke of permanente geografische of demografische problemen moet uitdrukkelijk worden genoemd als een criterium om voor steun in aanmerking te komen;

1.17.3.2

de actie moet gericht zijn op terreinen die onmiskenbaar de gevolgen ondergaan van structurele geografische of demografische handicaps, m.n. door middel van:

de financiering van nieuwe of de aanpassing van bestaande vaste of mobiele vervoersinfrastructuur;

het verstrekken van risicokapitaal om nieuwe zee- of luchtverbindingen met andere lidstaten of derde landen te realiseren;

de financiering van publieke voorzieningen op eilanden, in berggebieden en in dunbevolkte gebieden;

de financiering van meerkosten als gevolg van de toepassing van Gemeenschapswetgeving in deze gebieden (bijv. bepaalde milieunormen, afvalverwerking, waterbeheer enz.);

steun aan bedrijven (m.n. kleine bedrijven) voor reclame en marktonderzoek om hen minder afhankelijk te maken van de dichtstbijzijnde — maar beperkte — markt.

1.17.3.3

de middelen moeten, volgens het evenredigheidsbeginsel, worden verdeeld naar gelang van de ernst van de handicap, die wordt uitgedrukt in termen van toegankelijkheid, demografische situatie en eventueel productiviteit. Hierbij moet, zo mogelijk, rekening worden gehouden met het feit dat veel eilanden met meerdere problemen hebben te kampen (zoals eilandengroepen, een problematische demografische situatie of het bergachtige karakter van een deel van het grondgebied).

1.17.4

Om meer dan alleen een symboolfunctie te vervullen moeten de middelen die voor een dergelijke actie worden uitgetrokken van aanzienlijke omvang zijn. Dat wil zeggen een bedrag van minimaal de steun die momenteel voor doelstelling 2-regio's wordt uitgetrokken en maximaal de steun die aan doelstelling 1-regio's wordt verstrekt.

1.18   De herziening van de voorschriften inzake staatssteun (8)

1.18.5

De steun die door de lidstaten zelf wordt verstrekt is doorgaans veel groter dan die van de structuurfondsen. Het is dus van het grootste belang voor deze regio's dat de diverse Europese steunregelingen rekening houden met de extra kosten en problemen die hun specifieke situatie met zich brengt.

1.18.6

De argumenten van de vertegenwoordigers van deze regio's voor een soepeler regeling zijn gebaseerd op het feit dat de steun die bedoeld is om de extra kosten van hun situatie te dekken geen verstorende werking hebben op de markt, maar juist het evenwicht herstellen.

1.18.7

De Gemeenschapswetgeving op het gebied van steunverlening, met name door de nationale overheid, voor regionale en landbouwdoeleinden moet derhalve worden herzien om rekening te houden met de specifieke situatie van deze regio's en de eventuele andere permanente geografische of demografische handicaps waarmee deze vaak gepaard gaan. Enkele voorbeelden:

1.18.7.1

De regelgeving betreffende staatssteun aan regio's houdt rekening met de problemen waarmee regio's te kampen hebben als gevolg van de zeer geringe bevolkingsdichtheid en biedt momenteel de mogelijkheid om hogere bedragen aan steun toe te kennen alsook om directe vervoerssubsidies te verstrekken. Maar over eilanden wordt met geen woord (een enkele uitzondering daargelaten) gerept. Het Comité is van mening dat de regeling voor gebieden met een lage bevolkingsdichtheid ook moet gelden voor alle eilanden, al was het alleen maar op de volgende punten:

vergelijkbare netto-subsidie-equivalenten (NSE);

toestemming voor bedrijfssteun ter compensatie van bewezen extra transportkosten.

1.18.7.2

Overigens is bedrijfssteun op grond van de EU-wetgeving in de meeste gevallen slechts toegestaan als het om „degressieve en tijdelijke” steun gaat. Deze beperking houdt echter geen rekening met het permanente karakter van de handicaps van eilanden en moet dus worden geschrapt, met name in het geval van vervoerssubsidies.

1.18.7.3

Het officiële verbod op rechtstreekse steun voor het verkeer tussen EU-lidstaten moet in het geval van eilanden worden heroverwogen. Deze steun kan er immers toe bijdragen dat zij beter economisch integreren in de Unie en dat zij kunnen profiteren van hun geografische ligging in de Europese wateren. Dit geldt met name voor de eilandregio's die dichter bij de kust van een andere lidstaat liggen dan bij die van hun eigen land en meer nog, en op een ander niveau, voor de regio's waarvan het verkeer met de rest van de Gemeenschap over een oceaan plaatsvindt.

1.18.7.4

Het probleem van de vervoerssteun moet ook worden aangepakt in het kader van de WTO om de ontwikkeling van rechtstreekse handel met de meest nabijgelegen derde landen te bevorderen.

1.18.7.5

De mededingingsregeling die op het gebied van het zee- en luchtvervoer van kracht is, bevat diverse bepalingen met betrekking tot eilanden die wel enige verbetering of aanvulling kunnen gebruiken. Tevens geldt dat:

soms moet worden afgestapt van de regel van de goedkoopste offerte om rekening te houden met factoren als het economische en sociale effect dat de gunning van een opdracht kan hebben op een eiland;

moet worden afgezien van aparte aanbestedingen voor de diensten die in een regio worden verleend indien dit de kwaliteit en betrouwbaarheid van de dienstverlening in gevaar kan brengen;

de looptijd van contracten in het zeevervoer langer moet kunnen zijn om rekening te houden met de afschrijvingstermijn van schepen.

1.18.7.6

In het geval van de landbouw of de visserij moeten er specifieke steunmaatregelen ten behoeve van de plaatselijke productie komen om de gevolgen van de extra transportkosten of van de geringe marktomvang te beperken. Hierbij valt te denken aan bedrijfssteun aan kleine verwerkingsbedrijven (slachthuizen, zuivelhandel, enz.), die vanwege de beperkte omvang van de productie in de regio of van de markt in de onmiddellijke omgeving niet levensvatbaar zijn.

1.18.7.7

De toepassing van uniforme tarieven voor indirecte belastingen (BTW, accijnzen) dreigt de situatie in de regio's met permanente handicaps, waar de consumptieprijzen toch al hoger liggen, te verergeren. De lidstaten moeten enigszins flexibel omspringen met de toepassing van de tarieven van bepaalde belastingen in deze regio's, zodat de structurele meerkosten worden gedrukt en de levensomstandigheden van de bevolking beter worden. Het ligt voor de hand dat dit ook geldt voor vervoersbelastingen of gebruiksrechten (cf. luchthavenbelasting).

2.   Conclusies en aanbevelingen

2.1

De kwetsbaarheid waardoor de regio's met blijvende handicaps worden gekenmerkt, belemmert veelal hun ontwikkeling en maakt in veel gevallen hun economische en sociale problemen alleen maar erger. Een bevolking die onder gelijke omstandigheden in een regio woont die niét met dergelijke problemen heeft te kampen, zal een grotere welvaart kennen of in ieder geval minder problemen.

2.2

Het zou even onjuist als simplistisch zijn te beweren dat er een soort lotsbeschikking bestaat, die regio's met blijvende handicaps veroordeelt tot een bestaan als tweederangsgebieden en hun inwoners tot een staat van onderontwikkeling. Europese regio's met blijvende handicaps beschikken vaak over troeven of mogelijkheden die kunnen worden benut: denk maar aan de nabijheid van belangrijke natuurlijke hulpbronnen, het vermogen om hernieuwbare energie te produceren, toeristische aantrekkingskracht, geostrategische positie, de nabijheid van zeeroutes, de diversiteit van ecosystemen, enzovoort.

2.3

Het probleem van deze regio's is dat zij, om van deze mogelijkheden gebruik te maken, waarschijnlijk meer moeite moeten doen of veel meer risico's moeten nemen dan in andere, meer bevoorrechte gebieden van de EU het geval zou zijn. In tijden van recessie zal de rentabiliteit van bedrijven hier ook het eerst achteruitgaan.

2.4

Een Europees beleid voor regio's met blijvende handicaps moet derhalve bestaan uit een reeks maatregelen die hun kwetsbaarheid zoveel mogelijk vermindert en bijdraagt tot echte „gelijkheid van kansen” tussen deze gebieden en de rest van de Unie. Aangezien dit beleid een antwoord is op objectieve natuurlijke omstandigheden, ligt het voor de hand dat het op de ernst van deze omstandigheden wordt afgestemd. Om dezelfde reden dient dit beleid niet tot vervanging maar tot aanvulling van de maatregelen die traditiegetrouw in het kader van het sociaal-economisch cohesiebeleid worden genomen.

2.5   Uit welke elementen bestaat dit beleid?

2.5.1

Een Europees beleid voor regio's met blijvende handicaps moet gebaseerd zijn op drie grote principes en diverse doelen beogen:

het eerste is het principe van „onveranderlijkheid”omdat de geografische omstandigheden van deze gebieden een blijvend karakter hebben. Het principe van „onveranderlijkheid” staat in contrast met het begrip „herstel”, dat tot op heden het uitgangspunt is geweest van het communautair beleid om sociaal-economische problemen aan te pakken;

het tweede principe is het principe van „positieve discriminatie”, de maatregelen die in bepaalde gebieden worden genomen om permanente structurele omstandigheden te compenseren mogen niet zomaar misplaatste bevoordeling zijn, maar moeten bijdragen tot de totstandbrenging van echte gelijkheid. Positieve differentiatie contrasteert met discriminatie, een begrip dat volgens de definitie van het Hof van Justitie, inhoudt dat er in verschillende situaties hetzelfde of in dezelfde situaties verschillend wordt gehandeld (Arrest van het Gerecht van eerste aanleg — vierde kamer — van 26 oktober 1993. Zaken T-6/92 en T-52/92);

het derde principe is dat van „evenredigheid”, omdat de situatie van de gebieden met blijvende structurele handicaps wordt gekenmerkt door diversiteit. De toepassing van positieve differentiatie op regio's met permanente handicaps is alleen verdedigbaar als deze is gebaseerd op de geografische, demografische of milieusituatie en op de consequenties daarvan. Deze situatie verschilt uiteraard per gebied.

2.5.2

Meer dan het kiezen van maatregelen die systematisch en uniform van toepassing zijn op het hele gebied, gaat het om het scheppen van een klimaat is voor het omgaan met deze verschillen. Dit klimaat biedt de mogelijkheid om, aan de hand van wetsbepalingen, financiële middelen en vormen van bestuur, pasklare oplossingen te zoeken die zijn afgestemd op de aard en de ernst van de problemen in kwestie. In sommige gevallen komt dat neer op maatregelen die voor alle regio's met blijvende handicaps hetzelfde zijn. In andere gevallen zijn speciale maatregelen vereist, die op een bepaalde situatie zijn afgestemd en niet algemeen kunnen worden doorgevoerd.

2.6   De doelstellingen van een beleid voor regio's met blijvende handicaps

2.6.1

De drie soorten doelstellingen van een beleid voor de regio's met blijvende handicaps zijn van sociale, economische en ecologische aard en overlappen elkaar.

2.6.2

Wil de steun aan de probleemgebieden werkelijk effect sorteren, dan moet de term „duurzaamheid” op twee manieren worden opgevat: enerzijds in sociaal-economische zin, d.w.z. dat moet worden gezorgd voor het voortbestaan van levensvatbare familiebedrijven en productiestelsels die een leegloop van het platteland voorkomen, en anderzijds in de zin van milieuvriendelijk optreden.

2.6.2.1

Sociale doelstellingen: de „sociale doelstellingen” van een Europees beleid voor regio's met blijvende handicaps houden in dat de inwoners van deze regio's de kans moeten krijgen om „in de regio geboren te worden, te wonen en werken”.

2.6.2.2

De inwoners van deze regio's moeten kunnen profiteren van een infrastructuur en van diensten waarvan de keuzemogelijkheden en de kwaliteit die van de andere gebieden in de Unie zoveel mogelijk benaderen.

2.6.2.3

Dat geldt voor velerlei sectoren maar vooral voor onderwijs, beroepsopleiding en levenslang leren, gezondheidszorg, vervoer en telecommunicatie. De overeenkomsten met de overige gebieden van de Unie kunnen niet alleen in cijfers worden uitgedrukt, maar moeten ook op hun kwaliteit worden beoordeeld. Bij een geavanceerde infrastructuur of diensten geldt: hoe dunner bevolkt de regio, des te minder staan de omvang en de kosten van die infrastructuur en diensten in verhouding tot het aantal inwoners. Er bestaat geen uniforme oplossing voor dit probleem, behalve de toepassing van het principe dat met hoogwaardige dienstverlening, in ieder geval de bevolking wordt vastgehouden.

2.6.2.4

De aangewezen instrumenten hiervoor zijn de structuurfondsen, die met name gericht zijn op de vervoersector (vaste of mobiele infrastructuur), het afvalbeheer, de watervoorziening, het onderwijs en de gezondheidszorg. In de vervoer-, energie- en telecommunicatiesector moeten de maatregelen terzake een extra impuls krijgen door de toepassing van artikel 154 van het Verdrag betreffende de trans-Europese netwerken, met dienovereenkomstige financiële middelen.

2.6.2.5

De inwoners van regio's met blijvende handicaps moeten tegen sociaal aanvaardbare prijzen over consumptiegoederen of –diensten kunnen beschikken.

2.6.2.6

Ongelijke situaties kunnen in sommige gevallen worden rechtgetrokken door maatregelen die erop gericht zijn de consumptieprijs te doen dalen en door bepaalde dienstverleners aan te moedigen zich in de meest geïsoleerde en dunst bevolkte regio's te vestigen.

2.6.2.7

De vereiste instrumenten zijn interventionistische maatregelen van sociale aard, zoals:

directe steun aan bepaalde segmenten van de handel of dienstverleners,

preferentiële tarieven voor ingezetenen in het zee- of luchtvervoer,

het bestaan van hoogwaardige openbare diensten.

De reikwijdte van sommige van deze maatregelen kan evenredig zijn aan het isolement van de betrokken gemeenschappen en omgekeerd evenredig aan de omvang van de markt.

2.6.2.8

Een extensieve toepassing van de bepalingen van de artikelen 73 (met het begrip „openbare dienst” verbonden, verplichte dienstverrichtingen), 86, lid 2 (ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang), en 87, lid 2 (steunmaatregelen van sociale aard aan individuele verbruikers) van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap kan in sommige gevallen als uitgangspunt hiervoor dienen.

2.6.3

Economische doelstellingen: de economische doelstellingen van een Europees beleid voor regio's met blijvende handicaps moeten bijdragen tot hun integratie in de interne markt, rekening houdend met hun maatschappelijke en ecologische kwetsbaarheid. De principes van de vrije markt moeten derhalve worden aangevuld met die van economische, sociale en territoriale samenhang.

2.6.3.1

Wil de economie van deze regio's volwaardig deel uitmaken van die van de interne markt, dan moeten de randvoorwaarden gelijk zijn; dat wil zeggen dat:

2.6.3.2

de extra vervoerskosten moeten worden gedrukt door directe steunverlening aan bedrijven;

2.6.3.3

naar gelang van de situatie maatregelen moeten worden genomen om de geringe omvang van de plaatselijke markt en het gebrek aan natuurlijke of menselijke hulpbronnen te compenseren. Hierbij valt te denken aan steun- of stimuleringsmaatregelen voor de particuliere sector die zijn afgestemd op de aard van de activiteiten, de rentabiliteit en de sociale en ecologische impact.

2.6.4

Milieudoelstellingen: de „milieudoelstellingen” van een Europees beleid voor regio's met blijvende handicaps garanderen het behoud van het milieu zonder de sociaal-economische ontwikkeling te dwarsbomen. Het „milieu” omvat de natuurlijke hulpbronnen, de landschappen en de ecosystemen van deze regio's, evenals de meest uiteenlopende vormen van het cultureel patrimonium: architectuur, historische monumenten, talen en dialecten, zang, dans, literatuur, ambachten enz.

2.6.4.1

Het behoud van het cultureel patrimonium mag geen statische of behoudzuchtige maatregel zijn die erop gericht is de regio's met blijvende handicaps in een soort „indianenreservaten” te veranderen. Integendeel, het gaat om een actieve en dynamische maatregel die met name gericht is op het stimuleren van de duurzame ontwikkeling die noodzakelijk is om de bevolking ervan te weerhouden weg te trekken en hun levenskwaliteit te garanderen.

2.6.4.2

De milieudoelstellingen vergen maatregelen op zeer uiteenlopende niveaus, van — uiteraard — lokaal tot nationaal, Europees en soms zelfs mondiaal niveau. Bijvoorbeeld:

het behoud van het taalkundig patrimonium moet een onderdeel zijn van het lokaal en nationaal onderwijsbeleid;

de bescherming van de kust tegen zeevervuiling vergt toezicht op de scheepvaart in nationale en internationale wateren en verplichte maatregelen (zoals voor het passeren door zeeëngtes) die tussen aangrenzende landen en op mondiaal niveau (in het kader van de IMO) moeten worden afgesproken;

het beheer van de visgronden is een zaak waarbij, naar gelang van de situatie, de regio's, de lidstaten, de Gemeenschap en derde landen (in het geval van de Caraïben) of internationale instanties (in het geval van de visserij in het noorden van de Atlantische Oceaan) zijn betrokken;

alle beleidslijnen ter beperking van het broeikaseffect en de gevolgen daarvan moeten niet alleen op alle eerder genoemde niveaus, maar ook in mondiaal verband en in het kader van de Verenigde Naties en de verschillende milieuconferenties worden besproken.

2.6.4.3

De milieudoelstellingen houden in belangrijke mate verband met het bestuur. De gemeenschappen op de eilanden, in Scandinavië, in bergstreken of perifeer gelegen regio's moeten worden geraadpleegd over en, indien mogelijk, worden betrokken bij de hen betreffende besluiten op milieuvlak.

2.6.4.4

De Europese Unie moet met name rekening houden met de specifieke kwetsbaarheid van de regio's met blijvende handicaps wanneer milieukwesties op het internationale toneel worden besproken (met name in de visserijovereenkomsten met derde landen of in het kader van de strijd tegen het broeikaseffect).

3.   Tot slot

3.1

Gezien het belang en de spreiding over het grondgebied van de Unie van de regio's met de in het onderhavige initiatiefadvies besproken speciale kenmerken, alsmede gelet op de overwegingen en suggesties die het Europees Economisch en Sociaal Comité terzake wenst te formuleren teneinde een betere integratie van deze regio's te waarborgen, zal het Comité het verdere verloop van deze problematiek blijven volgen en bijdragen tot de evaluatie van het beleid dat wordt gevoerd om hun problemen op te lossen.

Brussel, 10 februari 2005.

De voorzitster

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Anne-Marie SIGMUND


(1)  PB C 61 van 14-3-2003, blz. 187.

(2)  Eindverslag (2000 CE.16.0.AT.118) over de insulaire en ultraperifere regio's van de Europese Unie, van maart 2003.

(3)  De vijf criteria aan de hand waarvan EUROSTAT deze eilandgebieden heeft gedefinieerd, zijn: de oppervlakte van het eiland moet minstens 1 km2 bedragen; de afstand tussen het eiland en het vasteland moet minstens 1 km zijn; de bevolking moet minstens 50 permanente inwoners tellen; er mag geen vaste oeververbinding zijn tussen het vasteland en het eiland; op geen van de eilanden mag zich de hoofdstad van de betreffende EU-lidstaat bevinden.

(4)  COM(2004) 492 def., art. 52, par. 1b) i)

(5)  Bijlage XIX.

(6)  „Mountain Areas in Europe: Analysis of mountain areas in EU member states, acceding and other European countries”, Europese Commissie, januari 2004.

(7)  PB C 61 van 14-3-2003, blz. 187

(8)  Staatssteun bestaat uit een directe overdracht van middelen aan bedrijven in de vorm van subsidies, belastingvrijstellingen, kapitaalparticipaties, leningen met rentesubsidies, uitstel van betaling van belastingen en waarborgen, uitgedrukt op een manier die onderlinge vergelijking tussen de lidstaten mogelijk maakt.


Top