EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52017AE3627

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Een nieuwe EU-agenda voor het hoger onderwijs (COM(2017) 247 final) en over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Een goede start in het leven dankzij ontwikkeling van scholen en uitstekend onderwijs (COM(2017) 248 final)

PB C 81 van 2.3.2018, p. 167–173 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

2.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 81/167


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Een nieuwe EU-agenda voor het hoger onderwijs

(COM(2017) 247 final)

en over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Een goede start in het leven dankzij ontwikkeling van scholen en uitstekend onderwijs

(COM(2017) 248 final)

(2018/C 081/22)

Rapporteur:

Pavel TRANTINA (CZ/III)

Corapporteur:

Antonello PEZZINI (IT/I)

Raadpleging

Europese Commissie, 5.7.2017

Rechtsgrondslag

Artikel 165, lid 4, en artikel 166, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

 

 

Bevoegd

Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

Goedkeuring door de afdeling

27.9.2017

Goedkeuring door de voltallige vergadering

19.10.2017

Zitting nr.

529

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

148/1/3

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is ingenomen met de initiatieven en de onderliggende beginselen, maar grijpt deze gelegenheid ook graag aan om uit te leggen hoe belangrijk het in zijn ogen is dat er in dit verband genoeg middelen worden vrijgemaakt ter ondersteuning van de verbetering van de Europese onderwijsstelsels om te komen tot hoogwaardig onderwijs voor allen, alsook hoe belangrijk is dat het onderwijs beter kan inspelen op maatschappelijke uitdagingen en leerlingen beter kan voorbereiden op een fatsoenlijk leven en fatsoenlijk werk. Door zich te verlaten op zijn eigen waarden kan en moet Europa een vooraanstaande en innoverende bijdrage leveren aan de opbouw van een duurzame en inclusieve samenleving. Een dergelijke economie zou in staat moeten zijn om haar concurrentievermogen te vergroten en haar sociale model voor de toekomst veilig te stellen. Samenwerking op onderwijsgebied strookt duidelijk met de hele idee van de EU en bevordert dat de „gemeenschap”, dat wil zeggen de EU, als iets constructiefs wordt gezien.

1.2.

Gezien het huidige politieke klimaat in Europa zouden de Commissie en de lidstaten er goed aan doen om in het onderwijsbeleid plaats in te ruimen voor de noodzakelijke waardering van culturele diversiteit en tolerantie, als een van de manieren ter bevordering van actief burgerschap. Een en ander sluit aan op het streven van de EU om haar fundamentele waarden kracht bij te zetten. We zijn allemaal verantwoordelijk voor het onderwijs aan kinderen om hen bewust te maken van de gemeenschappelijke Europese geschiedenis en waarden en van het belang van verdraagzaamheid en mensenrechten.

1.3.

Om de toenemende problemen het hoofd te kunnen bieden is een ambitieuzer initiatief nodig dat zou moeten uitmonden in een meer holistisch en toekomstgericht onderwijsbeleid dat het huidige paradigma verandert om onze kinderen en jongeren te ondersteunen en snel te reageren op de huidige uitdagingen.

1.4.

De status van leraren en schoolhoofden moet verbeterd worden. Hen ondersteunen is cruciaal voor de verbetering van het onderwijs. Niet alleen leraren en schoolhoofden moeten meer opleiding krijgen, maar ook de personen die kinderen en jongeren in het echte leven, buiten de schoolmuren, helpen opvoeden, bijv. hun ouders, de gemeenschap en aanbieders van niet-formeel onderwijs. Het is van belang om met deze groepen allianties te sluiten.

1.5.

Lidstaten zouden specifiekere suggesties moeten krijgen voor het onderwijs en lerarenondersteuning, alsook voor verbetering van het schoolklimaat als onderdeel van hun arbeids- en leeromstandigheden. Sommige daarvan zouden geformuleerd kunnen worden als onderdeel van de landenspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees semester.

1.6.

In de aanloop naar de door de Commissie te houden onderwijstop die gepland staat voor begin 2018 zouden de lidstaten een grote stap voorwaarts moeten zetten en, ook door effectieve toepassing van de sociale en civiele dialoog, de stelsels voor onderwijs, opleidingen en permanente educatie moeten opzetten die lerenden in Europa een veelbelovende toekomst zullen bieden.

1.7.

Volgens het EESC zijn de volgende twee zaken cruciaal voor de verbetering en modernisering van de onderwijsstelsels: beschikbaarheid van voldoende, billijk toegewezen financiering, en gecoördineerde governance in het kader van een hoogwaardige en doeltreffende sociale dialoog. Dit zou in nog te voeren debatten meer erkend moeten worden. Bij de besteding van onderwijsmiddelen zou de nadruk niet alleen moeten liggen op prestaties, maar ook op de integratie van vluchtelingen en van lerenden uit kansarme milieus.

1.8.

De EU moet meer investeren in onderwijs en opleidingen, onderzoek en innovaties en daarom meer geld uittrekken voor de programma’s Erasmus+ en Horizon 2020 en de geplande vervolgprogramma’s. Dat kan de werkgelegenheid ten goede komen en nieuwe kansen opleveren.

1.9.

Verder is het van belang dat bij dit proces de sociale partners en andere organisaties van het maatschappelijk middenveld worden betrokken.

1.10.

Hoewel in deze mededeling de nadruk op het middelbaar en hoger onderwijs ligt, dient de aandacht ook uit te gaan naar samenwerking en de banden tussen formeel, niet-formeel en informeel leren en het benutten van de resultaten daarvan.

1.11.

Van belang is een overkoepelende benadering van ondernemerschap. Docenten moeten kunnen beschikken over welomschreven resultaten van onderwijs in ondernemerschap om doeltreffende methoden voor onderwijs in ondernemerschap in de klas te introduceren. De ontwikkeling van sociale projecten binnen of buiten de school is een uitstekende gelegenheid om deze vaardigheden en de vereiste mentaliteit te verwerven en draagt ook bij tot een betere wisselwerking met andere leeromgevingen.

1.12.

Volgens het EESC is het bredere doel van onderwijs gelegen in een evenwicht en nauwe samenwerking tussen de STEM-vakken, sociale en geesteswetenschappen. Het EESC pleit daarom voor een meer interdisciplinaire benadering van (permanente) educatie, gericht op samenwerking en flexibele leertrajecten, die meer omvat dan één enkel onderwijsniveau of één enkel studie-onderwerp.

2.   Samenvatting van de Commissie-initiatieven

2.1.

Na haar mededeling over de verbetering en modernisering van het onderwijs (7 december 2016) heeft de Europese Commissie op 30 mei 2017 een nieuw jongereninitiatief over schoolonderwijs en hoger onderwijs uitgebracht, getiteld „Strategie voor hoogwaardig, inclusief en toekomstgericht onderwijs”. Het pakket omvat twee vernieuwde EU-agenda’s om het onderwijs te moderniseren, een voor scholen en een voor het hoger onderwijs.

2.2.

Wat scholen betreft, komen uit de gegevens van de lidstaten drie gebieden naar voren waarop actie is vereist en EU-steun ertoe kan bijdragen belangrijke uitdagingen aan te gaan:

verbeteren van de kwaliteit en de inclusiviteit van scholen;

ondersteunen van de uitmuntendheid van leerkrachten en van leidinggevenden op school;

verbeteren van het beheer van schoolonderwijsstelsels.

2.3.

De Commissie stelt voor de op deze drie gebieden door de lidstaten genomen maatregelen aan te vullen door wederzijds leren te ondersteunen, te zorgen voor een betere onderbouwing voor maatregelen die in het onderwijs functioneren en lidstaten desgewenst hulp te bieden bij nationale hervormingen. Hierbij valt onder meer te denken aan het stimuleren van de ontwikkeling van competenties en van intercultureel leren door middel van partnerschappen en mobiliteit tussen scholen alsmede e-twinningprojecten in het kader van Erasmus+; het bevorderen van peer learning inzake de loopbanen en de professionele ontwikkeling van leerkrachten en van leidinggevenden op school; en het opzetten van een nieuw ondersteuningsmechanisme voor lidstaten die hulp nodig hebben bij het ontwerpen en uitvoeren van onderwijshervormingen.

2.4.

De vernieuwde hogeronderwijsstrategie bouwt voort op de moderniseringsagenda van 2011. In de mededeling die vandaag is aangenomen, schetst de Commissie haar plannen voor vier kerngebieden:

waarborgen dat de afgestudeerden bij het verlaten van het hoger onderwijs beschikken over de vaardigheden waaraan zij en de moderne economie behoefte hebben;

opbouwen van stelsels voor inclusief hoger onderwijs;

ervoor zorgen dat de instellingen voor hoger onderwijs een bijdrage leveren aan innovatie in de rest van de economie;

ondersteunen van de instellingen voor hoger onderwijs en de overheden zodat zij optimaal gebruik kunnen maken van de personele en financiële middelen die beschikbaar zijn.

2.5.

Ten slotte moeten de universiteiten, om ervoor te zorgen dat het hoger onderwijs kan helpen groei en werkgelegenheid te bevorderen, de onderwijscurricula afstemmen op de bestaande en verwachte economische en maatschappelijke behoeften, en hebben toekomstige studenten voor hun keuze uit verschillende studies behoefte aan actuele en betrouwbare informatie. Daarom presenteert de Commissie tegelijkertijd een voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake het volgen van afgestudeerden, als onderdeel van de nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa, die niet alleen betrekking heeft op de afgestudeerden van het hoger onderwijs, maar ook op die van het beroepsonderwijs en van opleidingsprogramma’s. Deze aanbeveling zal de autoriteiten van de lidstaten aanmoedigen en ondersteunen om de kwaliteit en de beschikbaarheid te verbeteren van de informatie over de manier waarop deze afgestudeerden in hun loopbaan of in het vervolgonderwijs vooruit komen nadat zij hun studie hebben afgerond.

3.   Algemene opmerkingen over de nieuwe EU-onderwijsstrategie

3.1.

Het EESC is ingenomen met de initiatieven en wil graag uiteenzetten hoe belangrijk het in zijn ogen is dat er in dit verband genoeg middelen worden vrijgemaakt ter ondersteuning van de verbetering van de Europese onderwijsstelsels om te komen tot hoogwaardig onderwijs voor allen, alsook hoe belangrijk is dat het onderwijs beter kan inspelen op maatschappelijke uitdagingen en leerlingen beter kan voorbereiden op een fatsoenlijk leven en fatsoenlijk werk. Het is een goede zaak dat de Commissie de nadruk legt op vroegschoolse educatie, investeringen in de opleiding van leerkrachten, bevordering van samenwerkingen tussen verschillende belanghebbenden, verbetering van de manier waarop scholen worden bestuurd, synergie met onderzoek en de algemene nadruk op sociale integratie.

3.2.

Hoewel over het algemeen benadrukt wordt dat onderwijs een belangrijk middel is om sociaaleconomische ongelijkheden terug te dringen en om sociale inclusie te bevorderen (1), wordt in de recente aanbeveling van de Commissie voor de Europese pijler van sociale rechten en in de Verklaring van Parijs (2) van 2015 gesteld dat in de meeste EU-landen de ongelijkheid blijft stijgen. Wereldwijde veranderingen, die gevolgen hebben voor de werkgelegenheid, de vaardigheden die in trek zijn en de samenleving als geheel, hebben zich nooit eerder in zo’n hoog tempo voorgedaan. De EU zou de lidstaten aan moeten sporen om hun onderwijsstelsels aan deze nieuwe omstandigheden aan te passen. Permanente evaluatie van discrepanties tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden op de arbeidsmarkt moeten in dit opzicht helpen. Om een samenleving op te bouwen waarin werkelijk sprake is van gelijke kansen moeten onderwijsprogramma’s en -praktijken aan de hand van de vele geslaagde praktijkvoorbeelden uit de afgelopen jaren flexibeler, innovatiever en holistischer worden gemaakt.

3.3.

Onderwijs is een gemeenschappelijk goed en moet een belangrijk middel blijven om het algemeen belang te dienen, en wel door via investeringen de particuliere en publieke kosten van tekortschietend onderwijs op tal van terreinen — zoals bestrijding van geweld, verbetering van de volksgezondheid door middel van sport en bevordering van het welzijn van de bevolking, voorlichting over klimaatverandering en waarborging van maatschappelijke rust in steeds diversere samenlevingen — terug te dringen. In dit verband zouden onderwijshervormingen er niet alleen op gericht moeten zijn om jongeren de vaardigheden, competenties en kennis bij te brengen die zij nodig hebben om later de arbeidsmarkt te kunnen betreden, maar ook om ervoor te zorgen dat lerenden beter kunnen omgaan met urgente maatschappelijke vraagstukken die doorwerken in het dagelijks leven van Europese burgers.

3.4.

In haar strategieplannen zou de Commissie bijzondere aandacht moeten besteden aan de overgang van het ene onderwijsniveau naar het andere en aan de samenwerking tussen verschillende — zowel formele als niet-formele — onderwijsaanbieders. Het is een goede zaak dat de maatregelen van de Commissie vooral bedoeld zijn om inclusieve en onderling verbonden hogeronderwijsstelsels tot stand te brengen en scholen aan te zetten tot betere banden en samenwerking met het hoger onderwijs op het gebied van wetenschap, technologie, techniek en wiskunde ((STEM). Onderwijs heeft echter een breder doel, te weten het evenwicht en nauwe samenwerking tussen de STEM-vakken en de maatschappij- en geesteswetenschappen. Het EESC pleit daarom voor een meer interdisciplinaire benadering van (permanente) educatie, gericht op samenwerking en flexibele leertrajecten, die meer omvat dan één enkel onderwijsniveau of één enkel studie-onderwerp. Zo’n benadering zou ook helpen om de verschillende ongelijkheden terug te dringen, bijv. ongelijke kansen voor vrouwen en mannen in STEM-vakken in het algemeen, aangezien zij stereotiepe opvattingen over wat passender is en/of normaler, gebaseerd op geslacht, ras en andere persoonlijke kenmerken, zou wegnemen.

3.5.

Het Comité verzoekt de Commissie opnieuw (3) om een proactieve rol te spelen in de introductie van innovatievere oplossingen op het gebied van onderwijs en de ontwikkeling van vaardigheden, alsook in het volgen en bevorderen van praktijken en innovatieve benaderingen die in de lidstaten al gangbaar zijn. Volgens het EESC is de tijd nu rijp voor een echte paradigmaverschuiving in de doelstellingen en het functioneren van onderwijs en opleiding, alsook in de opvatting over de plaats en rol hiervan in de samenleving, en voor de erkenning van het feit dat onderwijs een productiviteitsfactor is. Een proactief Europees niveau is cruciaal om beter onderwijs voor morgen vorm te geven.

3.6.

Zoals het EESC in een eerder advies al heeft gesteld: „Vereisten in dit verband zijn de inzet van alle betrokkenen en het creëren van een breed maatschappelijk draagvlak voor de oprichting van leerpartnerschappen, wat betekent dat scholen, het bedrijfsleven, het stadsbestuur, de sociale partners, maatschappelijke organisaties, ngo’s die zich bezighouden met jeugdzaken, ouders, leerlingen en studenten worden betrokken bij het uittekenen en uitvoeren van de leerplannen” (4).

3.7.

Vanaf de eerste schooljaren moeten jongeren worden ondersteund bij de ontwikkeling van portfolio’s met vaardigheden die niet alleen betrekking hebben op hun kennis, maar ook op hun vaardigheden, innovatievermogen, creativiteit, kritische geest en hun besef van de gemeenschappelijke Europese geschiedenis. Deze vaardigheidsprofielen moeten ook veel ruimte bieden aan de verschillende digitale vaardigheden, persoonlijke ervaringen en teamwork, en aan hun vermogen om verschillende culturen te erkennen. Dit moet worden bereikt met de steun van hun docenten en jeugdwerkers.

3.8.

De oorspronkelijke naam van de initiatieven („Jongereninitiatief”) was misleidend, omdat daarmee de indruk werd gewekt dat alleen jongeren tot de doelgroep behoorden, terwijl de formele onderwijsstelsels steeds meer volwassenen verwelkomen. Helaas worden „volwassenen” nauwelijks genoemd in de mededeling over hoger onderwijs, terwijl hoger onderwijs voor alle leeftijdsgroepen juist doorslaggevend kan zijn als het op levenslang leren aankomt en ook een cruciale bijdrage kan leveren aan het bijhouden van vaardigheden en kennis door werkenden en niet-werkenden.

3.9.

Cruciaal voor de verbetering en modernisering van de onderwijsstelsels zijn: beschikbaarheid van voldoende, billijk toegewezen financiering, en gecoördineerde governance in het kader van een hoogwaardige en doeltreffende sociale dialoog. In haar werkdocumenten erkent de Commissie dit onvoldoende en legt zij er niet genoeg nadruk op dat onderwijs niet alleen gericht moet zijn op prestaties, maar ook op inclusie van individuele lerenden uit kansarme milieus en op de integratie van vluchtelingen. Verder wordt welhaast geheel voorbijgegaan aan het belang om verschillende belanghebbenden — met name organisaties van het maatschappelijk middenveld — bij dit proces te raadplegen en te betrekken.

4.   Specifieke opmerkingen over de nieuwe EU-onderwijsstrategie

In reactie op de twee initiatieven van de Europese Commissie, en op het beleid van de EU en de lidstaten meer in het algemeen, richt het EESC zich hier met nadruk op de volgende drie horizontale prioriteiten voor het middelbaar en hoger onderwijs.

4.1.

Elementaire harde vaardigheden zijn nodig, evenals zachte en transversale vaardigheden, competenties en kennis.

4.1.1.

Het is van belang dat de Commissie ervoor zorgt dat lidstaten een holistische definitie van de behoeften van de lerenden hanteren, d.w.z. met inbegrip van harde en zachte vaardigheden, competenties en interdisciplinaire kennis. Deze drie aspecten dienen niet alleen betrekking te hebben op de capaciteiten die nodig zijn om te werken, maar ook het bredere doel te omvatten, te weten de persoonlijke ontwikkeling van alle mensen gedurende hun hele leven. Onderwijsverbeteringen, met name in het hoger onderwijs, moeten daarom ook worden toegespitst op een betere bevordering van actief burgerschap, de inbreng van jongeren, een leven lang leren en kennis over hoe de EU functioneert en de voordelen die zij biedt. Het is nuttig om erop te wijzen dat onderwijs alléén sociaaleconomische ongelijkheden niet kan oplossen; synergieën met aanvullend sociaal en werkgelegenheidsbeleid zijn een voorwaarde voor een duurzamere oplossing.

4.1.2.

Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar de ontwikkeling van zgn. „zachte vaardigheden”, daar werkgevers deze steeds meer op prijs stellen en zij ook buiten de context van het werk nuttig zijn. Daarom onderschrijft het EESC maatregelen zoals deze in de mededeling zijn omschreven: projecten om creativiteit, het oplossen van problemen, samenwerking (5), teamwork en kritisch denken te beoordelen. Beleidsmakers moeten adequaat ondersteund en opgeleid worden om inzicht te krijgen in de algemene dimensie van deze vaardigheden.

4.1.3.

Het EESC staat achter de steun voor samenwerking tussen universiteiten en het bedrijfsleven, maar deze moet niet uitsluitend tot de bedrijfssector worden beperkt. Tussen bedrijven en onderwijsinstellingen opgezette partnerschappen moeten niet uitsluitend gebaseerd worden op het criterium of jongeren al dan niet „rechtstreeks inzetbaar” zijn. Ondernemingen moeten ten volle gebruik kunnen maken van het menselijke potentieel door de juiste vaardigheden te mobiliseren en door alle leeftijdsgroepen te laten profiteren van de nieuwe kansen van de digitale revolutie. Ondernemingen dienen jongeren ook te steunen bij het vervolgen van hun opleiding als zij de arbeidsmarkt betreden: onderwijs is een continu proces dat niet aan alle behoeften kan voldoen gezien het beperkt aantal jaren officieel onderwijs.

4.1.4.

Maar, zoals het EESC reeds eerder heeft opgemerkt: „Scholen moeten vaker gebruik gaan maken van duale stelsels voor onderwijs en beroepsopleiding, waarbij klassikaal leren wordt gecombineerd met praktijkervaring. Scholen en bedrijven moeten zich bewust worden van het belang van dergelijke initiatieven” (6). Werkervaring voor studenten en nauwere banden tussen scholen, bedrijfsleven, universiteiten en onderzoek zijn cruciaal om gekwalificeerde, duurzame werkgelegenheid voor jongeren te creëren.

4.1.5.

Ondanks de behoefte aan „harde vaardigheden” kan de economie niet bepalend zijn voor de richting van het (hoger) onderwijs. Ofwel: initiatieven zoals het volgen van afgestudeerden moeten ervoor zorgen dat hogeronderwijsprogramma’s en curricula niet worden gebaseerd op geïnstrumentaliseerde onderwijsresultaten, zoals de lonen of de werkgelegenheid voor afgestudeerden. Sommige lidstaten beschikken al over hun eigen traceringssysteem. Het eventuele nieuwe EU-brede systeem zou die systemen aan elkaar moeten koppelen en mag in ieder geval niet worden gebruikt om bezuinigingsmaatregelen in de lesprogramma’s van menswetenschappen en de sociale wetenschappen te rechtvaardigen.

4.2.

Ondersteuning van leerkrachten voor onderwijs van hoge kwaliteit en een leven lang leren

4.2.1.

In het „digitale tijdperk van het onderwijs” moet het gebruik van technologie het leerproces ten goede komen: leren coderen is bijvoorbeeld geen doel op zichzelf. Leerlingen moeten de logica van coderen begrijpen en de vaardigheden verwerven om de zich ontwikkelende technische middelen in de leer- en leefomgeving te kunnen gebruiken.

4.2.2.

Hoewel ICT op vele gebieden kansen biedt, wordt aldus ook de deur opengezet voor reële gevaren zoals cybercriminaliteit, gevaarlijke en schadelijke inhoud en een toenemende commercialisering van diensten; ook wordt zo technologische bewaking en misbruik van persoonlijke gegevens mogelijk gemaakt. Daarom moet gewerkt worden aan digitale geletterdheid, zodat iedereen over de vereiste vaardigheden beschikt voor het werk van de toekomst. ICT is inmiddels doorgedrongen in alle geledingen van het bedrijfsleven en de dienstensector en dient daarom een vast onderdeel te zijn van levenslang leren.

4.2.3.

Beter digitaal onderwijs moet jongeren ook helpen om duidelijker onderscheid te maken tussen informatie en kennis, om kritisch denken en mediageletterdheid te ontwikkelen en om bijvoorbeeld nepnieuws te herkennen of hun online privacy te beschermen.

4.2.4.

Hoewel in deze mededeling de nadruk op het middelbaar en hoger onderwijs ligt, komen samenwerking en de banden tussen formeel, niet-formeel en informeel leren en de validatie van de resultaten hiervan onvoldoende aan bod, zoals benadrukt wordt in de conclusies van de Raad in 2012 (7) over „partnership and flexible ways for lifelong skills development”. Zelfs op dit moment beschikt slechts de helft van de lidstaten over een algemene strategie voor een leven lang leren (8). In dit verband kunnen technologieën ook nuttig zijn voor de diversificatie van benaderingen van het onderwijs.

4.2.5.

De Commissie is al jarenlang bezig met de opzet van EU-netwerken en bevordering van samenwerking voor de uitwisseling van goede praktijken en voor intercollegiaal leren. Het zou echter ook interessant zijn om na te gaan in welke mate onderwijzend personeel deze instrumenten en mechanismen daadwerkelijk toepast. Het is zeer waarschijnlijk dat veel leerkrachten en pedagogen niet beseffen welke steun, opleiding en financiële middelen hun op EU-niveau ter beschikking staan. Verbetering van capaciteitsopbouw en de arbeidsomstandigheden, met inbegrip van de salarissen van docenten, zou voor elke lidstaat een prioriteit moeten zijn.

4.2.6.

Volgens de aanbevelingen van de Commissie moeten de lidstaten levenslang leren voor onderwijzend personeel mogelijk maken en ook hun mobiliteit versterken, bijv. via de Erasmus+-programma’s. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar de verbetering van de participatieve aspecten van het onderwijs, aangezien gebleken is dat dit een zeer goede pedagogische praktijk is die lerenden in staat stelt kennis te verwerven en bepaalde horizontale vaardigheden te ontwikkelen, zoals communicatievaardigheden. Dit zou een opmerkelijke verschuiving zijn, van docentgericht naar leerlinggericht onderwijs, met de docent als degene die het leren mogelijk maakt.

4.3.

Onderwijs in ondernemerschap via sociale projecten

4.3.1.

Onderwijs moet de kerncompetenties, vaardigheden en attitudes vergroten die vereist zijn om in het leven te slagen na de voltooiing van formeel onderwijs, bijvoorbeeld teamwork en projectbeheer. Dit nieuwe pakket vaardigheden zou niet alleen de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt verbeteren, maar komt ook het vermogen van toekomstige volwassenen ten goede om hun eigen banen, zowel individueel als collectief, te creëren. Praktijk- en ervaringsgerichte leermethoden zijn alternatieve benaderingen die het vermogen om kennis te behouden kunnen vergroten en de ontwikkeling van praktische vaardigheden beter ondersteunen, in tegenstelling tot deskundigheid op een bepaald gebied.

4.3.2.

Van belang is de toepassing van een overkoepelende benadering van ondernemerschap, waarbij nuttig gebruik wordt gemaakt van het nieuwe kader EntreComp (9). De ontwikkeling van sociale projecten binnen of buiten de school is een uitstekende gelegenheid om deze vaardigheden en de vereiste mentaliteit te verwerven en draagt ook bij tot een betere wisselwerking met andere leeromgevingen. In dit verband dienen de lidstaten het initiatief van het Europees solidariteitskorps voor jongeren op scholen en in het hoger onderwijs zonder meer te steunen. Voorts neemt de belangstelling voor sociaal ondernemerschap toe, dat ook een manier is om te voldoen aan het streven van jongeren naar zinvollere banen.

4.3.3.

Ondernemerschap is een sterke motor voor economische groei en het scheppen van werkgelegenheid. De aandacht moet vooral gericht zijn op de ontwikkeling van ondernemersvaardigheden. Zoals het EESC al heeft beklemtoond, wacht het onderwijs in ondernemerschap in heel Europa, in alle onderdelen van het lespakket en in het kader van een leven lang leren, nog steeds op werkelijke inzet van de beleidsmakers. Ambitie, creativiteit en ondernemerschap moeten op zichzelf worden beoordeeld en worden bevorderd en moeten niet worden verward met zakelijke activiteiten of winst maken. Creativiteit komt tot ontwikkeling door leren langs formele en informele weg. Leerkrachten dienen ten volle bij een en ander te worden betrokken om te garanderen dat de juiste informatie wordt doorgegeven. Zij zullen misschien minder te vinden zijn voor een enge definitie van ondernemerschap, bijvoorbeeld als dit het starten van een bedrijf betekent, maar meer openstaan voor een ruim concept dat een sleutelvaardigheid voor het leven vormt. Er kan gebruik worden gemaakt van een „ondernemerstrap” voor de ontwikkeling van activiteiten en onderwijs om de ondernemersgeest de klas in te brengen (10).

4.3.4.

Ongeacht of zij later daadwerkelijk bedrijven of sociale ondernemingen oprichten, ontwikkelen jongeren die onderwijs in ondernemerschap hebben genoten kennis over zakendoen, essentiële vaardigheden en attitudes, waaronder creativiteit, initiatief, doorzettingsvermogen, teamwork, risico-inschatting en verantwoordelijkheidszin. Dit is de ondernemingsgerichte mentaliteit die ondernemers helpt ideeën in daden om te zetten en tevens hun inzetbaarheid aanzienlijk verhoogt. Docenten moeten kunnen beschikken over welomschreven resultaten van onderwijs in ondernemerschap om doeltreffende methoden voor onderwijs in ondernemerschap in de klas te introduceren. De lidstaten moeten derhalve ondernemersvaardigheden bevorderen door middel van nieuwe en creatieve onderwijs- en leermethoden vanaf de basisschool, en daarnaast moet in het voortgezet en het hoger onderwijs de nadruk worden gelegd op de mogelijkheid om een bedrijf op te zetten als carrièreperspectief. Praktijkervaringen in de maatschappij, door middel van op problemen gebaseerd leren en contacten met bedrijven, moet in alle vakken worden opgenomen en op maat worden gemaakt voor alle onderwijsniveaus.

Brussel, 19 oktober 2017.

Voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  In recente EU-verklaringen — sociale pijler van de EU (april 2017); nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa (juni 2016); discussienota van de Commissie over de sociale dimensie van Europa (april 2017); verklaring van Rome (maart 2017) — neemt onderwijs een prominente plaats in.

(2)  In maart 2015 stelden ministers van onderwijs tijdens een informele bijeenkomst in Parijs de volgende Verklaring vast: „Promoting citizenship and common values of freedom, tolerance and non-discrimination in education”.

(3)  PB C 173 van 31.5.2017, blz. 45.

(4)  PB C 214 van 8.7.2014, blz. 31.

(5)  Verbetering van de kwaliteit van onderwijzen en leren in de Europese instellingen voor hoger onderwijs, Verslag van de groep op hoog niveau voor de modernisering van het hoger onderwijs, Europese Commissie, juni 2013.

(6)  PB C 327 van 12.11.2013, blz. 58.

(7)  Werkdocument van de diensten van de Commissie over „Partnership and flexible pathways for lifelong learning skills development” (Partnerschap en flexibele trajecten voor de levenslange ontwikkeling van vaardigheden), bijlage bij de mededeling van de Commissie over een andere kijk op onderwijs: investeren in vaardigheden voor betere sociaal-economische resultaten, november 2012.

(8)  Werkdocument van de diensten van de Commissie, bijlage bij het […] Ontwerp 2015 van het Gezamenlijk verslag van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) — Nieuwe prioriteiten voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding, augustus 2015.

(9)  European Entrepreneurship Competence Framework

https://ec.europa.eu/jrc/en/publication/eur-scientific-and-technical-research-reports/entrecomp-entrepreneurship-competence-framework

(10)  PB C 48 van 15.2.2011, blz. 45.


Top