EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005AE0133

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure”COM(2004) 173 def./3 — 2004/0055 (COD)

PB C 221 van 8.9.2005, p. 77–86 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

8.9.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 221/77


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure”

COM(2004) 173 def./3 — 2004/0055 (COD)

(2005/C 221/16)

Op 6 april 2004 heeft de Raad overeenkomstig art. 95 van het EG-Verdrag besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het Voorstel voor.

Het bureau van het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft besloten de gespecialiseerde afdeling „Interne markt, productie en consumptie” te belasten met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden.

Gezien de urgentie van de werkzaamheden heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité tijdens zijn op 9 en 10 februari 2005 gehouden 414e zitting (vergadering van 9 februari) de heer PEGADO LIZ als algemeen rapporteur aangewezen en vervolgens het onderstaande advies met 73 stemmen vóór, bij 2 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Samenvatting van het voorstel

1.1

Dit voorstel voor een verordening tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (1) is het vervolg op een aantal initiatieven die werden genomen met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, o.m. door het slechten van een aantal barrières en bevorderen van een soepeler afhandeling van burgerrechtelijke procedures op Europees niveau, conform het door de Raad van Justitie en binnenlandse zaken op 3 december 1998 aangenomen actieplan van de Raad en de Commissie (2).

1.2

Het voorstel komt tegemoet aan een van de hoofddoelstellingen van het Groenboek van 20 december 2002 (3). De andere doelstelling, de invoering van een Europese procesvoering over geringe vorderingen, wordt door de Commissie apart behandeld.

1.3

In haar huidige ontwerpverordening tot invoering van een gemeenschappelijke betalingsbevelprocedure voor de hele Europese Unie houdt de Commissie rekening met de opmerkingen en aanbevelingen die zowel het EP als het EESC ten aanzien van het Groenboek hebben geformuleerd.

1.4

Een dergelijk initiatief is noodzakelijk vanwege de verschillen in burgerlijk procesrecht tussen de lidstaten die hoge kosten en in het geval van grensoverschrijdende geschillen vertragingen meebrengen, die m.n. wanneer het om niet-betwiste schuldvorderingen gaat buitensporig zijn.

1.5

De Commissie wil de toepassing van de gemeenschappelijke betalingsbevelprocedure uitbreiden tot interne geschillen, om de gelijke behandeling van alle rechtspersonen te verzekeren en de concurrentie tussen de marktdeelnemers niet te vervalsen. Zij volgt daarmee het advies van het EESC inzake het groenboek, zonder evenwel de beginselen van evenredigheid en subsidiariteit met voeten te treden.

1.6

Ook de uitdrukkelijke verwijzing naar het facultatieve karakter van de Europese betalingsbevelprocedure sluit aan bij het EESC-advies. De schuldeiser kan immers altijd nog kiezen voor een andere, formelere procedure, volgens het nationale recht van zijn lidstaat.

1.7

Bij de formulering van de toekomstige mechanismen voor de betalingsbevelprocedure gaat de Commissie uit van de volgende grondbeginselen:

a)

de procedure moet zo eenvoudig mogelijk worden gehouden, o.m. door het gebruik van standaardformulieren;

b)

de gegrondheid wordt niet beoordeeld;

c)

er hoeven geen bewijsstukken te worden voorgelegd;

d)

de bescherming van de beschuldigde moet afdoende verzekerd zijn;

e)

afwezigheid van mogelijkheid tot beroep;

f)

uitvoerbaarheid van het bevel;

g)

vertegenwoordiging door een advocaat is niet verplicht.

1.8

Er moet bekend worden gemaakt welke rechterlijke instanties in de verschillende lidstaten bevoegd zijn om een Europees betalingsbevel af te geven. Deze gegevens dienen geregeld te worden bijgewerkt.

1.9

Het stemt het Comité tot tevredenheid dat het Verenigd Koninkrijk en Ierland overwegen zich bij dit initiatief aan te sluiten, zoals zij zich ook vroeger al bij soortgelijke initiatieven hebben aangesloten. Het betreurt daarentegen dat de verordening in het geheel niet van toepassing is op Denemarken, wat de regeling minder efficiënt maakt, en hoopt dat de obstakels die volledige aansluiting bij een gemeenschappelijke Europese justitiële ruimte in de weg staan, snel uit de wereld worden geholpen.

1.10

De territoriale reikwijdte van de verordening zou problemen kunnen opleveren bij de tenuitvoerlegging. Om zulks te vermijden zou rekening moeten worden gehouden met het specifieke karakter van bepaalde gebieden waarop in artikel 299 van het EG-Verdrag wordt gewezen en de verantwoordelijkheid die sommige lidstaten ten aanzien daarvan dragen. In dit verband moet worden vermeld dat, los van de concrete uitvoering van de betalingsbevelprocedure, de bevoegde organen moeten worden aangewezen door de nationale autoriteit die de betrokken lidstaat naar buiten toe vertegenwoordigt en die daarmee borg staat voor de legitimiteit van genoemde organen.

2.   Achtergrond en vergelijkbare initiatieven

2.1

De verschillende instellingen, van het EP (4) tot het EESC (5), hebben er al herhaaldelijk op gehamerd dat uniformisering en vereenvoudiging van het burgerlijk procesrecht een vereiste is voor een snelle en efficiënte toepassing van de rechtspraak.

2.2

De Commissie is niet doof gebleven voor de uitingen van bezorgdheid in dit verband, die meestal afkomstig waren van het bedrijfsleven, gerechtelijke kringen of consumenten, en buigt zich al langer over de vraag welke koers te volgen. Met name de vooruitgang op het nog vrij onontgonnen domein van consumentrecht is belangwekkend (6).

2.3

De eerste stap in de richting van een wetsvoorstel werd echter gezet met het „Groenboek betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen”.

2.4

Dit groenboek hoort thuis in een reeks buitengewoon belangrijke initiatieven die de laatste jaren zijn ontplooid op het gebied van civielrechtelijke samenwerking (7).

2.5

Met name Verordening EG/805/2004 van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (8), verdient bijzondere aandacht. Deze verordening kan bovendien niet los worden gezien van het huidige Commissievoorstel, aangezien het om twee zijden van dezelfde medaille gaat, nl. de noodzaak om het burgerrecht snel en efficiënt te kunnen toepassen in een gemeenschappelijke justitiële ruimte.

3.   Wetgevingsinstrument en rechtsgrondslag

3.1

Zoals meestal bij initiatieven op dit gebied kiest de Commissie ook dit keer voor een verordening, en baseert zij haar voorstel op de artikelen 61, sub c), en 65 van het Verdrag.

3.2

Het EESC had in zijn advies al resoluut gepleit voor een verordening, en staat dan ook ten volle achter de keuze van de Commissie.

3.3

Ook gaat het volmondig akkoord met de gekozen rechtsgrondslag, waaruit blijkt dat de Commissie de rechtsbepalingen in kwestie niet strikt formalistisch interpreteert, wat de enige houding is die strookt met de doelstelling van een gemeenschappelijke justitiële ruimte in de EU.

4.   Algemene opmerkingen

4.1

Het Comité is ingenomen met het voorstel voor een verordening, waarin, zoals opgemerkt, zijn kanttekeningen bij het „Groenboek betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen” in grote lijnen zijn overgenomen, en waarmee de Commissie er terecht naar streeft uitvoering te geven aan het in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU vastgelegde recht.

4.2

Het Comité verzoekt de Commissie met klem de mogelijkheid te overwegen om dit voorstel voor een verordening uit te breiden tot de Europese Economische Ruimte.

4.3

De noodzaak om een Europese procedure voor een snelle inning van niet-betwiste schulden in te voeren blijkt maar al te duidelijk uit de reacties van de verschillende lidstaten op het desbetreffende groenboek. Daarnaast wensen de lidstaten ook het recht op verdediging van de vermeende schuldenaars veilig te stellen.

4.3.1

Het voorstel van de Commissie zal er alleen naar op vooruit gaan als het wordt onderbouwd met een statistische raming van de grensoverschrijdende of nationale geschillen waarop het van toepassing zal zijn én met een analyse van de kosten en baten die de invoering ervan met zich mee zal brengen. In de toelichting bij haar mededeling blijft de Commissie wat dit betreft in gebreke.

4.4

„Een Europese procedure voor geringe vorderingen (zogenoemde kleine of bagatelzaken) moet vooral snel zijn, maar daarbij mogen de grondrechten van partijen niet in gevaar worden gebracht”, aldus het Comité in zijn advies over het groenboek.

4.5

Hoewel het huidige voorstel zorgvuldig moet worden herzien om het beter af te stemmen op de doelstellingen, is de Commissie er wel in geslaagd deze twee vereisten, te weten een snelle afhandeling en garantie van het recht op verdediging, met elkaar in evenwicht te brengen.

4.6

Het Comité wil er echter wel op wijzen dat bepaalde ondernemingen het betalingsbevel zouden kunnen aangrijpen om op een minder correcte manier m.n. druk uit te oefenen of schulden te innen die het resultaat zijn van inbreuken op de regels inzake consumentenbescherming. Ook dient erop te worden toegezien dat bedrijven uit verschillende lidstaten de nieuwe regeling niet misbruiken door onder het mom van niet-betwiste vorderingen verdacht en/of crimineel geld over te maken, dat dan via wettelijke kanalen wordt witgewassen.

4.7

Daarnaast wijst het Comité erop dat een groeiend aantal van de processen over het innen van — in bepaalde gevallen zelfs niet-betwiste — schulden, verband houden met agressieve en/of misleidende reclame, waarbij de consument ervan wordt overtuigd dat een aankoop of het gebruik of verbruik van een bepaald product geen extra kosten meebrengt, of dat die kosten voor het gezinsbudget te verwaarlozen zijn.

4.8

Het huidige voorstel behandelt volgens het Comité dan ook maar één aspect van een veelzijdig probleem. Het verzoekt de Commissie daarom eens te meer een wetsvoorstel in te dienen waarin de verantwoordelijkheden worden afgebakend van leveranciers, die er in bepaalde gevallen niet voor terugschrikken laakbare methoden toe te passen waardoor huishoudens diep in de schulden terecht kunnen komen (9).

4.9

De Commissie is van oordeel dat het Europese betalingsbevel kan samengaan met de in de lidstaten bestaande vergelijkbare procedures met dezelfde doelstelling.

4.9.1

Het Comité daarentegen meent dat er slechts één betalingsbevelprocedure mag bestaan, te weten de hier voorgestelde procedure, die om niet aan legitimiteit in te boeten per definitie als de meest gepaste regeling voor de situaties waarop zij van toepassing is dient te worden beschouwd. Met de goedkeuring van deze verordening zouden de betalingsbevelprocedures waarin de wetgeving van sommige lidstaten voorziet, dan ook moeten verdwijnen.

4.9.2

Het facultatieve karakter van de betalingsbevelprocedure mag alleen gelden t.a.v. andere algemene procedures, en niet t.a.v. gelijkaardige betalingsbevelprocedures met dezelfde doelstelling.

4.9.3

Hieruit volgt dat zowel de toelichting als de achtste overweging moeten worden gewijzigd. De Commissie moet duidelijk stellen dat de Europese betalingsbevelprocedure alleen een aanvulling vormt op andere algemene procedures, of het nu om een summiere of een gewone procedure gaat, en niet op gelijkaardige nationale betalingsbevelprocedures.

4.10

De Commissie gebruikt herhaaldelijk het woord „schuldenaar” om de persoon aan te duiden tegen wie de betalingsbevelprocedure gericht is. Dit is in de ogen van het Comité de verkeerde woordkeuze, aangezien zo gesuggereerd wordt dat de persoon in kwestie inderdaad een schuldenaar is, terwijl er tot het betalingsbevel uitvoerbaar wordt strikt gezien nog geen schuldenaar is, en zulks misschien ook nooit het geval zal zijn.

4.10.1

Het Comité stelt daarom voor de term „schuldenaar” overal te vervangen door „verweerder”, en in het hele voorstel voor een verordening consequent deze benaming te gebruiken.

4.11

Alle in dit voorstel voor een verordening vermelde termijnen moeten worden vermeld in dagen, en niet in weken. Ook dient nauwkeurig te worden aangegeven hoe de berekening precies verloopt en of er opschortingen of onderbrekingen zijn (bv. gerechtelijke feestdagen, vrije dagen, zaterdagen en zondagen, enz.), dit om voor de hand liggende redenen van rechtszekerheid. Het Comité stelt voor de bepalingen uit de artikelen 80 e.v. uit het Reglement voor de Procesvoering van het Hof van Justitie over te nemen.

4.12

In het procesrecht wordt onderscheid gemaakt tussen de algemene en de gewone procedure. Verder is er het fundamentele onderscheid tussen de algemene en de bijzondere procedure, dat in de wetgeving van verschillende lidstaten terug te vinden is. Er is sprake van een bijzondere procedure wanneer in de wetgeving is voorzien in een specifieke procedure voor bepaalde geschillen; in alle andere gevallen is de algemene procedure van toepassing. De algemene procedure kan een gewone, summiere of vereenvoudigde procedure (10) zijn, afhankelijk van het belang van de zaak.

4.12.1

In het voorstel voor een verordening wordt de uitdrukking „gewone procedure” niet in deze strikte zin gebruikt. Zo is er in art. 2, lid 2, sprake van de gewone procedure in tegenstelling tot de summiere procedure, terwijl in de artt. 6, lid 5, 8 en 12 de term gewone procedure wordt gebruikt in de zin van algemene procedure.

4.12.2

De verwijzingen naar een gewone procedure in de artt. 6, lid 5, 8 en 12 moeten dus worden vervangen door verwijzingen naar een „algemene procedure”.

5.   Specifieke opmerkingen

5.1   Artikel 2 — Europese betalingsbevelprocedure

5.1.1

De zinsnede „niet-betwiste liquide geldvorderingen die opeisbaar zijn” moet worden vervangen door „niet-betwiste liquide geldvorderingen die opeisbaar zijn en waarvan het bedrag is vastgelegd”.

5.1.2

Met het oog op de uitvoerbaarheid van een vordering is het immers van cruciaal belang dat het bedrag is vastgelegd en dat het om een liquide en opeisbare vordering gaat. Dit soort begrippen is in de verschillende rechtsstelsels nauwkeurig vastgelegd, en moet worden behouden om zo de rechtszekerheid bij de toepassing van de wetgeving te vergroten.

5.2   Artikel 4 — Vereisten voor de uitvaardiging van een Europees betalingsbevel

5.2.1

De zin „... of is voldaan aan de in de artikelen 1, 2 en 3 bedoelde vereisten” in lid 1 moet anders worden geformuleerd, aangezien in de artikelen 1 en 2 in feite niet naar vereisten wordt verwezen. In artikel 1 wordt de werkingssfeer afgebakend en in artikel 2 wordt aangegeven wat de bij deze verordening ingevoerde procedure inhoudt.

5.2.1.1

Het Comité stelt de volgende formulering voor: „... of is voldaan aan de in de artikelen 1, 2 en 3 bedoelde voorwaarden en vereisten”.

5.2.2

Conform lid 2 kan de rechtbank de eiser de mogelijkheid bieden om het verzoek aan te vullen of te corrigeren.

5.2.2.1

De Commissie moet nagaan of het niet nuttig zou zijn deze mogelijkheid om te zetten in een verplichting, ten minste indien het verzoek manifest onvolledig of verkeerd is ingevuld, dit om de rechtszekerheid te vergroten en de procedures eenvoudiger te maken.

5.2.2.2

Voorts zou de Commissie moeten vaststellen binnen welke — noodzakelijkerwijs korte — termijn de eiser moet ingaan op het verzoek van de rechterlijke instantie. Loopt de termijn af zonder dat de eiser zijn verzoek heeft vervolledigd dan wordt dit onherroepelijk afgewezen.

5.3   Artikel 5 — Afwijzing van het verzoek

5.3.1

Algemeen gesproken zou vanuit procedureel oogpunt verzet of beroep kunnen worden aangetekend tegen het besluit om een verzoek af te wijzen. Wat de Commissie met art. 5, lid 2, beoogt, is dat een dergelijk besluit niet kan worden aangevochten, via welke procedurele weg dan ook.

5.3.2

Gezien de manier waarop de betalingsbevelprocedure is opgevat en het facultatieve karakter ervan, dat de mogelijkheid open laat om gebruik te maken van andere rechtsmiddelen, heeft het geen zin beroep aan te tekenen.

5.3.3

Vandaar dat de zinsnede „kan geen rechtsmiddel worden ingesteld” in art. 5, lid 2, moet worden vervangen door „kan geen verzet of beroep worden aangetekend”, zodat deze bepaling beter aansluit bij de toelichting. (Opmerking: in de Portugese vertaling staat er niet „rechtsmiddel” maar „verzet”. Vandaar het voorstel van de Portugese rapporteur om deze passage te vervangen door de nauwkeuriger formulering „verzet of beroep”. Het Nederlandse „rechtsmiddel” houdt beide mogelijkheden in, zodat deze voorstellen in feite niet van toepassing zijn op de Nederlandse tekst.)

5.4   Artikel 6 — Europese uitnodiging tot betaling

5.4.1

In lid 2 wordt bepaald dat methodes van betekening zonder bewijs van ontvangst door de verweerder zijn toegestaan indien zijn adres met zekerheid bekend is.

5.4.1.1

Het Comité wijst de Commissie erop dat de uitdrukking „indien zijn adres niet met zekerheid bekend is” evenwel te vaag is, en tot juridische onzekerheid leidt, wat pijnlijke gevolgen kan hebben voor de verweerder.

5.4.1.2

In verschillende lidstaten bestaat de regel van het gekozen domicilie, die het volgende inhoudt: een betekening of kennisgeving die wordt verzonden naar het door de partijen bij de overeenkomst gekozen domicilie, wordt als ontvangen beschouwd, zodat een bewijs van ontvangst overbodig is. Betekent het bestaan van een gekozen domicilie daarom dat het adres met zekerheid bekend is? Het antwoord is nee.

5.4.1.3

Bij het versturen van een betekening of kennisgeving zou bewijs van ontvangst door de verweerder volgens de Commissie dus niet noodzakelijk zijn. In het geval van beslaglegging kan dit er toe leiden dat de verweerder pas kennis neemt van het betalingsbevel op het moment dat er al beslag is gelegd op zijn bezittingen.

5.4.1.4

Een dergelijke situatie is erg pijnlijk voor de persoon op wiens bezittingen beslag wordt gelegd zonder dat hij de kans heeft gekregen verzet aan te tekenen, en dient dan ook te worden vermeden (11). Het Comité stelt daarom voor methodes van betekening zonder bewijs van ontvangst door de verweerder niet langer toe te staan, iets waarvoor het ook al heeft gepleit in zijn advies over het eerder vermelde groenboek. De zinsnede „indien zijn adres niet met zekerheid bekend is” in artikel 6, lid 2, dient dan ook te worden geschrapt.

5.4.2

In artikel 6, lid 3, onder b) moet i.p.v. een termijn van „drie weken” het overeenkomstige aantal dagen worden genoemd, zodat gemakkelijker kan worden berekend wanneer de termijn afloopt.

5.4.3

In de Portugese versie van artikel 6, lid 5, staat niet „verjaring” maar de vagere term „termijn”. De rapporteur stelt daarom voor de Portugese tekst, en indien nodig ook de andere taalversies, aan te passen.

5.4.4

In zijn advies over het eerder vermelde groenboek beveelt het Comité de Commissie aan „om in de regeling bepalingen op te nemen over de gevolgen van gebrekkige informatieverschaffing”.

5.4.4.1

Aangezien hiervan in het huidige voorstel niets terug te vinden is, verzoekt het Comité de Commissie nogmaals een dergelijke bepaling op te nemen.

5.5   Artikel 8 — Gevolgen van een verweerschrift

5.5.1

In het Commissievoorstel is niet voldoende duidelijk aangegeven dat indien een verweerschrift is ingediend, de procedure wordt voortgezet overeenkomstig de regels van het burgerlijke procesrecht van de lidstaat in kwestie, zonder dat een van de partijen nieuwe procedurele stappen moet nemen.

5.5.2

Artikel 8, lid 1, zou daarom als volgt moeten worden aangevuld: „.. wordt de procedure automatisch en zonder dat nieuwe procedurele stappen nodig zijn voortgezet ...” .

5.6   Artikel 9 — Europees betalingsbevel

5.6.1

Evenals in artikel 6 wordt ook hier in lid 2 bepaald dat methodes van betekening of kennisgeving zonder bewijs van ontvangst door de verweerder zijn toegestaan indien het adres van de verweerder met zekerheid bekend is.

5.6.2

Het Comité wijst de Commissie erop dat de uitdrukking „indien zijn adres niet met zekerheid bekend is” evenwel te vaag is, en tot grote juridische onzekerheid leidt, wat voor de verweerder pijnlijke gevolgen kan hebben.

5.6.3

Het Comité herhaalt hier dus de aanbeveling die het m.b.t. artikel 6 heeft gedaan: methodes van betekening en kennisgeving zonder bewijs van ontvangst door de verweerder mogen niet langer worden toegestaan. De zinsnede „indien zijn adres niet met zekerheid bekend is” in artikel 9, lid 2, dient dan ook te worden geschrapt.

5.7   Artikel 11 — Verzet tegen het Europese betalingsbevel

5.7.1

Gaat de Commissie in op het voorstel van het Comité om methodes van betekening en kennisgeving zonder bewijs van ontvangst door de verweerder niet langer toe te staan, dan moet ook artikel 11, lid 4, sub a) (i) worden geschrapt.

5.7.2

Het woord „onmiddellijk” in artikel 11, lid 4, is al te vaag en vatbaar voor uiteenlopende interpretaties.

5.7.2.1

Met het oog op een grotere juridische zekerheid en veiligheid verzoekt het Comité de Commissie een duidelijke termijn vast te stellen voor de uitoefening van de in artikel 11, lid 4, vastgelegde rechten.

5.8   Artikel 12 — Gevolgen van het aantekenen van verzet

5.8.1

De aanmerking m.b.t. artikel 8 geldt ook hier: in het Commissievoorstel is niet voldoende duidelijk aangegeven dat indien een verweerschrift is ingediend, de procedure wordt voortgezet overeenkomstig de regels van het burgerlijke procesrecht van de lidstaat in kwestie, zonder dat een van de partijen nieuwe procedurele stappen moet nemen.

5.8.2

Artikel 12, lid 1, zou daarom als volgt moeten worden aangevuld: „.. wordt de procedure automatisch en zonder dat nieuwe procedurele stappen nodig zijn voortgezet ...” .

5.9   Artikel 13 — Procesvertegenwoordiging

5.9.1

Vertegenwoordiging door een advocaat of een andere beoefenaar van een juridisch beroep hoeft volgens het Comité niet verplicht te zijn indien het bedrag van de vordering zo laag is dat het vanuit economisch standpunt gerechtvaardigd is af te zien van vertegenwoordiging.

5.9.2

In het voorstel worden echter geen maximumbedragen voor de betalingsbevelprocedure vastgelegd (wat wel het geval is in de wetgeving van bepaalde lidstaten). Gevolg daarvan is dat hoge bedragen kunnen worden ingevorderd, zodat volgens de wetgeving van bepaalde lidstaten en indien verzet is aangetekend, een gewone (burgerrechtelijke) procedure moet worden opgestart.

5.9.3

In deze gevallen lijkt het weinig logisch dat de beoefenaar van een juridisch beroep pas zou optreden wanneer de gewone burgerrechtelijke procedure wordt ingezet. Bij het invullen van het voorgestelde antwoordformulier moet de verweerder immers niet alleen aangeven of hij de schuld al dan niet erkent, maar ook of hij een verweerschrift indient met betrekking tot de vordering in haar geheel of met betrekking tot de hoofdvordering, de rente of de kosten. Het is echter niet ondenkbaar dat de verweerder bij het invullen van deze gegevens ingaat tegen de verdediging die de advocaat zou hebben gevolgd als hij van meet af aan bij de procedure was betrokken.

5.9.4

Overigens kan het feit dat vertegenwoordiging door een beoefenaar van een juridisch beroep niet verplicht is, bij geschillen tussen erg onevenwaardige partijen in het nadeel van de zwakste partij werken (consumenten versus de beroepssector, grote ondernemingen versus kleine of familiebedrijven).

5.9.5

Gezien het bovenstaande zou de Commissie moeten overwegen de vertegenwoordiging door een advocaat of een andere beoefenaar van een juridisch beroep verplicht te stellen vanaf een bepaald bedrag (bv. 2500 euro).

5.10   Artikel 14 — Kosten

5.10.1

Het Comité zou dit artikel willen aanvullen met een tweede lid, dat als volgt luidt: „De Europese betalingsbevelprocedure brengt geen kosten mee indien er geen verweerschrift wordt ingediend of verzet wordt aangetekend”.

5.10.2

Gezien de niet-juridische aard van onbetwiste schuldvorderingen pleit het Comité ervoor dat een vaste initiële heffing van geringe waarde wordt vastgesteld, los van het gevorderde bedrag.

5.10.3

Wenst de Commissie hier niet op in te gaan dan moet zij duidelijk in de verordening aangeven dat de nationale bepalingen die het resultaat zijn van de omzetting van Richtlijn 2003/8/EG van 27 januari 2003 inzake rechtsbijstand (12), van toepassing zijn op deze procedure.

5.11   In de bijlagen opgenomen formulieren

5.11.1

Kern van de voorgestelde regeling is het gebruik van de formulieren in de bijlagen 1 tot 3 van het voorstel voor een verordening (13). De voorgestelde procedures kunnen dus pas efficiënt zijn als deze formulieren beantwoorden aan de doelstellingen.

5.11.2

Zo vraagt het Comité zich terecht af in hoeverre de formulieren bij grensoverschrijdende geschillen efficiënt en praktisch toepasbaar zijn.

5.11.3

Een voorbeeld: een Italiaans bedrijf dient bij een Italiaanse rechtbank een verzoek in om een betalingsbevel uit te vaardigen tegen een Poolse consument. In welke taal zal de Poolse consument de Europese uitnodiging tot betaling ontvangen? In het Italiaans? In het Pools? Hoe kan men er in het eerste geval zeker van zijn dat de consument de inhoud van de uitnodiging tot betaling voldoende heeft begrepen om te kunnen beslissen of hij een verweerschrift wil indienen? Wie is in het laatste geval verantwoordelijk voor de vertaling van de uitnodiging?

5.11.4

Bovendien moet de eiser op de formulieren niet alleen een aantal keuzemogelijkheden aankruisen, hij moet ook zelf schrijven. Wie is verantwoordelijk voor de vertaling van deze tekst? En wie garandeert de conformiteit?

5.11.5

Gezien de weinig formele aard en de snelheid van de Europese betalingsbevelprocedure, wordt ook in Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, geen oplossing geboden voor bovenvermelde problemen.

5.11.6

Ook als de Poolse consument uit het voorbeeld de Europese uitnodiging tot betaling in zijn moedertaal ontvangt, blijft nog de vraag in welke taal hij zijn antwoord zal opstellen. Wie zal het Pools in het Italiaans vertalen? Ontvangt hij de uitnodiging niet in het Pools, dan kan hij die wettelijk gezien weigeren. Hoe dan ook komt de snelheid van de Europese betalingsbevelprocedure in het gedrang.

5.11.7

De Commissie zou dan ook moeten nagaan wat de beste manier is om ervoor te zorgen dat het gebruik van deze formulieren bij grensoverschrijdende geschillen de snelheid van de schuldvordering en het recht op verweer niet op de helling zet.

5.11.8

Behalve de antwoordformulieren zijn alle formulieren te ingewikkeld om te worden ingevuld door personen zonder juridische opleiding.

5.11.9

Begrippen als „wettelijke rentevoet”, „% boven de basisrentevoet van de ECB”, „heeft betrekking op”, „betalingsbevel”, „uitvoerbaar worden”, zijn voor leken niet zonder meer te begrijpen. Aangezien het volgens het Commissievoorstel niet verplicht is zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat (wat volgens het Comité alleen aanvaardbaar is als de schuld een bepaald maximumbedrag niet overschrijdt), moet erop worden toegezien dat de betrokkenen deze formulieren begrijpen en kunnen invullen.

5.11.10

Voorts is het zo dat in Portugal onderscheid wordt gemaakt tussen de begrippen „arrendamento” en „aluguer”; het eerste slaat op het verhuren van onroerende goederen, het tweede op het verhuren van roerende goederen. In de Portugese versie moeten punt 8.2 van het verzoek om een Europees betalingsbevel en punt 9.3 van de Europese uitnodiging tot betaling en van het Europees betalingsbevel dan ook worden aangepast. Zo dient in de verschillende taalversies van het voorstel nauwgezet te worden nagegaan of de juridische terminologie strookt met het nationale burgerrecht.

5.11.11

Ten slotte zij er op gewezen dat punt 11 van het verzoek om een Europees betalingsbevel en punt 12 van de Europese uitnodiging tot betaling en het Europees betalingsbevel bijzonder moeilijk te beantwoorden zijn voor wie geen juridische opleiding heeft genoten. Het Comité stelt voor dat de rechtbank zich over deze kwestie buigt, op grond van de woonplaats van de eiser en van de verweerder.

Brussel, 9 februari 2005

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

Anne-Marie SIGMUND


(1)  COM(2004) 173 def. van 19-03-2004

(2)  PB C 19 van 23-01-1999

(3)  COM(2002) 746 def. van 20-12-2002; het Comité heeft hierover advies uitgebracht: (rapporteur: de heer VON FUSTENWERTH; PB C 220 van 16-09-2003)

(4)  Zie de resoluties van het EP A2-152/86 van 13-03-87, A3-0212/94 van 22-04-1994 en A-0355/96 van 14-11-1996

(5)  Zie in dit verband m.n. de adviezen over het „Groenboek - De consument en zijn verhaalsmogelijkheden en debeslechting van consumentengeschillen in de interne markt”; rapporteur oud-lid Ataíde Ferreira (PB C 295 van 22-10-1994) en over „De interne markt en consumentenbescherming: kansen en belemmeringen”; rapporteur de heer CeballoHerrero (PB C 39 van 12-02-1996)

(6)  Zie in dit verband de volgende documenten:

Memorandum van de Commissie over de consument en zijn verhaalsmogelijkheden (COM(84) 692 def. van 12-12-1984) en de aanvullende mededeling (COM(87) 210 def. van 07-05-1987) in het supplement bij het Bulletin van de Europese Gemeenschappen 2/85

Mededeling van de Commissie over een nieuwe impuls voor het consumentenbeleid (COM(85) 314 def. van 23-07-1985) in PB C 160 van 01-07-1985

Actieplan van de Commissie van 14-02-1996 (COM(96) 13 def.)

Mededeling van de Commissie „Naar meer doelmatigheid bij het verkrijgen en uitvoeren van rechterlijke beslissingen binnen de Europese Unie” (COM(97) 609 def. van 22-12-1997, PB C 33 van 31-01-1998)

Groenboek - De consument en zijn verhaalsmogelijkheden en de beslechting van consumentengeschillen in de interne markt (COM(93) 576)

Groenboek betreffende alternatieve wijzen van geschillenbeslechting op het gebied van het burgerlijk recht en het handelsrecht (COM(2002) 196 def. van 19-04-2002)

(7)  De voornaamste initiatieven zijn:

Aanbeveling van de Commissie van 12 mei 1995 over de betalingstermijnen bij handelstransacties en de mededeling terzake van de Commissie, PB L 127 van 10-06-199 en PB C 144 van 10-06-1995

Richtlijn 98/27/EG van 19 mei 1998 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen, PB L 166 van 11-06-1998 blz. 0051

Richtlijn 2000/35/EG van 29 juni betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties, PB L 200 van 08-08-2000

Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PB L 12 van 16-01-2001; rapporteur van het EESC-advies was de heer Malosse PB C 117 van 26-04-2000

Verordening (EG) Nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken, PB L 174 van 27-06-2001; rapporteur van het EESC-advies was de heer Bataller (PB C 139 van 11-05-2001)

Ontwerpprogramma van maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PB C 012 van 15-01-2001

Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures PB L 160 van 30-06-2000; rapporteur van het EESC-advies was de heer Ravoet (PB C 75 van 15-03-2000)

Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen, idem; rapporteur van het EESC-advies was de heer Braghin (PB C 368 van 20-12-1999)

Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, idem; rapporteur van het EESC-advies was de heer Bataller (PB C 368 van 20-12-1999)

Beschikking van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de oprichting van een Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, PB L 174 van 27-06-2001; rapporteur van het EESC-advies was de heer Retureau (PB C 139 van 11-05-2001)

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende een nieuw rechtskader voor betalingen in de interne markt (COM(2003) 718 def. van 02-12-2003); rapporteur van het EESC-advies terzake was de heer RAVOET (in PB C 302 van 07-12-2004)

(8)  COM(2002) 159 def., PB C 203 van 27-08-2002; het EESC-advies terzake is opgesteld door de heer Ravoet (PB C 85 van 08-04-2003)

(9)  Zie het informatief rapport en het EESC-advies over „Huishoudens met een schuldenprobleem”PB C 149 van 21-06-2002

(10)  (processo sumaríssimo)

(11)  Zie Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen. In artikel 14 van deze verordening wordt bepaald dat betekening of kennisgeving zonder bewijs van ontvangst door de schuldenaar niet is toegestaan indien het adres van de schuldenaar niet met zekerheid bekend is. De door het Comité in onderhavig advies en in het advies over het groenboek geopperde bezwaren zijn enkel van toepassing op de situaties beschreven in dit artikel sub c), d) en e).

(12)  PB L 26 van 31-01-2003, blz. 41

(13)  Bijlage 1 bevat het in artikel 3 van het voorstel vermelde „Verzoek om een Europees betalingsbevel”. Bijlage 2 bevat de „Europese uitnodiging tot betaling”, waarnaar wordt verwezen in art. 6, en het „Antwoordformulier – Europese uitnodiging tot betaling”, dat wordt vermeld in art. 7. In bijlage 3 vinden we het „Europees betalingsbevel” uit art. 9, en het „Antwoordformulier – Europees betalingsbevel” uit art. 11.


Top