Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016IP0004

    Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2016 over het jaarverslag over het mededingingsbeleid van de EU (2015/2140(INI))

    PB C 11 van 12.1.2018, p. 2–15 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    12.1.2018   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 11/2


    P8_TA(2016)0004

    Jaarverslag over het mededingingsbeleid van de EU

    Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2016 over het jaarverslag over het mededingingsbeleid van de EU (2015/2140(INI))

    (2018/C 011/01)

    Het Europees Parlement,

    gezien het verslag van de Commissie van 4 juni 2015 over het mededingingsbeleid in 2014 (COM(2015)0247) en het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie van dezelfde datum,

    gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name de artikelen 101 t/m 109, 147 en 174,

    gezien de desbetreffende mededingingsregels, richtsnoeren en besluiten van de Commissie,

    gezien zijn resolutie van 10 maart 2015 over het jaarverslag over het mededingingsbeleid in 2013 (1) alsmede zijn resolutie van 11 december 2013 over het mededingingsbeleid in 2012 (2) en de daarin door het Parlement geformuleerde eisen,

    gezien de studie van directoraat-generaal Intern Beleid (beleidsondersteunende afdeling A (Economisch en Wetenschappelijk Beleid)) voor de Commissie interne markt en consumentenbescherming over oneerlijke handelspraktijken tussen ondernemingen in de voedselvoorzieningsketen (3),

    gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité getiteld „De interne markt voor internationaal goederenvervoer over de weg: sociale dumping en cabotage” (4),

    gezien het verslag van het Europees Mededingingsnetwerk (ECN) van mei 2012 over de handhaving van de mededingingswetgeving en markttoezichtactiviteiten van Europese mededingingsautoriteiten in de levensmiddelensector (5),

    gezien de Richtlijnen 77/799/EEG en 2011/16/EU van de Raad betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen,

    gezien de conclusies en actievoorstellen van het project inzake grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS) van de OESO en de G20,

    gezien het besluit van de Commissie van 6 mei 2015 om op grond van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad een onderzoek in te stellen naar de elektronische handel (C(2015)3026),

    gezien Richtlijn 2014/104/EU van 26 november 2014 betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen,

    gezien de mededeling van de Commissie van 28 juni 2014 over richtsnoeren voor overheidssubsidies op het gebied van energie en milieubescherming (6),

    gezien Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het VWEU met de interne markt verenigbaar worden verklaard,

    gezien Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen,

    gezien het Witboek van de Commissie „Naar een effectievere EU-concentratiecontrole” van 9 juli 2014 (COM(2014)0449),

    gezien het mededingingsonderzoek in de farmaceutische sector van 8 juli 2009 en de follow-upverslagen, met name het vijfde verslag over de controle van octrooischikkingen,

    gezien het door de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) ontwikkelde universele kader voor de duurzaamheidsbeoordeling van voedsel- en landbouwsystemen (SAFA),

    gezien artikel 52 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie internationale handel en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A8-0368/2015),

    A.

    overwegende dat het mededingingsbeleid van de EU een hoeksteen van de sociale markteconomie in Europa vormt en een essentieel instrument is met het oog op een goed werkende interne markt in de Unie;

    B.

    overwegende dat de stem van de Europese Unie op het gebied van mededinging op het internationale toneel wordt gehoord en gerespecteerd; overwegende dat deze gemeenschappelijke externe vertegenwoordiging, die onafhankelijk is en duidelijk afgebakende bevoegdheden heeft, de Unie in staat stelt haar werkelijke politieke, demografische en economische gewicht te laten zien;

    C.

    overwegende dat het mededingingsbeleid een instrument ter bescherming van de Europese democratie is, omdat het een buitensporige concentratie van de economische en financiële macht in de handen van slechts enkelen onmogelijk maakt;

    D.

    overwegende dat de Europese Unie is opgezet als open markteconomie met vrije en eerlijke mededinging, die de welvaart van de consumenten en de levensstandaard van alle EU-burgers moet verhogen, en dat de Europese Unie werkt aan een interne markt die op basis van evenwichtige groei en prijsstabiliteit moet leiden tot een duurzame ontwikkeling in Europa;

    E.

    overwegende dat de strikte toepassing van de mededingingsbeginselen in het EU-Verdrag tot doel heeft bij te dragen tot de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van het economische beleid van de EU, en tegelijkertijd ten goede moet komen aan consumenten, werknemers en ondernemers en de innovatie en groei moet stimuleren door oneerlijke marktpraktijken als gevolg van monopolies en machtsposities te controleren en te beperken, zodat eenieder een eerlijke kans van slagen heeft;

    F.

    overwegende dat de onafhankelijkheid van de nationale mededingingsautoriteiten van het hoogste belang is;

    G.

    overwegende dat elk jaar verliezen van 181-320 miljard EUR — ongeveer 3 % van het bbp van de EU — te wijten zijn aan het bestaan van kartels;

    H.

    overwegende dat wat betreft energiekosten de Europese interne markt slechter presteert dan de Amerikaanse, aangezien de prijsspreiding op de Europese markt 31 % bedraagt, tegen 22 % op de Amerikaanse markt;

    I.

    overwegende dat de kmo's, die 98 % van de EU-ondernemingen uitmaken en goed zijn voor 67 % van de werkgelegenheid, in veel lidstaten nog steeds geconfronteerd worden met een ernstige kredietschaarste;

    J.

    overwegende dat belastingontduiking, belastingfraude en belastingparadijzen de belastingbetaler in de EU jaarlijks naar schatting 1 biljoen EUR kosten aan misgelopen belastingopbrengsten, en dat deze praktijken op de interne markt leiden tot concurrentievervalsing tussen bedrijven die wel en bedrijven die geen belasting betalen;

    K.

    overwegende dat met name de afgelopen jaren de dynamiek van de digitale economie en vooral concurrentieverstoringen als gevolg van agressieve belastingpraktijken en nationale belastingmaatregelen (die de interne markt waarschijnlijk in aanzienlijke mate schaden) de marktdeelnemers voor nieuwe uitdagingen plaatsen en een onmiddellijke en gerichte reactie van de Commissie vereisen; overwegende dat mondiale samenwerking bij de handhaving van de mededingingsregels ertoe bijdraagt om inconsistenties in de corrigerende maatregelen en de resultaten van handhavingsacties te voorkomen, en bedrijven helpt om hun nalevingskosten te verminderen;

    L.

    overwegende dat de beschikbare instrumenten van het mededingingsrecht gezien de uitdagingen van het digitale tijdperk aan een fundamentele toetsing moeten worden onderworpen;

    M.

    overwegende dat de voorschriften in de internationale luchtvaart inzake eerlijke concurrentie en de regulering van staatsondernemingen tekortschieten waar het gaat om luchtvaartmaatschappijen van bepaalde derde landen die bepaalde routes van en naar Europa domineren, waardoor Europese luchtvaartmaatschappijen aanzienlijke schade lijden en de connectiviteit tussen Europese luchtvaarthubs wordt belemmerd, met als gevolg dat Europese consumenten minder keuzemogelijkheden hebben;

    N.

    overwegende dat mededinging niet in alle lidstaten dezelfde werking heeft;

    O.

    overwegende dat in het mededingingsbeleid met name aandacht dient te worden besteed aan de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling en sociale cohesie;

    P.

    overwegende dat sociale dumping een factor is die de interne markt verstoort en de rechten van zowel consumenten als werknemers schaadt;

    Q.

    overwegende dat het garanderen van vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal de basis vormt van de groei in Europa;

    1.

    verwelkomt het verslag van de Commissie, waarin het belang van mededingingsbeleid in de EU wordt onderstreept, en merkt op dat het ruwweg de ambtsperiode van de vorige Commissie onder mededingingscommissaris Almunia bestrijkt;

    2.

    verzoekt de Commissie voortaan het sectorspecifieke werkdocument als integrerend bestanddeel van het verslag aan het Parlement te doen toekomen;

    3.

    juicht het toe dat mededingingscommissaris Vestager nauw met het Parlement wil samenwerken bij de ontwikkeling van het mededingingsbeleid als een van de centrale instrumenten van de Europese Unie voor de totstandbrenging van de interne markt, en verzoekt de Commissie te vermijden dat bedrijven door de wijze van uitvoering van het interne mededingingsbeleid van de EU in hun marktstrategie worden beperkt, zodat zij op wereldmarkten kunnen concurreren met spelers van buiten de EU;

    4.

    benadrukt dat een doeltreffend en geloofwaardig mededingingsbeleid niet uitsluitend gericht mag zijn op verlaging van de consumentenprijzen, maar ook de strategische belangen van de Europese economie moet behartigen, zoals: innovatievermogen, investeringen, concurrentievermogen en duurzaamheid, de bijzondere concurrentievoorwaarden voor kmo's, starters en micro-ondernemingen, en de noodzaak van bevordering van strenge arbeids- en milieunormen;

    5.

    verzoekt de Commissie een einde te maken aan sociale dumping, en benadrukt dat bij besluiten in het kader van het mededingingsbeleid terdege rekening moet worden gehouden met de sociale gevolgen;

    6.

    is van mening dat de specifieke aard van de digitale economie, die wordt gekenmerkt door afnemende en naar nul tenderende marginale kosten en door sterke netwerkeffecten, toenemende concentratie in belangrijke markten in de hand werkt; verzoekt de Commissie haar mededingingsbeleid aan te passen aan de specifieke kenmerken van deze sector;

    7.

    verzoekt de Commissie de interne markt daar waar hij nog versnippert en onvoltooid is, te voltooien en geconstateerde ongerechtvaardigde marktbeperkingen en concurrentieverstoringen zo snel mogelijk uit de weg te ruimen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het mededingingsbeleid tegelijkertijd de sociale cohesie in de Unie versterkt;

    8.

    onderstreept dat de aandachtspunten die de mededingingsautoriteit in haar werk heeft gekozen, en de presentatie hiervan in het mededingingsverslag 2014 grotendeels aansluiten bij de gemeenschappelijke aandachtspunten; vindt evenwel dat op een aantal punten de aanpak moet worden aangescherpt en dat de Commissie hiervan het komende jaar nadrukkelijk werk moet gaan maken; benadrukt het belang van mondiale samenwerking bij het handhaven van mededingingswetgeving; is voorstander van een actieve participatie van de Commissie in het Internationaal Mededingingsnetwerk;

    9.

    verzoekt de Commissie opnieuw, net als na het vorige jaarverslag, om bij de ontwikkeling van de digitale interne markt buitensporige marktconcentratie en misbruik van machtsposities te voorkomen, aangezien zo wordt gewaarborgd dat de diensten voor consumenten van hogere kwaliteit zullen zijn en de prijzen ervoor aantrekkelijker kunnen worden;

    10.

    acht het van fundamenteel belang om op de digitale markt eerlijke concurrentievoorwaarden te waarborgen en misbruik van machtsposities en fiscale optimalisering te bestrijden, doelstellingen die uiteindelijk de consument ten goede komen;

    11.

    is van oordeel dat de ontwikkeling van e-bestuur een belangrijke factor voor de ondersteuning van de groei is, met name wat de deelname van de kmo's betreft; verzoekt derhalve de lidstaten gebruik te maken van alle door de nieuwe wetgeving inzake overheidsopdrachten aan hen ter beschikking gestelde hulpmiddelen ter bevordering van de groei in de EU, en verzoekt de Commissie alle initiatieven ten aanzien van de ontwikkeling van e-bestuur te ondersteunen; beklemtoont voorts dat de bevordering en tenuitvoerlegging van e-governancesystemen in alle lidstaten bijdraagt tot efficiënt toezicht op inbreuken en tot transparantie in de openbare en de privésector;

    12.

    verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de lidstaten de nieuwe wetgeving inzake overheidsopdrachten tijdig ten uitvoer leggen, met name ten aanzien van de elektronische verspreiding van aanbestedingen en e-overheid en de nieuwe bepalingen inzake het in aanmerking nemen van sociale en milieucriteria en de verdeling van opdrachten in percelen, teneinde innovatie en eerlijke mededinging te bevorderen, de kmo's op de aanbestedingsmarkten te ondersteunen en te garanderen dat overheidsgeld optimaal wordt besteed;

    13.

    verzoekt de Commissie de inspanningen te blijven opvoeren voor een ambitieuze openstelling van de internationale markten voor overheidsopdrachten om de verschillen tussen de EU en andere handelspartners met betrekking tot de openheid van de markten voor overheidsopdrachten weg te werken, en daarbij rekening te houden met het verslag van het Parlement over het Commissievoorstel inzake een instrument voor internationale overheidsopdrachten en de aanstaande herziening daarvan;

    14.

    wijst erop dat op de interne markt producten aan de consumenten worden verkocht onder dezelfde merknaam en in dezelfde verpakking, maar met ingrediënten die per partij verschillen; roept de Commissie op in het kader van het mededingingsbeleid te beoordelen of hier sprake is van een handelspraktijk met negatieve gevolgen voor de leveranciers van lokale en regionale producten, vooral kmo's;

    15.

    acht het van essentieel belang dat de Commissie zich blijft inzetten voor een betere convergentie en samenwerking tussen de nationale mededingingsautoriteiten van de EU;

    16.

    is verheugd over de sterke wisselwerking tussen de handhaving van de mededinging en de strategie voor de digitale interne markt, met name bij maatregelen in verband met geoblocking en licentieovereenkomsten, met het oog op de voltooiing van de digitale interne markt; is van mening dat een soortgelijke wisselwerking van cruciaal belang is voor de interne energiemarkt om belemmeringen voor het vrij, grensoverschrijdend stromen van energie weg te nemen en te bouwen aan de energie-unie;

    17.

    meent dat concurrentie in de telecommunicatiesector essentieel is, niet alleen om te zorgen voor innovatie en investeringen in netwerken, maar ook voor betaalbare prijzen en keuzemogelijkheden voor de consument wat betreft dienstverlening; verzoekt de Commissie derhalve de concurrentie in deze sector veilig te stellen, onder meer bij de toewijzing van spectrum;

    18.

    verzoekt de Commissie de oneerlijke en onwettige bedingen en praktijken van banken in contracten met consumenten tegen het licht te houden; verzoekt de Commissie in ECN-verband de uitwisseling van beproefde praktijken te stimuleren; dringt er bij de Commissie op aan om alle vormen van bureaucratische rompslomp als gevolg van de uitvoering van het mededingingsbeleid terug te dringen;

    19.

    is van mening dat het mededingingsbeleid een belangrijke rol moet krijgen bij het zekerder en transparanter maken voor de consument van de financiële markten; verwelkomt daarnaast de wetgevende maatregelen in de sector voor elektronische betalingen en met name de introductie van maxima voor interbancaire commissies bij transacties met betaalkaarten;

    20.

    herinnert de Commissie eraan dat het mededingingsbeleid ook het reguleren van de prijs inhoudt van diensten waar lastig een marktwaarde aan toe te kennen is, zoals de provisies bij betaalautomaten;

    21.

    verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar de netwerken van betaalautomaten vanuit het perspectief van het mededingingsbeleid, er rekening mee houdend dat het een netwerk-infrastructuur betreft;

    22.

    is van mening dat verder moet worden nagedacht over de wijze waarop Europese bedrijven moeten worden ondersteund als ze op mondiale schaal concurreren met andere bedrijven van vergelijkbare omvang uit verschillende delen van de wereld die zich niet aan dezelfde mededingingsregels hoeven te houden als Europese entiteiten op hun thuismarkt;

    23.

    verzoekt de Commissie voor samenhang te zorgen tussen het EU-beleid inzake handel en mededinging en de doelstellingen van haar industriebeleid; wijst erop dat het mededingingsbeleid van de EU de opkomst van grote Europese industriële kampioenen niet mag belemmeren; dringt er daarom op aan dat het beleid inzake handel en mededinging de ontwikkeling en het concurrentievermogen van de Europese industrie op het internationaal toneel bevordert;

    24.

    erkent dat veel energie-intensieve industrieën het economisch gezien moeilijk hebben en dat bepaalde sectoren zoals de staalindustrie in een crisis verkeren; vraagt de Commissie met klem om de voorschriften inzake EU-overheidssteun voor energie-intensieve industrieën te herzien, door een doeltreffende bescherming tegen koolstoflekkage te garanderen en ervoor te zorgen dat de EU-industrieën, in het bijzonder de meest kwetsbare energie-intensieve industrieën, eerlijke kansen krijgen;

    Antitrustzaken — gevallen van misbruik van een dominante positie

    25.

    verzoekt de Commissie haar inspanningen op het gebied van onderzoek naar gevallen van misbruik van een dominante marktpositie ten nadele van consumenten in de EU op te voeren;

    26.

    merkt op dat misbruik van een dominante positie is verboden en een ernstig mededingingsprobleem vormt;

    27.

    is van mening dat de Commissie met succes optreedt tegen overtreding van de kartelvoorschriften en kan aantonen dat zij in belangrijke mate heeft bijgedragen tot de verwezenlijking van de interne markt en van gelijke concurrentieregels;

    28.

    benadrukt dat concurrentiebeperkende praktijken en monopolies handelsbarrières kunnen vormen die de handels- en investeringsstromen verstoren; verzoekt de Commissie om — in het belang van een vrije en eerlijke wereldhandel — internationaal op te treden tegen kartels en concurrentiebeperkende, oligopolistische en monopolistische praktijken die schadelijk zijn voor de concurrentie;

    29.

    is van mening dat de thans voor rechtspersonen geldende boeteregeling bij overtredingen moet worden aangevuld met soortgelijke sancties tegen de verantwoordelijke natuurlijke personen; is van mening dat boetes hoog genoeg moeten zijn om een afschrikkend effect te hebben; onderstreept het belang van een succesvol klokkenluidersbeleid, dat de Commissie heeft geholpen bij de opsporing van kartels;

    30.

    is van mening dat rechtszekerheid cruciaal is en verzoekt de Commissie de regels over boetes, bijvoorbeeld in kartelzaken, in een wetgevingsinstrument op te nemen;

    31.

    stelt vast dat de traditioneel in het mededingingsbeleid gehanteerde marktmodellen mogelijk niet geschikt zijn voor de digitale economie en dat de toepassing van op prijzen gebaseerde indicatoren in deze dynamische branche dikwijls niet werkt; verzoekt de Commissie aan de hand van nieuwe criteria een uitvoerige juridische en economische beoordeling uit te voeren van snel veranderende markten en slechts kort door digitale ondernemingen gehanteerde bedrijfsmodellen, teneinde een duidelijk beeld van de marktstructuur en de marktontwikkelingen te krijgen, en vraagt haar passende maatregelen te treffen ter bescherming van de consument en naar behoren rekening te houden met het belang van gegevens en de specifieke marktstructuren in de digitale economie; benadrukt dat met het oog op de definitie van de relevante markt, in het bijzonder in de digitale economie, relevante beoordelingscriteria voor de mededingingssituatie moeten worden toegepast;

    32.

    benadrukt het belang van de bescherming van intellectuele eigendom voor een gelijk speelveld en betreurt het te moeten vaststellen dat internationale ondernemingen niet bereid zijn om de voor het gebruik van Europese octrooien benodigde licenties te verwerven; roept de Commissie op essentiële octrooien (standard essential patents — SEP's) op doeltreffende wijze te beschermen en nauwgezet toe te zien op de correcte verkrijging van licenties door de gebruikers van octrooien;

    33.

    verzoekt de Commissie te onderzoeken of er een correlatie bestaat tussen het hoge aantal politici en voormalige ministers in de raden van bestuur van energiemaatschappijen en oligopolistische praktijken in de energiesector van sommige lidstaten;

    34.

    zet vraagtekens bij de lange duur van het onderzoek naar de Amerikaanse internetreus Google en betreurt het dat het onderzoek al verscheidene jaren op ondoorzichtige wijze en zonder definitief resultaat aansleept, een gevolg van het feit dat de Commissie er tot 2014 maar mondjesmaat blijk van heeft gegeven marktbeperkingen te willen afschaffen; wijst erop dat juist in dynamische markten een zodanig lange duur van de procedure kan leiden tot een feitelijke sanering van de markt en onzekerheid voor alle partijen kan veroorzaken;

    35.

    roept de Commissie op grondig onderzoek te doen naar de praktijk van Google om het besturingssysteem „Android” enkel in combinatie met andere Google-diensten aan te bieden en fabrikanten de voorafgaande installatie van concurrerende producten te verbieden; verzoekt de Commissie voorts de dominante marktpositie van Google bij rechtstreekse hotelreserveringen te onderzoeken en naar een passende oplossing hiervoor te streven; steunt de maatregelen van de Commissie waarmee zij een grotere mate van interoperabiliteit en portabiliteit tussen alle digitale sectoren wil bereiken om zo te voorkomen dat de winnaar alles krijgt; benadrukt dat het belangrijk is dat de Commissie wordt uitgerust met de juiste instrumenten om steeds een actueel overzicht van de snelle ontwikkelingen in de digitale markt te hebben;

    36.

    verzoekt de Commissie alle andere hangende kartelonderzoeken zorgvuldig uit te voeren en af te ronden, en een einde te maken aan eventuele marktbeperkingen; is verheugd over de weigering van de nieuwe Commissie om toe te geven aan politieke druk, en verzoekt om een snellere behandeling van de zaken, zodat er in het komende jaar resultaten kunnen worden geboekt; is daarom ingenomen met de mededeling met punten van bezwaar die de Commissie aan Google heeft toegezonden over zijn productvergelijkingsdienst; verzoekt de Commissie om alle in haar onderzoeken vastgestelde punten van zorg op vastbesloten wijze te blijven analyseren, met inbegrip van andere gebieden waar de zoekmachine bepaalde resultaten bevoordeelt, om te zorgen voor een gelijk speelveld voor alle marktdeelnemers in de digitale markt;

    37.

    wijst erop dat de Commissie krachtens artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1/2003 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels de mogelijkheid heeft om voorlopige maatregelen te treffen, wanneer de mededinging op ernstige en onherstelbare wijze dreigt te worden geschaad; verzoekt de Commissie te onderzoeken in hoeverre dergelijke maatregelen zouden kunnen worden toegepast in langdurige mededingingsprocedures, in het bijzonder op de digitale markt;

    38.

    brengt in herinnering dat netneutraliteit (waaronder wordt verstaan het beginsel dat al het internetverkeer gelijk behandeld wordt, zonder discriminatie, beperking of inmenging, ongeacht afzender, ontvanger, type, inhoud, apparatuur, dienst of toepassing) van het grootste belang is om ervoor te zorgen dat er geen discriminatie tussen internetdiensten plaatsvindt en dat de mededinging volledig wordt gewaarborgd;

    39.

    benadrukt dat in het mededingingsbeleid moet worden uitgegaan van feiten, en verwelkomt het onderzoek van de Commissie naar de e-handelssector, waarin het accent ligt op potentiële belemmeringen voor de grensoverschrijdende onlinehandel in goederen en diensten, bijvoorbeeld bij elektronica, kleding, schoenen en digitale inhoud;

    40.

    merkt op dat de zaak-Google heeft geleid tot een algemeen debat over de macht van dominante internetplatforms als eBay, Facebook, Apple, LinkedIn, Amazon, Uber, Airbnb enz., hun invloed op de markten en op de openbare ruimte en de noodzaak om deze platforms te reguleren om beide te beschermen; wijst erop dat het doel van de regulering van internetplatforms moet zijn om een hoger niveau van bescherming van gebruikers te waarborgen en tegelijkertijd de prikkels voor innovatie in stand te houden;

    41.

    verzoekt de Commissie om onderzoek te doen naar de dominante positie van Google op de markt voor rechtstreekse hotelboekingen; wijst erop dat het bedrijf ernaar streeft om personen die een hotel zoeken te laten reserveren en betalen via Google in plaats van via derde aanbieders van reis- of hotelwebsites; onderstreept dat deze stap potentieel controversieel is omdat Google hierdoor een onlinereisbureau of iets dergelijks wordt dat boekingskosten in rekening brengt; merkt op dat de meeste hotels rechtstreeks boeken prefereren boven boeken via een derde website of aggregator; onderstreept dat Google gebruik zou kunnen maken van zijn dominante positie om concurrenten in de reismarkt te verzwakken, waardoor consumenten zouden worden benadeeld;

    42.

    is ingenomen met de onlangs door de Commissie goedgekeurde wijzigingen in Verordening (EG) nr. 773/2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, en de daarmee verband houdende mededelingen naar aanleiding van de richtlijn schadevorderingen; betreurt het dat het Parlement niet is betrokken bij de opstelling van de wijzigingen;

    43.

    wijst op de belangrijke rol van het mededingingsbeleid bij de voltooiing van de digitale interne markt; onderschrijft dat een solide mededingingsbeleid in dynamische markten een gedegen kennis van die markten vereist; is derhalve ingenomen met het in het kader van de strategie voor een digitale interne markt ingeleide sectorale onderzoek naar de onlinehandel;

    Staatssteun

    44.

    verzoekt de Commissie als hoedster van de Verdragen nauwlettend toe te zien op de omzetting van de richtlijn door de lidstaten en de uniforme toepassing van de voorschriften in de hele Unie te waarborgen; verzoekt de Commissie, de lidstaten en de regionale en gemeentelijke overheden zich actief in te zetten voor de naleving van de EU-mededingingsregels en informatie te verstrekken over de rechtsgrondslag van die regels; onderstreept dat het belangrijk is om horizontale en verticale staatssteun op dezelfde wijze te beoordelen; stelt vast dat er overal in de Europese Unie gewerkt moet worden aan bewustmaking met betrekking tot de inschaling en toekenning van illegale staatssteun, in het bijzonder wanneer dergelijke besluiten tot steunverlening neerkomen op concurrentieverstorende en protectionistische maatregelen; is evenwel van mening dat aan afgelegen of perifere regio's en eilanden bij de toepassing van de regels voor staatssteun meer ruimte moet worden geboden dan nu het geval is;

    45.

    is van mening dat de Commissie met name in staatssteunzaken het door de lidstaten verstrekte feitenmateriaal strenger moet toetsen en er beter op moet toezien dat de feiten kloppen, omdat telkens weer wordt getracht de rechtsgrond en de opgelegde voorwaarden te omzeilen of min of meer dubieuze compromissen te sluiten; is voorts van mening dat bij dergelijke onderzoeken moet worden uitgegaan van de erkenning dat een staat in strategische en vitale sectoren als energie, vervoer en gezondheidszorg totale zekerheid, de continuïteit van de voorziening en de dienstverlening voor al zijn burgers moet verzekeren en zich moet hoeden voor het uitvaardigen van wettelijke bepalingen die andere lidstaten of de Unie schade berokkenen;

    46.

    herhaalt dat gelden uit de EU-structuurfondsen niet mogen worden gebruikt om direct of indirect het naar een andere lidstaat verplaatsen van diensten of productie te stimuleren, bijvoorbeeld door een wachttijd te hanteren voor bedrijven die dergelijke subsidies ontvangen; benadrukt dat staatssteun soms noodzakelijk is om de levering van diensten van algemeen economische belang, o.a. op het gebied van energie, vervoer en telecommunicatie, zeker te stellen; beklemtoont dat staatsinterventie vaak het beste beleidsinstrument is voor het verzekeren van dienstverlening die van cruciaal belang is voor de ondersteuning van de economische en sociale omstandigheden in geïsoleerde, afgelegen of perifere regio's en eilanden in de Unie;

    47.

    juicht het toe dat de Commissie in 2014 de nieuwe richtsnoeren voor overheidssubsidies op het gebied van milieubescherming en energie heeft goedgekeurd en in de algemene groepsvrijstellingsverordening heeft opgenomen;

    48.

    is ingenomen met de opneming van vervoerssubsidies ten behoeve van bewoners van afgelegen gebieden in de groepsvrijstellingsverordening, waardoor het probleem van de bereikbaarheid nu wordt erkend; benadrukt dat het handhaven van cruciale zakelijke verbindingen voor perifere eilandgebieden ook essentieel is om een aanvaardbaar niveau van sociaaleconomische activiteit in stand te houden en te ontwikkelen;

    49.

    verwelkomt het huidige onderzoek van de Commissie naar uitgestelde belastingvorderingen en -kredieten ten gunste van de bankensector in diverse lidstaten; is van mening dat dergelijke belastingvorderingen en -kredieten met terugwerkende kracht moeten worden goedgekeurd op grond van de staatssteunbepalingen als ze zijn gekoppeld aan expliciete voorwaarden in verband met financieringsdoelstellingen voor de reële economie;

    50.

    herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om te onderzoeken of de bankensector sinds het begin van de crisis heeft geprofiteerd van impliciete subsidies en staatssteun in de vorm van onconventionele liquiditeitssteun;

    51.

    is verheugd over de invoering van nieuwe richtsnoeren voor staatssteun bij risicofinancieringen, die primair zijn bedoeld om kmo's, innovatieve midcapbedrijven en start-ups, die qua omvang aanzienlijk in het nadeel zijn, doeltreffender te kunnen bevorderen;

    52.

    stelt met kritische blik vast dat met name concurrentieverstorende fiscale modellen kunnen leiden tot aanzienlijke problemen voor middelgrote bedrijven en ook voor een aantal lidstaten die dergelijke fiscale modellen niet hanteren;

    53.

    is ingenomen met het initiatief van de Commissie om in het kader van de modernisering van de regels voor staatssteun nieuwe richtsnoeren op te stellen die duidelijk maken wat staatssteun op fiscaal gebied inhoudt en wat passende verrekenprijzen zijn;

    54.

    vraagt om een afzonderlijke studie van de Commissie om te beoordelen of de staatssteunbepalingen van de EU de consolidatie en versterking van het concurrentievermogen van Europese ondernemingen tegenover hun wereldwijde concurrenten belemmeren, niet in de laatste plaats met betrekking tot de mechanismen voor openbare aanbestedingen en ook in het licht van de recente sluiting van het trans-Pacifisch partnership (TPP);

    Concentratiecontrole

    55.

    stelt vast dat fusies en overnames in de digitale economie tot dusverre voornamelijk aan de hand van de omzet van de betrokken ondernemingen zijn beoordeeld en dat deze aanpak tekortschiet; benadrukt dat ook ondernemingen met een geringe omzet en aanzienlijke aanloopverliezen een grote klantenkring en daarmee een grote hoeveelheid gegevens, alsmede een aanzienlijke marktmacht kunnen bezitten, zoals de door de Commissie zonder voorwaarden goedgekeurde overname van WhatsApp door Facebook, waarmee een precedent werd geschapen, bewijst;

    56.

    is van mening dat in enkele economische sectoren, met name de digitale economie, naast een op prijs, marktaandeel en omzetgrootte gebaseerde aanpak ook andere criteria moeten worden gehanteerd, aangezien fusies vaak met marktbeperkingen verbonden kunnen zijn;

    57.

    is van mening dat met name in de digitale economie met het oog op de consumentenbescherming de algemene mededingingsregels moeten worden geactualiseerd, zodat zij aansluiten bij de realiteit op de markt, en dat bij de beoordeling van fusies aanvullende nieuwe criteria moeten worden gehanteerd, bijv. de koopprijs, mogelijke belemmeringen bij de markttoegang, het cruciale belang van gegevens en de toegang daartoe, de platformspecificaties en bijkomende netwerkeffecten, maar ook het al dan niet wereldwijde karakter van de concurrentie in de sector in kwestie; verzoekt de Commissie met name te letten op het bedrijfsmodel van ondernemingen in de digitale economie en mogelijke belemmeringen bij de markttoegang, waaronder ook factoren zoals de mogelijkheden om te wisselen tussen verschillende platforms en de portabiliteit van gegevens;

    58.

    vraagt de Commissie onderzoek te verrichten naar de mogelijkheid voor onafhankelijke detailhandelaars, die krachtens de mededingingswetgeving via hun fysieke winkels mogen samenwerken, om ook gezamenlijk producten via de elektronische handel aan te bieden;

    59.

    is van mening dat de gebrekkige beoordeling van marktmacht, die verband houdt met de tot nu toe gebruikte definitie van markt, vaak en vooral in een tijd van mondialisering en op een dynamische digitale markt in het nadeel van Europese ondernemingen werkt; verzoekt de Commissie een bijstelling te overwegen in het kader van de concentratieverordening;

    60.

    is bezorgd over het feit dat bij de definitie van markt te vaak een beperkt nationaal perspectief wordt gekozen waarin niet goed rekening wordt gehouden met de internationalisering van de markten, zoals bijvoorbeeld in de concentratieverordening;

    Financiële steun en belastingen

    61.

    benadrukt dat — zoals voor de vijfde maal in het jaarlijkse mededingingsverslag staat — de tijdelijke staatssteun in de financiële sector nodig was om het mondiale financiële systeem te stabiliseren, maar snel moet worden verminderd of volledig beëindigd en aan een toetsing worden onderworpen, wil men de bankenunie voltooien; benadrukt dat het nog steeds dringend noodzakelijk is een einde te maken aan subsidies — in de vorm van impliciete garanties voor financiële instellingen die nog altijd te groot zijn om failliet te laten gaan — teneinde een gelijk speelveld in de financiële sector te creëren en de belastingbetalers te beschermen, waarbij moet worden voorkomen dat dit particulieren onverwachte winsten of voordelen oplevert; benadrukt het belang van een restrictieve benadering van staatssteun;

    62.

    benadrukt dat een eerlijke belastingconcurrentie onontbeerlijk is voor de integriteit van de interne markt, de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en het waarborgen van gelijke concurrentievoorwaarden;

    63.

    is van mening dat de aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten in het gebruik van staatssteun aan de financiële sector gedurende de afgelopen jaren in potentie een concurrentieverstorende werking in deze sector kunnen hebben; verzoekt de Commissie om verduidelijking van de regels en procedures op basis waarvan staatssteun aan de financiële sector kan worden goedgekeurd; is van mening dat uiterlijk bij de voltooiing van de bankenunie de staatssteun aan de bankensector moet worden afgebouwd, waarbij erop moet worden toegezien dat de regulering de concurrentie niet ten gunste van de grote banken verstoort en dat er voldoende krediet voor kmo's beschikbaar is;

    64.

    is van mening dat de Commissie de mogelijkheid om staatssteun aan banken afhankelijk te stellen van kredietverlening aan de kmo's in overweging dient te nemen;

    65.

    verzoekt de Commissie om een routekaart voor minder, maar beter gerichte staatssteun op te stellen met als doel om staatssteun te verminderen, waardoor de belastingen omlaag kunnen, wat nieuwe bedrijven en eerlijke concurrentie ten goede zal komen, in plaats van oude structuren en gevestigde marktdeelnemers te steunen;

    66.

    onderstreept dat wanneer staatssteun wordt gebruikt om diensten van algemeen belang te bevorderen, de voordelen voor de burgers centraal moeten staan en niet die voor individuele bedrijven of publieke entiteiten;

    67.

    verzoekt de Commissie scherp te letten op de voorwaarden die de Europese Centrale Bank zal voorstellen voor het verlenen van nieuwe bankvergunningen, teneinde te waarborgen dat er gelijke concurrentievoorwaarden in de markt tot stand worden gebracht zonder hoge toegangsdrempel; is er stellig van overtuigd dat, gelet op de hoge concentratie in de bankensector van sommige lidstaten, een toename van het aantal bankinstellingen goed zou zijn voor de consument en het midden- en kleinbedrijf;

    68.

    benadrukt het cruciale belang van de EU-regels voor staatssteun voor de bestrijding van belastingontwijking door multinationale ondernemingen;

    69.

    is verheugd over het onderzoek dat de Commissie in 2014 heeft ingesteld wegens ongeoorloofde staatssteun door middel van oneerlijke fiscale concurrentie ten gunste van een aantal afzonderlijke ondernemingen, en over de uitbreiding van dit onderzoek naar alle 28 EU-lidstaten in 2015; doet voorts een beroep op de lidstaten om voortaan tijdig en zonder vertraging alle relevante informatie over hun fiscale praktijken aan de Commissie te doen toekomen en eindelijk te voldoen aan hun verplichting om aan de Commissie en het Parlement de inhoud bekend te maken van alle speciale regelingen die gevolgen kunnen hebben voor andere lidstaten en kmo's;

    70.

    stelt vast dat de Commissie in recente mandaatsperioden slechts een zeer beperkt aantal onderzoeken naar mogelijk belastinggerelateerde gevallen van staatssteun heeft ingesteld, ondanks de gegronde vermoedens die in de tussentijd openbaar zijn gemaakt; verzoekt de Commissie de resultaten van de lopende onderzoeken te gebruiken als basis voor preciezere en effectievere richtsnoeren voor belastinggerelateerde staatssteun, al haar bevoegdheden uit hoofde van de mededingingsregels van de EU te gebruiken om schadelijke belastingpraktijken aan te pakken, en lidstaten en bedrijven die bij dergelijke praktijken betrokken zijn sancties op te leggen; verzoekt de Commissie tegelijkertijd vast te stellen welke fiscale maatregelen niet in overeenstemming zijn met het staatssteunbeleid;

    71.

    is van mening dat er met het oog op eerlijke concurrentie tussen bedrijven overeenkomstig Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie, steun moeten worden verleend aan bedrijven in regio's die tijdelijk of permanent nadelige omstandigheden ervaren en dat aan regio's die met ernstige economische problemen te kampen hebben, zoals de regio's die zijn opgenomen in de doelstelling inzake convergentie en concurrentievermogen, alsmede aan insulaire regio's, meer flexibiliteit moet worden geboden;

    72.

    betreurt het dat er sinds 1991 slechts een beperkt aantal gevallen van staatssteun die verband houden met oneerlijke fiscale concurrentie is onderzocht, en onderstreept de noodzaak van brede toegang tot informatie om de aanzet te kunnen geven tot meer onderzoeken naar verdachte zaken; spreekt zijn bezorgdheid uit over de beperkte middelen waarover de bevoegde diensten van de Commissie momenteel beschikken, waardoor hun vermogen om een beduidend groter aantal zaken te behandelen kan worden beperkt;

    73.

    benadrukt dat de staatssteunzaken alleen geen definitief einde kunnen maken aan de oneerlijke fiscale concurrentie in diverse lidstaten, maar dat er één jaar na de LuxLeaks-onthullingen nog andere concrete dingen moeten gebeuren, zoals een gemeenschappelijke geconsolideerde berekeningsgrondslag voor de vennootschapsbelasting, een herziening van de btw-richtlijn om fraude te voorkomen, de verplichting voor grote, internationaal opererende ondernemingen om hun omzet en winsten per land openbaar te maken, en het verzoek aan de lidstaten hun belastingpraktijken transparanter te maken en wederzijdse meldplichten in te voeren;

    74.

    is van mening dat de huidige belastingpraktijken van bepaalde lidstaten een ernstig gevaar vormen voor de interne markt, dat in het bijzonder multinationals een billijke en passende bijdrage moeten leveren aan de overheidsfinanciën van de lidstaten en dat er nader onderzoek geboden is naar wijdverspreide schadelijke belastingpraktijken en fiscale rulings die resulteren in uitholling van de grondslag voor de vennootschapsbelasting en agressieve fiscale planning in Europa; is verheugd over de instelling van de nieuwe commissie TAXE;

    75.

    is van mening dat een eerlijke fiscale concurrentie tot de constitutieve elementen van de interne markt behoort, maar dat ondanks de primaire bevoegdheid van de lidstaten oneerlijke fiscale concurrentie moet worden voorkomen, bijvoorbeeld door middel van geharmoniseerde belastinggrondslagen, informatie-uitwisseling tussen de belastingautoriteiten en toekenning van een expliciet recht om kapitaalbewegingen te controleren als dat van wezenlijk belang is voor de goede werking van het belastingstelsel in de Unie; is van mening dat de invoering van een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCTB) zou helpen om het systeem transparanter te maken; meent dat de consolidatiekwestie later kan worden afgehandeld en een snelle invoering van de CCTB niet in de weg hoeft te staan;

    76.

    benadrukt dat in de interne markt nieuwkomers en kmo's die in slechts één land actief zijn worden benadeeld ten opzichte van multinationals, die winsten kunnen verschuiven of andere vormen van agressieve fiscale planning kunnen toepassen via een verscheidenheid aan besluiten en instrumenten waarover alleen zij kunnen beschikken; stelt met bezorgdheid vast dat, onder voor het overige gelijke omstandigheden, de hieruit voortvloeiende lagere belastingverplichtingen leiden tot een hogere winst na belastingen voor multinationals en tot een ongelijk speelveld ten nadele van hun concurrenten op de interne markt, die geen gebruik kunnen maken van agressieve belastingplanning en belasting betalen op de plaats of plaatsen waar zij hun winst genereren; benadrukt dat de bevordering van schadelijke belastingpraktijken door het in het leven roepen van een Europese Societas Unius Personae (SUP), die volgens de regeling uitdrukkelijk twee verschillende zetels mag hebben, namelijk een maatschappelijke zetel in één plaats en een administratief hoofdkantoor in een andere, de verkeerde aanpak voor de EU is;

    77.

    benadrukt dat aan de Commissie uiteraard toegang moet worden verleend tot de voor de mededingingsregels relevante gegevens die tussen de belastingautoriteiten van de lidstaten worden uitgewisseld;

    78.

    is van mening dat eerlijke concurrentie kan worden belemmerd door fiscale planning; verzoekt de Commissie om de definitie van „vaste inrichting” aan te passen, zodat ondernemingen de belastingplicht in landen waar zij economische activiteiten ontplooien niet kunstmatig kunnen omzeilen; is van mening dat in deze definitie ook rekening moet worden gehouden met de specifieke situatie van de digitale sector, zodat ondernemingen die volledig gedematerialiseerde activiteiten ontplooien, geacht worden een vaste inrichting in een lidstaat te hebben als ze een significante digitale aanwezigheid hebben in de economie van die lidstaat;

    79.

    onderstreept dat de Commissie bij de behandeling van mededingingszaken de interne markt als één markt moet beschouwen, en niet als een aantal lokale of nationale markten;

    80.

    is van mening dat het gezien de omvang van de fiscale fraude en de belastingontwijking, die geschat wordt op een bedrag van maximaal een biljoen EUR (1 000 000 000 000) per jaar, uiteindelijk aan de lidstaten is om deze praktijk aan te pakken en aan banden te leggen; is van mening dat terugdringing van belastingfraude en belastingontwijking van fundamenteel belang is voor de consolidatie van de overheidsbegrotingen; is ingenomen met de recente goedkeuring door de ministers van Financiën van de G20 van de nieuwe door de OESO opgestelde regels inzake grondslaguitholling en winstverschuiving (base erosion and profit shifting — BEPS), die de transparantie zullen verbeteren, mazen in de wet zullen sluiten en het gebruik van belastingparadijzen aan banden zullen leggen; is van mening dat de EU, gezien haar mate van integratie, in de coördinatie en convergentie ter voorkoming van alle vormen van schadelijke belastingconcurrentie op de interne markt verder moet gaan dan de voorstellen die de OESO in het kader van het BEPS-project heeft gepresenteerd; onderstreept evenwel dat de aanpak van de OESO nog steeds is gebaseerd op „soft law” en dat haar optreden moet worden aangevuld met een gedegen wetgevingskader op EU-niveau dat beantwoordt aan de behoeften van de interne markt, bijv. in de vorm van een anti-BEPS-richtlijn die verder gaat dan het BEPS-initiatief van de OESO op gebieden die daarin onvoldoende aan bod komen; verzoekt om een beoordeling van de gevolgen van belastingontwijking en belastingfraude op economisch, financieel en mededingingsgebied;

    81.

    is van mening dat gezien de oneerlijke belastingpraktijken van enkele lidstaten het beleid voor de interne markt hand in hand moet gaan met het mededingingsbeleid om een billijke verdeling van behaalde winsten te bereiken en het onmogelijk te maken dat winsten naar bepaalde lidstaten of zelfs derde landen worden verschoven met als doel de belastingen tot een minimum te beperken;

    82.

    benadrukt dat een omvangrijke, transparante en doeltreffende uitwisseling van belastinggegevens een essentiële voorwaarde is voor de preventie van agressieve fiscale planning; benadrukt tegelijkertijd dat een vereenvoudiging van de fiscale modellen in de lidstaten in sterke mate zou bijdragen tot meer transparantie en duidelijkheid;

    83.

    is verheugd over het voornemen van de mededingingscommissaris om de controle op staatssteun aan te passen om te komen tot een billijke fiscale last voor iedereen; verwacht dat voorafgaande aan deze aanpassing de huidige stand van zaken zonder enig voorbehoud en volledig in kaart wordt gebracht, en verzoekt de lidstaten alle gevraagde documenten aan het Parlement te doen toekomen en hun huidige blokkadementaliteit, die vooruitgang op dit gebied in de weg staat, op te geven, waarbij in dit verband moet worden bedacht dat verschillende lidstaten in hun beleid met uiteenlopende vereisten te maken hebben al naargelang hun geografische ligging, omvang, fysieke en andere eigenschappen en economische en sociale ontwikkeling, en vraagt om een zodanige herziening van de staatssteunrichtsnoeren op fiscaal gebied dat ook gevallen van oneerlijke concurrentie die verdergaan dan fiscale rulings en overdrachten eronder vallen;

    84.

    verzoekt de Commissie in de nabije toekomst gedetailleerde richtsnoeren voor staatssteun van fiscale aard en voor het gebruik van verrekenprijzen vast te stellen; benadrukt dat dergelijke richtsnoeren in andere sectoren uiterst doeltreffend zijn gebleken bij de beëindiging en preventie van praktijken in de lidstaten die niet stroken met de EU-regels voor staatssteun; wijst erop dat zulke richtsnoeren alleen doeltreffend zijn als zij zeer nauwkeurige bepalingen bevatten, met inbegrip van getalsmatige drempelwaarden;

    85.

    verzoekt de Commissie om de invoering van sancties tegen ofwel de betrokken staat, ofwel de betrokken onderneming te overwegen in ernstige gevallen van illegale staatssteun;

    86.

    verzoekt de Commissie om onmiddellijke wijziging van de bestaande voorschriften, zodat de bedragen die na een overtreding van de belastinggerelateerde staatssteunregels van de EU worden geïnd, worden overgemaakt aan de lidstaten die onder de aantasting van hun belastinggrondslag te lijden hadden, of aan de EU-begroting, en niet aan de lidstaat die de illegale staatssteun van fiscale aard heeft toegekend, zoals momenteel gebeurt, aangezien deze regel extra prikkels creëert voor belastingontduiking; moedigt de Commissie aan om haar bevoegdheden uit hoofde van het mededingingsrecht van de EU ten volle te benutten teneinde schadelijke belastingpraktijken aan te pakken;

    87.

    vraagt om een EU-rechtskader om verstoringen van de concurrentie door agressieve fiscale planning en belastingontwijking te voorkomen; beveelt met het oog op de totstandbrenging van een gelijk speelveld de invoering aan van een automatische, verplichte uitwisseling van fiscale rulings, een CCCTB en een garantie dat winsten de EU niet onbelast kunnen verlaten;

    Mededinging in het tijdperk van de mondialisering

    88.

    benadrukt dat in het tijdperk van de mondialisering internationale samenwerking onontbeerlijk is voor een doeltreffende toepassing van de beginselen van het mededingingsrecht; roept de Commissie daarom op de internationale samenwerking bij vraagstukken op het gebied van het mededingingsrecht te versterken; benadrukt dat overeenkomsten die de uitwisseling van informatie tussen de bij een onderzoek betrokken mededingingsautoriteiten mogelijk maken, een bijzonder doeltreffende bijdrage kunnen leveren aan de internationale samenwerking in mededingingskwesties;

    89.

    is van mening dat in het trans-Atlantische handels- en investeringspartnerschap (TTIP) en alle andere internationale handels- en investeringsovereenkomsten een sterk mededingingshoofdstuk moet worden opgenomen;

    90.

    benadrukt dat handelspartners voordeel moeten halen uit toenemende handelsconcurrentie, uit investeringen van de particuliere sector, met inbegrip van investeringen in het kader van publiek-private partnerschappen, en uit het hogere welvaartsniveau van de consument;

    91.

    benadrukt dat de EU meer inspanningen moet leveren op het gebied van toezicht op de uitvoering van handelsovereenkomsten, om onder meer te beoordelen of de mededingingsregels nageleefd worden en of de verbintenissen die door de handelspartners zijn aangegaan volledig nageleefd en uitgevoerd worden;

    92.

    verzoekt de Commissie om met behulp van het handelsbeleid te streven naar de vaststelling van mondiale regels voor het mededingingsbeleid, teneinde de talrijke hardnekkige handelsbarrières weg te werken; beschouwt de langetermijndoelstelling van een multilaterale overeenkomst met betrekking tot de mededingingsregels die in het kader van de Wereldhandelsorganisatie wordt gesloten als de ideale oplossing;

    93.

    spreekt zijn steun uit voor de initiatieven van de Conferentie van de Verenigde Naties voor handel en ontwikkeling (UNCTAD) en de OESO op het gebied van het mededingingsbeleid en voor hun inspanningen om de wereldwijde samenwerking op het vlak van mededingingsbeleid te verbeteren;

    94.

    moedigt de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten aan om actief deel te nemen aan het Internationale Mededingingsnetwerk;

    95.

    dringt aan op maatregelen die moeten verzekeren dat alle producten die worden ingevoerd uit derde landen voldoen aan de milieu-, gezondheids- en sociale normen die door de Unie worden toegepast en op de wereldmarkt worden verdedigd, teneinde Europese industriële producenten te beschermen tegen oneerlijke concurrentie;

    96.

    verzoekt de Commissie de ontwikkelingslanden te ondersteunen bij hun inspanningen om eerlijke concurrentie te bevorderen; verzoekt de Commissie de samenwerking verder uit te bouwen, in het bijzonder met de mededingingsautoriteiten van de opkomende economieën, en voor passende waarborgen te zorgen;

    97.

    wijst erop dat het voor eerlijke concurrentie op de wereldmarkt van essentieel belang is dat iedereen onder gelijke voorwaarden toegang krijgt tot hulpbronnen, met inbegrip van energiebronnen; wijst in dit verband nadrukkelijk op het belang van betaalbare, duurzame energie en voorzieningszekerheid in handelsakkoorden;

    Mededinging in de verschillende sectoren

    98.

    verzoekt de Commissie de resultaten van de lopende onderzoeken naar mededingingspraktijken in de levensmiddelen-, energie-, vervoers- en mediasector vrij te geven;

    99.

    verwelkomt de nieuwe richtsnoeren inzake staatssteun aan luchtvaartmaatschappijen en luchthavens in de EU in het kader van de modernisering van het staatssteunbeleid van de Commissie; verzoekt de Commissie om met spoed een soortgelijke, in internationale overeenkomsten op te nemen reeks voorschriften vast te stellen voor gesubsidieerde luchtvaartmaatschappijen die vanuit derde landen vluchten van en naar de EU uitvoeren, teneinde eerlijke concurrentie tussen EU- en niet-EU-luchtvaartmaatschappijen te waarborgen;

    100.

    verzoekt de Commissie om de uitwisseling van goede praktijken via het Europees Mededingingsnetwerk aan te moedigen om tegemoet te komen aan de zorgen die zijn geuit met betrekking tot de allianties van distributeurs, die in veel gevallen al door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden onderzocht; wenst dat bij die besprekingen de wisselwerking tussen het nationale en het Europese niveau aan de orde wordt gesteld;

    101.

    moedigt het Europees Mededingingsnetwerk aan besprekingen te voeren over het groeiende netwerk van inkoopallianties in de detailhandel op nationaal en EU-niveau;

    102.

    verzoekt de Commissie om het EU-mededingingskader geleidelijk verder te ontwikkelen, zodat in de monitoring van de voedselvoorzieningsketen in Europa ook de SAFA-indicatoren (duurzaamheidsbeoordeling van voedsel- en landbouwsystemen) van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) worden opgenomen, waaronder eerlijke prijzen en transparante contracten (S.2.1.1.) en rechten van leveranciers (S2.2.1);

    103.

    vraagt om de oprichting van een Europees waarnemingscentrum voor voedsel- en landbouwprijzen aan de bron en op de bestemming; wijst op de Spaanse IPOD-index voor prijzen aan de bron en op de eindbestemming als mogelijk model voor toezicht op potentiële misbruikpraktijken van de detailhandel jegens landbouwers en consumenten;

    104.

    vraagt om bindende maatregelen in de voedselvoorzieningsketen tegen detailhandelaren die landbouwers en consumenten schade toebrengen;

    105.

    maakt zich met name zorgen over de situatie in de zuivelsector, waar de detailhandel na de afschaffing van het quotasysteem prijzen heeft opgelegd die ruim onder de kostprijs liggen;

    Democratische versterking van het mededingingsbeleid

    106.

    juicht de regelmatige dialoog tussen de mededingingscommissaris en het Europees Parlement toe, maar is van mening dat niet kan worden volstaan met een recht om bij essentiële principekwesties te worden gehoord;

    107.

    merkt op dat het Parlement uitsluitend via de raadplegingsprocedure bij het wetgevingsproces over mededingingsregels betrokken is en derhalve veel minder invloed op de wetgeving kan uitoefenen dan de Commissie en de Raad;

    108.

    is verheugd over de regelmatige dialoog die tussen Commissie en Parlement over concurrentievraagstukken plaatsvindt; spreekt opnieuw de wens uit dat fundamentele wetgeving in de vorm van richtlijnen en richtsnoeren volgens de medebeslissingsprocedure wordt vastgesteld; is van mening dat de bestaande dialoog tussen het Parlement en de EU-mededingingsautoriteit moet worden geïntensiveerd, in het bijzonder met het oog op de evaluatie en uitvoering van de verzoeken van het Parlement uit voorgaande jaren; is van mening dat de onafhankelijkheid van DG Mededinging van de Commissie van het allergrootste belang is voor het verwezenlijken van zijn doelstellingen; verzoekt de Commissie voldoende financiële en personele middelen toe te wijzen aan DG Mededinging; vraagt met name om een strikte scheiding tussen de diensten die richtsnoeren formuleren en de diensten die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van die richtsnoeren in concrete gevallen;

    109.

    is van mening dat het op het vlak van mededingingsbeleid medebeslissingsbevoegdheid moet hebben; betreurt het dat in de artikelen 103 en 109 VWEU alleen wordt voorzien in raadpleging van het Parlement; is van mening dat dit democratische tekort onaanvaardbaar is; stelt voor dat dit tekort zo snel mogelijk met behulp van interinstitutionele afspraken over het mededingingsbeleid wordt weggenomen en bij de volgende wijziging van het Verdrag wordt gecorrigeerd;

    110.

    wenst dat het in het mededingingsbeleid medebeslissingsbevoegdheid krijgt, vooral wanneer het om fundamentele richtlijnen en bindende richtsnoeren gaat, en betreurt het dat dit onderdeel van het Uniebeleid bij de laatste Verdragswijzigingen niet in democratische zin is versterkt; verzoekt de Commissie voorstellen in te dienen voor een Verdragswijziging waarmee de gewone wetgevingsprocedure ook van toepassing wordt op het mededingingsrecht;

    111.

    verzoekt de Commissie het Parlement sterker te betrekken bij sectorspecifieke onderzoeken, waarbij de vertrouwelijkheid van bepaalde door de belanghebbenden verstrekte gegevens gewaarborgd moet blijven; wenst dat voortaan als grondslag van verordeningen van de Raad artikel 114 VWEU wordt gekozen, dat de werking van de interne markt betreft, zodat deze volgens de medebeslissingsprocedure kunnen worden aangenomen, mocht de gewenste Verdragswijziging op zich laten wachten; benadrukt dat de werkzaamheden die zijn verricht voor de richtlijn schadevorderingen model kunnen staan voor de toekomstige interinstitutionele samenwerking op het gebied van het mededingingsrecht; verzoekt de mededingingscommissaris de dialoog die is aangegaan met de relevante parlementaire commissies alsmede met de werkgroep mededinging van de Commissie economische en monetaire zaken van het Parlement voort te zetten;

    112.

    is van mening dat de Commissie op korte termijn een resultaat- en doelgerichte openbare beoordeling van de verschillende voorstellen van het Parlement met het oog op de verdere ontwikkeling van het mededingingsbeleid dient uit te voeren en te publiceren;

    113.

    benadrukt dat in het toekomstige werk van het directoraat-generaal Mededinging van de Commissie naar behoren rekening moet worden gehouden met de standpunten die het Parlement in eerdere verslagen over mededinging heeft geformuleerd;

    114.

    is van mening dat de bestaande dialoog in al zijn beproefde vormen moet blijven bestaan;

    o

    o o

    115.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten.


    (1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0051.

    (2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0576.

    (3)  http://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2015/563438/ IPOL_STU(2015)563438_EN.pdf.

    (4)  http://www.eesc.europa.eu/?i=portal.en.ten-opinions.36372.

    (5)  http://ec.europa.eu/competition/ecn/food_report_en.pdf.

    (6)  PB C 200 van 28.6.2014, blz. 1.


    Top